|
Het voornemen bestaat om aan de Spaarndamseweg 13 te Haarlem woningbouw te realiseren. Aan de orde is de ontwikkeling van een appartementencomplex dat ruimte zal bieden aan circa 150 huurappartementen en gemeenschappelijke voorzieningen. De doelgroep van deze woningen betreft starters en overige jongeren tussen de 18 en 28 jaar. Tevens voorziet de beoogde ontwikkeling in parkeergelegenheid, en wordt in de plint van de bebouwing voorzien in een horecagelegenheid.
In Haarlem en diens directe omgeving is een sterke vraag naar woningen, en dan met name naar appartementen. De bouw van extra woningen is een belangrijke opgave voor de stad. In dat kader heeft Haarlem de Spaarndamseweg als één van de ontwikkelgebieden aangewezen. Dit gebied heeft volop potentie om een stedelijke en hoogwaardige uitstraling te krijgen, en ruimte te bieden aan woningbouw. De locatie aan de Spaardamseweg 13 leent zich hiermee erg goed voor woningbouw. Daarnaast biedt deze locatie de mogelijkheid om de ruimtelijke en verblijfskwaliteit van deze plek, met uitzicht over grote lengte van het Spaarne, te benutten.
Het vigerende bestemmingsplan ‘Land in Zicht’, dat op 20 april 2011 onherroepelijk is geworden, voorziet niet in de beoogde ontwikkeling. Om de ontwikkeling planologisch juridisch mogelijk te maken zal een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Hiertoe is een toelichting nodig waarin wordt aangetoond dat de realisatie van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In de voorliggende toelichting wordt aangetoond dat de realisatie van de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belemmeringen voor de omgeving en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gesitueerd aan de Spaarndamseweg 13 te Haarlem. Dit betreft een locatie ter plaatse van een terrein gelegen tussen de Schoterbrug en de Spaarndamseweg. Aan de zuidzijde van het plangebied is de Spaarne gelegen. Het plangebied is ten noorden van het stadscentrum van Haarlem gelegen. Met de fiets of auto bedraagt de reistijd tot het stadscentrum circa 10 minuten. In figuur 1 is de ligging van het plangebied in de omgeving weergegeven.
Figuur 1: Ligging plangebied (bron luchtfoto: Google Earth)
In de omgeving van het plangebied bevinden zich met name woningen. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich in/aan het water bebouwing ten behoeve van de scoutingvereniging Kon-Tiki.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ’Land in Zicht’, dat op 20 april 2011 onherroepelijk is geworden. In figuur 2 wordt een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt in deze figuur met blauw omcirkeld. De gronden ter plaatse van het plangebied kennen de bestemming 'Bedrijf' of 'Groen'. De gronden welke de bestemming 'Bedrijf' kennen, hebben alsmede de aanduiding 'nutsvoorziening'.
Figuur 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan waarin het plangebied blauw is omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden bestemd als 'Bedrijf', met de aanduiding 'nutsvoorziening', zijn bestemd voor een nutsvoorziening, parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen. Gebouwen mogen alleen binnen de in figuur 2 opgenomen bouwvlakken worden gesitueerd. De maximale bouwhoogte die gelden voor gebouwen ter plaatse van het in het plangebied gesitueerde bouwvlak bedraagt 6 meter. Voor gebouwen geldt bovendien een maximum bebouwingspercentage van 80%.
Een klein gedeelte van het plangebied is bovendien bestemd als 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (zoals plantsoenen, bermen en beplantingen), voetpaden, fietspaden, .speelvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, kunstwerken, voorzieningen van algemeen nut en bijbehorende voorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een hoogte van maximaal 3 meter. De diepte van een (ondergronds) bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen.
Het gehele plangebied kent daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. In paragraaf 4.2 komt het aspect archeologie nader aan bod.
Het vigerende bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van een appartementencomplex ter plaatse van het plangebied. Om de ontwikkeling planologisch juridisch mogelijk te maken zal daarom een nieuw (postzegel)bestemmingsplan opgesteld worden. Voorliggend document vormt de toelichting waarmee wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Deze toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In dit inleidende hoofdstuk komen de aanleiding, ligging van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan aan bod. In Hoofdstuk 2 'Planbeschrijving' wordt het plan verder toegelicht, waarin zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt besproken. Vervolgens geeft Hoofdstuk 3 'Beleidskader' een overzicht van het relevante beleid betreffende deze toelichting. Hoofdstuk 4 'Omgevingsaspecten' is gewijd aan de impact van de ontwikkeling op de omgeving. Onder andere de aspecten geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, ecologie en archeologie zullen hier worden behandeld. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen in Hoofdstuk 5 aan bod. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan op de juridische planopzet.
In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied een transformatorstation gesitueerd. Dit station voldoet echter niet meer aan de eisen van het energiebedrijf. Voorheen diende dit station voor de omzetting van stroom komend van het landelijk net naar een lager voltage. Dit transformatorstation is echter al enige tijd buiten gebruik, omdat het energiebedrijf is overgestapt op een ander voltage.
In figuur 3 wordt de huidige situatie ter plaatse van het plangebied weergeven.
Figuur 3: Huidige situatie plangebied
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een appartementencomplex. In totaal wordt voorzien in circa 150 appartementen. Dit betreft zelfstandige appartementen met elk een eigen badkamer en keuken. Een deel van de begane grond zal echter worden ingericht met gemeenschappelijke voorzieningen, welke gericht zijn op de bewoners van het complex. Tevens zal worden voorzien in een collectieve buitenruimte.
De beoogde ontwikkeling valt binnen het concept '1828'. Hierbij richt de beoogde ontwikkeling zich voornamelijk op eenpersoonshuishoudens, en dan specifiek op jongeren tussen de 18 en 28 jaar. Dit betreft vooral starters en jongeren in het laatste jaar van hun studie. Voor deze groep is het thans moeizaam een passende betaalbare woning te vinden. Er is namelijk sprake van een groot tekort aan betaalbare huurwoningen voor jongeren in deze leeftijdscategorie. De goede bereikbaarheid, in combinatie met de nabijheid tot een divers aanbod aan stedelijke voorzieningen, maakt dit een goede locatie voor woningbouw voor deze doelgroep.
Voor deze groep worden om het wooncomfort te vergroten, naast huurappartementen, ook gemeenschappelijke voorzieningen gerealiseerd. Deze voorzieningen omvatten bijvoorbeeld een gemeenschappelijke woonkamer, wasbar, multimedialounge of een sportvoorziening. In afstemming met de doelgroep van de beoogde ontwikkeling zal onderzocht worden welke gemeenschappelijke voorzieningen gewenst zijn. Deze gemeenschappelijke voorzieningen zijn in hoofdzaak gericht op de bewoners, waarmee ook de impact op de omgeving gering zal zijn. Wel zullen deze voorzieningen overigens opengesteld worden voor omwonenden en overige gebruikers. Op deze manier wordt zorg gedragen dat er sprake is van integratie tussen bewoners en omwonenden.
Het gebouw is opgebouwd uit maximaal zeven bouwlagen, zie figuur 4. De maximale bouwhoogte van het appartementencomplex zal circa 24 meter bedragen. Gekozen is voor een stevig volume dat bemiddelt tussen de hogere gebouwen in het oosten en de lagere gebouwen in het westen. Het volume heeft het karakter van een gesloten bouwblok. De woningen zijn rondom voor licht en zicht georiënteerd op de buitengevel.
Figuur 4: Impressie beoogde ontwikkeling
Het hof omsluit een geluidluwe binnenzijde met collectieve binnentuin, van waaruit de woningen ontsloten en geventileerd worden. De footprint van het gebouw is in samenspraak met de afdeling stedenbouw ontwikkeld en maakt dat de kade een schegvorm heeft gekregen. Samen met het bruggenhoofd van de Schoterbrug ontstaat een gedefinieerde plek aan het Spaarne waar voldoende ruimte is om te spelen en verblijven, ook voor de leden van Kon Tiki.
Op de begane grond omsluit de buitengevel de volledige locatie. Het parkeren en fietsparkeren dat zich hier bevindt wordt daardoor aan het zicht onttrokken. Op een aantal plekken en verdiepingen bevinden zich sprongen in de gevel die reageren op de omgeving. De sprongen benadrukken dat het gebouw ‘stevig op z’n voeten staat’ en geeft het volume een specifiek en sculpturaal karakter, dat de autonomie van het vrij liggende gebouw benadrukt. Door z’n specifieke vorm heeft het gebouw een profiel dat verschilt per benaderingsrichting. Maar ook heeft het gebouw een dynamisch silhouet dat voortdurend verandert in het voorbijgaan.
In de plint van de bebouwing zal een horecavoorziening worden gesitueerd. Dit betreft naar verwachting daghoreca op de zuidwesthoek van het gebouw. De openstelling gedurende de dag zorgt er overigens voor dat geen sprake is van extra parkeerdruk, daar een groot deel van de bewoners juist op dit moment met de auto op pad is. Daarnaast zullen bezoekers naar verwachting niet allen gebruik maken van een eigen auto. Bovenop deze horecavoorziening zullen de gemeenschappelijke voorzieningen worden gesitueerd wat zorgt voor een levendige hoek.
Op het terrein is thans naast het grote transformatorstation een tweede voorziening aanwezig, die functioneert als wijkverdeelstation. Onderdeel van de inrichtingsopgave voor het plangebied is het herplaatsen van dit gebouwtje en het situeren van een tweede transformatorruimte. Deze voorzieningen zullen worden opgenomen in het gebouw.
Er zal zorg gedragen worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen de visueel ruimtelijke structuur van de omgeving. De beoogde bouwhoogte is passend in de omgeving, en leidt niet tot een onaanvaardbare verstoring van zichtlijnen. Ter plaatse van het plangebied is in de huidige situatie ook reeds bebouwing gesitueerd. Ten opzichte van deze situatie ontstaat een aantrekkelijker woon- en leefklimaat.
Het plangebied is aan alle zijden omgeven door openbare ruimte, welke overigens geen onderdeel uitmaakt van het plangebied. Voor de inpassing van de beoogde ontwikkeling zullen wel enige aanpassingen worden doorgevoerd. De parkeervoorziening van de beoogde ontwikkeling zal bijvoorbeeld aangesloten moeten worden op de Spaarndamseweg. Hiertoe zal de bushalte aan de Spaarndamseweg worden verplaatst. De bushalte wordt hierdoor tegenover de halte voor de andere rijrichting gesitueerd, wat de herkenbaarheid ten goede zal komen. In figuur 5 wordt een impressie gegeven van de inrichting van de openbare ruimte. De openbare ruimte rondom het gebouw zal aantrekkelijk ingericht worden. Hiertoe zal een inrichtingsplan worden opgesteld. De oever zal meer ruimte gaan bieden voor recreatie, en als parkfunctie en ontmoetingsruimte functioneren. Hiermee ontstaat een prettige 'verblijfskade'. Rondom het plan zullen daarnaast bomen aangeplant worden.
Figuur 5: Impressie inrichting openbare ruimte
In de volgende paragrafen wordt het relevante rijksbeleid, alsmede provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke en de functionele structuur omschreven. Gezien het kleinschalige karakter van de beoogde ontwikkeling wordt volstaan met een bescheiden weergave van het beleidskader. Daarnaast wordt het van toepassing zijnde sectoraal beleid voor de in hoofdstuk beschouwde omgevingsaspecten (o.a. ten aanzien van water, archeologie, verkeer en parkeren), indien aan de orde, tevens in hoofdstuk 4 beschouwd.
Op 11 september 2020 is de definitieve Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aan de Tweede Kamer aangeboden. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In Nederland staan we voor een aantal grote opgaven. De bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzaam energie opwekken, klimaatverandering en de overgang naar een circulaire economie vragen veel ruimte. Meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Er moeten daarom keuzes gemaakt worden zodat Nederland ook voor toekomstige generaties een veilig, gezond en welvarend land kan blijven.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. In de NOVI wordt daarbij een viertal prioriteiten aangegeven:
De NOVI is erop gericht om voor deze vier prioriteiten de nationale beleidskeuzes (op strategisch niveau) zo scherp mogelijk te formuleren. Waar keuzes op nationaal niveau in de NOVI zelf niet of nog niet scherp gemaakt kunnen worden of waar dit niet verstandig is, wordt richting gegeven aan decentrale keuzes.
In de NOVI worden in totaal 21 nationale belangen benoemd. De beoogde ontwikkeling betreft een binnen gemeente Haarlem gelegen (kleinschalige) woningbouwontwikkeling. Aangezien hierbij geen sprake is van grote nationale belangen valt deze ontwikkeling niet onder de primaire verantwoordelijkheid van het Rijk. De beoogde ontwikkeling sluit daarbij wel aan op meerdere in de NOVI aangekaarte prioriteiten, opgaven en nationale belangen. Zo sluit de beoogde ontwikkeling bijvoorbeeld aan op de nationale belangen gericht op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, en het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. Hiermee wordt bijgedragen aan de prioriteit om te voorzien in een sterke en gezonde steden en regio's. Door middel van de beoogde ontwikkeling ontstaat een aantrekkelijke omgeving om in te wonen en verblijven. De beoogde ontwikkeling is hiermee niet in strijd met de toekomstvisie uit de NOVI.
Het Omgevingsbeleid van Noord-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Aanvullend aan het beleid verzorgt de provincie ook verschillende uitvoeringsprogramma's om operationele doelstellingen te bewerkstelligen.
In de 'Omgevingsvisie NH2050: Balans tussen economische groei en leefbaarheid' (vastgesteld door de provinciale staten, 19 november 2018) worden de opgaves, ambities en sturingsprincipes van het ruimtelijk beleid uitgezet. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuur, inclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
De sturingsfilosofie luidt ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’, om ruimte te bieden aan maatwerk waarin de opgave centraal staat.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:
Binnen deze ontwikkelprincipes worden diverse kernopgaven benoemd. Een van deze opgaven is dat werken en wonen zoveel mogelijk binnen binnenstedelijk gerealiseerd en geconcentreerd moet worden. Tevens dient woningbouw zich zoveel mogelijk te concentreren in kernen, en zoveel mogelijk gesitueerd te worden op goed bereikbare locaties. Ook wordt in de Omgevingsvisie aangegeven dat de woningbehoefte in de toekomst nog verder toe zal nemen. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen, waar een sterke vraag naar is, op een binnenstedelijke locatie. Door een stedelijke locatie te herontwikkelen is daarbij sprake van duurzaam ruimtegebruik. Het vervangen van een niet meer in gebruik zijnde transformatorstation door nieuwbouw zorgt bovendien voor een kwaliteitsimpuls voor het plangebied en diens omgeving. Hiermee draagt de beoogde ontwikkeling bij aan de verbetering van de leefbaarheid.
