Sporthal Sportweg    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

De sterk verouderde Beijneshal vlakbij het station is toe aan vervanging. De sporthal zal worden gesloopt en plaatsmaken voor woningbouw. De eigenaar van de Beijneshal heeft de huur per 1 juli 2021 opgezegd. De sportfunctie van de Beijneshal wordt verplaatst naar Haarlem-Noord, nabij het Schoter. De bestaande gymzaal van het Schoter voldoet niet meer aan de huidige vraag, waardoor deze gesloopt zal worden. Ter plaatse van de locatie wordt een nieuwe, moderne sporthal gerealiseerd. De nieuwe sporthal zal met name in gebruik zijn door Het Schoter en Volleybal Club Spaarnestad en dient dan ook zo goed mogelijk geschikt te zijn voor topsport volleybal en voor het onderwijs.



Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de sporthal aan de Sportweg, bij het Schoter.

verplicht

Afbeelding 1.1: Ligging van het bestemmingsplangebied

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Sporthal Sportweg bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de toekomstige ontwikkeling van het gebied. De toelichting gaat in op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

Het plangebied van bestemmingsplan Sporthal Sportweg ligt in de wijk Sinneveld (Haarlem Noord). Het perceel voor de beoogde sporthal (zie afbeelding 1 en 2) ligt aan de Sportweg, tussen de middelbare school Het Schoter en de woonflat 'Parksight'. Het maakt onderdeel uit van het Noorder Sportpark. Zie afbeelding 1.2.

verplicht

Afbeelding 1.2: Plangebied

1.3 Aanleiding tot actualisering van het bestemmingsplan     

Voor het plangebied Sporthal Sportweg is een nieuw bestemmingsplan nodig. De eigenaar van de Beijneshal heeft de huur per 1 juli 2021 opgezegd. De gemeente heeft besloten een nieuwe sporthal te realiseren. De beheersverordening Schoterbos (vastgesteld op 26 mei 2016) biedt hier geen mogelijkheden toe. Een nieuw planologisch kader kan de realisatie van hal mogelijk maken.

1.4 Doel van het bestemmingsplan     

Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Sporthal Sportweg is het opstellen van een actueel juridisch kader waarbinnen een sporthal kan worden gerealiseerd. Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied.

1.5 Geldende planologische regelingen     

Binnen het plangebied Sporthal Sportweg gelden de volgende bestemmingsplannen:

nr. Naam van het plan Vastgesteld Onherroepelijk
NL.IMRO.0392.BV6120001-va01 Beheersverordening Schoterbos 26-05-2016 27-05-2016
NL.IMRO.0392.BP012

0001-va01
Parapluplan Parkeernormen Haarlem 2018 17-05-2018 5 -07-2018
NL.IMRO.0392.BP0120004-va01 Facetbestemmingsplan Archeologie 02-07-2009 21-08-2009
NL.IMRO.0392.BP0120003-va01 Reparatieplan B 21-11-2019 17-01-2020

Tabel 1: Geldende bestemmingsplannen op moment van opstellen bestemmingsplan.

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Sporthal Sportweg zullen de in tabel 1 genoemde plannen, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, hun rechtskracht verliezen.

1.6 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan Sporthal Sportweg doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan wordt op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties op basis van het wettelijke vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het concept ontwerpbestemmingsplan Sporthal Sportweg.



Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.



Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.7 Leeswijzer plantoelichting     

Dit hoofdstuk van de toelichting is de inleiding van het bestemmingsplan. Vervolgens gaat Hoofdstuk 2 in op het relevante beleid. Hoofdstuk 3 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 beschrijft de visie op het plangebied en gaat in op ontwikkelingen die nu of mogelijk in de toekomst in het plangebied spelen. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten en licht de planregels, verbeelding en de regeling voor bebouwing toe. Het laatste beschrijft de financieel-economische uitvoerbaarheid en licht de uitkomsten van het gevoerde vooroverleg toe. Bij de toelichting hoort ook een aantal bijlagen. Daarmee sluit de toelichting af.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER     

2.1 Rijksbeleid     

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorisch waarden behouden zijn.



Voor het plangebied zijn geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's van toepassing.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het Barro. Het Barro is gericht op de doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud van deze belangen rekening te houden bij hun ruimtelijke besluitvorming.



Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op de voorliggende initiatief van toepassing zijn.

2.1.3 Bestuursakkoord Water     

Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking mede ter uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het doel is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Paragraaf 3.12 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

2.1.4 Nationaal Waterplan en Deltaprogramma     

Het in december 2015 vastgestelde Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan zijn de afspraken uit het Bestuursakkoord Water en de Deltabeslissingen uit het Deltaprogramma opgenomen. Het NWP2 richt zich op een klimaatbestendige inrichting van het watersysteem met een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.



Het Deltaprogramma anticipeert op ons veranderende klimaat en heeft als doel Nederland te beschermen tegen overstromingen en te zorgen voor voldoende zoetwater. Uit het Deltaprogramma zijn vijf zogenaamde Deltabeslissingen voortgekomen, waaronder de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, dat zich richt op een klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied. Paragraaf 3.12 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050     

De omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, Balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerde ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.



De visie laat in algemene zin zien wat onze ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen. Bewegingen die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Dat wordt gedaan door een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden mee te geven om de beweging naar de toekomst te kunnen maken. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:

  • Dynamisch schiereiland – hier is het benutten van de unieke ligging leidend waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling – hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt. Door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaans systeem wordt de agglomeratiekracht vergroot.
  • Sterke kernen, sterke regio's – deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie – in deze beweging gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving – deze beweging gaat over het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Alle vijf bewegingen hebben een economische drijver.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

Naast de Omgevingsvisie heeft de provincie een verordening vastgesteld waarin regels zijn opgenomen die de provinciale belangen beschermen. De provincie is momenteel bezig met het schrijven van een Omgevingsverordening. Aangezien deze nog niet is vastgesteld, geldt momenteel nog de PRV van 1 februari 2019.



Op 14 januari 2019 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie is na wijziging in werking getreden op 1 februari 2019. Voor dit project is het beleid ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen van belang. Artikel 5a van de PRV gaat hier op in.

Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling

  • Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  • Gedeputeerde staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid. Artikel 5a sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze versie van de PRV zijn eerdere regels over het aantonen nut en noodzaak en het benutten van binnenstedelijke mogelijkheden van de betreffende marktregio uit de PRV gehaald, omdat het al bij wet is geregeld in artikel 3.1.6 van het Bro.

Doordat de regels die samenvallen met de Ladder uit de PRV zijn gehaald, komt het accent in de PRV te liggen op datgene wat niet in de wet is vastgelegd: de regionale afspraken. Al eerder zijn in de PRV voor woningbouw regionale afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's) verplicht gesteld.



Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) al regels stelt over 1) aantonen nut en noodzaak en 2) onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opgenomen. Daarmee komt de regionale afstemming in de PRV centraal te staan als het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Regionale afstemming is niet in het Bro via de Ladder geregeld en blijft daarom in de PRV gehandhaafd.



Relatie tot beoogde ontwikkeling

Op basis van het provinciaal beleid is de ontwikkeling enkel mogelijk indien de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Andere beperkingen zijn op basis van de Structuurvisie en PRV niet van toepassing

2.2.3 Watervisie 2021     

Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.



Paragraaf 3.12 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

2.2.4 Archeologie     

De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van archeologie. In het Verdrag van Malta ligt vast dat de provincie vindplaatsen in de bodem moet beschermen. Ten tweede moet, wanneer vindplaatsen verstoord worden, archeologisch onderzoek plaatsvinden. En ten derde, moeten de archeologische vondsten toegankelijk zijn voor het grote publiek.



Het archeologische beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland ligt vast in de Provinciale Cultuurnota. Verder geeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie informatie over onder andere archeologische verwachtingen. Paragraaf 3.7 werkt het aspect archeologie verder uit.

2.3 Beleid van het hoogheemraadschap     

2.3.1 Waterbeheerplan 5     

Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het watersysteem in haar beheersgebied dat zich uitstrekt van Gouda tot Spaarndam. Het hele plangebied is daar onderdeel van.



Elke zes jaar leggen waterschappen het beleid en de aanpak die noodzakelijk zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren vast in een waterbeheerplan.



De belangrijkste taken van Rijnland zijn:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende, schoon en gezond oppervlaktewater en
  • het zuiveren van afvalwater.

Het WBP5 formuleert de ambities van Rijnland voor bovengenoemde taken in de periode 2016 -2021 en werkt deze uit in doelstellingen en maatregelen. Het WBP5 integreert daarbij de actuele  hoofdlijnen voor de aanpak voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) zoals voorgeschreven door de Europese Unie.



Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te reguleren, gebruikt Rijnland de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waar werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem aan moeten voldoen.

2.3.2 Keur van Rijnland     

Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te kunnen reguleren, maakt Rijnland gebruik van de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waaraan werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem moeten voldoen. In de Keur 2015 gaat Rijnland niet langer uit van een 'nee, tenzij' aanpak maar van een 'ja, mits' en geeft daarmee verantwoordelijkheid en flexibiliteit aan de initiatiefnemers waar dat kan en stelt regels waar dat moet. Deze aanpak zorgt voor minder regeldruk en daarmee voor minder vergunningen en meldingen.

Ook voor het plangebied is het hoogheemraadschap van Rijnland de waterbeheerder.

2.4 Gemeentelijk beleid     

2.4.1 Ruimtelijke kwaliteit     

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.



Het plangebied maakt in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit deel uit van de geconsolideerde stad. In de geconsolideerde stad gaat het wat betreft ruimtelijke kwaliteit letterlijk om de hoofdlijnen: de hoofdstructuren die de woonbuurten begrenzen. Daar moet de ruimtelijke kwaliteit in orde zijn. In de woonvelden die achter deze hoofdstructuren liggen is het van belang het onderscheidende karakter van elke woonbuurt te behouden, maar daarbinnen een grote vrijheid te geven aan individuele invulling. Kenmerkend is het ontbreken van een contrast tussen dichtbebouwde plekken en grote onbebouwde pleinen of parken, zo typisch in de beschermde stad. De bescheiden plannen zijn eerder uitsparingen in de stad dan formele ruimtes.



In de beoordelingskaders Ruimtelijke Kwaliteit geldt voor dit gebied een consolidatieregie, gericht op het behoud van het onderscheidende karakter van de buurten en -daarbinnen- vrijheid voor individuele invullingen. Plannen en ontwikkelingen moeten zich voegen naar de stedenbouwkundige context: naar het stratenpatroon, het bouwbloktype en de bestaande massa- en gevelopbouw. Er is vrijheid mogelijk in architectonische expressie en materialisering op pandniveau.



