Plan: | Het Kruispunt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0385.bpKruispunt-vg01 |
De Kruispuntkerk te Volendam is in 2012 buiten gebruik gesteld. De familie Kras heeft de bebouwing en de omliggende grond gekocht van de kerkgemeenschap met het doel er een woning op te richten. Het vigerende bestemmingsplan "Nieuw Volendam" heeft aan de gronden een maatschappelijke bestemming toegekend. Daardoor is het oprichten van een woning op dit moment planologisch niet toegestaan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 11 september 2012 op hoofdlijnen besloten medewerking te willen verlenen aan het oprichten van de woning op het perceel. Om deze planologisch te faciliteren dient een procedure te worden doorlopen, teneinde het bestaande regime op het perceel te vervangen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw planologisch regime, op basis waarvan de voorgenomen woning kan worden opgericht.
Het plangebied bevindt zich ten noorden van het centrum van Volendam. Even ten noorden van het plangebied is recent de Gouwwijk gerealiseerd en is de Broeckgouw in aanbouw.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied binnen de gemeente Edam-Volendam
Het plangebied wordt omgeven door de Schoklandstraat, de Gravelandstraat, het openbare parkeerterrein dat beide straten verbindt en de Monseigneur C. Veermanlaan.
Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied aan de Monseigneur C. Veermanlaan
In hoofdstuk 2 wordt een analyse gegeven van het plangebied in de bestaande situatie. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven in het kader van stedenbouwkundige- en welstandseisen. Hoofdstuk 3 presenteert het beleidskader op de verschillende overheidsniveaus, wat voor de voorgenomen ontwikkeling relevant is. In hoofdstuk 4 worden de verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan besproken. Hoofdstuk 5 bevat de voorgeschreven waterparagraaf. De juridische planbeschrijving vindt u terug in hoofdstuk 6. Zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan komen aan de orde in hoofdstuk 7.
Het plangebied is momenteel in gebruik conform de maatschappelijke bestemming die er op basis van het vigerende bestemmingsplan aan de grond is toegekend. Het plangebied wordt gekenmerkt door de markante bebouwing van de Kruispuntkerk en de groene uitstraling van het aanliggende terrein.
De kerkbebouwing dateert uit 1971. Het complex bestaat uit een gedeelte met extensieve laagbouw en een gedeelte met een markante, spitse, piramidevormige kap. Het kerkgebouw heeft een solitaire positie in het groen. Qua bouwvorm en positionering wijkt het gebouw af van de bebouwing en de structuren in de omgeving. Door de excentrieke vormentaal en de zelfstandige positie van het gebouw ten opzichte van de omgeving, wordt de groenstructuur rondom gecontinueerd.
Afbeelding 2.1: Overzichtsfoto plangebied
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een bebouwingspatroon van eind jaren-60 gerealiseerde satellietachtige centrumuitbreidingen die door groenstructuren worden omarmd. De satellietwijken hebben een vrij homogeen bestand van aan-één-gebouwde ééngezinswoningen van twee bouwlagen met een kap. De wijken hebben een dichtheid van ongeveer 34 woningen per hectare. De groenstructuren hebben een recreatieve functie en bieden op diverse plekken plaats aan voorzieningen van - over het algemeen - maatschappelijke aard. De Kruispuntkerk is een voorbeeld van een dergelijke voorziening. De opzet van deze stadsuitbreidingen refereert naar het tuindorpideaal dat voorzag in een maatschappelijk model waarin de voordelen van een stad met die van het platteland werden gecombineerd, teneinde de situatie van de arbeidersklasse te verbeteren. Dit werd onder andere bereikt door een (voor die tijd) relatief ruime opzet van de wijk, diverse gemeenschappelijke voorzieningen en ruim opgezette groenstructuren.
In de nabijheid van het plangebied hebben zich in de afgelopen tijd enkele ontwikkelingen voorgedaan. Zo is ten noorden van het plangebied onlangs de Gouwwijk gerealiseerd en is de Broeckgouw in aanbouw.