In het kader van de Omgevingswet is tevens een Omgevingsverordening opgesteld. In de Omgevingsverordening van de provincie worden de regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving opgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 is op 22 oktober 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening vervangt alle provinciale verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. In de Omgevingsverordening zijn de regels voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving, waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen, vastgelegd.
Hierin wordt aangegeven dat een nieuw bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In voorliggende situatie is er een sterke vraag naar de beoogde woningen, en zullen deze binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling is daarbij reeds opgenomen in de ontwikkelvisie van gemeente Haarlem voor de Spaarndamseweg. Deze visie is opgesteld met oog op de regionale woningvraag. Hiermee is de beoogde ontwikkeling in lijn met binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken, en is derhalve niet in strijd met de provinciale verordening.
In de Omgevingsverordening wordt verder opgenomen dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ingegaan dient te worden op de wijze waarop rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Bij de beoogde ontwikkeling zal hiertoe rekening worden gehouden met de risico's met betrekking tot wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. Zo zullen de daken van het gebouw zoveel als mogelijk als groendak uitgevoerd worden. Dit heeft niet alleen een ecologische waarde, maar zorgt ook dat regenwater langer vastgehouden kan worden. Ook heeft dit een isolerende werking. Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling zal uiteindelijk een prettig woon- en leefklimaat ontstaan waarbij rekening gehouden wordt met de gevolgen van klimaatverandering en duurzaamheid van groot belang is, zie ook paragraaf 4.15.
In de Omgevingsverordening worden verder geen verdere relevante regels voor de beoogde ontwikkeling opgenomen. Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid. Wel wordt opgemerkt dat provincie Noord-Holland thans bezig is met het opstellen van de opvolger dan de Omgevingsverordening NH2020, de Omgevingsverordening NH2022. Deze zal naar verwachting gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treden. De regels en wetten die terugkomen in de Omgevingsverordening NH2022 komen grotendeels overeen met de Omgevingsverordening NH2020, maar zijn dan omgezet naar de nieuwe eisen die de Omgevingswet stelt.
In de woonagenda 2020-2025 wordt het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar vastgelegd. Hierin worden de ambities, uitgangspunten en acties aangaande het woonbeleid omschreven. Dit geeft richting aan het woonbeleid van regio's en gemeenten. Thans bestaat er een grote vraag naar woningen, waarbij de provincie wil dat er veel betaalbare en duurzame woningen beschikbaar komen.
De ambitie van provincie Noord-Holland wordt als volgt (overeenkomstig aan de ambitie zoals opgenomen in de Omgevingsvisie NH2050) verwoord:
Onze ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn of komen. De woningbouw wordt vooral in of aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, overeenkomend met de kwalitatieve behoefte en demografische trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
Het centrale doel van provincie Noord-Holland is daarbij om te voorzien in voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Om dit doel te bereiken heeft de provincie een aantal speerpunten opgesteld. Deze speerpunten worden aangemerkt als richtinggevende principes en luiden als volgt:
Vanwege het opgelopen woningtekort wil de provincie de woningproductie versnellen. In overeenstemming met de Omgevingsverordening is de focus daarbij op binnenstedelijk bouwen, en dan bij voorkeur op goed bereikbare locaties. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van kwalitatieve betaalbare woningen op een binnenstedelijke locatie. De beoogde ontwikkeling sluit aldus goed aan op de ambities en speerpunten uit het provinciaal woonbeleid.
Het woningbouwprogramma dient echter voornamelijk regionaal afgestemd te worden. Een betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt immers om een regionale afstemming en samenwerking. In dat kader is door regio Zuid-Kennemerland/IJmond het 'Woonakkoord 2021-2025' opgesteld. Tevens vraagt de woningbouwopgave om een verdere afstemming op gemeentelijk niveau. In paragrafen 3.4 en 3.5 worden het regionale en gemeentelijk woonbeleid nader toegelicht.
In het Woonakkoord wordt het woonbeleid voor de gemeenten uit de regio Zuid-Kennemerland/IJmond (Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Heemskerk, Heemstede, Velsen en Zandvoort) opgenomen. Voorheen werden de regionale afspraken ten aanzien van het woonbeleid vastgesteld in het Regionale Actieprogramma (RAP) Wonen. Sinds 2012 heeft deze regio afspraken gemaakt over wonen in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen. Hierin staan de ambities en afspraken op het gebied van wonen vastgelegd. Het RAP is in samenwerking met provincie Noord-Holland tot stand gekomen. Er zijn een tweetal RAP's opgesteld, één van de periode 2012-2015 en één voor de periode 2016-2020. De periode voor de laatstgenoemde RAP is thans ten einde gelopen. Het Woonakkoord kan gezien worden als diens opvolger. De opgaven uit de laatste RAP gelden grotendeels nog steeds. Het Woonakkoord is een voortzetting van de lijnen uit het RAP. Het Woonakkoord legt echter wel een aantal nieuwe accenten. Zo is duurzaamheid een belangrijker onderwerp geworden en vraagt ook de huisvestingssituatie van diverse doelgroepen meer aandacht.
De missie van de regio is om een aantrekkelijke en gevarieerde woonregio blijven, waar voor alle doelgroepen plek is en die toekomstbestendig is. De regio staat daarbij voor een aantal grote uitdagingen:
Het toevoegen van voldoende woningen is en blijft een grote opgave voor de regio. Het actuele tekort is groot en leidt tot verder stijgende koopprijzen en verder oplopende wachttijden voor een sociale huurwoning. Het aantal huishoudens blijft in de hele regio groeien, zeker tot 2040. Het aantal huishoudens in Haarlem bedraagt in de periode 2019-2025: 4.100, en is naar verwachting tot 2040 opgelopen tot 13.250. De woningbehoefte neemt tegelijkertijd toe van 4.200 naar 13.000 woningen.
Voor een vijftal thema's (woningbouw, betaalbaarheid, doelgroepen, duurzaamheid en samenwerking) zijn doelen opgesteld in het Woonakkoord. Een belangrijk doel is daarbij dat er meer woningen nodig zijn om zoveel mogelijk mensen die in de regio willen wonen een plek te kunnen bieden. Hierbij wordt rekening gehouden met de woningvraag. Het realiseren van woningbouw binnen bestaande stedelijke locaties heeft daarbij de voorkeur. Daarnaast wordt aangegeven dat het aanbod aan betaalbare woningen vergroot zal moeten worden om zodoende de woningmarkt voor alle inkomensgroepen bereikbaar te maken.
De beoogde ontwikkeling sluit aan op het regionaal woonbeleid, aangezien sprake is van woningbouw op een binnenstedelijke locatie. Er wordt voorzien in kwalitatieve betaalbare woningen (waaronder een deel sociale huurwoningen), waar in de regio zeker vraag naar is. Daarnaast zal bij de beoogde ontwikkeling aandacht besteed worden aan het aspect duurzaamheid (zie ook paragraaf 4.15).
In de regionale nota gezondheidsbeleid 2021-2028 staan de gezondheidsvraagstukken beschreven waarmee op een gecoördineerde en gestructureerde manier wordt gewerkt aan het bevorderen van de gezondheid van de inwoners in Kennemerland. In mei 2020 publiceerde het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) haar nieuwe nota gezondheidsbeleid 2020-2024 ‘Gezondheid breed op de Agenda’. Deze landelijke nota vormt het beleidskader voor alle gemeenten. Door middel van de regionale nota wordt aangesloten op dit beleid.
De gezondheidsvraagstukken die in 2021-2028 centraal staan zijn:
Zoals gesteld in de regionale nota is een gezonde fysieke leefomgeving van groot belang. Daarnaast wordt aangegeven dat er meer verbinding tussen het fysieke en sociale beleidsdomein wordt nagestreefd. In de huidige situatie is sprake van een rommelig gebied langs de Spaarndamseweg. Door de beoogde ontwikkeling van hoogwaardige nieuwbouw, welke op zorgvuldige wijze in de omgeving is ingepast, verkrijgt de omgeving een kwaliteitsimpuls. Bij de beoogde ontwikkeling wordt hiermee een bijdrage geleverd aan het creëren van een prettig woon- en leefklimaat. De ruimtelijke en verblijfskwaliteit van deze plek, met uitzicht over grote lengte van het Spaarne, wordt optimaal benut. Aan de Spaarne ontstaat een aantrekkelijk verblijfsgebied, welke als parkfunctie en ontmoetingsruimte kan functioneren. Hiermee wordt de binding tussen het fysieke en sociale domein versterkt.
Daarnaast wordt in de regionale nota ook specifiek benoemd dat jeugd en jongvolwassenen sterk onder druk staan, wat een negatieve uitwerking heeft op de mentale gezondheid. Door de beoogde ontwikkeling wordt specifiek voor jongvolwassenen een fijne leefomgeving gecreëerd.
De gemeenteraad heeft de Omgevingsvisie Haarlem 2045 op 27 januari 2022 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2045 Haarlem schetst de koers voor de ontwikkeling van Haarlem. Ook laat de visie laat zien wat de ruimtelijke consequenties zijn van de huidige opgaven én van geschetst toekomstig beleid.
Er worden aan de hand van de opgaven voor Haarlem zes strategische keuzes gemaakt in de omgevingsvisie, namelijk:
Deze keuzes geven richting aan de ontwikkeling van de stad zodat de schaarse ruimte optimaal wordt benut, dat de opgaven een plek krijgen en de Haarlemse identiteit overeind blijft. De zes strategische keuzes, met bijbehorende speerpunten, vormen de essentie van de visie. De visie voor Haarlem is in de Omgevingsvisie ook conceptmatig gevisualiseerd. Op een integrale visiekaart is op hoofdlijnen aangegeven hoe alles samenkomt in de fysieke leefomgeving. Het plangebied is op deze kaart aangewezen als integraal te ontwikkelen woongebied. De beoogde ontwikkeling past goed binnen deze visie.
Met name de keuzes samenhangend met het mengen en verdichten sluiten goed aan op de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt namelijk als speerpunt aangegeven dat woningbouw geconcentreerd moet worden in grootschalige gebiedsontwikkelingen. In de visie wordt daarbij de zone rondom de Spaarndamseweg specifiek aangegeven als dergelijke zone. Aan de westkant van de Spaarne worden de buurten meer gericht op het Spaarne en worden op de knooppunten van de Spaarndamseweg met de belangrijkste dwarsstraten levendige en aantrekkelijke verblijfsplekken gemaakt met concentraties van voorzieningen en woningen. De beoogde ontwikkeling maakt deel uit van deze gebiedsontwikkeling. Bij de beoogde ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan het creëren van een prettig woon- en leefklimaat. Aan de Spaarne ontstaat een aantrekkelijk verblijfsgebied. Daarnaast zal ook rekening gehouden worden met klimaatadaptie, natuurinclusiviteit en duurzaamheid. In de visie wordt aangegeven om bij nieuwbouw parkeren in principe ondergronds te realiseren.
Dit om de auto minder dominant aanwezig te maken in de leefomgeving. Bij de beoogde ontwikkeling wordt parkeren en fietsparkeren echter wel op de begane grond gesitueerd. Hierbij zal echter gezorgd worden dat deze vanuit de openbare ruimte uit het zicht worden onttrokken.
Resumerend gesteld past de beoogde ontwikkeling binnen de visie van gemeente Haarlem, en draagt de beoogde ontwikkeling bij aan de ontwikkeling van een goede fysieke leefomgeving.
De toekomstvisie is een in samenspraak met de stad ontwikkelde visie op Haarlem in 2040. De visie is een overzicht van beelden, ambities, bezorgdheden, wensen en mogelijke oplossingsrichtingen. In de visie wordt het beeld geschetst voor 2040. Het hoofddoel is dat Haarlem in 2040 een mooie, veerkrachtige en sterke stad is. In de visie wordt invulling gegeven aan deze drie speerpunten.
In het kader van een mooie stad wordt aangegeven dat kwaliteit en duurzaamheid belangrijker zijn dan kwantiteit en snelheid. Ook wordt aangegeven dat de bevolking groeit, en de vraag naar woningen alsmede toeneemt. Haarlem wenst daarbij dat alle nieuwe woningen kwaliteit toevoegen, en dat er genoeg woningen zijn voor iedereen die in Haarlem wil wonen. De nieuwe woningen moeten echter niet ten koste gaan van het groen. Er moet een goede balans ontstaan tussen de woningvoorraad en het groen. Daarnaast wordt ook aangegeven dat eraan gewerkt wordt om woningen te isoleren en daken te gebruiken voor energieopwekking. De beoogde ontwikkeling voorziet in een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. De bebouwingssituatie langs de Spaarndamseweg verkeert thans in een rommelige overgangssituatie die met aantrekkelijke nieuwbouw gaandeweg verbetert. De oever aan het Spaarne zal uiteindelijk meer ruimte gaan bieden voor recreatie, en als parkfunctie en ontmoetingsruimte functioneren. Hiermee wordt een hoogwaardige leefomgeving gerealiseerd zonder dat dit ten koste gaat van het groen in de stad. In de huidige situatie is immers reeds sprake van bebouwd gebied, en wordt juist kwaliteit toegevoegd aan het gebied. Daarnaast zal ruimte worden geboden aan zonnepanelen, en een groendak. Hiermee past de beoogde ontwikkeling binnen de toekomstvisie van Haarlem voor 2040.
In 2005 heeft de gemeenteraad het Structuurplan Haarlem 2020 vastgesteld. In aanvulling hierop is de Structuurvisie openbare ruimte 'Haarlem 2040: Groen en Bereikbaar' vastgesteld op 21 december 2017. De Structuurvisie openbare ruimte is een deelherziening van het Structuurplan uit 2005, en gaat alleen over de openbare ruimte en het buitengebied.
Met de Structuurvisie openbare ruimte wil Haarlem de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte verbeteren. De Structuurvisie beschrijft daarbij de keuzes die Haarlem in de toekomst groen en bereikbaar houden. Haarlem wil een stad zijn waar ontmoeten en stedelijk leven centraal staan. In de structuurvisie zijn een viertal doelen opgenomen:
De verschillende ruimtelijke, economische, sociale, klimaat- en verkeerskundige aandachtspunten vragen om maatwerk. Afhankelijk van de positie in de stad krijgen de aandachtspunten een andere uitwerking. Daarbij worden in de structuurvisie drie zones onderscheiden: de binnenstad, het centraal stedelijk gebied/ ondernemerszone en het stedelijk gebied. Het plangebied behoort tot het stedelijk gebied.