Het plangebied maakt onderdeel uit van 'Stedelijk groen'. Als stedelijk groen zijn onder andere aangeduid grote stadsparken/bossen die als recreatiegebied fungeren, begraafplaatsen, sportcomplexen. Groen gebied met daarin incidentele, solitaire bebouwing. Daarin grote diversiteit in afmeting, vorm en uitwerking. Bebouwing vaak kleinschalig, onopvallend en sober, maar elders representatief en grootschaliger. De stedenbouwkundige eisen en randvoorwaarden worden nader beschreven in paragraaf 4.2.



Er is een hoofdlijnennotitie opgesteld voor een Structuurvisie Openbare Ruimte (SOR). Bij het opstellen van deze verkenning zijn drie ijkpunten gebruikt, die ook terugkomen als uitgangspunten in rijks- en provinciaal beleid. Dat zijn [1] bereikbaarheid, [2] kwaliteit leefomgeving en [3] economische groei. Deze ijkpunten zijn in de hoofdlijnennotitie gebruikt als toetsingscriteria en helpen daarom bij de beargumentatie van expliciete keuzes en het inzichtelijk maken van de verwevenheid van de thema’s.

2.4.2 Evenementenbeleid     

De historische binnenstad, het aantrekkelijke culturele aanbod, de ligging, de brede diversiteit van winkels én de goede sfeer zijn de sterke punten van

Haarlem. Evenementen kunnen dit onderstrepen en zijn daarom van groot maatschappelijk, economisch en promotioneel belang voor Haarlem. In het evenementenbeleid Haarlem 2018-2022 zet de gemeente Haarlem in op de volgende 7 doelstellingen:

  1. Borgen kwaliteit van het evenementenaanbod;
  2. Ontwikkelen van een herkenbaar gezicht als evenementenstad;
  3. Verduurzamen van evenementen
  4. Betere spreiding van evenementen;
  5. Verbeteren balans tijdens evenementen;
  6. Meer samenwerking met de stad;
  7. Innovatie van bestaande en nieuwe evenementen.

Het evenementenaanbod in Haarlem spreekt verschillende doelgroepen aan. In het aanbod ziet de gemeente een duidelijk onderscheid, rond het publieksbereik en de marketing. Zo zijn bepaalde evenementen gericht op inwoners uit een bepaalde wijk in Haarlem, zoals Schalkwijk aan Zee en Zomer in de Zaanen. Andere evenementen richten zich juist op regionale bezoekers, zoals Haarlem Jazz & More en Bevrijdingspop. Het Bloemencorso heeft naast de regio ook het internationaal toerisme als prominente doelgroep. Andere evenementen trekken een heel specifieke groep liefhebbers naar de stad, zoals het Internationaal Orgelfestival Haarlem en de Kunstlijn Haarlem. Een overzicht van de evenementen zijn te vinden op de digitale evenementenkalender. Naast het evenementenbeleid heeft Haarlem ook het handboek 'Richtlijnen evenementen' en locatieprofielen voor evenementenlocaties.

2.4.2.1 Handboek Richtlijn Evenementen     

In het handboek 'Richtlijn Evenementen', die in 2017 is opgesteld, staan de voorwaarden waaronder evenementen kunnen plaatsvinden. Ook zijn hier de kaders omschreven voor de vergunningverlening en de taken en verantwoordelijkheden van gemeente en organisatoren. De gemeente wil zorgen voor balans tussen veilige en feestelijke evenementen en beperking van de overlast voor inwoners. Haarlem kent de volgende categorieën voor evenementen:

verplicht

Afbeelding 2.1: categorieën voor evenementen

2.4.2.2 Locatieprofielen     

De meeste evenementen worden georganiseerd in de binnenstad van Haarlem, op pleinen en in parken. Om de overlast te beperken en toch de kwaliteit van het evenement te behouden, heeft de gemeente locatieprofielen opgesteld, verdeeld over de volgende locaties:

  1. Grote Markt
  2. Nieuwe Groenmarkt
  3. Stationsgebied
  4. Vijfhoek/Raaks/Doelen
  5. De Haarlemmerhout
  6. Reinaldapark
  7. Veerplas
  8. Molenplaspark

Een locatieprofiel bestaat uit twee onderdelen: de gewenste programmering/ ambitie van de stad en de beheers aspecten en fysieke eigenschappen van de locaties. Daarnaast heeft een profiel twee doelen; een profiel biedt informatie en inspiratie aan organisatoren en een profiel biedt de gemeente Haarlem de mogelijkheid te beoordelen of evenement en locatie bij elkaar passen. Doel is een betere spreiding. De locatieprofielen worden jaarlijks met alle gebruikers geëvalueerd en waar nodig aangepast.

2.4.2.3 Onderzoek     

Het Schoterbos is niet opgenomen als locatieprofiel. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is het aantal sportevenementen gemaximaliseerd (maximaal 6 dagen per jaar). Het maximaal aantal bezoekers dat tijdens een sportevenement gelijktijdig aanwezig mag zijn bedraagt 1500 personen. Het totaal aantal bezoekers per dag bedraagt maximaal 2500 personen. Er is expliciet voor gekozen om braderieën en markten in de sporthal niet toe te staan. De sporthal is uitsluitend bedoeld voor sportevenementen, sportactiviteiten en gymnastieklessen voor scholen en activiteiten die qua aard en omvang hiermee gelijk te stellen zijn.



Een aanvraag voor een evenementenvergunning wordt getoetst aan de Algemene Plaatselijke Verordening (afdeling 7) en het Handboek Richtlijn Evenementen. Een evenement in een gebouw is overigens niet vergunningsplichtig conform de APV (artikel 2.25 lid 2 APV). Voor een sportevenement in de beoogde sporthal is derhalve geen vergunning benodigd. Daarom is het extra belangrijk om te voorkomen dat objecten in de nabijheid van de sporthal hinder ondervinden aan de sporthal. Ter voorkoming van hinder worden de volgende randvoorwaarden gehanteerd:

  • Ten aanzien van uitpandige geluidhinder zal de sporthal voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit;
  • Om verrommeling van het daklandschap te voorkomen worden installaties op het dak van de sporthal gesitueerd aan de zijde van de school (het Schoter);
  • Braderieën en markten zijn niet toegestaan;
  • Aan de zijde van Parksight wordt een groene buffer gecreëerd;
  • Oplopende bouwhoogte.

2.4.3 Sportaccomodaties     

De gemeente Haarlem heeft in het Integraal uitvoeringsplan sportaccomodaties 2018 - 2018 'Sport aan zet' voor sportvoorzieningen de volgende ambitie geformuleerd:



''In 2028 is sprake van voldoende en goed onderhouden binnensportaccommodaties, waardoor er geen (structurele) knelpunten in de verhuur van de (gemeentelijke) sporthallen meer zijn. Ambitie is dat waar mogelijk nieuwe sportaccommodaties multifunctioneel zijn, waardoor de bezettingsgraad zo hoog mogelijk is en accommodaties zowel voor bewegingsonderwijs als voor de beoefening van de meeste binnensporten geschikt zijn. Hiervoor zijn grotere sportvloeren nodig, ruimere bergingen voor sportmaterialen en een modernere inrichting van sportruimtes. Alle scholen kunnen voor de lessen bewegingsonderwijs gebruik maken van goed onderhouden accommodaties, die minimaal voldoen aan de minimale afmetingen opgenomen in de Verordening voorziening huisvesting onderwijs Haarlem 2015 en bij voorkeur aan de richtlijnen van de KVLO.



Waar mogelijk vervullen sportaccommodaties een bredere wijkfunctie. Hiervoor zijn moderne en multifunctionele sportcomplexen benodigd. De andere functies kunnen de (georganiseerde) sport versterken, alsmede het exploitatie tekort op de gebouwen drukken. Ambitie is om de verschillende (kern)sporten in de gemeente Haarlem dusdanig te faciliteren op accommodatiegebied, zodat zij op het hoogste niveau kunnen presteren en de Regionale Trainingscentra voor Haarlem behouden blijven.''

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt een multifunctionele sporthal geraeliseerd die met name in gebruik zal zijn door de volleybalvereniging op topsportniveau. Het realiseren van de sporthal is derhalve in lijn met de ambitie van de gemeente Haarlem.

2.4.4 Water     

Integraal Waterplan Haarlem

De gemeente Haarlem en het hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan (IWP) Haarlem vastgesteld. Dit plan is in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor het oppervlaktewater. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse oppervlaktewaternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.



Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water.



Uit het IWP blijkt dat zich binnen het plangebied geen watergangen bevinden die verbeterd moeten worden. Tot in ieder geval 2050 zijn er ook geen nieuw aan te leggen watergangen in het gebied gepland.



Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2023

Het verbreed Gemeentelijk Riolerings Programma (vGRP) is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn worden beschreven.Het vGRP gaat ook in op de zorgplichten voor hemelwater en afvalwater.

Met het vGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het vGRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar.

Een van de uitgangspunten van het vGRP is dat iedere perceeleigenaar verantwoordelijk is voor het hemelwater en grondwater op en onder zijn perceel. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet een initiatiefnemer rekening houden moet het uitgangspunt.

2.4.4.1 Onderzoek     

In paragraaf 3.12 komt het aspect water uitgebreid aan bod.

2.4.5 Groen     

De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Het beleid is erop gericht om deze ladderstructuur herkenbaar te maken door groengebieden met elkaar te verbinden. Over het Schoterbos, gelegen ten noorden van het plangebied, staat het volgende beschreven: ''Het groengebied Schoterbos/Noordersportpark kent in de huidige situatie een strikte scheiding tussen park en bos. Door herinrichting en een meer open structuur kan het sportgebied geleidelijk overlopen in het parkgebied, waardoor het meer één geheel wordt. Overigens wil dit niet zeggen dat sportvelden verspreid door het hele park mogelijk zijn.''

Het Schoterbos is aangeduid als waardevol groen (zonder beschermde status).



Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand. Het plangebied is niet gelegen langs een hoofdbomenstructuur.

2.4.5.1 Onderzoek     

De locatie is gelegen in het achtergebied van de school 'Het Schoter'. Het terrein is momenteel volledig verhard. Het terrein is ingericht als schoolplein met fietsenstallingen. In de huidige situatie is groen in minimale mate aanwezig. Ter plaatse van het verharde terrein is geen groen aanwezig. Het perceel wordt omringd door bomen. Het terrein is momenteel volledig verhard en bevat weinig groen. De voorgenomen ontwikkeling biedt kansen om het terrein groener in te richten. Uitgangspunt is om zo veel als mogelijk bomen te behouden. Wanneer bomen dienen te worden gekapt ten behoeve van de realisatie van de sporthal, dan worden deze bomen in de nieuwe situatie herplant.

2.4.6 Archeologie     

Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren.



Het gemeentelijke beleid voor de archeologische monumentenzorg richt zich er in de eerste plaats op waardevolle archeologische vindplaatsen te behouden in de bodem (in situ). De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem liggen vast in een beleidsnota archeologie. Om de archeologische waarden te beschermen heeft Haarlem het facetbestemmingsplan Archeologie vastgesteld. Paragraaf 3.7 gaat uitgebreid in op het aspect archeologie.