Het nieuw te realiseren pand maakt gebruik van de bestaande fundering van de kerk en volgt daarom dezelfde bebouwingscontour. De woning is gelijkvloers en heeft - buiten een ondergeschikte lage puntkap met een nokhoogte van 7,15 meter- een bouwhoogte van 4,8 meter. Het karakteristieke, met leien bedekte piramide dak komt in (een milde vorm) in het ontwerp terug.
De entree van de woning is gericht op het parkeerterrein aan de noordzijde. Aan deze zijde is ook de garage gelegen die plaats biedt aan drie auto's. De ontsluiting van de garage is voorzien op het parkeerterrein. De entree wordt aan beide zijden geflankeerd door een volume met het lage piramide dak. Aan de zuid- en westgevel komen overdekte terrassen ondersteund door kolommen met verbijzonderingen zoals toogwerk en witte balken (lijnen).
Afbeelding 2.2: Impressie nieuwbouw woning (Bron: Blacklines Architecten)
Afbeelding 2.3: Impressie van de nieuwbouw in vogelvlucht (Bron: Blacklines Architecten)
De omliggende gronden, welke in de huidige situatie als openbaar groen zijn ingericht, zijn in de nieuwe plannen ook als zodanig opgenomen. De directe buitenruimte bij de nieuwe bebouwing, welke ook als zodanig zullen worden ingericht, blijven beperkt tot de eerder genoemde entree en oprit, patio en een meer informele entree aan de zijde van de Mgr. C. Veermanlaan. De erfafscheiding wordt gemarkeerd door lage begroeiing.
Het nieuw te realiseren pand wijkt in positionering, massa en vormgeving af van de omgeving. Om die reden is een weloverwogen inpassing van het plan in de groene ruimte van diezelfde omgeving van groot belang. Een herontwikkeling van de Kruispuntkerk aan dient te sluiten op de ruimtelijke uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de oorspronkelijke ontwikkeling van het gebied.
Het plangebied biedt om die reden plaats aan één bouwvolume dat in positionering, massa en vormgeving afwijkt van de omgeving. Het gebouw dient middels de vormgeving en materialisatie de solitaire positie te benadrukken. Dit betekent dat vormgeving van het gebouw, als een opzichzelfstaand object in de groene ruimte, wordt toegejuicht. De inrichting van de openbare ruimte en het openbaar groen dient meegenomen te worden in de ontwikkeling.
In functioneel opzicht wijkt het plan af van het oorspronkelijke bestemming die voor de gronden, bij de realisering van het gebied, werd voorzien. Het wijzigen van de bestemming naar een woonfunctie wordt echter om meerdere redenen niet bezwaarlijk geacht. Ten eerste wordt het plangebied omgeven door woningen. De functie voegt zich dus naar de omgeving en zal in functioneel opzicht dus geen contrast vormen. Bovendien legt een enkele woning, in tegenstelling tot een maatschappelijke functie zoals de kerk, relatief weinig ruimteclaims op gronden in de omgeving (toegankelijkheid, parkeren etc.). Het voordeel hiervan is dat meer ruimte gecreëerd kan worden voor een groene uitstraling. Daarnaast hebben er op andere plekken binnen de groenstructuur reeds enkele inpassingen ten behoeve van woningbouw plaatsgevonden. Het plan is dus niet de eerste ontwikkeling die breekt met de oorspronkelijke doel van de gronden; groenstructuur met voorzieningen van maatschappelijke aard.
Ook naar de toekomst toe zijn in de nabijheid van het plangebied ontwikkelingen gepland. De gestelde randvoorwaarden benadrukken dat bij de planvorming rekening dient te worden gehouden met de plannen voor de verbreding van de Schoklandstraat en de Mgr. C. Veermanlaan, alsmede de realisatie van een rotonde op de kruising van deze wegen.
Het bouwplan voldoet aan de bovengenoemde eisen.
Het plan is voorgelegd aan de Welstands- en Monumentencommissie Edam-Volendam, welke op 18 maart 2013 een eerste preadvies heeft afgegeven.