Deze gebieden kennen over het algemeen minder problemen in de openbare ruimte dan de binnenstad en het centraal stedelijk gebied. Er is doorgaans voldoende ruimte voor verblijven op straat, spelen, de voetganger en bomen. De inrichting van de openbare ruimte nodigt uit om voor verplaatsingen in de wijk steeds meer de fiets te pakken. Aantrekkelijke routes door de wijken brengen ook het buitengebied binnen handbereik van fietsers en voetgangers. De ruimere opzet van de openbare ruimte biedt kansen voor uitbreiding van het waternetwerk en voor de berging van hemelwater.
De beoogde ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling aan het Spaarne. De openbare ruimte valt echter niet binnen het plangebied. Aangegeven is dat de openbare ruimte rondom het woongebouw aantrekkelijk ingericht zal worden. De oever zal daarbij meer ruimte gaan bieden voor recreatie, en als parkfunctie en ontmoetingsruimte functioneren. Het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig woongebouw, tezamen met een aantrekkelijke openbare ruimte, zorgt voor een goed woon- en leefklimaat.
De druk op de openbare ruimte in Haarlem is groot en wordt in de toekomst alleen maar groter. Met name de auto neemt veel ruimte in beslag. Met het 'Duurzaam ontwikkelingsmodel Mobiliteit en Ruimte 2040' - wil de gemeente Haarlem haar visie geven op de ontwikkeling van het mobiliteitssysteem vanuit een brede opgave voor de stad op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, economische vitaliteit, verduurzaming en maatschappelijk welzijn.
Uitgewerkt wordt hoe de bereikbaarheid van stad en regio kan worden gegarandeerd door het slim organiseren van het verkeerssysteem. Het levert op dat in de stad extra ruimte ontstaat. Die extra ruimte wil Haarlem benutten voor verdere versterking van de andere doelen; aantrekkelijke stad, gezonde stad en metropolitane economie.
In dat kader zijn door gemeente Haarlem zeven hoofdkeuzen gemaakt. Dit betreft de volgende keuzes:
Bij de beoogde ontwikkeling zal zorg worden gedragen dat geen sprake is van verkeerskundige knelpunten. De doelgroep van de beoogde ontwikkeling kent bovendien een laag autobezit, en zullen er deelauto's worden ingezet. Naar verwachting zal met name gebruik worden gemaakt van de fiets als vervoersmiddel. Hiermee is sprake van een duurzame situatie wat betreft mobiliteit. In paragraaf 4.4 wordt het aspect 'verkeer en parkeren' nader toegelicht.
De woonvisie met de titel ‘Samen Doorbouwen aan een Duurzaam (t)huis’ geeft richting aan het woonbeleid op de lange termijn tot 2030 en handvatten voor de uitvoering ervan in de periode 2021-2025. Belangrijkste doel is een toegankelijke, diverse en inclusieve stad te zijn die een duurzaam (t)huis biedt aan een breed scala van doelgroepen. De komst van voldoende (betaalbare) woningen is hierbij een randvoorwaarde. Ten opzichte van de woonvisie voor de periode 2017-2020 zijn de ambities aangescherpt. Het toevoegen van extra woningen, met nadruk op sociale huurwoningen, en de ambities op het gebied van duurzaamheid komen in de nieuwe visie sterker naar voren.
In 2030 zal het woningaanbod van Haarlem gegroeid zijn en sluit dit beter aan op de vraag, met behoud van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Naar verwachting zijn er in 2030 in Haarlem 8.000 woningen meer nodig ten opzichte van het aantal woningen in 2019. Voor 2040 gaat het om 13.000 woningen. Deze raming staat los van het huidige tekort, maar is gebaseerd op demografische ontwikkelingen. Bij een ambitie om het huidige woningtekort te laten afnemen, zijn er daarom meer dan 8.000 extra woningen nodig tot 2030. Om aan een groot deel van de huidige en toekomstige vraag te kunnen voldoen, worden in de periode 2020 tot 2030 8.000 tot 10.000 woningen toegevoegd, waarvan 3.200 tot 4.000 sociale huurwoningen. Een gedifferentieerd nieuwbouwprogramma zorgt door de toevoeging van aanbod en via doorstroming ervoor dat zowel starters als alleenstaanden, ouderen en gezinnen naar wens wonen in Haarlem.
De Haarlemse woningmarkt zal meer in balans gebracht worden door: woningen toe te voegen, voornamelijk door nieuwbouw, maar ook door functieverandering, woningsplitsing en optoppen. Daarnaast zal zorg gedragen worden voor meer passende en betaalbare woningen voor lage en middeninkomens. Alsmede zal de bestaande voorraad beter benut moeten worden.
Aangegeven wordt dat voor starters de kans op woonruimte daalt. Daarnaast zijn starters in de huursector de afgelopen jaren geconfronteerd met afname van aanbod in de particuliere sociale (gereguleerde) huur en forse prijsstijgingen in de vrije-sectorhuur. Deze doelgroep wil echter juist in de stad wonen. De stad biedt immers stedelijke voorzieningen, zoals winkels, horeca, cultuur, werkgelegenheid en een goede infrastructuur. Tegelijk wil Haarlem deze groep aan zich binden. Zij vormen vaak een belangrijk arbeidspotentieel voor (vitale) beroepen, zorgen voor levendigheid en dragen er in belangrijke mate toe bij dat de stad zich blijft ontwikkelen. Resumerend gesteld zijn starters van belang voor de stad, maar is de stad ook van belang voor starters. Gezien voorgaande is het van belang dat er voldoende mogelijkheden zijn voor starters, alsook jongeren, om in de stad te wonen. Door de realisatie van betaalbare nieuwbouwwoningen, zowel in de huur- als koopsector, krijgen starters en jongeren kansen op de woningmarkt.
In de woonvisie worden bovendien aandachtspunten opgenomen met stadsdeel. Daarnaast word aangegeven welke doelgroepen kansrijk zijn bij nieuwbouw of transitie. Het plangebied behoort tot het stadsdeel 'Noord'. Voor dit gebied wordt onder andere aangegeven als doel genoemd om eind 2025 circa 420 woningen extra te realiseren in de ontwikkelzones Orionweg/Planetenlaan en Spaarndamseweg. Voor de periode van 2025-2030 betreft dit aantal circa 1.000 woningen. In dit stadsdeel liggen in de ontwikkelzones kansen voor jonge stellen (24%), (beneden)modale 60+'ers (18,3%), jonge alleenstaanden (16,9%), jonge gezinnen (14,8%), (beneden)modale 50- tot 65-jarigen (medioren) (13,4%), welvarende empty nesters (12,6%).
De beoogde ontwikkeling voorziet in woningen voor jongeren/starters, en sluit hiermee goed aan op de woonvisie van gemeente Haarlem.
De hoofddoelstelling van de Economische Agenda is de economie van Haarlem te versterken met ruimte voor economische vernieuwing, nieuwe banen, bedrijven en bezoekers met hogere bestedingen. Hierbij worden een drietal speerpunten opgenomen:
De sectoren die Haarlem aantrekkelijk maken zijn detailhandel en horeca, toerisme en de creatieve industrie, kunst en cultuur. In voorliggende situatie wordt in de plint van de bebouwing horeca toegevoegd. Dit draagt bij aan een aantrekkelijk Haarlem. Daarnaast zorgt het toevoegen van woningen voor jongeren/starters voor mogelijkheden van (mogelijke) werknemers om zich in Haarlem te kunnen vestigen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het effect van de beoogde ontwikkeling op de van toepassing zijnde omgevingsaspecten. De effecten worden getoetst aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
In deze paragraaf worden de archeologische en cultuurhistorische waarden ter plaatse van het plangebied nader toegelicht.
Binnen de ruimtelijke ordening wordt cultuurhistorie over het algemeen geassocieerd met de gebouwde omgeving, zoals monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, maar ook met archeologische waarden. De bescherming van cultuurhistorische elementen werd voorheen bepaald in de Monumentenwet 1988, welke in juli 2016 is komen te vervallen. Een belangrijk deel van de onderwerpen is overgegaan naar de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden en beschermen van historische elementen voor latere generaties.
Door de ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bestond al een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen.
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Land in Zicht' kennen de gronden ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Haarlem is het plangebied daarnaast eveneens ingedeeld in categorie 4 (zie figuur 6).
Wat de archeologische verwachtingswaarde aangaat is gemeente Haarlem opgedeeld in diverse gebieden. Voor elk van deze gebieden is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek.
Figuur 6: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Haarlem
De beoogde ontwikkeling aan de Spaarndamseweg is in een gebied met een (middel)lage archeologische verwachting gelegen. Ter plaatse van het plangebied is pas nader archeologisch onderzoek benodigd bij bodemverstorende bouwwerkzaamheden ingeval de oppervlakte meer dan 2.500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden. Vooralsnog wordt het bebouwen en verharden van een oppervlak van circa 635 m2 voorzien. De voornoemde grenzen worden niet overschreden middels de beoogde ontwikkeling.
Hierbij wordt wel opgemerkt dat het nooit volledig uit te sluiten is dat binnen het plangebied archeologische resten voorkomen. Dergelijke (toevals)vondsten zullen, indien aan de orde, op grond van artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid worden gemeld.
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Land in Zicht' kent het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Bovendien is geen sprake van bebouwing met een monumentale status ter plaatse van het plangebied. Het aspect cultuurhistorie zal dan ook geen belemmering opleveren voor de beoogde ontwikkeling.
De gronden ter plaatse van het plangebied kennen een (middel)lage archeologische verwachtingswaarde. Sprake is van het verharden en bebouwen van een oppervlak van circa 635 m2. De omvang van de beoogde ontwikkeling vraagt hiermee niet om nader archeologisch onderzoek. Aangezien aan het plangebied geen cultuurhistorische waarden zijn toegekend vormt het aspect cultuurhistorie bovendien geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen, aldus geluidgevoelige bestemmingen, in een stedelijk gebied met enkele drukke wegen in de omgeving. Daarnaast is de beoogde ontwikkeling binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein 'Waarderpolder' gelegen. Het betreft een geluidbelaste locatie, waarbij in deze paragraaf nader aandacht wordt geschonken aan de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) is aangegeven hoe breed de geluidzone (het onderzoeksgebied) langs wegen is. Deze breedte hangt af van het aantal rijstroken en of de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied ligt. De Wgh stelt geen eisen ten aanzien van 30 km/uur-wegen. In tabel 1 is een overzicht gegeven van de zonebreedtes.
Tabel 1: Zonebreedtes van wegen
Aantal rijstroken | Zonebreedte in meter |
Stedelijk gebied | |
1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 |
Buitenstedelijk gebied | |
1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 |
5 of meer | 600 |
Voor de “juridische” geluidbelasting, ten gevolge van wegverkeer op gevels van woongebouwen binnen een geluidzone geldt volgens de Wgh een voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden). Deze geluidbelasting is inclusief aftrek conform artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012. De gemeentelijke overheid is in een aantal situaties bevoegd om van deze waarde van 48 dB af te wijken en een hogere grenswaarde vast te stellen tot een maximum van 53 dB respectievelijk 63 dB. De maximum grenswaarde van 53 dB is van toepassing indien sprake is van een buitenstedelijk gebied of van een auto(snel)weg; de maximum grenswaarde van 63 dB geldt indien sprake is van een binnenstedelijk gebied. In de onderhavige situatie is sprake van een binnenstedelijk gebied en is hiermee de maximum grenswaarde van 63 dB in voorliggende situatie van toepassing.
Industrielawaai
De beoogde ontwikkeling is gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein. Buiten de om het industrieterrein vastgestelde geluidzone mag krachtens artikel 40 van de Wgh de geluidbelasting vanwege dit terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevels van binnen de geluidzone gelegen geluidgevoelige bestemmingen bedraagt conform artikel 44 Wgh eveneens 50 dB(A). Indien niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan kunnen burgemeester en wethouders conform artikel 45 hogere grenswaarden vaststellen van maximaal 55 dB(A) voor geprojecteerde woningen.
Hogere waarden
Conform artikel 110a lid 5 Wgh kan een hogere waarde verleend worden indien de toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van een weg van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Dove gevels
De geluidnormen uit de Wgh zijn niet van toepassing op dove gevels. Onder een dove gevel wordt volgens artikel 1b van de Wgh verstaan: “Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering, die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A)” of “Een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte”. In situaties waarbij de maximaal toegestane wettelijke grenswaarde(n) worden overschreden, bestaat daarmee toch een mogelijkheid om de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren als deze wordt voorzien van een zogenaamde “dove gevel”.
Cumulatie
Ingevolge artikel 110a, lid 6 van de Wgh moet bij de vaststelling van hogere waarden rekening worden gehouden met cumulatie van geluid ten gevolge van andere relevante geluidbronnen. De Wgh bepaalt dat een hogere waarde alleen wordt vastgesteld, voor zover de gecumuleerde geluidbelasting in een bepaalde situatie niet leidt tot een naar het oordeel van burgemeester en wethouders onaanvaardbare geluidbelasting. In de Wgh is echter niet geregeld in welke situatie sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting.
Het beleid van de gemeente Haarlem inzake het verlenen van hogere grenswaarden is opgenomen in het document 'Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder' van augustus 2009.
De beleidsregels geven het kader waarbinnen nieuwbouw op de meer geluidbelaste locaties mogelijk wordt, waarbij tevens de toekomstige bewoners worden beschermd tegen een hoge geluidbelasting.
Een hogere waarde procedure wordt gestart indien op basis van akoestisch onderzoek is aangetoond dat de geluidbelasting niet verlaagd kan worden door:
Bovendien kan een hogere waarden procedure alleen gestart worden indien ten minste aan één van de volgende criteria wordt voldaan:
De Gemeente Haarlem stelt bij een hogere waarde procedure de volgende voorwaarden bij maatregelen in/bij de woning:
Een geluidluwe zijde wordt aangemerkt als een gevel waar aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.
Conform het geluidbeleid van gemeente Haarlem is het bovendien mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de beleidsregels indien de uitvoering hiervan stuit op bezwaren van milieuhygiënische, stedenbouwkundige of volkshuisvestelijke aard.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Peutz akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 1). Uit akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer over de Schoterbrug en de Spaarndamseweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op verschillende posities op de gevels van het beoogde appartementencomplex overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Tevens wordt als gevolg van industrielawaai op het industrieterrein Waarderpolder een waarde van 55 dB(A) berekend ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB (A) voor industrielawaai tevens overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 55 dB (A) wordt niet overschreden.