2.4.7 Duurzaamheid en energie     

2.4.7.1 Inleiding     

De gemeente Haarlem heeft haar ambities ten aanzien van duurzaamheid en energie vastgelegd in diverse beleidsstukken.



Duurzame stedelijke ontwikkeling

De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota ''Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw'' bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999). Toepassen van maatregelen is afhankelijk van het stedelijk milieutype, bijvoorbeeld een grote waterberging past niet in een hoog stedelijk gebied.



In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonorientering). De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.



Duurzaam bouwen

De gemeenteraad heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. De basiskwaliteit is gebaseerd op een voortschrijdende normstelling en zal worden aangescherpt. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:

  1. Door het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
  2. Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.



De gemeente kan het initiatief nemen om samen met de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit). De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg en 80 andere gemeenten. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid.



Haarlem Klimaatneutraal

In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaat neutrale stad moet zijn. Voor de eigen organisatie geldt dit al vanaf 2015. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 9 oktober 2008 een plan van aanpak vastgesteld. Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt door bijvoorbeeld situering en door zonne-energie in combinatie met warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit investeren in andere energie maatregelen buiten het gebied.

2.4.7.2 Onderzoek     

De gehele sportzaal wordt gasloos uitgevoerd. Op het terrein worden bronnen geslagen voor de WKO installatie. Door middel van materiaalkeuzes en detaillering wordt een bijdrage geleverd aan de circulaire economie. Er wordt natuurinclusief gebouwd: de maatregelen om biodiversiteit te bevorderen zijn afgestemd op de in het gebied aanwezige flora en fauna. De maatregelen met betrekking tot klimaatbestendigheid en natuurinclusief bouwen worden binnen het kavel toegepast. Daarnaast is het ontwerp van het gebouw op zo'n manier vormgegeven dat het gebouw geen negatieve bijdrage levert aan de consequenties van het steeds extremer wordende klimaat zoals hittestress, droogte en wateroverlast. Bijvoorbeeld door het toepassen van waterbergingsmogelijkheden, bij voorkeur door middel van beplanting zoals een sedumdak.



Er zijn goede OV verbindingen en er wordt veel aandacht besteed aan het stallen van voldoende fietsen. Dichtsbijzijnde busstation is aan de Minahassastraat.

2.4.7.3 Conclusie     

In lijn met de beleidskaders en ambities van de gemeente Haarlem wordt op voldoende wijze ingezet op duurzaamheid en energie bij realisatie van de nieuwe sporthal aan de Sportweg.

Hoofdstuk 3 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende milieuonderzoeken . Daarbij komen aspecten aan de orde zoals geluid, lucht- en bodemkwaliteit, natuurwaarden en externe veiligheid. Het gaat hier om zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen in het plangebied. In bijlage 2 en 3 zijn de uitgevoerde onderzoeken voor bodem en geluid opgenomen. Voor buurten of straten waar nu een te hoge milieuhinder is wordt ernaar gestreefd om dit te verlagen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet milieuhinder worden voorkomen. Door middel van zonering van en specifieke (her)bestemmingsregelingen kan hieraan vorm worden gegeven.

Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen of bestaande legale bedrijvigheid, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties (al dan niet in een bestaand bedrijfsgebouw) of een nieuwe wegconstructie - kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

3.1 Bedrijven en milieuzonering     

Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. In de bestemmingsregels wordt bepaald welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van de categorie-indeling op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. In deze brochure worden richtafstanden gegeven van functies op o.a. gevoelige bestemmingen.



Dit bestemmingsplan staat de vestiging van nieuwe bedrijven niet toe. Nabijgelegen gevoelige objecten (waaronder woningen) worden niet belemmerd, tevens worden geen bedrijven belemmerd in hun uitvoering.



Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt anderzijds de mogelijkheid om bepaalde bedrijvigheid te versterken, omdat deze zich (legaal) verder kan uitbreiden.



In de milieuzonering staat de typering van (woon) gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.



Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zoveel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen.



Categorisering van bedrijven in en rondom het projectgebied

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden (waaronder aanwezige functies, bebouwingsdichtheid, ligging ten opzichte van wegen en stations e.d.). In die gebieden of zones zijn drie typen bedrijvigheid aan de orde:

  • bedrijven tot en met categorie A: deze bedrijven veroorzaken geen of nauwelijks hinder voor de omgeving. Deze bedrijven kunnen in hetzelfde pand gevestigd zijn als woningen.
  • bedrijven tot en met categorie B: dit zijn bedrijven die een lichte vorm van hinder kunnen voor de omgeving kunnen opleveren. Deze functie is goed mogelijk in een woonomgeving, maar een bouwkundige scheiding ten opzichte van woningen is daarbij dan wel vereist.
  • bedrijven tot en met categorie C: dit zijn bedrijven die een gemiddelde vorm van hinder voor de omgeving kunnen opleveren. Deze functie is onder voorwaarden goed mogelijk in een woonomgeving. Een ruimtelijke scheiding van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van woningen is daarbij vereist.

Onderzoek

Het plangebied kan goed getypeerd worden als een stedelijke omgeving waarbij vervolgens is aangesloten bij het omgevingstype 'gemengd gebied' met functiemenging.



Dit betekent dat in gebieden met functiemenging niet gewerkt wordt volgens het principe van functiescheiding. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies (of in casu beter: milieugevoelige functies) in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • Categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen.
  • Categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen.
  • Categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

Type A

Dit zijn bedrijven die onder het zogenaamde lichte regime van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen, omdat minder milieubelastende activiteiten worden uitgevoerd. Deze bedrijven hoeven bij de oprichting of een wijziging geen melding te doen aan het bevoegd gezag. In artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden de criteria genoemd waardoor een bedrijf als bedrijf type A moet worden beschouwd. Per onderdeel van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt aangegeven of dit van toepassing is op een bedrijf type A. Voorbeelden: kantoor- en schoolgebouwen.



Type B

Dit zijn bedrijven die volledig onder het Activiteitenbesluit milieubeheer kunnen vallen. Het gaat hierbij om de bedrijven (niet zijnde type A) die onder voormalige 8.40-AMvB's vielen en een groot aantal, dat van vergunningplicht zijn overgeheveld naar de algemene regels. Per onderdeel van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt aangegeven of dit van toepassing is op een bedrijf type B. Voorbeelden: garagebedrijven, metaal bewerkende bedrijven en bepaalde zeefdrukkerijen.



Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande gymzaal gesloopt en daarvoor in de plaats komt een nieuwe sporthal. Voor de sporthal dient te worden onderzocht of deze hal mogelijk hinder veroorzaakt voor de in de nabijheid gelegen woningen. De bestemming wonen is een gevoelige bestemming in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer.



Een sporthal (SBI-2008 931) valt binnen categorie B en is derhalve toelaatbaar in een woonomgeving indien bouwkundig afgescheiden van woningen. Binnen gemengd gebied dient op basis van de systhematiek van richtafstanden een minimale afstand van 30 meter aangehouden te worden. Aan deze afstand wordt voldaan. Dit wordt als zodanig opgenomen op de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan.



Als onderdeel van de sporthal wordt tevens een kantine gerealiseerd. De kantine zal niet los van sportieve evenementen worden verhuurd of in gebruik zijn. Het gebruik zal dus in relatie moeten staan met sport. Ondanks deze 'verplichte' relatie met sport, achten wij de activiteiten voor restaurants en cafetaria's vergelijkbaar met die van de kantine van de sporthal. Voor restaurants en cafetaria's (SBI-2008 561) geldt dat zij vallen binnen categorie A en derhalve aanpandig aan woningen kunnen worden gerealiseerd. Binnen gemengd gebied geldt geen richtafstand.

Gasdrukmeet- en regelstation

Het station is een type-inrichting zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit. De veiligheidsafstanden zijn aangegeven in artikel 3.12 lid 6 van dit besluit. De voorgenomen Sporthal staat op 11,8 meter afstand van het station. De afstand tussen de school en het station is 28,6 meter. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het Activiteitenbesluit.



Conclusie

De sporthal is inpaspaar in de omgeving. Vanuit bedrijven- en milieuzonering zijn geen belemmeringen te verwachten.

3.2 Bodemparagraaf     

In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden zal in veel gevallen een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. De gemeente beoordeelt dat per geval. Met het bodemonderzoek kan bepaald worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.



Naast de middelbare school Het Schoter aan de Sportweg in Haarlem wordt een nieuwe sporthal gebouwd. Op grond van de Wet bodembescherming wordt getoetst of de aanwezige bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de beoogde functies in het bestemmingsplangebied. De beoordeling van de bodemkwaliteit in het bestemmingsplangebied vindt plaats op basis van de bodemkwaliteitskaart, op basis van de aan- of afwezigheid van locaties verdacht van bodemverontreiniging en op basis van uitgevoerde onderzoeken in het bestemmingsplangebied. De uitgebreide resultaten zijn bijgevoegd in bijlage 5.



Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning moet een actualiserend bodemonderzoek worden uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse.

3.3 Externe veiligheid     

Voor externe veiligheid is het volgende wettelijke kader van belang:

  • Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, BEV-I;
  • Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, BEV-B;
  • Besluit Externe Veiligheid Transportroutes, BEV-T.

De wetgeving gaat uit van 2 verschillende waarden die verschillende risico's tot uitdrukking brengen: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. Het Plaatsgebonden Risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een individu die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Deze grenswaarde resulteert in een afstand die in acht moet worden genomen tussen risicovolle activiteiten, zoals bij het transport van gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten. Onder andere woningen (en kantoren) worden in de regelgeving beschouwd als (beperkt) kwetsbare objecten. De grenswaarde voor het Plaatsgebonden Risico in nieuwe situaties is de contour (afstand vanaf de risicobron) waar een Plaatsgebonden Risico geldt van 1 op de 1.000.000.



Het Groeps Risico (GR) is de kans op gelijktijdig overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico bestaat geen harde grenswaarde. Wel bestaat er een referentie (oriëntatiewaarde). De wetgeving verplicht het bevoegd gezag bij de overschrijding van de oriëntatiewaarde een toelichting te geven hierop. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening. Hiervoor dient advies in gewonnen te worden bij de Veiligheidsregio. In dit geval moet het bestuur van de gemeente Haarlem de hoogte en de toename van het groepsrisico verantwoorden.



Relatie met het plangebied

Inrichtingen

In zwembad De Planeet vindt er opslag en gebruik van natriumhypochloriet en zwavelzuur plaats. Op grond van het BEV-I zijn voor de opslag van genoemde stoffen geen risicocontouren vastgesteld. Aan het zwembad is geen risicoafstand (10-6) verbonden. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 kan daarmee niet over de planlocatie vallen. Toetsing van grens- en richtwaarden is dan ook niet aan de orde. Het verantwoorden van het groepsrisico is, omdat de planlocatie buiten het invloedsgebied valt, niet nodig.

