Inhoudsopgave
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene bouwregels
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
plan: het Bestemmingsplan Enza Zaden met identificatienummer NL.IMRO.0388.BPEnzaZaden-VA01 van de gemeente Enkhuizen;
-
bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
-
aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
-
antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
-
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingspercentage: een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
-
bedrijfsvloeroppervlak: de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf;
-
bedrijf: een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
-
bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
-
beeldkwaliteitsplan: eisen ten aanzien van de gebouwen en de landschappelijke inpassing in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit, opgesteld door BügelHajema met de titel Uitbreiding Enza Zaden, beeldkwaliteitsplan, 5 juni 2014;
-
begane grondvloer: de vloer, die nagenoeg op het niveau van het peil ligt;
-
beperkt kwetsbaar object: een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald waarmee rekening gehouden moet worden;
-
bestaand:
-
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
-
ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, niet zijnde illegaal gebruik;
-
bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bouwen: het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk;
-
bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
-
dak: iedere boven beëindiging van een gebouw;
-
detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
kantoor: het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden;
-
kap: een dak met een zekere helling;
-
kunstwerk: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening, niet zijnde een artistiek kunstwerk;
-
kwetsbaar object: een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
-
nutsvoorzieningen: voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
-
opslag: het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
-
overkapping: een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden;
-
peil:
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
voor het bouwen van bouwwerken in, op of over het water: het slootpeil, zoals gehanteerd door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
-
risicovolle inrichting: een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een combinatie van bovengenoemde functies;
-
talud: een vanaf het maaiveld naar de waterkant aflopende helling in een bepaalde verhouding aan de waterkant;
-
weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of voet- en fietspaden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of voet- en fietspaden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
-
woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
-
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
de oppervlakte van een overkapping: tussen de buitenste verticale projecties van het dakvlak, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
afstanden: afstanden tussen bouwwerken, perceelsgrenzen en andere lijnen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
-
de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
-
de hoogte van een antenne-installatie: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van plantenveredeling en zaadtechnologie;
-
niet-zelfstandige kantoren;
-
nuts-, stroom-, gas-, water-, en warmtevoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
erven en terreinen;
-
wegen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden;
-
groenvoorzieningen;
-
waterbassins;
-
waterlopen, waterpartijen en duikers;
-
artistieke kunstwerken;
-
gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde,
en tevens voor:
-
ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone – gasdrukregel- en meetstation" voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico voor beperkt kwetsbare objecten als gevolg van een gasdrukregel- en meetstation.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1, mogen er 2 gebouwen ten behoeve van nuts-, stroom-, gas-, water-, en warmtevoorzieningenbuiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de inhoud van een gebouw niet meer mag bedragen dan 60 m³ en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
-
het gemiddelde bebouwingspercentage van de bouwvlakken tezamen mag niet meer bedragen dan 70%;
-
de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte die ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" is aangegeven;
-
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
-
de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
-
de bouwhoogte van warmte-opslagtanks mag niet meer bedragen dan 15 meter;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter;
-
de bouwhoogte van masten en antenne-installaties op gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte" is aangegeven;
-
de bouwhoogte van masten en antenne-installaties buiten het bouwvlak mag maximaal 5 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van artistieke kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen:
-
nadere eisen stellen aan de situering, landschappelijke inpassing en de stedenbouwkundige inpassing van bouwwerken als deze buiten een bouwvlak worden gebouwd.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 1 en 2 ten behoeve van het bouw van 1 overkapping ten behoeve van nuts-, stroom-, gas-, water- en warmtevoorzieningen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van de overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
-
de overkapping, anders dan bepaald in artikel 1, sub 32, 1 eigen wand mag hebben;
-
het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 3, waarbij ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)" het bebouwingspercentage mag worden vergroot tot 85%, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien de initiatiefnemer aantoont dat dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-zelfstandige kantoren waarbij de oppervlakte van kantooractiviteiten meer bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak (bvo);
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
-
het gebruik van het in het beeldkwaliteitsplan benoemde Zandslootgebouw zonder dat de gronden tussen het Zandslootgebouw en het Halinggebouw, en de Haling binnen een jaar na oplevering van het Zandslootgebouw zijn ingericht conform de inrichtingsschets met bijbehorende beschrijving opgenomen in het beeldkwaliteitsplan;
-
het gebruik van de in het beeldkwaliteitsplan benoemde parkeerterreinen 2 en 4 zonder dat de gronden direct gelegen langs de benoemde parkeerterreinen 2 en 4 binnen een jaar na oplevering van het Zandslootgebouw zijn ingericht conform de inrichtingsschets met bijbehorende beschrijving opgenomen in het beeldkwaliteitsplan;
-
het gebruik van de gronden tussen de Oosterdijk en de naar de Oosterdijk gekeerde bouwgrens ten behoeve van opslag zonder dat de gronden tussen de Oosterdijk en de naar de Oosterdijk gekeerde bouwgrens binnen een jaar na oplevering van het Zandslootgebouw zijn ingericht conform de inrichtingsschets met bijbehorende beschrijving opgenomen in het beeldkwaliteitsplan;
-
het gebruik van gronden voor de opslag van goederen binnen het bouwvlak waarbij de hoogte meer dan 10 meter bedraagt;
-
het gebruik van gronden voor de opslag van goederen buiten het bouwvlak, met uitzondering van opslag in een zone van 10 meter gerekend vanaf de noordelijke bouwgrens waarbij de hoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – gasdrukregel- en meetstation” voor beperkt kwetsbare objecten.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
waterberging;
-
waterhuishouding;
-
waterlopen en waterpartijen;
-
groenvoorzieningen;
-
infiltratievoorzieningen;
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder oeverbeschoeiingen, bruggen, duikers en/of dammen.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:
-
op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mag niet mee bedragen dan 5 m.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Waterstaat - Waterkering (artikel 9);
-
Waarde - Archeologie 3 (artikel 5).