Er treden ten gevolge van wegverkeer over de Schoterbrug en Spaarndamseweg ter plaatse van de gevels van de beoogde ontwikkeling geluidbelastingen op tot ten hoogste respectievelijk 63 en 62 dB (inclusief aftrek conform artikel 110 g Wgh). Ten gevolge van industrielawaai treden ter plaatse van de gevels van de beoogde ontwikkeling geluidbelastingen op tot ten hoogste 55 dB (A).
In de voorliggende situatie zullen er hogere waarden vastgesteld moeten worden ten gevolge van wegverkeers- en industrielawaai. Alvorens het college van burgemeester en wethouders hogere waarden kunnen verlenen, dient eerst onderzocht te worden of door het treffen van stedenbouwkundige maatregelen (indeling bouwplan, situering geluidgevoelige bestemmingen), bron- of overdrachtsmaatregelen, dan wel (bouwkundige) maatregelen bij de ontvanger aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan.
In de voorliggende situatie zijn de mogelijkheden voor stedenbouwkundige, bron- en overdrachtsmaatregelen beperkt. Maatregelen aan de woningen kunnen daarmee als meest kansrijk worden aangemerkt. Hierbij zal in eerste aanleg aangesloten moeten worden op de eisen die gelden vanuit het gemeentelijk geluidbeleid inzake het verlenen van hogere waarden. De appartementen dienen conform het hogere waarden beleid van gemeente Haarlem te worden voorzien van een geluidluwe zijde (ten hoogste 48 dB voor wegverkeerslawaai en 50 dB voor industrielawaai). Daarnaast is voor alle woningen tevens sprake van geluidbelastingen boven de 53 dB ten gevolge van wegverkeer. Bij de woningindeling zal daarom rekening gehouden moeten worden dat ten minste één slaapkamer aan de geluidluwe zijde moet liggen. Een groot deel van de beoogde appartementen voorziet al in een geluidluwe zijde (grenzend aan het binnengebied) waar mogelijk een slaapkamer aan gesitueerd kan worden. De voorwaarde dat iedere woning vanaf een geluidbelasting van 53 dB beschikt over een slaapvertrek dat is gelegen aan de geluidluwe gevel is - zoals vastgelegd in de startnotitie – voor de beoogde ontwikkeling echter komen te vervallen, omdat dit bij dit concept niet redelijkerwijs haalbaar is.
Ongeacht de toepassing van maatregelen, zal wat betreft het binnenniveau worden voldaan aan de nieuwbouweisen conform het Bouwbesluit 2012. Hiermee zal een aanvaardbaar binnenniveau worden gewaarborgd. Bovendien zal de beoogde ontwikkeling voorzien in een gemeenschappelijk geluidluwe buitenruimte. Hiermee zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
Uit akoestisch onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarden van 48 dB en 50 dB voor respectievelijk wegverkeers- en industrielawaai worden overschreden. Hiertoe zullen voor de beoogde ontwikkeling hogere waarden aangevraagd worden.
In de voorliggende situatie zijn stedenbouwkundige, bron- en overdrachtsmaatregelen niet redelijkerwijs mogelijk en/of wenselijk. De appartementen dienen conform het hogere waarden beleid van gemeente Haarlem te worden voorzien van een geluidluwe zijde. Bij de woningindeling zal daarnaast in eerste aanleg rekening gehouden moeten worden dat ten minste één slaapkamer aan de geluidluwe zijde moet liggen. Een groot deel van de beoogde appartementen voorziet al in een geluidluwe zijde (grenzend aan het binnengebied) waar mogelijk een slaapkamer aan gesitueerd kan worden. De voorwaarde dat iedere woning vanaf een geluidbelasting van 53 dB beschikt over een slaapvertrek dat is gelegen aan de geluidluwe gevel is - zoals vastgelegd in de startnotitie – voor de beoogde ontwikkeling echter komen te vervallen, omdat dit bij dit concept niet redelijkerwijs haalbaar is. Desondanks zal zorg worden gedragen dat sprake is van een prettig woon- en leefklimaat. Sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch binnenniveau, en de beoogde ontwikkeling zal voorzien in een gemeenschappelijk geluidluwe buitenruimte.
De beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot verkeerskundige knelpunten en er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. De beoogde ontwikkeling heeft een eigen parkeervraag die opgevangen dient te worden. In deze paragraaf wordt de impact van de ontwikkeling op het aspect verkeer en parkeren nader inzichtelijk gemaakt.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de beoogde ontwikkeling niet te leiden tot verkeerskundige knelpunten en dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. In de 'Beleidsregels parkeernormen Haarlem 2015' worden de parkeernormen voor nieuwe ontwikkelingen in gemeente Haarlem opgenomen. De gemeente Haarlem heeft de parkeernormen per 31 januari 2019 gewijzigd zoals vastgelegd in de ‘2e Wijziging Beleidsregels Parkeernormen Haarlem’. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op CROW-kengetallen. De verkeersaantrekkende werking wordt beoordeeld aan de hand van CROW-kengetallen.
Parkeren
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is sprake van een parkeervraag. In eerste aanleg kan deze parkeervraag bepaald worden aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. Vanwege de specifieke omstandigheden van het project, zoals de ligging, de doelgroep van de beoogde ontwikkeling en de mogelijke inzet van deelauto's, wordt het echter verdedigbaar geacht om de gemeentelijke parkeernormen te verlagen. Door Goudappel is in dit kader een mobiliteitsplan opgesteld waarin een beeld geschetst wordt hoe met mobiliteit en parkeren omgegaan wordt bij de beoogde ontwikkeling.
In eerste aanleg is de parkeervraag bepaald op basis van de van toepassing zijnde gemeentelijke parkeernormen. Hieruit volgt dat de in tabel 2 opgenomen parkeervraag.
Tabel 2: Parkeervraag op basis van gemeentelijke parkeernormen
Functie | Aantal/omvang | Parkeernorm | Parkeervraag |
Appartementen (middenduur) | 22 | 1,0 per woning | 22,0 |
Appartementen (sociale huur) | 128 | 0,6 per woning | 76,8 |
Bezoekers appartementen | 150 | 0,3 per woning | 45,0 |
Daghoreca | 104 | 4,0 per 100 m2 bvo | 4,2 |
Totaal | 148,0 |
In totaal bedraagt hierbij de parkeervraag als gevolg van de beoogde ontwikkeling maximaal 148 parkeerplaatsen. Hierbij kan bovendien rekening gehouden worden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de bewoners en bezoekers. Zo is bijvoorbeeld doorgaans sprake van een aanwezigheidspercentage van 100% voor bewoners tijdens de werkdagnacht, en van 0% voor bezoekers. In tabel 3 worden de gehanteerde aanwezigheidspercentages voor bewoners en bezoekers opgenomen.
Tabel 3: Aanwezigheidspercentages per periode
Functie | Werkdag ochtend | Werkdag middag | Werkdag avond | Nacht | Koopavond | Zaterdag- middag | Zaterdag- avond | Zondag-middag |
Woningen bewoners | 50% | 50% | 90% | 100% | 80% | 60% | 80% | 70% |
Woningen bezoekers | 10% | 20% | 80% | 0% | 70% | 60% | 80% | 70% |
Horeca | 50% | 80% | 0% | 0% | 0% | 100% | 0% | 80% |
Totale parkeervraag | 56 | 62 | 125 | 99 | 111 | 91 | 124 | 104 |
Op basis van de parkeernormen van gemeente Haarlem bedraagt de maatgevende parkeervraag 125 parkeerplaatsen.
In de gemeentelijke beleidsregels is bovendien aangegeven dat een omgevingsvergunning kan worden verleend in afwijking van de parkeernormen indien het voldoen hieraan door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. In voorliggende situatie is vanwege de specifieke doelgroep van de ontwikkeling sprake van een lagere parkeerbehoefte, en kan het voldoen aan de parkeernorm daarom als onevenredig zwaar aangemerkt worden.
In het mobiliteitsplan is de parkeervraag tevens berekend op basis van het te verwachten autobezit van de doelgroep van de beoogde ontwikkeling, rekening houdend met de ligging in een zeer stedelijke gemeente. Hieruit volgt dat de parkeervraag van de beoogde bewoners naar verwachting 45 parkeerplaatsen bedraagt. Daarnaast worden naar verwachting tevens deelauto's ingezet voor de beoogde ontwikkeling. Door de inzet van twee deelauto's kunnen 10 bewonersparkeerplaatsen worden vervangen. In lijn met de parkeernormen voor bewoners zal ook de parkeernorm voor bezoekers te hoog zijn. Op basis van het mobiliteitsplan van Goudappel is het verdedigbaar om voor de bezoekers van de woningen uit te gaan van 0,1 parkeerplaatsen per woning. In tabel 4 wordt de te verwachten parkeervraag opgenomen.
Tabel 4: Overzicht specifieke parkeerbehoefte beoogde ontwikkeling
Functie | Werkdag ochtend | Werkdag middag | Werkdag avond | Nacht | Koopavond | Zaterdag- middag | Zaterdag- avond | Zondag-middag |
Woningen bewoners | 17,3 | 17,3 | 31,1 | 34,6 | 27,7 | 20,8 | 27,7 | 24,2 |
Deelauto's | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 | 2,0 |
Woningen bezoekers | 1,5 | 3,0 | 12,0 | 0,0 | 10,5 | 9,0 | 15,0 | 10,5 |
Horeca | 2,1 | 3,3 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 4,2 | 0,0 | 3,3 |
Totale parkeervraag | 22,9 | 25,6 | 45,1 | 36,6 | 40,2 | 35,9 | 44,7 | 40,0 |
Thans voorziet het ontwerp in circa 36 parkeerplaatsen op de begane grond. Hiermee zal naar verwachting voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen voor bewoners op eigen terrein. Tijdens de werkdagavond en zaterdagavond zal echter mogelijk sprake zijn van een relatief beperkt tekort aan parkeerplaatsen.
Op de locatie de zijn de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' van toepassing, krachtens het 'Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018'. Op basis hiervan is de handleiding ‘Stappenplan Parkeernormen bij bouwproject’ uitgegeven. Aan de hand hiervan is stapsgewijs onderzocht hoe om te gaan met deze restvraag. In voorliggende situatie wordt daarbij het benutten van restcapaciteit in de openbare ruimte, mogelijk in combinatie met een gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting om aan de parkeernorm te voldoen, als meest kantrijk geacht.
Uit parkeertellingen in de omgeving is gebleken dat in de omgeving, binnen 300 meter loopafstand, van de beoogde ontwikkeling sprake is van een restcapaciteit aan parkeerplaatsen. In de omgeving is naar verwachting ruimschoots ruimte beschikbaar om in ieder geval een deel van de resterende parkeervraag op te vangen. Wanneer het niet wenselijk/mogelijk wordt geacht om de restcapaciteit in de openbare ruimte aan te spreken dan zou het een optie zijn om extra parkeervoorzieningen te creëren in de openbare ruimte, of om vrijstelling te verkrijgen voor het voldoen aan de parkeernorm. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de restcapaciteit in de omgeving in gebruik kan worden genomen. In afstemming met gemeente Haarlem zal gezocht worden naar passende oplossingen. Hierbij wordt opgemerkt dat de parkeersituatie mogelijk in de toekomst gewijzigd wordt. De gemeente heeft het voornemen om in alle wijken aan de westzijde van het Spaarne gereguleerd parkeren in te voeren. Mogelijk ontstaan hiermee op enig moment voor de beoogde ontwikkeling meer mogelijkheden om in de openbare ruimte te parkeren.
Opgemerkt wordt dat voor de beoogde ontwikkeling voorzien wordt in 176 inpandige fietsparkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de van toepassing zijnde fietsparkeernormen voor de bewoners van de beoogde woningen. Voor de medewerkers van de daghoreca zijn tevens inpandige fietsparkeerplaatsen beschikbaar. De overige fietsen kunnen buiten gestald worden; hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.
Verkeersgeneratie
De beoogde ontwikkeling van circa 150 appartementen zal tevens verkeer genereren. De verkeersaantrekkende werking van de beoogde ontwikkeling is bepaald met behulp van CROW-kengetallen. Hierbij is vooralsnog geen rekening gehouden met het relatief lage autobezit van de doelgroep van de beoogde ontwikkeling, en is hiermee sprake van een worst case-benadering.
De verkeersgeneratie voor een huurappartement in het midden/goedkope segment op een locatie in de schil van het centrum in een zeer sterk stedelijk gebied bedraagt maximaal 2,6 verkeersbewegingen per appartement. In totaal worden er circa 150 appartementen gerealiseerd, hetgeen resulteert in een verkeersgeneratie van 390 motorvoertuigen per etmaal. Een dergelijke verkeersaantrekkende werking kan als zeer beperkt worden aangemerkt, en vormt derhalve naar alle verwachting geen verkeerskundige knelpunten. Daarbij betreft de berekende verkeersgeneratie een worst case benadering, en is de daadwerkelijke verkeersgeneratie nog lager. De in-/uitrit van de beoogde ontwikkeling zal bovendien met zorg worden aangesloten op het bestaande verkeersnetwerk.
In voorliggende situatie wordt voorzien in parkeerplaatsen op de begane grond. Hiermee wordt naar verwachting voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de bewoners van de beoogde ontwikkeling. Wat het tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein betreft zal naar alle verwachting gebruik worden gemaakt van restcapaciteit in de openbare ruimte. Hiermee zal zorg worden gedragen dat geen sprake is van parkeerproblematiek. Daarnaast gaat de beoogde ontwikkeling gepaard met een beperkte verkeersaantrekkende werking, waarmee geen verkeerskundige knelpunten worden verwacht.
In deze paragraaf zal het aspect externe veiligheid nader inzichtelijk worden gemaakt. Woningen worden als kwetsbare objecten gezien conform wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Bovendien zal in de toekomstige situatie sprake zijn van meer personen ter plaatse van het plangebied, waardoor het aspect externe veiligheid om aandacht vraagt. De externe veiligheidsrisico's ter plaatse van het plangebied zullen in deze paragraaf aan bod komen.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving ten gevolge van:
Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij het ontplooien van een risicovolle activiteit (zoals hiervoor omschreven) en bij het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een dergelijke 'activiteit'.
Met betrekking tot de risico's voor de externe veiligheid zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) richtafstanden en grenswaarden opgesteld betreffende de afstand tot kwetsbare objecten.
Relevante begrippen
Relevant voor toetsing van de externe veiligheidsrisico's ter plaatse van objecten waar mensen aanwezig zijn, zijn onder andere de begrippen plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het invloedsgebied. Deze zijn als volgt gedefinieerd:
Plaatsgebonden risico (PR)
Het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kansen per jaar dat een groep mensen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het GR is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit.