De commissie constateert hierin een alzijdig gebouw gelegen op een locatie dat als een soort eiland in de woonwijk ligt. Het manifesteert zich als autonoom volume maar de uitstraling is niet sterk genoeg om dat beeld te dragen. Over het eerste ontwerp wordt verder geconcludeerd dat het volume teveel uiteen valt in drie vormentalen, die van het grijze, leien puntdak (een verwijzing naar de oorspronkelijke kerk), die van de rechthoekige blokken van de nieuwe woning en die van de witte bies (met de verbijzondering) van het entreeportaal, die verder doorloopt rondom het pand. Volgens de commissie is er geen duidelijke representatieve voorgevel, daarnaast ondersteunen de verbijzonderingen de architectuur niet.
De commissie geeft voor een aanpassing aan het plan de suggestie meegegeven om meer te zoeken naar één leidmotief.
Het ontwerp is hierop aangepast en op 15 april opnieuw aan de commissie voorgelegd. Hierin zijn aanpassingen gedaan aan de dakconstructie ter plaatse van de entree en het linkervolume van de bebouwing (het gedeelte van de woning dat zal worden ingericht als woonkamer).
De commissie constateert dat de aanpassingen aan het dak (verdwijnen van een zadeldakje en een van de voorgenomen lage puntkappen) een rustiger totaalbeeld is ontstaan. De nu plat afgedekte volumes zijn meer terughoudend weergegeven waardoor het hoofdvolume, het eigenlijke woongedeelte meer tot zijn recht komt.
De commissie heeft aangegeven op hoofdlijnen akkoord te gaan met de voorgenomen plannen.
Op 13 maart 2012 is de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend,bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Zo wordt het verstedelijkings- en landschapsbeleid door het Rijk expliciet aan de provincies en gemeenten overgelaten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Onder andere uit deze hoofddoelen zijn dertien nationale belangen voortgevloeid, welke een invulling geven aan de voorgenomen hoofddoelen en waarmee rekening dient te worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Als een van deze doelen wordt de zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten genoemd. Alhoewel niet heel concreet, is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling, dit het enige nationale belang waarmee rekening dient te worden gehouden.
Voorliggend bestemmingsplan is een uitvloeisel van deze belangenafweging. In het vervolg zullen de diverse belangen die met de ontwikkeling op het perceeel aan de Mgr. C. Veermanlaan gemoeid zijn aan bod komen.
Omdat structuurvisies slechts bindende werking hebben voor de overheid die de visie heeft vastgesteld en voor de nationale belangen uit de structuurvisie toch juridische borging wordt gevraagd is de AMvB; Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld.
Op basis van artikel 4.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om in een Algemene Maatregel van Bestuur kaders te stellen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om de ruimtelijke belangen van het rijk vast te leggen. Deze belangen moeten juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het Barro is vastgesteld op 22 augustus 2011 en op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen. De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. Het Barro bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’ centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect water.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 in de Ministerraad vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW.
Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar houden. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken.
In hoofdstuk 5 zal nader worden ingegaan op het wateraspect in het licht van de voorgenomen ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan is in beginsel in overeenstemming met het genoemde Rijksbeleid. Er zijn geen concrete doelstellingen die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan. Wel dient in hoofdstuk 5, de waterparagraaf, te worden aangetoond dat de belangen van het water met deze ontwikkeling niet worden geschaad.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Deze wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Hiertoe stelt de provincie een structuurvisie vast. In de structuurvisie legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie – naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke – diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening, een pro-actieve aanwijzing, een inpassingsplan en andere instrumenten.
De Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland hebben op 21 juni 2010 de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld.
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn de provinciale belangen verwoord die een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Het gaat daarbij met name om het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, het bevorderen van duurzaam ruimtegebruik en de klimaatbestendigheid.
De provinciale verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Het provinciale belang en de provinciale visie zoals verwoord in de structuurvisie moeten de inzet van de verordening rechtvaardigen. Het uitgangspunt is hierbij dat bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk pro-actief worden ingezet.
Op zowel de kaart behorend bij de structuurvisie als op de kaart behorend bij de verordening is het plangebied aangewezen als ‘Bestaand Bebouwd Gebied’ en is onderdeel van ‘Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kern – Bestaand Bebouwd Gebied’. Voor deze gebieden wordt gestreefd naar innovatief ruimtegebruik, intensiveren en herstructureren, kwaliteitsverbetering, kennisintensieve en creatieve milieus.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het omzetten van een maatschappelijke bestemming naar een woonbestemming met omliggend openbaar groen. De leegstaande bebouwing heeft op dit moment geen meerwaarde voor de omgeving. De kans op een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit en structuur is zeer sterk aanwezig bij percelen met leegstaande bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls aan het perceel en daarmee voor de omgeving.