Er bestaat een (theoretische ) kans dat bij een ongewoon voorval de gevaarlijke stoffen met elkaar in aanraking komen. Daarbij kan een chemische reactie optreden, waarbij chloorgas ontstaat. Volgens de gevarenkaart van de Leidraad risico-inventarisatie gevaarlijke stoffen (LRI-GS, versie 3.1, okt-2007) ligt de 1% letaliteitcontour ligt op ca. 120 meter. De beoogde bouwlocatie van de sporthal valt hier gedeeltelijk binnen. Bij een ongeval met een giftige wolk zijn een waarschuwing aan de bevolking om ramen en deuren te sluiten en vluchten naar een plaats buiten de contour de belangrijke adviezen.



Transportroutes

Op de locatie Planetenlaan 17 is een ESSO tankstation gevestigd. Dit tankstation wordt regelmatig bevoorraad met benzine en diesel. Transport vindt over de Planetenlaan plaats. Er is geen gemeentelijke route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen van toepassing. Er vindt geen vervoer plaats van LPG/propaan en andere meer risicovolle gevaarlijke stoffen.



Buisleidingen

Aan de noordkant van Haarlem loopt een hoge druk aardgasleiding. Deze leiding stopt ter hoogte van de Vondelweg en ligt daarmee op ruime afstand van het plangebied.

verplicht

Afbeelding 3.1: uitsnede risicokaart met plangebied (gele cirkel) en hogedruk aardgasleiding aan de noordkant



De aardgastransportleiding die vanuit daar de wijk in gaan hebben een zodanig druk en diameter dat ze niet onder het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEV-B) vallen. Binnen het plangebied ligt een dergelijke aardgastransportleiding. Wel dient er een afstand van 2 meter aan weerszijden aangehouden te worden (zakelijk rechtstrook bedoeld om te allen tijde onderhoud mogelijk te maken). Deze zone wordt opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.



Conclusie

Externe veiligheid vormt verder geen belemmering voor de ontwikkeling van de sporthal.

3.4 Geluid     

De mate waarin wegverkeerslawaai, spoorwegverkeerslawaai en/of industrielawaai het (woon)milieu mogen belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen of ziekenhuizen) niet hoger mag zijn dan de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Dit moet getoetst worden bij bouwaanvragen en/of bij bestemmingswijzigingen.



Een sporthal is geen geluidsgevoelig object. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet aan de orde. Ook spoorweglawaai of industrielawaai speelt verder geen rol. De sporthal moet voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.

3.5 Luchtkwaliteit     

De luchtkwaliteit is van belang voor de gezondheid van mens en dier en voor de kwaliteit van het milieu. In de Europese Unie zijn daarom grenswaarden afgesproken waaraan de concentraties van een aantal stoffen vanaf bepaalde ingangsdata moeten voldoen. Die grenswaarden en regelgeving om ze tijdig te bereiken en te handhaven zijn in Nederland opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.



Wanneer een bestemmingsplan vastgesteld of gewijzigd wordt dient vast te staan dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit voldoen aan die eisen (als gevolg van art. 5.16 lid 1 en 2). Die gevolgen worden bepaald door de verandering in gebruik en functies die door het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande (toegestane) functies.



Voor de beoordeling of de beoogde ontwikkeling in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Op basis van de CROW-rekentool betreft de verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag 358 mvt/etmaal. Dit betreft een worst-case scenario, nu is uitgegaan van een BVO van 3.800 m². Mogelijk kunnen omstandigheden leiden tot een afname in het BVO.

verplicht

Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer (circa 358 extra voertuigbewegingen) niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.



Om ook enig zicht te kunnen bieden in de optredende concentraties van stoffen in het plangebied wordt hieronder ook nader gekeken naar de berekende waarden. Er wordt eveneens voldaan aan de regelgeving van de luchtkwaliteit indien aannemelijk is dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit (art 5.16 lid 1 onder a van de Wm).



Om de bestaande en te verwachten luchtkwaliteit te beoordelen is de zogeheten NSL-Monitoringstool geraadpleegd (www.nsl-monitoring.nl). De relevante wegen in en rond het plangebied zijn de Rijksstraatweg, de Orionweg en de Westelijke Randweg. Op www.nsl-monitoring.nl is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige, achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 17,74 µg/m3, van fijnstof PM10 20,18 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 11,63 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is dit 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie.

verplicht Afbeelding 3.3: achtergrondconcentraties NO2 en PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied

Conclusie

Uit de NIBM-tool blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook blijkt uit de Monitoringtool dat de luchtkwaliteit in het plangebied aan de Sportweg ruim voldoet aan de grenswaarden. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

3.6 MER-beoordeling     

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Hiervoor gelden twee Europese richtlijnen te weten de Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten van 13 december 2011 en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's van 27 juni 2001. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage ontwikkeld. Bij dit bestemmingsplan is een milieueffectrapportage niet aan de orde, omdat er geen ingrijpende wijzigingen met grote effecten op het milieu voorzien zijn.



In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. Dit heeft uiteraard raakvlakken met het bestemmingsplan, waarin de milieukwaliteit een belangrijk onderdeel is van de ruimtelijke belangenafweging. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bepaling in de Wet milieubeheer dat voor (bepaalde) inrichtingen een milieuvergunning vereist is. De Wet milieubeheer bevat bepalingen die een rechtstreekse relatie hebben met bestemmingsplannen. In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieu-effectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieu-effectrapportage (mer) moet worden opgesteld.



Het Besluit mer maakt onderscheid tussen drie groepen:

  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de C-lijst van het Besluit, waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld;
  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die boven de in de lijst genoemde drempelwaarde valllen. Hiervoor dient en mer-beoordeling uitgevoerd te worden;
  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die onder de in de lijst genoemde drempelwaarde vallen. Hiervoor dient een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd te worden;

verplicht

Afbeelding 3.4 schematische weergave mer-procedures

Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat. Een aanmeldnotitie is niet nodig, nu het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is.



1. Kenmerken van het project

De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande gymzaal en de realisatie van een nieuwe sporthal (volleybalhal).



2. De plaats van het project

Het plangebied is gelegen aan de Sportweg te Haarlem. De locatie is gelegen in de wijk Sinneveld (Haarlem Noord). Het perceel voor de beoogde sporthal (zie afbeelding 1 en 2) ligt aan de Sportweg, tussen de middelbare school. Het Schoter en de woonflat 'Parksight'. Het plangebied is volledig verhard.



3. Kenmerk van het potentiele effect

De extra verkeersaantrekkende werking als gevolg van de realisatie van de sporthal zorgt er niet voor dat het project in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De gehele sportzaal wordt gasloos uitgevoerd. Op het terrein worden bronnen geslagen voor de WKO installatie. Voor de aanlegfase en de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase geldt dat uit de berekening blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha stikstof op Natura 2000-gebieden. De kenmerken van het potentiele effect zijn derhalve niet zodanig dat sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

3.7 Archeologie     

Inleiding

In 1992 ondertekende onder andere Nederland het Verdrag van Valletta. Het doel van dit verdrag is het beschermen van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag is verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Erfgoedwet. De gemeente is op basis van artikel 38a van die wet verplicht om rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:

  • het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • het vroegtijdig integreren van de zorg voor het archeologisch erfgoed in de procedures van de ruimtelijke ordening.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beheert de Archeologische

Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.

De Haarlemse bodem

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op één na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, vanaf de Karolingische tijd, ontstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is de Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

Verwachtingswaarde plangebied

Op cultureelerfgoed.nl is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) gebundeld samen met de Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW). De bestanden die samen de AMK vormen, bevatten per provincie informatie over archeologische terreinen (monumenten), waaronder de wettelijk beschermde monumenten. De kaart toont zowel de geometrie van de terreinen als de thematische informatie. De IKAW bevat een vlakdekkende en landsdekkende classificatie van de trefkans op archeologische resten. Het plangebied is gelegen in een gebied met archeologische waarden.

verplicht

Afbeelding 3.5: Uitsnede AMK en IKAW

Archeologisch onderzoek

Aangezien het plangebied is gelegen in een gebied met archeologische waarden, is door Bureau van Archeologie een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd. De vraagstelling van het onderzoek luidde: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische waarden bij de voorgenomen ontwikkeling? Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocollen 4002 en 4003. De volledige rapporage is bijgevoegd als bijlage 7. De resultaten worden hieronder samenvattend beschreven.

In het plangebied wordt een sporthal gebouwd met halfverdiepte fietskelder. De bodem zal hierbij tot maximaal 200 cm -mv worden vergraven. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de Haarlemse strandwal ligt. Op deze strandwal zijn Oude Duinen gevormd. De locatie is een gunstige bewoningslocatie waardoor archeologische resten vanaf het Midden Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd aanwezig kunnen zijn. In het plangebied zijn vijf boringen gezet tot 200 cm -mv. Hieruit blijkt dat de top van het plangebied bestaat uit een pakket opgebracht zand van 85 tot 115 cm dik. Daaronder is het oorspronkelijk oppervlak (deels) aanwezig in de vorm van een humeuze zandlaag van 5 tot 20 cm dik. De aanwezigheid van baksteenresten wijst er op dat deze laag in de Nieuwe tijd is geroerd. Hieronder bevindt zich ongeroerd duinzand. In het westelijk deel van het plangebied is in één boring een mogelijk gedempt ven of sloot aanwezig. De dempingslaag bestaat uit humeus zand met baksteen- en schelpfragmenten waardoor deze in de Nieuwe tijd gedateerd kan worden. Onderin de laagte is een sterk humeuze zandlaag aanwezig met een restant veen. De top hiervan ligt op 150 cm -mv (-85 cm NAP). Mogelijk zijn in de sloot restanten van afvaldump uit de Nieuwe tijd aanwezig, de kans hierop wordt als klein ingeschat. Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.



Het bevoegd gezag heeft de rapportage van het Bureau voor Archeologie beoordeeld. De reactie van 5 november 2019 wordt hieronder samenvattend beschreven.

''Het bevoegd gezag concludeert dat de bodemopbouw in het plangebied een sterke overeenkomst vertoont met vindplaatsen uit de directe omgeving en daarom archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Het baksteenpuin dat in boorprofielen 2 en 5 aanwezig is wijst niet op recente verstoring, aangezien dit uit de puinhoudende opgebrachte laag in de oorspronkelijke bodem kan zijn beland. Hieruit volgt dat, om de archeologische waarde van het plangebied vast te kunnen stellen, een archeologisch proefputten- of proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd in het gehele plangebied. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd en gerapporteerd aan de hand van een door het bevoegd gezag getoetst en goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) en Plan van Aanpak (PvA)''.



Conclusie

In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. Bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal nader archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Archeologie vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan geen belemmering.