Bij het PR is het dus niet van belang of er daadwerkelijk personen op die bepaalde locatie aanwezig zijn. Voor het GR geldt dat in een gebied waar zich geen personen bevinden het GR per definitie gelijk aan nul is. Voor het GR geldt dat hoe meer slachtoffers bij een ongeval kunnen vallen hoe lager (strenger) de oriëntatiewaarde is. Grote slachtofferaantallen geven namelijk meer kans op maatschappelijke ontwrichting.
Invloedsgebied
Het invloedsgebied is gedefinieerd als het gebied rondom een risicovolle activiteit waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en waar een onbeschermde persoon een kans van 1% op overlijden heeft, gegeven het risicoscenario en de weerklasse. Het invloedsgebied van een activiteit met gevaarlijke stoffen of het vervoer van gevaarlijke stoffen is normaliter de afstand tot de 1%-letaliteitsgrens.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningbouw. Woningen worden als kwetsbare objecten gezien. Hiervoor geldt het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als grenswaarde.
De externe veiligheidsaspecten ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen, alsmede de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, zijn geïnventariseerd voor de nabije omgeving van het plangebied.
In het kader van de externe veiligheid is in de omgeving van het plangebied een aantal risicobronnen gesitueerd. Er is geen sprake van een ligging binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Er is conform de risicokaart sprake van activiteiten met gevaarlijke stoffen op de volgende locaties (zie figuur 7):
Figuur 7: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Kousenmakersweg 2
Op circa 300 meter afstand is aan de Kousenmakersweg 2 is het bedrijf Prins Staalhandel BV gelegen. Dit bedrijf is geen inrichting in het kader van het Bevi. Hier is echter wel sprake van een vulpunt en bovengrondse propaantank. Dit bedrijf is echter op een ruime afstand van het plangebied gelegen, waarmee dit aspect geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling.
Waarderweg 39
Op circa 920 meter afstand is aan de Waarderweg 39 is het bedrijf MSD Merck Sharp & Dohme BV gelegen. Dit bedrijf is geen inrichting in het kader van het Bevi. Hier is echter wel sprake van de opslag van gevaarlijke stoffen. Dit bedrijf is echter op een ruime afstand van het plangebied gelegen, waarmee dit aspect geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling.
Planetenlaan 15
Aan de Planetenlaan 15 is, op een afstand van circa 900 meter van het plangebied, het zwembad de Planeet gelegen. Dit betreft geen inrichting in het kader van het Bevi. Op deze locatie is wel sprake van vloeistoffen die giftige gassen kunnen vormen. Het zwembad is echter op een ruime afstand van het plangebied gelegen, waarmee dit aspect geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling.
In de omgeving van het plangebied zijn bovendien nog een aantal risicobronnen aanwezig – welke niet in de risicokaart zijn opgenomen – die om een nadere beschouwing vragen.
Zo is aan de Maus Gatsonidesweg 3 sprake van een tweetal propaantanks. Dit perceel bevindt zich op circa 310 meter afstand van het plangebied, aan de overzijde van het Spaarne. Dit betreft geen inrichting in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het kader van externe veiligheid gelden er echter wel afstanden die in acht genomen dienen te worden tot dergelijke tanks. Gezien de ruime afstand tot de beoogde ontwikkeling vormt deze tank echter geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel is mogelijk sprake van het transport van propaan over de nabijgelegen wegen. Binnen Haarlem zijn geen routes aangegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen. Hiermee zijn transporteurs vrij om de wegen te kiezen naar een afleveradres met voorbehoud dat in de bebouwde kom altijd de kortste weg dient te worden gekozen. Hiermee is het mogelijk dat de aanvoer van propaan richting de Maus Gatsonidesweg vanaf de N200 plaatsvindt, en dat de transporteur hierna verder langs het plangebied rijdt naar de volgende locatie. Een dergelijke transportroute binnen de bebouwde kom kent conform de Vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 jaar. Hier wordt aldus aan voldaan. Daarnaast is de frequentie van dit mogelijke transport dusdanig laag dat het niet te verwachten valt dat sprake zal zijn van een situatie waarin het groepsrisico de oriëntatiewaarde zal overschrijden. Alsmede zal het groepsrisico naar alle verwachting onder de 10% van de oriëntatiewaarde zijn gelegen. Dit vormt derhalve geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Daarnaast is aan de overzijde van het Spaarne sprake van een viertal windturbines aan de Jan Pieter Zondervanweg. De meest dichtstbijzijnde windturbine is op een afstand van circa 550 meter van het plangebied gesitueerd. In het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling zijn eisen opgenomen aangaande veiligheid. Rondom windturbines is een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 gesitueerd waarbinnen geen kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. Conform het vigerende bestemmingsplan 'Penningsveer' ter plaatse van de windturbines bedraagt deze afstand 57 meter. De beoogde ontwikkeling is hiermee op voldoende afstand van de windturbines gesitueerd.
Aangezien geen sprake is van risicovolle activiteiten in de nabije omgeving van het plangebied die om extra aandacht vragen en er geen risicovolle activiteit wordt ontplooid middels de beoogde ontwikkeling vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Hierbij moet rekening gehouden worden dat de beoogde woningen op een passende afstand ten opzichte van omliggende bedrijfsactiviteiten worden gesitueerd. Bedrijven kunnen een impact hebben op hun omgeving. Hierbij is het van belang dat enerzijds de belangen van de bedrijven niet geschaad worden en anderzijds wordt gestreefd naar een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. In deze paragraaf zal dit aspect nader worden toegelicht.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) worden de bedrijfsactiviteiten van bedrijven ingedeeld in bepaalde milieucategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'gevoelige' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder kan optreden ten gevolge van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Indicatieve richtafstanden (voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar) voor woningen in de twee te onderscheiden 'omgevingen' bij verschillende bedrijfstypes (ingedeeld in milieucategorieën) zijn weergegeven in tabel 5.
Tabel 5: Indicatieve afstand in meters tot omgevingstype (bron: VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering')
Categorie | Rustige woonwijk en rustig buitengebied | Gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 1500 | 1000 |
Volgens de voornoemde VNG-publicatie is de definitie van het omgevingstype gemengd gebied als volgt: 'Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven'. Daarnaast worden ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur zijn gelegen beschouwd als gemengd gebied. Het plangebied behoort, vanwege de ligging aan de Spaarndamseweg en de Spaarne, tot dit omgevingstype.
De in tabel 5 weergegeven afstanden betreffen de afstanden tussen de perceelgrens van de activiteiten (niet de bebouwingsgrens) en de gevel van de (geluid)gevoelige bestemming (in casu woningen). De afstanden zijn volgens de VNG-brochure algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk, zo volgt ook uit jurisprudentie.
Het voornemen betreft de realisatie van woningen. Om de inpasbaarheid hiervan te beoordelen zijn de bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied geïnventariseerd. Aan de hand hiervan kan worden beoordeeld of wordt voldaan aan de geldende richtafstanden. De inpasbaarheid van woningen in de omgeving is hierbij beoordeeld op basis van de maximaal planologische mogelijkheden conform de vigerende bestemmingsplannen. Indien niet aan richtafstanden wordt voldaan komt pas een beoordeling op basis van de feitelijke situatie aan bod.
In de omgeving van het plangebied zijn met name woningen gesitueerd. Naast woningen zijn echter ook enige bedrijfsactiviteiten toegestaan. Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Land in Zicht' kennen de gronden ten zuiden van het plangebied, gelegen in de Spaarne, de bestemming 'Recreatie'. Ter plaatse van deze gronden is onder andere een jachthaven, het uitoefenen van activiteiten gericht op dagrecreatie en verenigingsleven toegestaan. Deze bedrijfsactiviteiten behoren maximaal tot milieucategorie 3.1. Voor deze milieucategorie geldt in gemengd gebied een richtafstand van 30 meter.
De afstand van deze gronden tot de gevels van de beoogde woningen bedraagt circa 8 meter. Hiermee wordt niet aan de geldende richtafstand voldaan. In figuur 8 wordt deze bedrijvigheid, inclusief diens bijbehorende richtafstand, weergegeven. Enkel voor het direct ten zuiden gelegen perceel wordt niet aan de van toepassing zijnde richtafstand voldaan.
Figuur 8: Richtafstanden omliggende bedrijvigheid (bron luchtfoto: Google Earth)
In de huidige situatie is ter plaatse van het ten zuiden gelegen terrein in de Spaarne, waarvoor op basis van de maximaal planologische mogelijkheden niet aan de richtafstand wordt voldaan, sprake van diverse (drijvende) voorzieningen en bouwwerken van scoutingvereniging Kon-Tiki. Op deze locatie vinden verenigingsactiviteiten plaats, en wordt de vloot en overig materieel gestald.
Opslaggebouwen en clubhuizen behoren tot milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt in gemengd gebied. De daadwerkelijke bebouwing en opslagvoorzieningen op het ten zuiden gelegen terrein zijn op circa 10 meter afstand van de gevels van de beoogde woningen gelegen. Ter plaatse van de opslagvoorzieningen vinden echter geen activiteiten met een relevante milieu-impact plaats. De overige bebouwing van Kon-Tiki is op meer dan 10 meter afstand gesitueerd.
Figuur 9: Ligging bebouwing ten opzichte van Kon-Tiki
Daarnaast is geluid voor deze bedrijfsactiviteiten het maatgevend milieuaspect voor de beoordeling van de inpasbaarheid van de beoogde woningen. Naar alle verwachting is geen sprake van een onacceptabele situatie wat betreft geluid. Bij de planvorming wordt – o.a. middels onderlinge afspraken – rekening gehouden met de belangen van Kon-Tiki. Kon-Tiki is daarbij tevens in de gelegenheid gesteld om haar wensen in te brengen in het participatieproces ten behoeve van de uitwerking van de kade. In de toekomstige situatie zal hiermee een aantrekkelijke openbare ruimte ontstaan waar voldoende ruimte is om te spelen en verblijven, ook voor de leden van Kon-Tiki.
In voorliggende situatie zal naar verwachting sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Daarnaast is scoutingvereniging Kon-Tiki, welke op korte afstand van de beoogde bebouwing is gelegen, betrokken bij de planvorming. Hiermee wordt zeker gesteld dat de belangen van Kon-Tiki niet worden geschaad, en dat een aantrekkelijk gebied ontstaat voor zowel bewoners als overige gebruikers. De beoogde ontwikkeling is op een passende afstand ten opzichte van overige bedrijvigheid gesitueerd en zal ook geen belemmeringen vormen voor de bedrijfsvoering van overige omliggende bedrijven.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient met betrekking tot de bodem rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de toekomstige functies. In deze paragraaf zal de bodemkwaliteit ter plaatse van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk gemaakt worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan of bij het plan tot afwijken van het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht. De nieuwe bestemming moet immers passend zijn in relatie tot de bodemkwaliteit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient een bodemonderzoek verricht te worden, dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er dient onderzoek verricht te worden naar de bestaande situatie en of deze aansluit bij de toekomstige situatie. Op sterk verontreinigde grond zijn beperkingen met betrekking tot nieuwbouw. Hier mogen geen gevoelige objecten, zoals woningen, gerealiseerd worden.
Op grond van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er gebouwd wordt op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers. Er moet duidelijk rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies.
Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit passend is voor het toekomstige gebruik is door Van Dijk geo- en milieutechniek b.v. in 2021 een verkennend bodemonderzoek (bijlage 2) uitgevoerd.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van het perceel hooguit licht verontreinigd is met enkele zware metalen, PAK en/of PCB. De onderlaag is licht verontreinigd met kwik. Dergelijke verontreinigingen worden vaker vastgesteld in van oudsher bebouwde gebieden en kunnen derhalve gezien worden als een verhoogd achtergrondgehalte. Daarnaast is de grond als gevolg van de zogeheten AS3000-correctie licht verontreinigd met PCB.
Het grondwater ter plaatse is enkel als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen.
Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige herontwikkeling naar woningbouw.
De beoogde ontwikkeling bevindt zich in reeds bebouwd gebied. Dit sluit echter niet uit dat er een effect kan zijn op de mogelijk aanwezige (beschermde) flora en fauna ter plaatse van de beoogde ontwikkeling en diens nabije omgeving. Met betrekking tot het aspect ecologie is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierna wordt nader ingegaan op dit aspect.
Wet natuurbescherming
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming ingegaan. Deze wet heeft 3 wetten samengevoegd: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Door hier één wet van te maken wordt deze makkelijker en duidelijker om toe te passen. Voor eenvoudige activiteiten (bijvoorbeeld reguliere onderhoudswerkzaamheden) is er voortaan een meldplicht. Voor activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning nodig blijft, moet deze binnen 13 weken worden gegeven. Bovendien bepalen vanaf 1 januari 2017 de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen.
Veel verschillende planten- en dierensoorten zorgen ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige soorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen en steenuilen zijn kwetsbaar, goede natuurbescherming is daarom belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten.
In de Wet natuurbescherming is er sprake van een brede soortenbescherming van dieren en planten, ook buiten de aangemelde beschermingszones. Er geldt een algemene zorgplicht voor alle planten- en dierensoorten.
Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij een plan tot afwijking van het bestemmingsplan dient alvorens onderzoek verricht te worden naar het effect hiervan op beschermde flora en fauna. Hierbij wordt onderzocht welke soorten, dieren en planten, aanwezig zijn in het plangebied. Wanneer planten- en dierensoorten, dan wel hun nesten of rustplaatsen worden aangetast kan ontheffing aangevraagd worden conform artikel 3 van de Wet natuurbescherming. In bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden kan ook vrijstelling verleend worden.
Natura 2000-gebieden
Specifieke gebieden, genaamd Natura 2000-gebieden, worden beschermd op basis van Europese richtlijnen. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur is een vergunning nodig. Op circa 2,1 km afstand van het plangebied ligt het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid'.
Ecologische hoofdstructuur
Gebieden behorend tot het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) worden beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als beschermd gebied.
Natuurgebieden
Het plangebied ligt op circa 2,1 kilometer van het Natura 2000-gebied de 'Kennemerland – Zuid'. Op een dergelijke afstand kan het aspect stikstofdepositie nog om aandacht vragen. Het meest nabijgelegen voor stikstofgevoelig natuurgebied betreft eveneens het gebied 'Kennemerland – Zuid'. In paragraaf 4.9 wordt het aspect stikstofdepositie nader beschouwd.
Het plangebied ligt niet in of nabij het NNN. Negatieve effecten op het NNN, en overige natuurgebieden, zijn in voorliggende situatie uitgesloten.
Flora en fauna
Door Van Dijk geo- en milieutechniek b.v. is in 2021 een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming (bijlage 3) uitgevoerd. Op basis van literatuuronderzoek en een veldbezoek is getoetst of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming.
