direct naar inhoud van Artikel 22 Waarde - beschermd stadsgezicht
Plan: Bosch en Vaart
Plannummer: BP4080004
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0392.BP4080004-0004

Artikel 22 Waarde - beschermd stadsgezicht

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

22.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regels:

bouwvlak / voorgevelrooilijn / gevelindeling

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
  • c. gebouwen mogen niet worden samengevoegd;
  • d. voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht;
  • e. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1 en orde 2' dient de bestaande gevelindeling, inclusief bijbehorende erkers in de bestemming Tuin - 1, gehandhaafd te blijven;

goothoogte / bouwhoogte / bebouwingspercentage / ondergronds bouwwerk

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogte te worden gebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goot-en bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' dient de bestaande bouwhoogte te worden gehandhaafd;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage' dient binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd en dient tevens binnen het maatvoeringsvlak niet meer oppervlakte gebouwd te worden dan het aangegeven percentage;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte' dient de bestaande goothoogte te worden gehandhaafd;
  • n. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen;

kap / nokrichting / vorm

  • o. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen orde 1 en orde 2' dient de bestaande nokrichting, kap of dakvorm gehandhaafd te blijven m.u.v. ondergeschikte onderdelen zoals dakkapellen, dakdoorbrekingen.
  • p. behoudens het bepaalde in sub o moet, indien boven de goothoogte wordt gebouwd, worden afgedekt met een kap waarvan:
    • 1. de maximale hoogte 4 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf de goothoogte
    • 2. de dakhelling niet minder bedraagt dan 45 en niet meer dan 70 graden. bij een samengestelde kap dient de dakhelling van de bovenste dakvlakken minimaal 20 graden te bedragen.

dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  • q. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak worden opgericht, mits:
    • 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    • 2. de onderzijde van de dakkapel minimaal 0,5 meter en maximaal 1,0 meter boven de dakvoet wordt geplaatst;
    • 3. de dakkapel in of binnen 0,5 meter van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 meter en niet breder is dan een derde van de breedte van het dakvlak;
    • 4. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 5. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 meter bedraagt.
    • 6. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.

dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  • r. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
    • 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
    • 2. de onderzijde van de dakkapel minimaal 0,5 meter en maximaal 1,0 meter boven de dakvoet wordt geplaatst;
    • 3. de dakkapel in of binnen 0,5 meter van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 meter en niet breder is dan een derde van de breedte van het dakvlak;
    • 4. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 5. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 meter bedraagt.
    • 6. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.

dakterras

  • s. een dakterras is toegestaan, mits:
    • 1. gesitueerd op een erker of een aanbouw;
    • 2. het dakterras niet binnen 2 m van de erfgrens wordt geplaatst;
    • 3. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
    • 4. privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1,5 m en niet dieper dan 2,5 m;
    • 5. de afstand tussen de achtergevels minimaal 15 m bedraagt;
    • 6. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
    • 7. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m;
    • 8. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.

collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking (orde 2, orde 3 en nieuwbouw)

  • t. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:
    • 1. niet zichtbaar vanaf het openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. geplaatst op een dak.
    • 3. op een schuin dak de collectoren of de panelen:
      • aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
      • in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
      • dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.
    • 4. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel;
    • 5. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.
22.3 Afwijken van de bouwregels

  • 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

gevelindeling

    • a. het bepaalde in lid 2 sub e en toestaan dat de gevelindeling gewijzigd wordt, mits deze verandering een herstel of verbetering van het gevelbeeld betreft;

kap en dakvorm

    • a. het bepaalde in lid 2 sub o en een afwijkende kap- of dakvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft;

dakopbouw / gootverhoging

    • a. het bepaalde in lid 2 sub p en toestaan dat de maximale goothoogte van gebouwen wordt overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits:
      • het geen gebouwen betreft die op de verbeelding zijn aangeduid als 'orde 1' of 'orde 2';
      • de hoogte van de extra bouwlaag maximaal 3 meter boven de minimale of maximale goothoogte bedraagt;
      • gebouwd wordt binnen de contour mede gevormd door dakvlakken met een maximale hellingshoek van 70 graden;
      • de zijgevel gelegen aan openbaar toegankelijk gebied dan wel gelegen op een afstand van minder dan 10 meter tot naastgelegen hoofdbebouwing wordt afgedekt met een dakvlak onder een hoek van maximaal 70 graden of recht wordt opgetrokken binnen de contour.

dakkapellen

    • a. het bepaalde in lid 2 sub q onder 2 en lid 2 sub r onder 2 en toestaan dat een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst;
    • b. het bepaalde in lid 2 sub q onder 4 en lid 2 sub r onder 4 en toestaan dat een dakkapel in of binnen 0,5 m van de nok wordt geplaatst;
    • c. het bepaalde in lid 2 sub q onder 5 en lid 2 sub r onder 5 en toestaan dat een dakkapel in of binnen 0,9 meter van de de zijkant van het dakvlak geplaatst wordt, mits deze dakkapel geplaatst wordt in een dakvlak van een schilddak;
    • d. het bepaalde in lid 2 sub q onder 2 en lid 2 sub r onder 2 en toestaan dat een dakkapel in de goot breder wordt dan 1/3 van het voor- of zijdakvlak, mits de maximale breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het dakvlak met een maximale breedte van 2,5 meter.

dakterras

    • a. het bepaalde in lid 2 sub s en toestaan dat:
      • een dakterras op minder dan 2 m van de erfscheiding wordt geplaatst, mits de eigenaar van de aangrenzende grond hier schriftelijk toestemming voor verleend;
      • een dakterrras dieper is dan 2,5 meter mits gesitueerd op een aanbouw;
    • a. het bepaalde in lid 2 sub s en toestaan dat een dakterras wordt gesitueerd op de hoofdbebouwing met (een gedeeltelijk) plat dak, mits:
      • de afscheiding op een afstand van minimaal 2 m van de dakrand aan de voorzijde wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van minder dan 20 m;
      • de afscheiding op een afstand van minimaal 4 m van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van meer dan 20 m;
      • de afscheiding aan de achterzijde 2 m voor de dakrand aan de achterzijde wordt geplaatst.

samenvoegen (parcellering)

    • a. het bepaalde in lid 2 sub c en toestaan dat gebouwen, worden samengevoegd ten behoeve van functies passend binnen de bestemming, mits:
      • niet meer dan twee gebouwen worden samengevoegd;
      • de totale voorgevelbreedte van twee gebouwen maximaal 15 m is;
      • de individuele voorgevels van de gebouwen intact blijven;
      • de samenvoeging omkeerbaar is;
      • door het samenvoegen van de gebouwen het aantal opgangen naar bovenwoningen niet afneemt.

afwijkingscriteria

  • 2. Het bevoegd gezag gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 4 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. het straat -en bebouwingsbeeld;
    • b. de bezonningssituatie;
    • c. de cultuurhistorische waarden;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

22.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvormvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de privacy en bezonning;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.