3.8 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

De aardgastransportleiding die vanuit daar de wijk in gaan hebben een zodanig druk en diameter dat ze niet onder het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEV-B) vallen. Binnen het plangebied ligt een dergelijke aardgastransportleiding. Wel dient er een afstand van 2 meter aan weerszijden aangehouden te worden (zakelijk rechtstrook bedoeld om te allen tijde onderhoud mogelijk te maken). Deze zone wordt opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.

3.9 Natuurwaarden     

Inleiding

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het goed gaat met de natuur, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten.



De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn regelen vanuit Europa de bescherming van soorten en gebieden. Deze richtlijnen hebben als doel de bescherming van soorten en hun natuurlijke leefgebieden. In Nederland verloopt de bescherming van natuurwaarden via twee sporen: gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit ligt vast in de Wet natuurbescherming. Deze wet voorziet in vereenvoudige regels ter bescherming van de natuur en in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies.



Wet natuurbescherming

Algemene zorgplicht

De Wet natuurbescherming bepaalt dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dit houdt in dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij menselijk handelen, beheerwerk, nieuwbouw en planologische ontwikkelingen moet iedereen, naar redelijkheid, mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren voorkomen en er in elk geval rekening mee houden. Voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is een ontheffing echter niet vereist op grond van de algemene zorgplicht.



Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming wijst op basis van de hiervoor genoemde Europese richtlijnen zogenaamde Natura 2000-gebieden aan. Deze gebieden vormen samen één Europees netwerk van natuurgebieden. Naast de Natura 2000-gebieden zijn er nog andere vormen van gebiedsbescherming. Een aantal terreinen in Nederland is namelijk aangewezen als onderdeel van het natuurnetwerk Nederland (NNN), als bijzonder nationaal landschap, of bijzonder provinciaal natuurgebied dan wel landschap, en de nationale parken. De impact voor een concreet terrein van één van deze vormen van beschermde status kan per situatie anders zijn.



Onderzoek naar gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden; het dichtstbijzijnde gelegen beschermde natuurgebied is het gebied Kennermerland-Zuid en is gelegen op een afstand van circa 2 kilometer. Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Het plangebied ligt op circa 1,3 kilometer van begrensd NNN-gebied, wat is gelegen ten zuidoosten van het plangebied. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing voor beschermde gebieden wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Wel dient de stikstofdepositie als gevolg van het project op Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt te worden. Door Dresmé&VanDerValk is voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening is uitgevoerd met AERIUS-calculator 2019. De resultaten in de vorm van een briefrapportage zijn bijgevoegd als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij voorliggend bestemmingsplan. Voor de gebruiksfase geldt dat uit de berekening blijkt dat voor de verkeersbewegingen van de nieuwe sporthal geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha stikstof op Natura 2000-gebieden. De aanlegfase omvat de sloop en nieuwbouw van de sporthal; de totale sloop- en bouwtijd betreft circa 6 maanden. Na de bouwfase zal naar verwachting de afbouw ook 6 maanden in beslag nemen, waar geen zwaar materiaal wordt ingezet, maar alleen elektronische gereedschappen. In de briefrapportage zijn de uitgangspunten gedetailleerd opgenomen. Uit de berekening volgt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha stikstof op Natura 2000-gebieden.



Soortenbescherming

Ook de soortenbescherming in Nederland ligt wettelijk vast in de Wet natuurbescherming. Het doel is het beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming deelt soorten in drie beschermingsregimes in. Dit zijn het beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, het beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en het beschermingsregime andere soorten. Voor alle regimes geldt dat de beschermde soorten niet verstoord mogen worden. Sommige soorten genieten een striktere bescherming dan andere soorten. Als uit de voorgenomen ingreep blijkt dat verstoring aan de orde is, dan is het aanvragen van een ontheffing bij het bevoegd gezag noodzakelijk.



Het beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn gaat over alle van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Deze soorten mogen niet worden gedood of gevangen, of opzettelijk worden verstoord als dit verstoring van de instandhoudingsstaat wezenlijk beïnvloedt. Ook de eieren, nesten en rustplaatsen van deze soorten genieten bescherming.



Het beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn betreft de (vogel)soorten die genoemd zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage II van het Verdrag van Bonn. Ook onder dit beschermingsregime is het verboden om de betreffende dieren in hun natuurlijke verspreidingsgebied te doden of te vangen of opzettelijk te storen. Ook dit regime beschermt eieren, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen en daarnaast beschermt het plantensoorten op diverse aspecten.



Het beschermingsregime andere soorten gaat over soorten als genoemd in bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van bepaalde soorten zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.



De minister stelt daarnaast van een aantal soortengroepen “rode lijsten” vast van zeldzame en van afnemende soorten. Met de soorten op deze lijsten moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden om te zorgen voor de instandhouding daarvan. Een ontheffing is echter niet noodzakelijk.



Onderzoek naar soortenbescherming

Voorafgaand aan de toekomstige ruimtelijke ingrepen is middels veldonderzoek geïnventariseerd of wettelijk beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied. Eelerwoude heeft in mei 2018 een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit dit onderzoek is gebleken dat naast de algemene zorgplicht en zorgvuldig handelen, verblijfplaatsen van vleermuizen in het pand niet kunnen

worden uitgesloten. Op basis daarvan wordt nader onderzoek naar vleermuizen geadviseerd. Dit nader onderzoek is in de periode mei-september 2018 uitgevoerd door Eelerwoude (zie bijlage 2). De conclusie van dit nader onderzoek is als volgt.



Vleermuizen

Het plangebied wordt door enkele gewone dwergvleermuizen gebruikt om te foerageren, al is geen sprake van een essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute. In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen. Vermoedelijk is een paar- en/of baltsverblijf van een gewone dwergvleermuis aanwezig in het flatgebouw ten noordoosten van het plangebied. Deze ligt echter buiten de invloedssfeer van de geplande werkzaamheden. Andere verblijfplaatsen zoals paar- of baltsverblijven ontbreken in het plangebied. Er zijn geen verblijfplaatsen van andere vleermuissoorten aangetroffen in het plangebied. Negatieve effecten van de geplande werkzaamheden kunnen voor vleermuizen worden uitgesloten. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming is voor vleermuissoorten derhalve niet noodzakelijk.



Overige soorten

Overige beschermde soorten zoals steenmarter zijn niet in het plangebied aangetroffen. Negatieve effecten voor deze soorten van de voorgenomen ontwikkeling kunnen op voorhand worden uitgesloten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is voor deze overige soorten derhalve niet noodzakelijk.



Wel zijn meerdere algemene broedvogels aangetroffen die van de begroeiing in het plangebied gebruik kunnen maken voor hun nestlocatie. Negatieve effecten op broedvogels kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten de kwetsbare broedperiode van deze soorten. Het broedseizoen duurt globaal van 15 maart tot 15 juli maar kan eerder starten afhankelijk van de weersomstandigheden.



Conclusie

Met inachtneming van het broedseizoen en de algemene zorgplicht vormt het aspect natuur geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.10 Parkeren     

Autoparkeren

De parkeervraag van de ontwikkeling is berekend aan de hand van de geldende gemeentelijke parkeernormen (beleidsregels parkeernormen 2015 plus actualisatie normen woningen januari 2019). Daarnaast zijn aanvullend landelijk geldende richtlijnen betreffende het aandeel bezoekers en de aanwezigheidspercentages (CROW-publicatie 381) gebruikt. In de nota parkeernormen en de CROW-richtlijnen wordt onderscheid gemaakt in stedelijkheidsgraad en verschillende gebieden zoals centrum, schil en rest bebouwde kom. De locatie aan de Sportweg valt in dit kader in het gebied 'rest bebouwde kom'.



Parkeervraag

Voor de sporthal als functie van de school geldt geen parkeerbehoefte, aangezien deze parkeerbehoefte reeds is ondervangen in het bestemmingsplan voor de school. Wel dient de parkeervraag voor de functie als volleybalhal te worden berekend. Voor een sporthal (binnen) geldt in 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van 2,0 per 100 m² BVO. Het aandeel bezoekers is 95%.

Voor de sporthal wordt uitgegaan van een BVO van maximaal 3.800 m². Dit is een worst-case scenario, mogelijk kunnen omstandigheden leiden tot een afname in het BVO. In totaal dienen derhalve 38 x 2,0 = 76 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. Parkeren wordt opgelost ter plaatse van de parkeerplaats aan de Planetenlaan. Deze parkeerplaats wordt efficiënter ingericht met een duidelijke vakverdeling. In de huidige situatie zijn circa 54 parkeerplaatsen aanwezig, terwijl in de nieuwe situatie door de herinrichting in totaal 66 parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

Daarnaast wordt tijdens de bouw een tijdelijke sporthal gerealiseerd op het huidige voetbalveld ten noorden van het opnieuw in te richten parkeerterrein (voormalige hoofdveld hfc Haarlem). Op het moment dat de nieuwe sporthal in gebruik wordt genomen, wordt de tijdelijke hal gesloopt en worden op deze plek circa 70 parkeerplaatsen op maaiveld toegevoegd. In totaal zijn dan circa 136 parkeerplaatsen aanwezig. De parkeerplaats aan de Planetenlaan én de toekomstige parkeerplaats op het huidige voetbalveld, bieden meer dan voldoende ruimte om de parkeervraag van de beoogde sporthal op te vangen.

verplicht

Afbeelding 3.6: nieuwe situatie parkeerplaatsen aan de Planetenlaan

verplicht

Afbeelding 3.7: situering parkeerplaatsen

Fietsparkeren

Op basis van de richtlijnen van het CROW is een indicatie gegeven van het aantal benodigde fietsenstallingen in het plangebied. Voor een sporthal geldt een bandbreedte van 1,4 - 3,9 fietsparkeerplaatsen per 100 m² BVO. Maatgevende moment is zaterdag en zondag van 13.00 - 18.00 uur. Uitgaande van een BVO van 3.800 voor wat betreft de toekomstige sporthal, dienen minimaal 54 en maximaal 149 fietsparkeerplaatsen beschikbaar te zijn. De fietsenkelder heeft een oppervlakte van 1.900 m². Dit is ruim voldoende om de fietsparkeerbehoefte op te vangen.



Verkeersgeneratie

Op basis van de CROW-rekentool is de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe sporthal bepaald. De verkeersaantrekkende werking is afhankelijk van de functie en de ligging van het plangebied. Het plangebied is gelegen in de gemeente Haarlem, waarvan de stedelijkheidsgraad als zeer sterk stedelijk wordt beschouwd. Het CROW beschouwd een gemeente als zeer sterk stedelijk indien het aantal adressen per vierkante kilometer meer dan 2.500 bedraagt. De CBS gegevens van 2019 geeft aan de omgevingsadressendichtheid in de gemeente Haarlem 3.524 is. Daarnaast is het plangebied gelegen in het Noordersportpark dat tot de rest van de bebouwde kom kan worden gerekend.