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat het niet kan worden uitgesloten dat de huidige bebouwing van betekenis is voor vleermuizen. In de spouw van het pand kunnen vaste verblijfplaatsen niet worden uitgesloten. Voorafgaand aan de beoogde werkzaamheden is daarom nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen.
Door Van Dijk geo- en milieutechniek b.v. is in 2022 een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (bijlage 4). Uit dit onderzoek volgt dat er ninnen en in de directe nabijheid van het plangebied géén vaste verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Daarnaast zijn er géén (massa) zwerm- of winterverblijfplaatsen, essentiële vliegroutes en/of belangrijke foerageergebieden van vleermuissoorten binnen of nabij het plangebied vastgesteld. Bij de beoogde ontwikkeling zal derhalve géén sprake zijn van vernietiging van individuen dan wel vaste verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van vleermuizen. Op basis van het aanvullend onderzoek kan worden uitgesloten dat de voorgenomen sloopwerkzaamheden negatieve effecten hebben op vaste verblijfplaatsen en overig essentieel leefgebied van vleermuizen.
Het plangebied heeft naar alle verwachting geen betekenis voor overige beschermde dier- en plantensoorten. Wel wordt opgemerkt dat alle broedvogels, nesten en eieren beschermd zijn in het kader van de Wet natuurbescherming. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd worden mogelijk nesten verstoord of vernietigd. Derhalve dient rekening te worden gehouden met broedvogels in het algemeen. Indien mogelijk zullen de sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden buiten het reguliere broedseizoen worden opgestart. Mochten deze werkzaamheden toch tijdens het broedseizoen opgestart worden dan zullen de nodige vervolgstappen worden gezet om uit te sluiten dat de Wet natuurbescherming wordt overtreden.
Tot slot wordt opgemerkt dat te allen tijde de algemene zorgplicht in acht dient te worden genomen. Flora en fauna zal niet onnodig vernield, verstoord of gedood worden.
Natuurinclusief bouwen
Bovendien zal in de uitwerking van de beoogde bebouwing aandacht uitgaan naar natuurinclusieve elementen. Zo voorziet het gebouw onder meer in nestmogelijkheden voor vogels, vleermuizen en insecten. De daken zullen zoveel mogelijk als groendak worden uitgevoerd. Dit dak draagt bij aan de ecologische waarde van het gebied. Bovendien heeft het dak een isolerende werking, alsmede bufferende werking. Hierdoor kan regenwater langer vastgehouden kan worden in het gebied.
Op basis van ecologisch onderzoek blijkt dat wat lokale flora en fauna betreft geen sprake zal zijn van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Daarnaast zal rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht. Hiermee vormt het aspect ecologie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Ter plaats van beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) dient de stikstofdepositie te worden beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling ontstaat er een verandering van de emissie van stikstofhoudende verbindingen binnen het plangebied en daarmee ook van de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat dit een negatief effect heeft op deze natuurgebieden. Hierna wordt nader ingegaan op dit aspect.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (verder genoemd Wnb) in werking getreden. De Wnb biedt de juridische basis voor de vergunningverlening met betrekking tot te beschermen natuurgebieden. In het kader van een toets aan de Wnb wordt bepaald of bedrijfsactiviteiten (mogelijke) significant negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Hiertoe dienen de mogelijke effecten op soorten, habitats van soorten en op habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen in beeld te worden gebracht.
Vanwege emissies van luchtverontreinigende stoffen is de storende factor 'vermesting' en 'verzuring' mogelijk relevant. Vermesting is de 'verrijking' van ecosystemen met met name stikstof en fosfaat, verzuring van bodem of water is een gevolg van de emissie van vervuilende gassen. De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof).
Diverse habitattypen in de Natura 2000-gebieden zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor vermesting en verzuring. De gevoeligheid wordt uitgedrukt in een kritische depositiewaarde (KDW) per habitattype. Deze kritische depositiewaarde is de grens waarboven de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie (N-depositie).
Ten behoeve van toetsing van de mogelijke effecten dient de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden vanwege de voorgenomen activiteiten derhalve gekwantificeerd te worden.
Vanaf 1 juli 2015 werd dit gedaan middels de Programma Aanpak Stikstof (PAS). Met de invoering van het PAS was een vrijstelling van vergunningplicht geïntroduceerd in combinatie met een meldingsplicht. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State uitgesproken dat het PAS niet langer als toestemmingsbasis voor activiteiten mag worden gebruikt.
Nadat provincies en Rijk het eens zijn geworden over een eenduidig beleid en regelgeving voor de vergunningverlening en stikstofaanpak, hebben de Gedeputeerde Staten in alle provincies tussen 29 oktober en 11 december 2019 de nieuwe provinciale beleidsregels vastgesteld. Op vrijdag 13 december zijn deze beleidsregels formeel in werking getreden. De beleidsregel bevat de voorwaarden voor het verlenen van vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming. De voorschriften voor de mogelijkheid tot intern en extern salderen zijn vastgelegd. Momenteel geldt bij alle activiteiten met een kans op een (significant) negatief effect een vergunningplicht in het kader van de Wnb.
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een verandering plaats van de emissie van stikstofhoudende verbindingen als gevolg van de verkeersgeneratie van de functies binnen het plangebied. Derhalve dient in het kader van de Wet natuurbescherming de stikstofdepositie ter plaatse van de voor stikstof gevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden te worden onderzocht. Door Peutz is hiertoe nader onderzoek uitgevoerd (bijlage 5) naar het aspect stikstofdepositie.
In dit onderzoek is de stikstofdepositie in de toekomstige situatie (zowel de gebruiksfase als aanleg-/bouwfase) vergeleken met de stikstofdepositie in de referentiesituatie. In de referentiesituatie is echter geen sprake van een relevante emissie aan stikstofhoudende verbindingen daar het transformatorstation ter plaatse van het plangebied niet meer in gebruik is.
Uit het onderzoek volgt dat ten opzichte van deze situatie geen relevante toename aan stikstofdepositie is berekend ten gevolge van de gebruiksfase van de toekomstige situatie. Voor de gebruiksfase is namelijk geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
Thans is het opstellen van het bestemmingsplan aan de orde waarmee de beoogde ontwikkeling van woningbouw mogelijk wordt gemaakt. In deze fase is nog geen gedetailleerde informatie aangaande de emissies als gevolg van de aanleg-/bouwfase beschikbaar. Echter kan – o.a. op basis van kentallen – wel geconcludeerd worden dat sprake is van een enigszins beperkende situatie wat stikstofdepositie betreft. Dit betekent dat – om een relevante emissie aan stikstofdepositie te voorkomen – de emissie als gevolg van de aanleg-/bouwfase in enige mate beperkt moet worden. Dit kan bijvoorbeeld door de toepassing van erg nieuw en/of elektrisch materieel, of door het aanhouden van een langere aanleg-/bouwperiode waarmee de emissies meer verspreid worden over een jaar. De mogelijkheden om de emissie aan stikstofhoudende verbindingen te beperken worden hiertoe thans verkend. Indien het alsnog niet redelijkerwijs mogelijk blijkt om de emissies aan stikstofhoudende verbindingen te reduceren tot een situatie waarin geen sprake meer is van een toename aan stikstofdepositie zal een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden.
Voor de gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een relevante toename aan stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. In deze fase is nog geen gedetailleerde informatie aangaande de emissies als gevolg van de aanleg-/bouwfase beschikbaar. Echter kan wel geconcludeerd worden dat sprake is van een enigszins beperkende situatie wat stikstofdepositie betreft. In dat kader worden thans de mogelijkheden verkend waarmee de emissie aan stikstofhoudende verbindingen kan worden beperkt. Een van de mogelijkheden betreft bijvoorbeeld de inzet van nieuwer en/of elektrisch materieel. Indien het alsnog niet redelijkerwijs mogelijk blijkt om de emissies aan stikstofhoudende verbindingen te reduceren tot een situatie waarin geen sprake meer is van een toename aan stikstofdepositie zal een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden.
De realisatie van de beoogde ontwikkeling kan invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en de nabije omgeving. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Wet milieubeheer
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In de Wet milieubeheer zijn hiertoe regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NO), fijnstof (PM2,5/PM10), lood (PB), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6). In tabel 6 zijn de grenswaarden voor de meest relevante luchtkwaliteit bepalende verbindingen opgenomen.
Tabel 6: Grenswaarden conform de Wet milieubeheer
Stof | Type norm | Concentratie in µg/m3 |
PM10 | Jaargemiddelde | 40 |
Daggemiddelde (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden) | 50 | |
PM2,5 | Jaargemiddelde | 25 |
NO2 | Jaargemiddelde | 40 |
Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 |
De overige in de Wet milieubeheer opgenomen verbindingen vormen geen probleem meer in Nederland. De concentraties van deze verbindingen vertonen een dalende trend en zijn dermate laag dat overschrijding van de daarvoor geldende grens- of richtwaarden redelijkerwijs uitgesloten is. Deze verbindingen worden dan ook niet nader beschouwd.
Niet in betekenende mate
De afkorting NIBM staat voor 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Dan is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Kleine projecten waarvan vooraf duidelijk is dat deze de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) verslechteren, hoeven niet meer op luchtkwaliteit te worden getoetst. Dit is opgenomen in het Besluit niet in betekenende mate bijdrage luchtkwaliteitseisen. Het gaat daarbij om projecten die leiden tot een maximale bijdrage van 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
Artikel 2 van het Besluit NIBM geeft, in samenhang met bijlage 3A en 3B van de Regeling niet in betekende mate bijdrage luchtkwaliteitseisen (Regeling NIBM), aan dat de te verwachten toename van de jaargemiddelde concentratie PM10 en NO2 < 1,2 µg/m3 (3% van de grenswaarde) bedraagt indien het aantal woningen < 3000 bedraagt bij minimaal 2 ontsluitingswegen en < 1500 bij 1 ontsluitingsweg.
De realisatie van 150 woningen kan aldus als NIBM worden beschouwd. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in de voorliggende notitie op kwantitatieve wijze ingegaan op het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit en vice versa.
Advieswaarden WHO
De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor een aantal stoffen. Deze zijn in het algemeen strenger dan de in de wet Milieubeheer gehanteerde grenswaarden.
De WHO-advieswaarden zijn in september 2021 aangescherpt en zijn 15 µg/m3 voor PM10, 5 µg/m3 voor PM2,5 en 10 µg/m3 voor NO2. De WHO-advieswaarden uit 2005 bedroegen tot die tijd 20 µg/m3 voor PM10, 10 µg/m3 voor PM2,5 en 40 µg/m3 voor NO2.
De beoogde ontwikkeling kan mogelijk een effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse van de omgeving van het plangebied. De beoogde ontwikkeling zal ruimte bieden voor circa 150 woningen. Het aantal woningen is hiermee ruimschoots onder de 1.500 gelegen, de voorgenomen woningbouw betreft daarom een ontwikkeling die als NIBM kan worden aangemerkt. Daarnaast wordt echter eveneens voorzien in een horecagelegenheid en gemeenschappelijke voorzieningen. Volledigheidshalve is het effect van de beoogde ontwikkeling op de luchtkwaliteit nader beschouwd.
Om het effect van de beoogde ontwikkeling op de luchtkwaliteit in beeld te kunnen brengen dient de verkeersaantrekkende werking van de beoogde functies binnen het plangebied bepaald te worden. Aan de hand van CROW-kencijfers is in paragraaf 4.4 de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bepaald. Hieruit volgt dat de beoogde woningbouwontwikkeling maximaal een verkeersgeneratie van 390 verkeersbewegingen per weekdagetmaal kent. Overigens wordt hierbij opgemerkt dat dit aantal motorvoertuigen, gezien het te verwachten lage autobezit van de doelgroep van de beoogde ontwikkeling, naar verwachting in de werkelijkheid lager zal zijn.
De verkeersgeneratie ten gevolge van de huidige bestemming kan hierbij doorgaans in mindering worden gebracht. In de huidige situatie is echter sprake van een buiten gebruik zijnde transformatorstation. De huidige invulling van het plangebied zal daarom naar verwachting nauwelijks tot geen verkeer genereren en wordt derhalve buiten beschouwing gelaten. Resumerend zal de toename van de verkeersgeneratie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling maximaal 390 verkeersbewegingen per weekdagetmaal bedragen. Hierbij wordt opgemerkt dat de horecagelegenheid en de gemeenschappelijke voorzieningen buiten beschouwing worden gelaten, aangezien deze functies op de bewoners (en directe omwonenden) van het appartementencomplex zijn gericht en derhalve niet tot extra verkeer leiden. Daarnaast betreft het aantal verkeersbewegingen van 390 reeds een overschatting, waarmee ook als deze functies wel enige verkeers-aantrekkende kennen geen sprake zal zijn van meer verkeersbewegingen per etmaal.
Met behulp van de NIBM tool is beoordeeld of de beoogde ontwikkeling leidt tot een in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Figuur 10 geeft de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weer, waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Figuur 10: Uitkomst NIBM-tool
Gezien voorgaande kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de luchtkwaliteit bepalende verbindingen in de omgeving van het plangebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de heersende generieke achtergrondconcentraties van PM2,5, PM10 en NO2 inzichtelijk gemaakt. Ter hoogte van het plangebied is in 2020 (conform de NSL-monitoringstool) sprake van een concentratie van 9,1 µg/m3 voor PM2,5, 18,1 µg/m3 voor PM10 en 19,6 µg/m3 voor NO2. Ter plaatse van het plangebied wordt aldus ruimschoots aan de geldende grenswaarden conform de Wet milieubeheer voldaan. Bovendien zal in 2030 naar verwachting sprake zijn van een concentratie van 7,9 µg/m3 voor PM2,5, 16,5 µg/m3 voor PM10 en 13,9 µg/m3 voor NO2. Hiermee is ook in de toekomst sprake van een passende luchtkwaliteit. Opgemerkt wordt dat hiermee niet aan de WHO-advieswaarden wordt voldaan. De verwachting is dat de luchtkwaliteit in de verdere toekomst nog sterker zal verbeteren. Daarnaast heeft de beoogde ontwikkeling in ieder geval geen verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg.
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijke effecten op de inrichting van het watersysteem en de waterberging/afvoer. In deze paragraaf wordt het aspect water inzichtelijk gemaakt.
Europees beleid
In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water vastgesteld met als doel het bereiken van een goede toestand in de wateren in de gemeenschap en het bijdragen aan de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van een goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op
basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. In het Nationaal Waterplan, opgesteld
in
december 2015, zijn de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid
in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050 opgenomen. Het Nationaal
Waterplan streeft naar het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem,
gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast
en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als
basis voor welzijn en welvaart.