Het voorliggende bestemmingsplan past derhalve binnen de beleidsuitgangspunten van de provinciale structuurvisie en verordening.
De Structuurvisie van de provincie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn op 22 juni 2010 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de structuurvisie en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. PS willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan.
De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen. De Provincie Noord-Holland wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Dat maakt dat bijna de gehele provincie een potentiële archeologische verwachting heeft. In het licht van de structuurvisie, waarbij de provincie haar eigen belang formuleert, is een aantal gebieden in Noord-Holland aan te wijzen die een bovenregionale archeologische waarde vertegenwoordigen. Deze gebieden bevatten waardevolle archeologische vindplaatsen en vertegenwoordigen in het algemeen een of enkele perioden en daarmee de kenmerkende bewoningsgeschiedenis van het gebied. Samen vormen deze gebieden een staalkaart van de vroege bewoningsgeschiedenis van Noord-Holland. Deze geschiedenis is ook vandaag de dag vaak nog af te lezen in het huidige landschap. De regio Waterland is één van de 10 gebieden die van provinciaal belang zijn. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen voldoende rekening te houden met de te verwachte archeologische waarden en de bekende archeologische waarden (conform artikel 38a van de Monumentenwet). Verder worden molens en molenbiotopen aangewezen als van belang zijnde cultuurhistorische objecten van bovenlokaal belang.
Paragraaf 4.2 gaat nader in op het belang van de cultuurhistorische- en archeologische waarden op en rond het perceel van voorgenomen ontwikkeling.
Het Provinciaal Waterplan ‘Beschermen, benutten, beleven en beheren’ is op 26 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en beschrijft de kaders voor het waterbeheer in Noord-Holland. Het waterplan is het strategisch plan van de provincie op het gebied van water. Het plan is zelfbindend voor de provincie en bevat het beleid voor de periode 2010-2015. Voor de ruimtelijke aspecten heeft het plan de status van een structuurvisie, zoals dit is bepaald op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het waterplan worden de provinciale waterbelangen en de ruimtelijke consequenties hiervan benoemd. De ruimtelijke opgaven uit het waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
In het waterplan worden diverse uitgangspunten genoemd die de basis vormen voor het beleid. Zo wordt er door de provincie gestreefd naar een klimaatbestendig waterbeheer. Van belang hierbij is dat water als medesturende factor wordt gezien in ruimtelijke ontwikkelingen. Uitgangspunten zijn tevens het versterken van culturele en natuurwaarden, hetgeen samenhangt met een goed waterbeleid. Tevens acht de provincie het van belang dat water wordt benut en beleefd: het kan kansen bieden voor economische ontwikkeling en bijdragen aan de woonkwaliteit. Het voeren van een goed waterbeheer, waardoor de kwaliteit van zowel het oppervlakte- als het grondwater wordt versterkt, stelt de provincie hiervoor als een belangrijke voorwaarde.
Gemeenten worden bij het opstellen van bestemmingsplannen geacht rekening te houden met het gestelde in het waterplan. Daarbij zijn gemeenten verplicht om een waterparagraaf binnen het bestemmingsplan op te nemen. Deze paragraaf is voorzien in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting.
Het voorliggende bestemmingsplan is in beginsel in overeenstemming met het genoemde provinciale beleid. In hoofdstuk 4 zal het cultuurhistorische- en archeologische belang nader worden beschreven. Daarnaast zal in hoofdstuk 5 in de waterparagraaf de situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit op het perceel in het licht van voorgenomen ontwikkeling worden omschreven.
In dit plan beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. De agenda van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt in deze periode sterk bepaald door de klimaatverandering. Deze verandering heeft direct invloed op de kerntaken. De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water.
Het kerndoel van het waterbeheersplan is vierledig:
Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:
In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect water.