Op basis van de CROW-rekentool betreft de verkeersgeneratie met inachtneming van bovenstaande uitgangspunten, op een gemiddelde weekdag 358 mvt/etmaal. Dit betreft een worst-case scenario, nu is uitgegaan van een BVO van 3.800 m². Mogelijk kunnen omstandigheden leiden tot een afname in het BVO.



Conclusie

Parkeren wordt deels opgelost ter plaatse van de parkeerplaats aan de Planetenlaan. Deze parkeerplaats wordt efficiënter ingericht, waardoor er 66 parkeerplaatsen zijn. Daarnaast wordt na gereedkomen van de nieuwe sporthal een nieuw parkeerterrein gerealiseerd op het voormalige hoofdveld van hfc Haarlem. Hier is ruimte voor circa 70 extra parkeerplaatsen. Het totaal van circa 136 parkeerplaatsen is meer dan voldoende om de parkeerbehoefte van de beoogde sporthal op te vangen. De verkeersgeneratie betreft maximaal 358 mvt/etmaal. De benodigde fietsparkeerplaatsen worden opgevangen in de fietsenkelder. De verkeer- en parkeeraspecten vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.11 Vliegverkeer     

Vanaf 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) van kracht. Dit besluit wijst rond het luchthavengebied een beperkingengebied aan. Binnen dat gebied gelden regels voor beperkingen van bestemming en gebruik van grond. Het gaat om beperkingen voor bebouwing, hoogte en het realiseren van vogelaantrekkende bestemmingen, vogelaantrekkend gebruik, windturbines en lasers. Deze paragraaf gaat in op deze beperkingen en eventuele gevolgen voor dit bestemmingsplan.



Bebouwing en gebruik

Binnen het plangebied gelden geen beperkingen voor bebouwing en het gebruik daarvan als bedoeld in artikel 2.2.1 tot en met 2.2.1.e van het LIB voor het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting door het luchthavenverkeer. Het plangebied ligt namelijk niet in een aan- en uitvliegroute van het vliegverkeer en daarnaast op een te grote afstand van de luchthaven.

Hoogte

Voor het hele plangebied gelden wel hoogtebeperkingen op basis van de artikelen 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB. De hoogtebeperkingen zorgen ervoor dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.



De maximaal toegestane hoogte op grond van artikel 2.2.2 varieert van circa 120 meter aan de zuidzijde van het plangebied tot 125 meter aan de noordzijde van het plangebied. Op grond van artikel 2.2.2a geldt daarnaast nog een specifieke toetshoogte waarboven zonder advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen objecten zijn toegestaan ter bescherming van het functioneren van radarapparatuur. Deze toetshoogte bedraagt 81 meter binnen het plangebied. Ook voor bomen en struiken geldt dat die de veiligheid van het luchtverkeer niet mogen verstoren. Zodra een boom of struik hoger is dan de maximaal toegestane hoogte zoals bepaald in het LIB, kan de ILT bepalen dat deze hinder veroorzaakt voor het vliegverkeer of luchtverkeersapparatuur en adviseren om maatregelen te nemen om de hinder weg te nemen. Voor het bestemmingsplan hebben de hoogtebeperkingen gezien de gehanteerde maximale hoogten geen gevolgen.



Vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik

In het plangebied gelden geen belemmeringen om vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk te maken volgens het LIB. Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:

  • industrie in de voedselsector met extramurale opslag of overslag;
  • viskwekerijen met extramurale bassins;
  • opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  • natuurreservaten en vogelreservaten;
  • moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare;

Dit bestemmingsplan maakt geen vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk.



Windturbines en lasers

Rondom de luchthaven Schiphol wijst het LIB een toetszone aan waarin extra beperkingen voor windturbines en vaste laserinstallaties gelden. Deze regels moeten hinder voor landend en startend vliegverkeer voorkomen en een goede werking van de luchtverkeersapparatuur waarborgen. Windturbines kunnen hierop namelijk van extra invloed zijn door onder andere hun hoogte en de aanwezigheid van bewegende delen. Het gebruik van laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit op de grond en in de directe omgeving van Schiphol kan de vliegveiligheid ook beïnvloeden.



Voor nieuwe windturbines geldt een maximaal toegestane tiphoogte van 35 meter of bij plaatsing van een dakturbine op een gebouw een maximale tiphoogte van de turbine van 5 meter waarbij de hoogte van het gebouw inclusief de tiphoogte van de turbine de 35 meter niet mag overschrijden. Uiteraard blijven daarnaast de eerder genoemde hoogtebeperkingen gelden. Afwijking van één van de hoogtebeperkingen is niet toegestaan tenzij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart is verkregen. Ook voor nieuwe laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit binnen de toetszone is een dergelijke verklaring van geen bezwaar nodig.



Voor het bestemmingsplan hebben de extra beperkingen geen gevolgen omdat de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voldoen aan de gestelde beperkingen.



Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het LIB.

3.12 Waterparagraaf     

3.12.1 Inleiding     

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders willen in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder, beschrijft het huidige watersysteem en gaat in op de effecten daarom van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Voor het relevante beleid wordt verwezen naar paragraaf 2.4.4.

3.12.2 De waterbeheerder in het plangebied     

Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen en het oppervlaktewater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol. De regels zijn vervat in de Keur van Rijnland 2015.

3.12.2.1 Beleid     

Het beleid ten aanzien van water van de diverse overheidslagen is weergegeven in hoofdstuk 2.

3.12.3 Relatie met plangebied     

Compensatieregeling

Een uitwerking van de watertoets voor de gemeente Haarlem is de compensatieregeling. Bij een aanwijsbare toename van het verhard oppervlak zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van toename verharding te voorkomen. Indien er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m² onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak, dient 15% van de toename verharding als oppervlaktewater te worden aangebracht.



In voorliggend plan is geen sprake van een toename aan verharding van meer dan 500 m². Het projectgebied is op dit moment voor het overgrote deel reeds verhard met bebouwing en parkeerterrein. In de nieuwe situatie wordt zelfs meer groen (onverhard) toegevoegd dan in de huidige situatie het geval is. Er hoeft geen water gecompenseerd te worden.



Het bestemmingsplan gaat over de vervanging van een bestaande gymzaal door een nieuwe sporthal. De toekomstige situatie wijkt daardoor slechts op kleine onderdelen af van de huidige situatie. Dit betekent dat daar geen veranderingen in de waterhuishouding zullen optreden. In verband met de toekomstige ambitie met betrekking tot klimaatadaptatie en beperkte mogelijkheden voor terreininrichting, bestaat wel de wens om het dak op voorhand geschikt te maken voor een sedumdak o.i.d. ten behoeve van het bergen van hemelwater en het beperken van het hitte-eiland effect. Het volledige dak moet tevens geschikt zijn voor het opstellen van PV-panelen voor het opwekken van elektriciteit.



Beschrijving watersysteem

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een primaire watergang of waterkering. De dichtsbijzijnde watergang betreft de Jan Gijzenvaart, ten oosten van de voetbalvelden van FC Haarlem-Kennemerland. In de nabijheid van de projectlocatie zijn geen belangrijke kunstwerken of waterleidingen aanwezig. Er zijn geen knelpunten bekend in het watersysteem. Tot slot zijn er geen belangrijke waarden ten aanzien van het watersysteem aanwezig.



Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Overeenkomstig het Rijnlands Keur moet aan weerszijden van de watergangen een obstakelvrije strook grond aanwezig zijn met een breedte van 5 meter ten behoeve van het uitvoeren van het onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van de watergangen, alsmede voor de inspectie. Het projectgebied ligt op meer dan 170 meter van de Jan Gijzenvaart en vormt daarmee geen belemmering.



Riolering

Er ligt op dit moment een gemengd stelsel in de Sportweg. Echter is de hoofdstreng waar deze op uit komt wel al deel een gescheiden stelsel. Voor de nieuwbouw zal worden aangesloten op het gescheiden stelsel en zal de gemeente zorg dragen voor het vervangen van het gedeelte riolering wat momenteel nog gemengd is.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op de waterhuishoudkundige situatie. Het aantal m² verhard oppervlak neemt niet toe, nu de locatie reeds volledig verhard is. Tot slot zijn er geen belangrijke waarden ten aanzien van het watersysteem aanwezig.

3.13 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een aantal eisen aan de toelichting bij het bestemmingsplan bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit moet voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen dat er sprake is van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.



Doel is om bij de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken te zorgen voor een zorgvuldig of duurzaam gebruik van ruimte, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving.



De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat daarom een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.



Het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van een nieuwe sporthal binnen bestaand stedelijk gebied. In deze zin is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Echter betreft het in feite verplaatsing van de sportfunctie van de Beijneshal naar Haarlem-Noord. Totaal wordt er dus geen nieuwe sportfunctie toegevoegd. Volledigheidshalve wordt de behoefte aan de sloop- en nieuwbouw nader toegelicht.



Motivering behoefte

De bestaande gymzaal van het Schoter voldoet niet meer aan de huidige vraag, waardoor deze gesloopt zal worden. De huur van de huidige Beijneshal is per 21 juni 2021 opgezegd. Wel is de Volleybal Club Spaarnestad al geruime tijd opzoek naar een nieuwe trainingsaccomodatie. De beoogde sporthal wordt dan ook een nieuwe en moderne hal, die aansluit bij de vraag vanuit de volleybalvereniging, namelijk: trainen en het spelen van wedstrijden op topsportniveau. De multidisciplinaire sporthal voldoet aan de eisen van het NOC*NSF type C3 normering. De sporthal is multifunctioneel aangezien er tevens ruimte is voor horeca, een fitnessruimte/krachthonk, er ruimte is voor een fysiotherapie en/of ergotherapie en er een vergaderruimte aanwezig zal zijn. Daarnaast zal de hal zo goed mogelijk geschikt zijn voor onderwijs.



De realisatie van de sporthal ligt in lijn met de ambitie van de gemeente Haarlem zoals blijkt uit het Integraal uitvoeringsplan sportaccomodaties 2018 - 2028 'Sport aan zet'. In dit plan staat beschreven dat de ambitie is om de verschillende (kern)sporten in de gemeente Haarlem dusdanig te faciliteren op accommodatiegebied, zodat zij op het hoogste niveau kunnen presteren en de Regionale Trainingscentra voor Haarlem behouden blijven. In 2028 is daarnaast sprake van voldoende en goed onderhouden binnensportaccommodaties, waardoor er geen (structurele) knelpunten in de verhuur van de (gemeentelijke) sporthallen meer zijn.



De Ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee voldoende gemotiveerd.

Hoofdstuk 4 VISIE OP HET PLANGEBIED     

4.1 Ruimtelijke en functionele aspecten     

In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied een verouderde sporthal aanwezig. De bestaande gymzaal van het Schoter is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de huidige vraag, waardoor deze gesloopt zal worden.