Hoogheemraadschap van Rijnland
In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water vastgesteld met als doel het bereiken van een goede toestand in de wateren in de gemeenschap en het bijdragen aan de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van een goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op
basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. In het Nationaal Waterplan, opgesteld
in
december 2015, zijn de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid
in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050 opgenomen. Het Nationaal
Waterplan streeft naar het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem,
gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast
en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als
basis voor welzijn en welvaart.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Het plangebied valt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld, voor de periode 2016 tot en met 2021. In dit document staan de ambities voor deze periode met betrekking tot het watersysteem. De strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren staan hierin beschreven. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Het Hoogheemraadschap van Rijnland streeft naar een toekomstbestendig watersysteem. Kerntaken zijn hierbij de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en afvalwaterverwerking.
Elk waterschap hanteert naast de Waterwet haar eigen regionale regels. Deze regels zijn opgenomen in de Keur. In de Keur staat wat wel en niet is toegestaan in het water en er omheen. Hier zijn regels opgenomen over het gebruik en onderhoud van het watersysteem. Op basis van de Keur kan worden bepaald of voor een bepaalde activiteit een watervergunning aangevraagd dan wel een watermelding ingediend moet worden.
De impact van de beoogde ontwikkeling op het watersysteem is nader beoordeeld. Het plangebied betreft een stedelijk gebied waarbij geen sprake is van grote wateroppervlakten. Wel bevinden er zich waterlopen. In figuur 11 wordt een uitsnede van de Legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland weergegeven waarop de ligging van deze watergangen is aangegeven. Middels de beoogde ontwikkeling vinden er echter geen wijzigingen plaats aan de nabijgelegen watergangen. Daarnaast is geen sprake van een ligging binnen een beschermingszone of overig
Figuur 11: Uitsnede Legger Hoogheemraadschap van Rijnland
Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap Rijnland moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten (grotere aan- en afvoer van water) te voorkomen. Doel hiervan is het beperken van de versnelde lozing van hemelwater als gevolg van uitbreiding van verhard oppervlak. Indien het grotere verhardingen betreft, kan dit tot gevolg hebben dat de capaciteit van de ontvangende oppervlaktewaterlichamen over benut wordt, hetgeen wateroverlast tot gevolg kan hebben. Om te voorkomen dat individuen bij de realisatie van iedere kleine voorziening maatregelen moeten treffen, is een ondergrens ingesteld. Bij kleine uitbreidingen van het verharde oppervlak tot 500 m2 zal ook sprake zijn van versnelde afvoer van neerslag. In beginsel zullen de negatieve effecten van dergelijke verhardingen echter zeer beperkt zijn.
In de huidige situatie is het plangebied reeds voor het overgrote deel verhard. De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename aan verhard oppervlak binnen het plangebied. Naar alle verwachting wordt daarbij de grens van 500 m2 overschreden. Vooralsnog wordt, als gevolg van de realisatie van de beoogde bebouwing en overige verharding, een toename aan verharding van 635 m2 voorzien. In de toekomstige situatie is sprake van 1.707 m2 aan bebouwing, en 943 m2 aan overige verharding. In voorliggende situatie zullen er conform de regels van het Hoogheemraadschap dan ook compenserende maatregelen getroffen moeten worden. In eerste aanleg houdt dit in dat een nieuw wateroppervlak ter grootte van 15% van de toename gerealiseerd dient te worden. In dit geval bedraagt dit 96 m2. Mocht de toename aan verharding hoger uitvallen dan zal dit uiteraard ook op adequate wijze meegenomen worden in de compensatieopgave. Soms kan ook anders gecompenseerd worden, zoals door gebruik te maken van reeds ander gegraven oppervlaktewater in de voorgaande jaren of de Berging Rekening Courant. Voor de compensatieplicht kan ook gedacht worden aan het realiseren van een alternatieve waterberging. Dit betreft bijvoorbeeld wadi's, polderdaken en bergingskelders.
Door MUG ingenieursbureau is in september 2022 voor de beoogde ontwikkeling nader beschouwd op welke wijze kan worden voldaan aan de eisen omtrent de waterhuishouding. Niet alleen is daarbij rekening gehouden met de compensatieopgave van 96 m2, maar ook met de mogelijkheden om de piekbelasting van hemelwater te kunnen opvangen. Deze piekbelasting zal zoveel mogelijk worden opgevangen, en waar mogelijk in de bodem worden geïnfiltreerd. In het onderzoek van MUG ingenieursbureau wordt voorts aangegeven dat er geen ruimte is ter plaatse van het plangebied om extra wateroppervlak te creëren. In voorliggende situatie zal de compensatieplicht naar verwachting worden ingevuld door de toepassing van infiltratiekratten. Deze zullen onder andere onder het parkeeroppervlak worden gesitueerd. Vanwege de ligging onder het gebouw is gekozen voor een reinigbaar infiltratiekrattensysteem. De infiltratiekratten hebben een hoogte van 600 mm. Het oppervlak van de infiltratievoorziening dient daarbij 375 m2 te bedragen. In figuur 12 wordt aangegeven waar de infiltratiekratten mogelijk gesitueerd worden.
Figuur 12: Ligging infiltratiekratten
Op welke wijze exact invulling wordt gegeven aan de compensatieplicht zal nog nader worden afgestemd.
Daarnaast zal rekening gehouden moeten worden met het voorzien in voldoende waterberging. De daken zullen zoveel mogelijk groen worden uitgevoerd. De groendaken dragen bij aan de ecologische waarde en kennen een bufferende werking waarmee regenwater langer kan worden vastgehouden. Opgemerkt wordt dat deze groendaken naar verwachting niet de oplossing zijn voor de gehele compensatieopgave. Wel kunnen groendaken bijvoorbeeld bijdragen aan de mogelijkheden om de piekbelasting van hemelwater op te vangen.
De beoogde ontwikkeling heeft verder in zijn geheel een beperkte invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De beoogde ontwikkeling zal op zorgvuldige wijze worden aangesloten op het rioleringsstelsel.
Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling naar verwachting geen verslechtering van het watersysteem als gevolg heeft. Bij de uitwerking van de bouwplannen zullen de van toepassing zijnde regels van het Hoogheemraadschap Rijnland in acht worden genomen. Waar nodig vindt daarbij nadere afstemming plaats.
De beoogde ontwikkeling zal geen negatieve effecten hebben op het lokale watersysteem. Bij de uitwerking van de bouwplannen zullen de van toepassing zijnde regels van het Hoogheemraadschap Rijnland in acht worden genomen. Waar nodig vindt daarbij nadere afstemming plaats. De kwaliteit, kwantiteit en veiligheid van het water blijven gewaarborgd. Derhalve levert het aspect water geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
De realisatie van nieuwbouw kan gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om jaarrond een aangenaam bezonningsklimaat in de omgeving te behouden. Derhalve is de schaduwwerking van de beoogde bebouwing inzichtelijk gemaakt.
Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Wel bestaan er de zogenaamde 'lichte' en 'strenge' TNO-norm voor bezonning van woonkamers. Deze vinden hun oorsprong in het woonwaarderingsstelsel uit 1962. Volgens de lichte TNO-norm is er sprake van een voldoende bezonning bij tenminste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober (gedurende 8 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Volgens de strenge TNO-norm is er sprake van een goede bezonning bij tenminste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari tot en met 22 november (gedurende 10 maanden) ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Er zijn ons echter geen gemeenten bekend die de strenge TNO-norm hanteren. Gemeenten met eigen bezonningseisen hebben deze meestal gebaseerd op de lichte TNO-norm. Gemeente Haarlem heeft aangegeven bij de beoordeling van de bezonningssituatie in eerste aanleg aan te sluiten op de lichte TNO-norm. De gemeente kent echter geen beleid waarin deze bezonningsnormen zijn vastgelegd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening vraagt de schaduwwerking van de beoogde bebouwing op de omgeving om aandacht. De maximale bouwhoogte bedraagt 24 meter.
Uit de bezonningsstudies, welke onder andere zijn uitgevoerd ten behoeve van het stedenbouwkundig plan, komt naar voren dat in het voor- en najaar door het nieuwe gebouw niet tot nauwelijks zon weggenomen wordt van de gevels van de omliggende woningen, zie figuur 13.
Figuur 13: Bezonningssituatie 21 maart
In de zomer is de impact van het gebouw op de bestaande omliggende bebouwing zelfs geheel te verwaarlozen, zie figuur 14. Dit komt deels de relatief ruime afstand tussen de beoogde bebouwing en de bestaande bebouwing. Het plangebied wordt immers omsloten door wegen.
Figuur 14: Bezonningssituatie 21 juni
Een effect op de bezonning zal dus voornamelijk optreden als de schaduwen lang zijn, in de wintermaanden. In figuur 15 wordt deze situatie weergeven. Opgemerkt wordt dat zowel bij de lichte als zware TNO-norm in ieder geval december buiten beschouwing wordt gelaten. De zon staat dan dermate laag dat het in veel gevallen niet redelijkerwijs haalbaar is om te voldoen aan de bezonningsnorm.
Figuur 15: Bezonningssituatie 21 december
Resumerend gesteld zal de beoogde ontwikkeling naar alle verwachting niet leiden tot een afname van de bezonning waarmee het aantal bezonningsuren ter plaatse van omliggende woningen dusdanig afneemt zodat niet meer wordt voldaan aan de zogeheten lichte TNO-norm. Door de geïsoleerde ligging, in combinatie met de beperkte bouwhoogte, zijn de effecten van de beoogde ontwikkeling op de omgeving wat bezonning betreft relatief beperkt. Ten aanzien van bezonning wordt de situatie na realisatie van de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar geacht.
Na de realisatie van de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een onacceptabele schaduwwerking in de omgeving van de beoogde bebouwing. Naar verwachting zal de beoogde ontwikkeling niet leiden tot een situatie waardoor het aantal bezonningsuren ter plaatse van omliggende woningen dusdanig afneemt zodat niet meer wordt voldaan aan de zogeheten lichte TNO-norm. Door de geïsoleerde ligging, in combinatie met de beperkte bouwhoogte, zijn de effecten van de beoogde ontwikkeling op de omgeving wat bezonning betreft relatief beperkt. Het aspect bezonning levert hiermee geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van bebouwing welke 50% boven de gemiddelde hoogte van de omgevingsbebouwing uitsteekt, waardoor in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening gehouden dient te worden met het aspect windhinder. In de voorliggende paragraaf zal het aspect windhinder nader beschouwd worden.
In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Echter, voor een goede ruimtelijke ordening is het nodig dat het aspect windhinder wordt meegenomen in de afwegingen. Daarvoor is het in kaart brengen van mogelijke windhinder of windgevaar in de beoordeling noodzakelijk.
De beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is daarbij in Nederland vastgelegd in de norm NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. Omdat de geplande bebouwing meer dan 50% boven de gemiddelde hoogte van de omgevingsbebouwing uitsteekt, is in deze situatie sprake van een onbeschutte ligging. De geplande bebouwing valt hiermee in de categorie onbeschut gelegen gebouwen tot 30 meter hoogte, waarvoor het oordeel van een windhinderdeskundige is vereist voor de beslissing of een windklimaatonderzoek noodzakelijk is. In dit geval wordt, gezien de zeer open ligging van het plangebied, een windklimaatonderzoek noodzakelijk geacht.
Windhinder is iets wat in geen geval geheel te voorkomen is: als het stormt is de wind hinderlijk, wat voor maatregelen er ook getroffen worden. Het is daarom ook de kans op windhinder, die maatgevend gehouden wordt voor de beoordeling van het windklimaat. Voor windhinder wordt een drempelwaarde vDR;H aangehouden van 5 m/s uurgemiddelde windsnelheid op loop- of verblijfsniveau. Bij deze windsnelheid gaan mechanische effecten bij de ervaring van het windklimaat een rol spelen zoals bijvoorbeeld het omslaan van paraplu’s, in de ogen waaien van stof en in meer extreme vorm het dichtwaaien van een autoportier en dergelijke.
Aan de hand van onderstaande tabel 7, afkomstig uit de NEN 8100, kan een beoordeling worden gegeven van de te verwachten mate van windhinder.
Tabel 7: Criteria windhinder volgens NEN 8100
Overschrijdingskans p(vLOK > vDR;H) in procenten van het aantal uren per jaar |
Kwaliteitsklasse | Activiteit | ||
I. Doorlopen | II. Slenteren | III. Langdurig zitten | ||
< 2,5 | A | Goed | Goed | Goed |
2,5 – 5 | B | Goed | Goed | Matig |
5 – 10 | C | Goed | Matig | Slecht |
10 – 20 | DD | Matig | Slecht | Slecht |
> 20 | E | Slecht | Slecht | Slecht |
Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaat gekwalificeerd met ‘goed’, ‘matig’ of ‘slecht’ (zie tabel 7). Bij een goed windklimaat ondervindt men geen overmatige windhinder. In een situatie zonder overmatige windhinder heeft het merendeel van het publiek onder normale omstandigheden geen last van windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder. In een dergelijke situatie heeft het merendeel van het publiek last van windhinder.
Er wordt naar gestreefd, om binnen de verschillende activiteitenklassen, een goed, eventueel nog matig windklimaat te realiseren.
Activiteitenklasse ‘langdurig zitten’ is dusdanig kritisch dat deze met terughoudendheid wordt toegepast.
Voor windgevaar wordt 15 m/s uurgemiddelde windsnelheid als drempelwaarde vDR;G gehanteerd.
Op basis van tabel 8, afkomstig uit de NEN 8100, wordt bepaald of sprake is van windgevaar.
Tabel 8: Criteria windgevaar volgens NEN 8100
Overschrijdingskans p(vLOK > vDR;G) in procenten van het aantal uren per jaar |
Kwalificatie |
0,05 < p < 0,30 | Beperkt risico |
p > 0,30 | Gevaarlijk |
De norm stelt: “Situaties waarvoor een overschrijdingskans geldt van 0,05 < p < 0,30 mogen alleen worden geaccepteerd als deze vallen binnen activiteiten klasse I (doorlopen). Voor activiteiten klasse II en III geldt de eis p < 0,05.
Situaties met een overschrijdingskans van p > 0,30 zijn evident gevaarlijk en behoren te allen tijde te worden vermeden; het publiek mag hier niet aan worden blootgesteld.”
Door Peutz is met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) een indicatief onderzoek (bijlage 6) verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de geplande bebouwing. Het doel van het onderzoek was het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing. Opgemerkt dient te worden dat het windremmende effect van geplande begroeiing, gezien het beperkte effect bij jonge aanplant, vooralsnog niet in de berekening is meegenomen.