De Waterwet is een integratiewet van negen wetten die betrekking hadden op het waterbeheer. De doelstellingen van de wet die gericht zijn op het watersysteem zijn:
Voor handelingen in oppervlaktewaterlichamen is onder de Waterwet in beginsel nog maar één watervergunning vereist, waarin alle aspecten van het waterbeheer integraal worden getoetst.
Een watervergunning van HHNK is op grond van de wet in ieder geval vereist voor:
Voor het onderhavige project behoeft geen watervergunning te worden aangevraagd.
Voorts is op grond van artikel 6.6 Waterwet en nader uitgewerkt in hoofdstuk 6 van het Waterbesluit, het HHNK bevoegd om bij verordening (keur) nadere regels te stellen voor het gebruik van watersystemen. De verordening is op 18 november 2009 vastgesteld als Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009. De regels in de keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen.
Met de geboden worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het onderhouden van walkanten en het schoonhouden van sloten. De verboden zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren.
Hoofdstuk 5 behandelt de bestaande en toekomstige watersituatie op het perceel.
De ‘Regiovisie Waterland 2040’ is een samenwerkingsproduct van de gemeenten Purmerend, Beemster, Waterland, Zeevang, Landsmeer, Wormerland en Edam-Volendam. Op 26 februari 2009 is de regiovisie vastgesteld door de gemeenteraad. De doelstellingen van de Regiovisie Waterland 2040 zijn om het karakter van de regio te behouden en om zorgzaam om te gaan met de hoeveelheid ruimte die binnen de regio beschikbaar is. Hierbij is het tevens van belang dat natuurwaarden in stand worden gehouden en de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt verbeterd. Op de kaart van de Regiovisie Waterland 2040 is het plangebied van bestemmingsplan "Het Kruispunt" opgenomen binnen het gebied dat is weergegeven als 'Versterking van de sociaal-economische vitaliteit van de kernen door herstructurering en waar mogelijk intensivering, met vergroting van de diversiteit van woon- en werkmilieu’.
Het voorgenomen bouwplan betekent de herontwikkeling van de grond op het kruispunt Mgr. C. Veermanlaan en Schoklandstraat. De bestaande maatschappelijke bestemming zal worden vervangen voor een woonbestemming ten behoeve van één gelijkvloerse woning. Hiermee wordt aan de noemer uit de regiovisie voldaan. Momenteel leegstaande bebouwing zal worden vervangen door nieuwe woonbebouwing, wat een kwaliteitsimpuls aan de locatie zal betekenen. De diversiteit van de omgeving neemt daarnaast met de komst van de gelijkvloerse woning toe. Door middel van de groene inpassing wordt het contrast tussen de bebouwing echter geminimaliseerd.
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een structuurvisie vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040). De geformuleerde speerpunten van beleid welke voor voorliggende ontwikkeling van toepassing zijn, zijn:
Met betrekking tot de woningmarkt geldt als een algemeen kenmerk dat binnen de woningmarkt de doorstroming ontbreekt. In combinatie met een zekere eenzijdigheid in het woningaanbod (vooral veel eengezinsrijwoningen), valt te constateren dat veel huishoudens zo lang mogelijk in de woning blijven die ze indertijd als nieuwbouwwoning hebben betrokken. Dat geldt ook voor veel senioren, die blijven zitten totdat het om gezondheidsredenen niet meer gaat en men genoodzaakt is te verhuizen naar een vorm van verzorgd wonen. Door gebrek aan doorstroming is het (bereikbare) aanbod vanuit de bestaande woningvoorraad gering. Ook deze ontwikkeling beperkt de kansen van starters.
De structuurvisie geeft een woningbouwplanning tot 2020, waarin de locatie Kruispuntkerk pas na 2020 is voorzien. Een uitwerking van een eventueel woningbouwprogramma voor deze locatie is niet opgenomen. Gelet op het verzoek past het initiatief binnen het accent op doorstroming. Voor herstructureringslocaties gelden bepaalde randvoorwaarden, die bij de ontwikkelingen van toepassing zijn:
Ondanks het feit dat geen woningbouwopgave en herstructurering voor de locatie "Het Kruispunt" is opgenomen, wordt de mogelijkheid voor de lange termijn wel geboden. De argumentatie om de voorgenomen herstructurering op een kortere termijn te realiseren moet dan ook worden opgehangen aan bovenstaande randvoorwaarden. Het plan voldoet aan de eerste voorwaarde, paragraaf 2.3.1 zet hierover nader uiteen. Paragraaf 4.8 beschrijft de verkeerssituatie ter plaatse. Vooruitlopend op de nadere uiteenzetting uit die paragraaf kan op basis van paragraaf 2.2.1 worden geconcludeerd dat ook aan de tweede voorwaarde wordt voldaan .