Ter plaatse van het plangebied aan de Sportweg wordt een nieuwe sporthal gerealiseerd. De sporthal wordt gebruikt voor diverse sportactiviteiten, sportevenementen en ten behoeve van onderwijs. Zo wordt de locatie gebruikt voor bewegingsonderwijs, trainingen en wedstrijden van sportverenigingen. Tijdens gebruik door sportverenigingen, is het voor bezoekers en deelnemers mogelijk gebruik te maken van de horecavoorziening. De horecavoorziening beschikt over een keuken, een bar en een zitgedeelte. Het zitgedeelte van de horecavoorziening is deelbaar zodat een afgesloten deel door de verenigingen gebruikt kan worden voor bijeenkomsten zoals ledenvergaderingen. Bij wedstrijden wordt de tribune uitgeschoven zodat bezoekers goed zicht hebben op de wedstrijdvelden. Bij een wedstrijd op het centercourt is het mogelijk de tribune om dit veld te plaatsen.



De wedstrijdruimte is een sporthal categorie C.3 volgens NOC*NSF. De wedstrijdruimte heeft een netto afmeting van 28 x 48 meter met over het gehele oppervlak een vrije hoogte van minimaal 9 meter. De sporthal voldoet aan de minimale eisen gesteld in het handboek sportaccommodaties van NOC*NSF en de betreffende sportbonden.



Functionele aspecten

Voor het hele plangebied geldt de bestemming 'Sport'. Binnen de sportbestemming zijn sportactiviteiten en sportevenementen met daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Tevens zijn binnen deze bestemming gymnastieklessen voor scholen en activiteiten die van aard en omvang hiermee gelijk te stellen zijn, toegestaan. In de regels is geregeld dat het aantal sportevenementen maximaal 6 dagen per jaar bedraagt. Het maximaal aantal bezoekers dat tijdens sportevenementen gelijktijdig aanwezig mag zijn bedraagt 1500 personen. Het totaal aantal bezoekers per dag bedraagt maximaal 2500 personen.



Inrichting openbare ruimte

Binnen de op de verbeelding opgenomen bestemming 'Sport' bestaat ruimte om zo nodig veranderingen te kunnen aanbrengen in de inrichting van de openbare ruimte, afgestemd op wijzigende behoeften. Binnen de bestemming sport is ruimte voor diverse verkeerstechnische aanpassingen (zoals veiligere inrichtingen), goede inrichting voor fietsers en voetgangers, goede en voldoende parkeervoorzieningen, verkeersremmende maatregelen in woonstraten (drempels, 30-km/u-zones), stallingmogelijkheden voor fietsen en aanleg van kleine groen- en speelvoorzieningen.

4.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden     

De locatie voor de nieuwe sporthal bevindt zich aan de Sportweg 9, op het terrein tussen middelbare school "Het Schoter" en woongebouw "Parksight". De locatie bevindt zich in een parkachtige omgeving met diverse sport- en recreatiegebouwen.



De sporthal is sober/bescheiden/ingetogen en doelmatig ontworpen. De uitstraling past bij omgeving en de bestaande bebouwing. De architectuurstijl van de sporthal wordt gekenmerkt door de Nieuwe Haagsche School: baksteen, heldere vlakverdeling met horizontale neiging, gesamtontwerp van hal en voorbouw (dus niet een mooie voorkant met een trespahal erachter gezien vanuit de as vanaf het nieuwe Stadionplein), overstekken, opbouw in samengestelde volumes, monumentaal maar sober karakter.



De locatie valt binnen het gebied met 'consolidatie regie' volgens de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het gebiedstype is 'stedelijk groen'. Dit betekent dat:

  • Ingrepen worden afgestemd op het groene karakter van de openbare ruimte. Oftewel de bouwmassa mag niet de (park)omgeving wegdrukken;
  • Voorzieningen als elektriciteits-, schakelkasten of opnemen in bebouwing of

tegen bebouwing c.q. erfafscheiding plaatsen, of ondergronds;

  • Zichtrelaties tussen stadspark en omgeving en binnen het park zelf

handhaven/verbeteren;

  • De voorkanten en entrees zijn naar de openbare ruimte toe gericht, waarbij

de Sportweg voorrang heeft. Oftewel actieve gevels aan de openbare ruimte. Beperken blinde plinten of gevels;

  • Erfafscheidingen zijn onderdeel van het park en daardoor onderdeel van de

ontwerpopgave; rond sportparken groene afscheiding bestaande uit sloten, struiken, bomen;

  • De bebouwing is vrijstaand. Bij nieuwbouw in stadsparken en op sportvelden

geldt: alzijdigheid van het ontwerp, er mogen geen achterkanten ontstaan.

Uit de gebiedsvisie Schoterbos Jan Gijzenvaart zijn de volgende randvoorwaarden van toepassing:

  • De bebouwing staat in het groen en reageert op de parkomgeving;
  • De locatie wordt compact en intensief bebouwd;
  • Het is faseerbaar in uitvoering;
  • De bouwhoogte sluit aan op die van het naastliggende Parksight.

Daarnaast gelden de volgende randvoorwaarden:

  • De sporthal staat langs de Sportweg en in de (zicht-)as van de toegang tot het Schoterbos vanaf het nieuwe plein;
  • De sporthal krijgt een duidelijke voorkant naar de Sportweg met een aantrekkelijke en voldoende transparante plint;
  • De hoofdentree is gelegen aan de Sportweg en wordt duidelijk gemarkeerd;
  • Publieksfuncties zoals een kantine, kantoren of recreatieve functies worden in het deel langs de Sportweg geplaatst.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN     

5.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.



De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.



Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.



Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor iedereen volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.



De regels van het bestemmingsplan vallen op grond van de SVBP2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

Hoofdstuk 1: Begrippen;

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3: Algemene regels;

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Artikel 1: begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.



Artikel 2: wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen schrijft de regeling SVBP2012 dwingend voor.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

5.2.2.1 Bestemmingen     

Artikel 3: Groen

De strook tussen de sporthal en het appartementencomplex heeft de bestemming Groen gekregen. Deze strook vormt een groene buffer tussen de sporthal en het appartementencomplex Parksight. Bebouwing op deze bestemming is niet toegestaan.

Artikel 4: Sport

De bestemming 'Sport' is bedoeld voor sportieve activiteiten en sportvoorzieningen.



Op de verbeelding is een bouwvlak met een maximum bouwhoogte zodat binnen de bestemming de flexibiliteit bestaat voor de situering van de bebouwing. Buiten het bouwvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan (zoals overdekte fietsenstallingen), mits deze ten dienste van de bestemming 'Sport' worden opgericht en gebruikt.

5.2.2.2 Dubbelbestemmingen     

Artikel 5: Leiding - Gas (dubbelbestemming)

Voor de transportleiding die door het plangebied loopt is de dubbelbestemming opgenomen. Aan de bestemming zijn bouwregels gekoppeld ter bescherming van de leiding en de veiligheid in het gebied.

Artikel 6: Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. Het bestemmingsplan houdt rekening met de (voorlopige) Archeologische Beleidskaart Haarlem. In het plangebied komt categorie 3 voor.



Categorie 3

In de gebieden die tot deze categorie behoren geldt een middelhoge archeologische verwachting. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 500 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toegekend.



Er is in deze dubbelbestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te verwijderen als archeologische bevindingen daartoe aanleiding geven.

5.2.2.3 Nadere eisen     
Bestemming: Nadere eisen ten aanzien van:
Waarde - Archeologie - situering

- de inrichting van de gronden

- het gebruik van de gronden

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' bevat de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders (het bevoegde gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouw- en gebruiksregels als uit onderzoek blijkt dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Aan zowel de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden kunnen nadere eisen gesteld worden.

5.2.2.4 Afwijken van de bouwregels     

(Dubbel)bestemming: Afwijking voor:
Waarde - Archeologie - de regels voor het overleggen van een waardestellend archeologisch rapport

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' bevat de bevoegdheid om af te wijken van bepaalde bouwregels. Het bevoegde gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het overleggen van een waardestellend archeologisch rapport, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels. Deze vergunning wordt verleend als aangetoond is dat er geen archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn, of als aangetoond is dat die niet verstoord zullen worden.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

Artikel 7: anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is vooral van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden al meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 8: algemene bouwregels

In de algemene regels worden nadere instructies en voorschriften aan gebouwen verbonden. Zo mogen gebouwen enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd en mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.



Artikel 9: algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels zijn regels ten aanzien van strijdig gebruik opgenomen.



Artikel 10: algemene afwijkingsregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, bij nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voorschreidend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering of een andere functie van bouwwerken.



Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.



Het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken.



Artikel 11: overige regels

Dit artikel legt een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. De normen voor parkeren, stallen, laden en lossen zelf liggen namelijk niet vast in dit bestemmingsplan, maar in gemeentelijke beleidsregels. Die beleidsregels geven aan wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor parkeren, stallen, laden en lossen. Uitgegaan wordt altijd van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.



Tot slot bepaalt lid 9.1.4 (afwijken) dat er afgeweken kan worden onder de voorwaarden zoals die zijn genoemd in de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. Ook hiervoor geldt dat uitgegaan dient te worden van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Artikel 12: overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.



Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.



Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van al strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.



Artikel 13: slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

5.3 Hoofdopzet verbeelding     

5.3.1 Opbouw verbeelding     



De bestemmingen

De verbeelding geeft in verschillende kleuren de bestemmingen weer. De bestemmingen worden begrensd door bestemmingsgrenzen. De regels geven per bestemming aan wat deze bestemming inhoudt en welke bouw- en gebruiksregels gelden voor die bestemming. Voorbeelden van veel voorkomende bestemmingen zijn: wonen, sport groen, verkeer, maatschappelijk. Ter onderscheid met de dubbelbestemmingen worden de bestemmingen ook wel enkelvoudige bestemmingen genoemd.



De dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn een aparte vorm van bestemmingen. Dubbelbestemmingen beslaan vaak een groter gebied en omvatten vaak meerdere enkelvoudige bestemmingen. Op de verbeelding zijn ze opgenomen door middel van een arcering. De regels van de dubbelbestemmingen gaan vóór ten opzichte van de regels van de enkelvoudige bestemmingen. Dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van specifieke sectorale belangen. Zo is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gericht op de bescherming van de archeologische waarden in de ondergrond. Voor de dubbelbestemmingen geldt net als voor de enkelvoudige bestemmingen dat in de regels de specifieke bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen.



Aanduidingen

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming verder of specifieker te regelen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen op grond van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) opgenomen:

  1. bouwvlakken;
  2. functieaanduidingen;
  3. bouwaanduidingen (zie ook 6.4 hoofdopzet waarderingskaart);
  4. maatvoeringen;
  5. figuren;
  6. gebiedsaanduidingen.