5.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 5.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbinden burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 5.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte minder dan 100 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 m;
-
het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3, sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 5.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld in lid 5.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld in lid 5.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de in lid 5.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 6.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbinden burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 6.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte minder dan 500 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,35 m;
-
het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3, sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 6.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld in lid 6.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld in lid 6.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de in lid 6.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
7.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 7.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbinden burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 7.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte minder dan 1.000 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,35 m;
-
het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3, sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 7.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld in lid 7.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld in lid 7.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de in lid 7.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het in lid 8.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbinden burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
De verplichting in lid 8.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben een oppervlakte minder dan 15.000 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 15.000 m² en dieper dan 0,35 m;
-
het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,35 m;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3, sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
-
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 8.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld in lid 8.3, sub a gelden de volgende aanvullende regels:
-
voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
-
Het verbod als bedoeld in lid 8.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming ‘Waarde - Archeologie 6’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Alvorens de in lid 8.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:
-
werken ten behoeve van de waterkering en -geleiding;
-
waterkerende functies;
-
het behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het dijklichaam van de Westfriese Omringdijk,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
-
Waterstaat - Waterkering (artikel 9);
-
Waarde - Archeologie 3 (artikel 5).
9.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels geldend bij andere bestemmingen, geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen of overkappingen, dan wel vervangende nieuwbouw.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m .
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
-
de waterkering en -geleiding;
-
de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
het ophogen en afgraven van gronden;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplanting.
-
De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien vooraf advies is ingewonnen bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de waterkerende functie;
-
de waterveiligheid;
-
de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het gebied;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
11.1 Bestaande afstanden en maten
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is voorgaande uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
11.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
-
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
-
de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de cultuurhistorische waarde van de Westfriese omringdijk;
-
de landschappelijke kwaliteit;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
een goede waterhuishouding;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bouw van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van al dan niet openbare instellingen, zoals transformatiehuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten. De inhoud van de gebouwtjes mag niet meer dan 50 m³ en de hoogte niet meer dan 3 m bedragen;
-
de in het plan bij recht gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten en afmetingen, uitsluitend indien dit om bouwtechnische of constructieve redenen of om andere redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;
-
het bepaalde in het plan ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de maximale oppervlakte van een plaatselijke verhoging niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt;
-
de hoogte ten hoogste 1,1 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
-
het bepaalde in het plan ten aanzien van de verplichting om te bouwen binnen een bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak met ten hoogste 1,5 m worden overschreden door:
-
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
-
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
-
ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
13.1 Bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan worden gewijzigd.
13.2 Bestemming 'Water' en 'Bedrijf'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in verband met een aanpassing van de waterhuishouding de bestemming 'Water' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' mits elders in het plangebied minimaal dezelfde oppervlakte van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Water' wordt gewijzigd, met dien verstande dat deze wijzigingsbevoegdheid niet geldt voor de Zandsloot, zoals weergegeven door figuur 1, opgenomen in paragraaf 1.1, van de toelichting.
13.3 Realisatie ecologische verbindingszone
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in verband met de realisatie van een ecologische verbindingszone de bestemmingen ‘Bedrijf’ en 'Water' ter plaatse van de aanduiding “wetgevingszone – wijzigingsgebied EVZ” te wijzigen in de bestemming 'Natuur' zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Enza Zaden