De structuurvisie staat de ontwikkeling in beginsel dan ook niet in de weg.
Verkeer en vervoer speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven van iedereen die actief deelneemt aan de moderne samenleving. Mobiliteit en bereikbaarheid zijn dragers van de economische groei en sociale ontwikkeling van Nederland. De gemeente Edam-Volendam heeft zich voorgenomen om zich flink te ontwikkelen in de komende jaren. Zo worden er woningen aan het woonbestand toegevoegd, bedrijventerreinen vergroot en getracht de toeristische/recreatieve functie in de gemeente te versterken. Al deze ontwikkelingen zullen een toename in verkeersverplaatsingen betekenen zowel binnen de gemeente, als tussen de gemeente en het omliggende gebied.
Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (GVVP) voorziet in een beleidsdocument dat een samenhangende visie presenteert aangaande verkeer en vervoer in de gemeente. Het betreft een document dat het verkeer- en vervoersbeleid voor de komende 5 jaar uiteenzet. De doelstellingen van de gemeente betreffende algehele mobiliteit en bereikbaarheid worden beschreven.
In het GVVP komen de volgende belangrijke beleidsthema´s aan bod:
Deze afzonderlijke thema´s worden beschreven en in het plan bewerkt tot een integrale visie op verkeer en vervoer. Hiermee wordt de visie op het verkeer- en vervoersbeleid voor de langere termijn duidelijk gemaakt.
De ambitie van de gemeente Edam-Volendam is uitgewerkt in een zevental doelstellingen met diverse uitgangspunten, waarvan de onderstaande voor het voorliggende ontwikkelplan het meest concreet van belang zijn:
Per uitgangspunt zijn in het GVVP vervolgens concrete actiepunten gedefinieerd.
Met betrekking tot verblijfsgebieden, waaronder de voorliggende locatie valt, kunnen vanuit de relevante uitgangspunten concrete actiepunten worden gehaald. Algemeen wordt gesteld dat de verkeersveiligheid en leefbaarheid de leidende principes binnen verblijfsgebieden zijn. Aantrekkelijk wonen en verblijven zijn de hoofddoelen in deze gebieden. De doorstroming van gemotoriseerd verkeer speelt een ondergeschikte rol. Doorgaand verkeer wordt zoveel mogelijk uit verblijfsgebieden geweerd en via de verkeersaders afgewikkeld.
Meest relevante aspect met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling is het parkeerbeleid en de verschillen die onstaan op parkeergebied als gevolg van het oprichten van de nieuwe woning. In paragraaf 4.8 zal hier verder op worden ingegaan.
Momenteel vigeert voor het plangebied het bestemmingsplan "Nieuw Volendam", vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Edam-Volendam op 26 maart 2009, en onherroepelijk geworden op 8 september 2010. De gronden op het perceel hebben de bestemming "Maatschappelijk" meegekregen. De hiervoor aangewezen gronden zijn bestemd voor gezondheidszorg, paramedische sociale voorzieningen, jeugd-/kinderopvang, jongerenontmoetingsplek, kinderopvang/na schoolse opvang, onderwijs/educatie, openbare- en publieksgerichte dienstverlening, politie, religie, uitvaarcentrum, verenigingsleven, zorg- en welzijnsinstellingen en bibliotheken. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn eveneens toegestaan.
Maximaal 70% van het opgenomen bouwvlak mag worden bebouwd met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 10 en 14 meter. Omdat op de plankaart geen aanduiding 'wonen' is opgenomen is het oprichten van een woning op deze gronden niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan.