In figuur 16 wordt in een horizontale doorsnede op hoofdhoogte (1,75 meter boven plaatselijk maaiveldniveau) de berekende hinderkans met kleurcontouren voor de geplande bebouwingssituatie weergegeven. De kleuren komen overeen met de kwaliteitsklassen (A-E) uit tabel 7.
Uit de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat voor de geplande situatie aan de oost- en zuidzijde van de geplande bebouwing overwegend een lage hinderkans te verwachten is, waarmee het windklimaat voor het criterium doorlopen als goed beoordeeld wordt. Aan het Spaarne is hiermee een goed te verwachten windklimaat, en is het een prettig gebied om te verblijven. Ten westen van de geplande bebouwing is een matig windklimaat vastgesteld. Hier wordt een goede terreininrichting geadviseerd om het windklimaat te verbeteren. Rond de geplande bebouwing is geen sprake van een slecht windklimaat of overschrijding van het gevaarcriterium.
Figuur 16: Het te verwachten windklimaat in de geplande bebouwingssituatie, beoordeeld volgens de NEN 8100
Naar aanleiding van de resultaten van de geplande situatie is aanvullend het effect van geplande begroeiing inzichtelijk gemaakt.
In figuur 17 wordt in een horizontale doorsnede op hoofdhoogte (1,75 meter boven plaatselijk maaiveldniveau) de berekende hinderkans met kleurcontouren voor de geplande bebouwingssituatie weergegeven.
Figuur 17: Het te verwachten windklimaat in de geplande bebouwingssituatie, beoordeeld volgens de NEN 8100.
Uit de resultaten blijkt dat ten gevolge van de geplande begroeiing het windklimaat rond de geplande bebouwing duidelijk verbeterd. Op de Spaarndamseweg neemt de hinderkans af, waardoor het gebied met een matig windklimaat kleiner wordt. Ten zuidoosten van de geplande bebouwing, boven aan de trap, is tevens een afname van de hinderkans vastgesteld, waardoor hier nu sprake is van een goed (groen) windklimaat voor de activiteit doorlopen.
Voor het plaatsen van gebouwentrees dient bovendien gestreefd te worden naar een hinderkans van lager dan 5%, hetgeen overeenkomt met een beoordeling goed voor het criterium slenteren. De beoogde entree van het gebouw is gesitueerd aan de zuidzijde, waar sprake is van een goed windklimaat voor slenteren. Mocht de gebouwentree echter worden geplaatst op een positie waar een hogere hinderkans is vastgesteld dienen lokale windafschermende maatregelen te worden toegepast, zoals schermen of het plaatsen van de entree in een nis. Op de kade, waar windgevoelige functies zijn beoogd en een aangenaam verblijfsklimaat wordt nagestreefd, is sprake van een goed windklimaat.
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat er behoefte bestaat aan de beoogde ontwikkeling, oftewel de 'Ladder' dient te worden doorlopen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Voor situaties waarbij sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen de volgende twee stappen doorlopen te worden:
Ook wanneer de ’Ladder’ niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In het kader van uitvoerbaarheid moet hiertoe aandacht worden besteed aan de behoefte van het plan.
Voordat wordt getoetst aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling omvat de toevoeging van meer dan 11 woningen ten opzichte van de planologische mogelijkheden, dat conform jurisprudentie als ondergrens voor de definitie stedelijke ontwikkeling geldt. Om deze reden moet de 'Ladder' voor de beoogde ontwikkeling worden doorlopen. Onderstaand worden daarom de stappen van de 'Ladder' doorlopen voor de beoogde ontwikkeling.
Beschrijving/beoordeling van de behoefte
Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling zowel aansluit op de vraag naar woningen binnen Haarlem, als de vraag naar woningen op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ontwikkeling binnen/buiten bestaand stedelijk gebied
Woningzoekenden uit de omgeving van Haarlem, en dan met name vanuit Amsterdam, zien Haarlem als een aantrekkelijke stad om in te wonen. Een groot aandeel betreft starters. De woningmarkt is echter thans moeilijk toegankelijk voor starters. Haarlemmers met lage en middeninkomens vinden steeds moeilijker betaalbare woonruimte. Daarnaast stijgen de prijzen en wachttijden voor woonruimte. Starters in de huursector zijn de afgelopen jaren geconfronteerd met afname van aanbod in de particuliere sociale (gereguleerde) huur en forse prijsstijgingen in de vrije sectorhuur.
Voorgaande, in combinatie met het feit dat het aantal eenpersoonshuishoudens toeneemt, zorgt ervoor dat er voorzien moet worden in passende en betaalbare woningen voor starters en overige jongeren. De beoogde ontwikkeling, welke de realisatie van kwalitatief hoogwaardige en betaalbare huurappartementen betreft, sluit goed aan op deze vraag.
Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling zowel aansluit op de vraag naar woningen binnen Haarlem, als de vraag naar woningen op provinciaal en gemeentelijk niveau.
Ontwikkeling binnen/buiten bestaand stedelijk gebied
De beoogde ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied op een goed bereikbare locatie gerealiseerd. Gebruik wordt gemaakt van reeds bebouwde gronden, waarmee op duurzame wijze gebruik wordt gemaakt van de ruimte. Gezien voorgaande hoeft niet verder gemotiveerd te worden waarom de behoefte aan de beoogde ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.
Als er te veel broeikasgassen (zoals CO2 en methaangas) in de lucht komen, stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat, stijgt de zeespiegel en kunnen planten of dieren verdwijnen. In het kader van duurzaamheid is het dan ook van groot belang dat er rekening wordt gehouden met het klimaat. Bij nieuwbouw is het mogelijk zoveel mogelijk rekening te houden met duurzaamheid. Er dient immers bewuster met het milieu te worden omgegaan om zodoende de aarde ook voor toekomstige generaties leefbaar te houden. Daarom hebben bijna alle landen in 2015 in Parijs het klimaatakkoord ondertekend. Het akkoord heeft als doel de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius. Ook voor gemeente Haarlem is duurzaamheid een belangrijk aspect. Alle woningen moeten in 2050 daarom van het gas af zijn.
Gemeente Haarlem is bovendien onderdeel van de Energieregio Noord-Holland Zuid, en deelregio IJmond & Zuid-Kennemerland. Thans is voor deze regio een concept Regionale Energie Strategie (RES) opgesteld. Dit betreft een langjarige samenwerking, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt hoe er voor minder CO2-uitstoot gezorgd gaat worden.
Bij de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met het aspect duurzaamheid. De beoogde ontwikkeling zal niet op aardgas worden aangesloten. Op het dak zullen zonnepanelen worden gesitueerd. Duurzaamheid zal in het ontwerp worden geborgd, waarbij eveneens rekening gehouden wordt met de gevolgen van de klimaatverandering. In de uitwerking van het gebouw zal aandacht uitgaan naar natuurinclusief bouwen en klimaatadaptie. Zo zullen nestmogelijkheden voor vogels, vleermuizen en insecten worden voorzien in het gebouw. De daken zullen zoveel als mogelijk als groendak uitgevoerd worden. Dit heeft niet alleen een ecologische waarde, maar zorgt ook dat regenwater langer vastgehouden kan worden. Ook heeft dit een isolerende werking.
De beoogde ontwikkeling zal in de toekomst een geringe milieubelasting kennen en sluit daarom aan op de gemeentelijke ambitie inzake duurzaamheid.
Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'm.e.r.--plichtige activiteiten' waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en 'm.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten' waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu (indien significant wordt een MER opgesteld).
Op 1 september 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Hierbij zijn drempelwaarden opgenomen vanaf wanneer er voor plannen en besluiten een milieueffectrapportage opgesteld moet worden.
Om te kunnen beoordelen of vanuit het Besluit m.e.r. de verplichting bestaat een
m.e.r.-(beoordelings)procedure te doorlopen, dienen de ontwikkeling die mogelijk gemaakt
worden door het bestemmingsplan te worden getoetst aan de C- en D-lijst uit dit Besluit.
De beoogde ontwikkeling van 150 woningen valt in het Besluit m.e.r. onder één van de categorieën waarvoor afgewogen dient te worden of er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. De beoogde ontwikkeling valt in het kader van een stedelijk ontwikkelingsproject in het Besluit milieueffectrapportage in de D-lijst onder D.11.2 . 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij zijn drempelwaarden opgenomen vanaf wanneer een stedelijk ontwikkelingsproject een milieueffectrapportage behoeft. Er is sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Deze drempelwaarden wordt in de voorliggende situatie niet overschreden. Dit betekent dat er dus geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Op basis van artikel 2 lid 5 gelezen in samenhang met categorie D.11.2, Kolom 3 van het Besluit milieueffectrapportage dient voor het te nemen besluit wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.
Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie in het kader van de m.e.r.--beoordeling opgesteld. Gezien de aard en beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en het feit dat de wijziging geen betekenisvolle milieueffecten tot gevolg heeft kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben.
Wettelijk bestaat de verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
De verantwoordelijkheid ligt bij de initiatiefnemer om de financiële uitvoerbaarheid te garanderen. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zal dan ook een anterieure overeenkomst worden gesloten, waarin de kosten duidelijk worden en de financiële uitvoerbaarheid zal worden toegelicht. De initiatiefnemer zal geheel voor eigen rekening en risico overgaan tot de ontwikkeling en realisatie van het plan.
Het bestemmingsplan zal de wettelijk van toepassing zijnde procedure doorlopen waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen.
In voorliggende situatie wordt zorgvuldig invulling gegeven aan het participatieproces. De initiatiefnemers zijn in gesprek over de plannen met de gemeente Haarlem, bewoners van omliggende woningen en andere belanghebbenden. Ook is er een buurtpeiling gehouden om te inventariseren wat er speelt in de omgeving. Daarnaast zijn er twee klankbordgroepen van start gegaan om verder invulling te geven aan de plannen. Een klankbordgroep bestaande uit jongeren, en met een klankbordgroep die bestaat uit omwonenden en andere belanghebbenden. Op deze wijze, en door middel van diverse bijeenkomsten, worden omwonenden en overige belanghebbenden betrokken bij de totstandkoming van de nieuwbouwplannen.
In voorliggende situatie wordt de beoogde ontwikkeling maatschappelijk aanvaardbaar geacht, aangezien in de regio een sterke vraag is naar woningen, en de beoogde ontwikkeling bovendien voorziet in de realisatie van nieuwbouw op een locatie waar thans sprake is van verouderde bebouwing, maar die uitermate geschikt is voor woningbouw. De beoogde ontwikkeling zal daarbij de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving ten goede komen.
Daarnaast is het bestemmingsplan in het kader van vooroverleg aan diverse vooroverlegpartners voor advies voorgelegd. Op het bestemmingsplan zijn vier reacties binnengekomen, te weten van de GGD, het Hoogheemraadschap van Rijnland, de Veiligheidsregio Kennemerland en Omgevingsdienst IJmond.
De adviezen van deze partijen zijn meegenomen in het voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast is een groot aantal adviezen van toepassing op de uiteindelijke uitvoering van de beoogde ontwikkeling. Bij de uitwerking van het bouwplan zal rekening gehouden worden met deze adviezen.
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat uit een verbeelding en een set regels. De verbeelding en regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd in samenhang geraadpleegd en gelezen te worden. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. Deze heeft in beginsel geen rechtskracht. De toelichting beschrijft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is geconformeerd aan de systematiek van
de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht
zijn per
1 juli 2008. Voor de bestemmingen en regels is gebruikgemaakt van de RO Standaarden
2012. De RO Standaarden 2012 zijn onder andere verankerd in de Standaard vergelijkbare
bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De SVBP2012 regelt de standaardisering en uniformering
van bestemmingen en regels.
De regels van dit bestemmingsplan zijn verdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk I bevat inleidende regels zoals begripsbepalingen (artikel 1) en regels voor de wijze van meten (artikel 2). Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In hoofdstuk II zijn de afzonderlijke bestemmingen opgenomen die voor het plangebied van toepassing zijn. Dit is in feite de kern van de juridische regeling.
Welke bestemming aan een bepaald stuk grond is toegekend, blijkt uit de verbeelding.
De bestemming wordt in de bestemmingsregels nader toegelicht. Het overgrote gedeelte
van het plangebied zal de bestemming 'Wonen' kennen. Daarnaast zullen de gronden deels
de bestemming 'Groen' en 'Verkeer' kennen.
Ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden is bovendien een dubbelbestemming toegekend aan de gronden in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk III bevat algemene bepalingen die op het gehele plangebied van toepassing zijn:
Deze algemene bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsbepalingen. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk een algemene afwijkingsregels opgenomen die ruimte bieden van de bepalingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn opgenomen, af te wijken.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotbepalingen ondergebracht. In de overgangsbepalingen wordt onder andere vastgelegd hoe om te gaan met het gebruik en bouwen voor zover dit in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan.
In de slotbepaling is de benaming van het bestemmingsplan vastgelegd.
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie.
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
onder “bestaande” goot- of bouwhoogte, kap- en dakvorm, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte wordt verstaan de goot-/bouwhoogte, kap- en dakvorm, nokrichting, gevelindeling, maatvoering en oppervlakte zoals die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens bestaat of rechtens mag bestaan.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.
gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
voorzieningen, uitsluitend ten behoeve van het gebruik door bewoners van het gebouw, zoals kantoor- en studieruimte, bijeenkomst- en vergaderruimte en sportvoorzieningen.
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals (eet)cafés en bars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder j. van het Besluit ruimtelijke ordening.
het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
het bestemmingsplan Spaarndamseweg 13 met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP5120011-on0101 van de gemeente Haarlem.
een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die
afstand het kortst is.
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk
met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar
de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels,
klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.
verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of
het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse
van het bouwwerk.
breedte dakvlak bij dakdoorbreking
de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Groen' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 en een bouwhoogte van maximaal 5 m voor speelvoorzieningen toestaan.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de bestemming 'Wonen' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 8.
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 9 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
De voor 'Waarde- archeologie- 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie-4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' -4 toe te voegen of te verwijderen als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald gelden voor het bouwen de volgende regels:
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bebouwing als gevolg van het industrielawaai.
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het - met uitzondering van herbouw ten behoeve van een bestaande geluidsgevoelige functie - niet toegestaan om gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder te bouwen dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidsgevoelige functies om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies, tenzij de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van de nieuwe gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 11.1 onder a tot en met d nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeernormen 2015'.
Het bevoegd gezag past de in sublid 12.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 12.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 12.1.2.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.