Plan: | Syngenta |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0388.BPSyngenta-VA01 |
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.2 plan:
het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Syngenta" met identificatienummer NL.IMRO.0388.BPSyngenta-VA01 van de gemeente Enkhuizen.
1.3 plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0388.BPSyngenta-VA01.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.11 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.12 bedrijfsvloeroppervlak:
de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf.
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.14 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 meter boven meetniveau is gelegen.
1.15 begane grondvloer:
de vloer, die nagenoeg op het niveau van het peil ligt.
1.16 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald waarmee rekening gehouden moet worden.
1.17 Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143.
1.18 bestaand:
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.22 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk.
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kruipruimte en/of kelder, zolder en bouwdelen met een inwendige hoogte minder dan 1,5 meter.
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.29 CROW-normen:
de in de uitgave "Parkeerkencijfers. Basis voor parkeernormering, CROW publicatie 182, 1 september 2008" neergelegde parkeernormen.
1.30 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.
1.33 erf:
die gedeelten van het bouwperceel, niet zijnde het bouwvlak, waarbinnen volgens dit plan bij de bestemming behorende bebouwing is toegestaan.
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 geluidshinderlijke inrichtingen:
bedrijven als bedoeld in inrichtingen als bedoeld in Bijlage I, onderdeel D van het Bor.
1.36 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.37 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt.
1.38 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonende personen of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, een woonkamer, sanitaire voorzieningen en de entree, en waarbij tevens tussen deze personen onderlinge verbondenheid bestaat (gezin of samenlevingsverband).
1.39 kantoor:
het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden.
1.40 kap:
een dak met een zekere helling.
1.41 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.42 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden.
1.43 logiesverstrekking:
het bedrijfsmatig bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en eventueel ontbijt.
1.44 nutsvoorzieningen:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.45 onderbouw:
een kelder of een souterrain.
1.46 ondergeschikt bouwdeel:
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, zoals een balustrade, dakkapel of dakopbouw, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak.
1.47 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.48 opslag:
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.49 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.50 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden.
1.51 peil:
1.52 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden gekweekt, vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.
1.53 risicogevoelig object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
1.54 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.55 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een combinatie van bovengenoemde functies.
1.56 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.57 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
1.58 straatmeubilair:
papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, lichtmasten, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.59 traverse:
een ongelijkvloerse oversteek, in de vorm van een gebouw of een bouwwerk geen gebouwzijde, die over een watergang heen kruist.
1.60 verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie, door het zoveel mogelijk garanderen van vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en bij uitritten.
1.61 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
1.62 voorgevelrooilijn:
1.63 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of voet- en fietspaden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of voet- en fietspaden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden.
1.64 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
1.65 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
1.66 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.67 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing.
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Bestemmingsomschrijving
3.1 De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en duikers.
Bouwregels
3.2 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
3.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Nadere eisen
3.4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening:
Afwijken van de bouwregels
3.5 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid:
met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien de initiatiefnemer aantoont dat dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering.
Specifieke gebruiksregels
3.6 Voor de gronden gelden de volgende regels:
4.1 De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Bouwregels
4.2 Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Bestemmingsomschrijving
5.1 De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Bouwregels
5.2 Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
5.3 Op deze gronden mogen bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor die betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd indien:
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
5.4 Het is niet toegestaan op of in de gronden met de in lid 5.1 genoemde bestemming zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
5.5 Het verbod, zoals in lid 5.4 bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
5.6 De in lid 5.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
5.7 Alvorens de in lid 5.4 genoemde vergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders:
5.8 Indien uit het in lid 5.7. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
Wijzigingsbevoegdheid
5.9 Burgemeester en Wethouders kunnen, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Waarde - Archeologie" ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien op basis van archeologisch onderzoek door een ter zake deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
6.1 Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bestaande afstanden en maten
7.1 Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
7.2 De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
8.1 Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen.
Veiligheidszone - lpg 1
9.1 Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg 1' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.
Bouwregels
9.2 Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg 1' geldt voor het bouwen van bouwwerken dat anders dan in de basisbestemming is bepaald, op de in lid 9.1 bedoelde gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.
Specifieke gebruiksregels
9.3 Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg 1' wordt als strijdig gebruik, in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object gerekend (met uitzondering van het bestaande gebruik, voor zover het gebruik betreft dat niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan).
Wijzigingsbevoegdheid
9.4 Het bevoegd gezag kan het plan het plan wijzigen door:
Veiligheidszone - lpg 2
9.5 Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg 2' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.
Specifieke gebruiksregels
9.6 Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg 2' wordt als strijdig gebruik, in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object gerekend (met uitzondering van het bestaande gebruik, voor zover het gebruik betreft dat niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan).
Afwijken van de gebruiksregels
9.7 Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg 2' kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regel van lid 9.5 en toestaan dat gronden en bouwwerken toch als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object worden gebruikt, op voorwaarde dat het groepsrisico wordt afgewogen.
Wijzigingsbevoegdheid
9.8 Het bevoegd gezag kan het plan het plan wijzigen door:
Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen
10.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels in het bestemmingsplan voor:
10.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.1 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan worden gewijzigd.
11.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in verband met een aanpassing van de waterhuishouding de bestemming "Water" te wijzigen in de bestemming "Bedrijf" mits elders in het plangebied minimaal dezelfde oppervlakte van de bestemming "Bedrijf" in de bestemming "Water" wordt gewijzigd.
Procedures
12.1 Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van deze regels is de procedure van artikel 3.9A van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Bestaande afstanden en andere maten
13.1 Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
13.2 In die gevallen dat afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 van de regels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
13.3 In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 13.1 en 13.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Overgangsrecht bouwwerken
14.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
14.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
14.3 Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Overgangsrecht gebruik
14.4 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat bestemmingsplan.
15.1 Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Syngenta.