Afbeelding 3.1: Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Nieuw Volendam"
De voorgenomen ontwikkeling is in beginsel in overeenstemming met de beleidsdoelen en gedachten van de gemeentelijke structuurvisie. Wel zal uit de passage betreffende de verkeerssituatie uit paragraaf 4.8 moeten blijken of het plan voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Ook vanuit de uitgangspunten van het GVVP is een dergelijke argumentatie noodzakelijk. De strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan maakt het noodzakelijk dat het voorliggend bestemmingsplan in procedure wordt gebracht, en daarmee het nieuwe planologisch regime vormt voor deze locatie.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Indien een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee grondroerende werkzaamheden gemoeid zijn, is historisch onderzoek naar de bodemkwaliteit nodig om vast te stellen of er vervuiling is die belemmeringen oplevert voor het nieuwe gebruik. De bodem dient geschikt te zijn voor de toekomstige functies. Uit het onderzoek dient duidelijk te worden of eventueel aanwezige vervuilingen gesaneerd dienen te worden.
In de huidige situatie zijn de gronden geschikt voor het gebruik conform de bestemde functies. Uit de planomschrijving blijkt dat bij de bouw van de nieuwe woning de bestaande fundering van het kerkgebouw zal worden gebruikt. Teneinde de bodemkwaliteit van het gehele perceel te kunnen vaststellen is door Back Milieu - advies en onderzoek B.V. in december 2011 een verkennend bodemonderzoek op voorliggende locatie uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt de gestelde hypothese “niet-verdacht” als resultaat van het reguliere bodemonderzoek aangenomen. De bodem (ondergrond en grondwater) op de locatie is hooguit licht verontreinigd. De lichte verontreinigingen in de bovengrond en in het grondwater geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
De bodemkwaliteit zal op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geen belemmering vormen bij de voorgenomen transactie van het perceel. Er bestaan op de locatie bodemtechnisch gezien geen risico’s voor de volksgezondheid of ecologie bij het toekomstige gebruik.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Op grond daarvan dient de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Door de provincie Noord-Holland is een informatiekaart opgesteld welke de geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) is. Op deze kaart zijn onder andere archeologische en geografisch historisch waardevolle vlakken en lijnen weergegeven. De gronden binnen het plangebied bevatten geen nadere cultuurhistorische kwalificatie. Het betreft stedelijk gebied.
De gemeente Edam-Volendam is daarnaast bezig met het opstellen van een archeologienota. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de bijbehorende overzichtskaart, waarop de verwachte archeologische waarden binnen de gemeente zijn verdisconteerd in voorschriften voor bodemingrepen.
Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische gebiedenkaart gemeente Edam-Volendam
Bovenstaande afbeelding laat zien dat het plangebied is gelegen binnen het gebied dat als criterium heeft meegekregen dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij plannen groter dan 2500 m2 en dieper dan 40 centimeter.
Gezien het feit dat de bestaande fundering van de kerkbebouwing zal worden gebruikt voor het oprichten van de nieuwe woning, mag worden geconcludeerd dat de bovenstaande grenswaarden niet worden gehaald, en dat een nader archeologisch onderzoek derhalve niet noodzakelijk is.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet is sinds 2002 van kracht en beschermt verschillende planten- en diersoorten. Sinds 2005 maakt de wet onderscheid in drie verschillende beschermingscategorieën:
Wanneer beschermde soorten voorkomen is het verplicht om hiermee rekening te houden. Komen strenger beschermde soorten voor dan moet een ontheffing worden aangevraagd of kan gewerkt worden volgens een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor algemene soorten hoeft men bij de uitvoering van beheer en ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aan te vragen mits men zorgvuldig met de aanwezige soorten omgaat. Dit zorgvuldig werken is een verplichting die volgt uit artikel 2 van de Flora- en faunawet: de zorgplicht. De zorgplicht verplicht een initiatiefnemer om alles te doen dat redelijkerwijs van diegene verlangt kan worden om schade aan in het wild levende planten en dieren te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Natura 2000
De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden.
Het doel van Natura 2000 is het behoud en herstel van de biodiversiteit in Europa. De Europese Unie wil, door middel van de Natura 2000-gebieden, bedreigde en waardevolle habitattypen en soorten in stand houden en zo nodig herstellen. Ontwikkelingen in de omgeving van een Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichting zijn vanwege mogelijke externe werking. Als een activiteit die buiten een beschermd gebied plaats zal vinden, negatieve gevolgen kan hebben voor dat gebied, moet deze worden beoordeeld
Situatie plangebied
De Natura 2000-gebieden ‘Markermeer en IJmeer’ en 'Polder Zeevang' liggen op ruime afstand van het plangebied. Gezien de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat er bovendien geen sprake is van enige externe werking van de nieuwe ontwikkeling.