1. Bouwvlakken

Bouwvlakken zijn een noodzakelijk onderdeel van de verbeelding. Bouwvlakken bestaan uit dikke zwarte lijnen, die aangeven waarbinnen hoofdbebouwing is toegestaan. Bouwvlakken bepalen vaak ook de voorgevelrooilijn van gebouwen of clusters van gebouwen, waardoor ze een belangrijk element vormen bij de bescherming van een bepaald straatbeeld. Ook de achtergevelrooilijn wordt vaak al bepaald met een deel van de bouwvlaklijn. Hier geldt toch vaak een vergunningsvrije bouwmogelijkheid, waar er hier minder sprake is van een beschermend karakter in vergelijking met de voorgevelzijde.



In de meeste gevallen laten de bouwvlakken op de verbeelding in combinatie met de bouwregels, verbetering, vernieuwing, bescheiden vergroting of vervanging met gelijkwaardige bouw toe. Daarbij is rekening gehouden met de nodige flexibiliteit, kwaliteitseisen voor de bebouwing, de woonomgeving en bereikbaarheid. Over het algemeen zijn de bebouwingsgrenzen van de geldende bestemmingsplannen overgenomen. Daar waar met een ontheffing is afgeweken van het geldende beleid is de nieuw ontstane situatie opgenomen.

2. Functieaanduidingen

Functieaanduidingen zijn er in vele soorten en maten. De benaming van de diverse functieaanduidingen is vastgelegd in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. Een functieaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd voor het gebruik. Het is daarbij gewoonlijk niet wenselijk of mogelijk om die functie in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen. Het kan hierbij gaan om een verdere specificatie van het gebruik, een uitdrukkelijke verruiming daarvan of juist een beperking. In voorliggend bestemmingsplan zijn geen functieaanduidingen opgenomen.

3. Bouwaanduidingen

Bouwaanduidingen geven specifieke bouwmogelijkheden aan. Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. De benaming van de diverse bouwaanduidingen zijn vastgelegd in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Een bouwaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd voor de bouwmogelijkheden. Het is daarbij gewoonlijk niet wenselijk of mogelijk om die bebouwing in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen.

4. Maatvoeringsaanduidingen

Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op: afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel voor het bouwen als voor het gebruik. Zo gelden voor voorliggend bestemmingsplan de maatvoeringsaanduidingen 'maatvoeringsvlak' en 'maximum bouwhoogte (m)'.

5. Gebiedsaanduidingen

Gebiedsaanduidingen zijn op de verbeelding opgenomen om voor een op de verbeelding afgebakend gebied een specifieke regeling op te kunnen nemen. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om een wijzigingsgebied, waarvoor de bestemming gewijzigd kan worden. Dit wordt op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied'. Een ander voorbeeld is de gebiedsaanduiding voor een vrijwaringszone, zoals de 'Vrijwaringszone - zichtlijn'. In voorliggend bestemmingsplan is geen gebruik gemaakt van gebiedsaanuidingen.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.



De gemeente zal in eigen beheer de sporthal realiseren. Oplevering van de hal is gepland in de loop van 2021. De gemeente blijft eigenaar van de hal. SRO gaat na oplevering het beheer en de exploitatie verzorgen. Het gebouw wordt binnen de planperiode van het bestemmingsplan gerealiseerd.



Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vast. Op grond van lid 2 blijft een exploitatieplan onder andere achterwege indien dit niet nodig is. Voor bestemmingsplan Sporthal Sportweg is dit het geval. De gemeente ontwikkelt en blijft eigenaar van de Sporthal, zodat verhaal op anderen van de grondexploitatie niet aan de orde is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.2.1 Participatie     

Op 26 september 2019 heeft een informatie plaatsgevonden over de toekomstige sporthal. Aanwezigen waren onder andere de voorzitter van FC Haarlem-Kennemerland, vertegenwoordigers van Het Schoter, bestuurslid van de Tennisvereniging Kontakt, bewoners van Parksight, procesmanagar en de technisch adviseur van de gemeente Haarlem en adviseurs van Bbn.



Tijdens de bijeenkomst hadden aanwezigen de mogelijkheid om aan te geven wat voor hen knelpunten of aandachtspunten zijn voor de nieuwbouw van de sporthal. Tijdens de bijeenkomst wordt aangegeven dat er nog geen ontwerp is voor de sporthal, en er dus nog veel mogelijk is. Er wordt ingegaan op aspecten als volumes, dichte / open gevels, inrichting van de groene strook en duurzaamheid. Voor de omwonenden en de omliggende sportvelden blijken de volgende aspecten van belang: sociale veiligheid, verkeersveiligheid tijdens en na de bouw van de sporthal, beperken van het geluid van de sporthal en uitzicht op de sporthal. De uitgangspunten worden meegenomen in verdere planvorming.

6.2.2 Wettelijk vooroverleg     

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instantie:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Hoogheemraadschap Rijnland;
  • Brandweer Kennemerland Zuid;
  • Omgevingsdienst IJmond;
  • Gasunie;
  • Alliander;
  • PWN.

De volgende instanties hebben niet gereageerd:

  • Gasunie;
  • PWN.

De volgende instanties hebben schriftelijk aangegeven geen opmerkingen op het ontwerp-bestemmingsplan te hebben:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Brandweer Zuid-Kennemerland;
  • Hoogheemraadschap Rijnland;
  • Omgevingsdienst IJmond.

De volgende instanties hebben schriftelijk hun opmerkingen kenbaar gemaakt:

  • Alliander.

De schriftelijke opmerkingen van Allliander zijn als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen. Paragraaf 3.1 is naar aanleiding van de opmerkingen aangevuld. In deze paragraaf is aangegeven wat de afstanden zijn tussen het meetstation, de sporthal en de school.

6.2.3 Zienswijzen     

Gedurende een periode van 6 weken, van 10 januari 2020 tot en met 20 februari, is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan. In bijlage 9 is een samenvatting van de ingekomen zienswijzen, samen met de beantwoording van het gemeentebestuur opgenomen. Bijlage 10 bevat de bezonningsstudie.

6.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt namelijk gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid over de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.



Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, wat een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt vooral de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.



Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan ook plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Zo draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.2 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.5 Achtergevelrooilijn:     

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.6 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.8 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.9 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.

1.10 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.11 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.12 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 Bedrijf:     

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.15 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.16 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.18 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 Bijgebouw:     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.21 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.24 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 Bruto vloeroppervlak (bvo):     

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.29 Dakhelling:     

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.30 Dakopbouw:     

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.31 Dakterras:     

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.32 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.33 Dienstverlening:     

het verlenen van diensten in de vorm van publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening.

1.34 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 Horeca-activiteiten:     

Activiteiten gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.37 Kantoor:     

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.38 Kap:     

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.39 Kunstwerk:     

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.40 Maatschappelijke voorzieningen:     

gezondheidszorg, buitenschoolse opvang, huisartsen-onder-één-dak en hiermee vergelijkbare voorzieningen.

1.41 Niet-publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.

1.42 Pand:     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.43 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.44 Plan:     

het bestemmingsplan Sporthal Sportweg met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP6120013-va01van de gemeente Haarlem.

1.45 Plat dak:     

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.46 Publieksgerichte dienstverlening:     

het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.

1.47 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 Sloopvergunning:     

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.50 Sportactiviteiten:     

reguliere activiteiten die ten dienste staan van een sport zoals trainingen, wedstrijden, toernooien of gymnastieklessen voor scholen en activiteiten die van aard en omvang hiermee gelijk te stellen zijn.

1.51 Sportevenement:     

sportevenementen zijn evenementen die raakvlak hebben met een sport en zijn qua aard en omvang gelijk te stellen aan een spinningmarathon of een traploopwedstrijd.

1.52 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.53 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.54 Voorzieningen van openbaar nut:     

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.55 Waterberging:     

een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.

1.56 Wet:     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.57 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2,2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. voetpaden;
  3. bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, waterberging, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

3.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen bouwwerken worden opgericht.

Artikel 4 Sport     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sport, een sporthal voor sportactiviteiten en sportevenementen met daarbij behorende voorzieningen zoals tribunes, kleedruimten, opslagruimten, vergaderruimten en een kantine, afnemen van schoolexamens;
  2. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden horeca-activiteiten ten dienste van deze voorzieningen, met niet meer dan 20% van het bruto vloeroppervlak;
  3. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, wegen, paden, tuinen, erven, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, fietsparkeren, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport, waterlopen en waterpartijen, waterberging.

4.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Sport' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 8.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels in artikel 9 gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

a. het aantal sportevenementen bedraagt maximaal 6 dagen per jaar. De dagen benodigd voor op- en afbouwen worden niet meegerekend; b. het maximaal aantal bezoekers dat tijdens een sportevenement gelijktijdig aanwezig mag zijn bedraagt 1500 personen; c. het totaal aantal bezoekers per dag bedraagt maximaal 2500 personen.

Artikel 5 Leiding - Gas     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een ondergrondse gastransportleiding met een diameter van ten hoogste 169 milimeter en een druk van ten hoogste 4 bar en een veiligheidsstrook ter breedte van 2 m aan weerszijde van de hartlijn van de leiding;
  2. bij de dubbelbestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde'.

5.2 Bouwregels     

Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' mogen uitsluitend 'bouwwerken geen gebouwen zijnde' worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 3 m bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de bouwregels van de andere bestemming, mits:

  1. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad;
  2. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  3. voorafgaand aan de aanvraag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. het onderhoud en beheer betreffen, passend in het normale gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan krachtens een verleende vergunning;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  1. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, mits:
    1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
    2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologie     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch te overleggen.

  1. Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 6.2 onder 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 6.2 onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

6.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

6.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.

  1. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 6.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 6.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 6.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

Tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald gelden voor het bouwen de volgende regels:

8.1 Bouwregels     

8.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  3. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen.
8.1.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     
  1. 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mogen alleen worden opgericht op 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van 'speel- en sportvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen.

8.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld; b. de verkeersveiligheid; c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren; d. de bescherming van de groenstructuur; e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; f. de brandveiligheid en rampenbestrijding; g. de bezonningssituatie.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van de sporthal en de gronden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. bijgebouwen als zelfstandige woning;
  4. groothandel, detailhandel of horeca, met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte detailhandel of ondergeschikte horeca ten behoeve van de sport;
  5. feesten en partijen, tenzij dit gebruik ondergeschikt is aan het gebruik ten behoeve van sport en onderwijs zoals een feest ter afsluiting van een sporttoernooi of een schoolfeest.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

10.1 Afwijken van de regels algemeen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
  2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
  3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

10.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 10.1 onder a tot en met d nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeerssituatie ter plaatse;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 11 Overige regels     

11.1 Parkeren, laden en lossen     

11.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeernormen 2015'.

11.1.2 Beleidsregels     

Het bevoegd gezag past de in sublid 11.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

11.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 11.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 11.1.2.

11.1.4 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 11.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 11.1.2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Sporthal Sportweg'.

Bijlagen bij de regels