Voor wat betreft de voorschriften uit de Flora- en faunawet moet worden opgemerkt dat gelet op het huidige gebruik van het perceel geconcludeerd kan worden dat de mogelijke kans op het voorkomen van plant- of diersoorten die op basis van de Flora- en faunawet een vergaande bescherming genieten klein is. Gezien het ruimtegebruik op het perceel (kerktoren) is het mogelijk dat vleermuispopulaties op het perceel te vinden zijn.
Een eerste ecologische quickscan is door IDDS Ruimte & Ontwikkeling B.V. te Noordwijk uitgevoerd (15 mei 2013). Het rapport is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hierin is geconcludeerd dat het pand potentieel geschikt is voor gebouwbewonende vleermuizen, met name de Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. Een nader onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen was hierdoor noodzakelijk.
In juni 2013 is door IDDS vervolgonderzoek uitgevoerd (11 juli 2013, zie bijlage 3). Hierbij is eenmaal direct na zonsondergang en eenmaal direct voor zonsopkomst het plangebied bezocht en is met een ultrasoon detector geïnventariseerd of vleermuizen zich ophouden in het plangebied. Daarnaast is gezocht naar sporen van vraat en ontlasting.
Uit dit vervolgonderzoek is gebleken dat er vleermuizen rondom de kerk voorkomen, maar dat er geen zomerverblijven in de bebouwing zijn. Er zijn geen beschermde waarden aangetroffen in het plangebied. Daarmee is het plan op het gebied van flora en fauna uitvoerbaar.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen of buisleidingen gelegen, welke vanwege hun risicocontour van invloed zijn op het plangebied. Evenmin zijn er routes voor gevaarlijk transport in de nabijheid van het plangebied. De externe veiligheid is daarmee niet in het geding.
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart
Het bestemmingsplan laat daarnaast geen nieuwe ontwikkelingen toe welke vallen onder de besluiten genoemd in deze paragraaf.
Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht, indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals een woning, mogelijk worden gemaakt in de geluidszones van wegen waar 50 kilometer per uur of meer wordt gereden, van spoorwegtrajecten en van een industrieterrein en als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het doel van het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting te bepalen ter plaatse van de toekomstige bebouwing.
Wegverkeerslawaai (50 km/uur of meer)
Het plangebied wordt omgeven door de Mgr. C. Veermanlaan, Schoklandstraat, de Gravelandstraat en het openbare parkeerterrein. Het valt dus binnen de zonering die aan wegen van die omvang zijn gekoppeld (200 meter) De Mgr. C. Veermanlaan en Schoklandstraat kennen een 50 km/uur regime. Voor de nieuwe geluidsgevoelige woonbebouwing geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde voor 50 km/u wegen voor woningen bedraagt 63 dB.
Spoor- en industriegeluid
Het voorliggende plangebied valt niet binnen de zonering van spoorweg- en industrielawaai. Onderzoek naar deze geluidhinderbronnen is daarom niet nodig op grond van de Wet geluidhinder.
Adviesbureau Goudappel Coffeng heeft onderzoek gedaan naar de verkeersintensiteiten en de bijbehorende geluidsbelasting. Voor 2020 wordt een geluidsbelasting van 60,68 dB verwacht op de gevel van het nieuwe woonhuis. Deze waarde ligt boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om de woning mogelijk te maken moet tegelijkertijd met het bestemmingsplan een hogere geluidswaarde worden vastgesteld.
Artikel 83, lid 2 van de Wet geluidhinder biedt de mogelijkheid een hogere waarde vast te stellen tot een geluidbelasting van maximaal 68 dB.
Door bovendien aanvullende eisen te stellen aan de gevelwering blijft de geluidsbelasting binnen de woning onder de 33 dB.
Er zijn in de directe omgeving geen bronnen van spoor- of industrielawaai die van invloed kunnen zijn op de nieuwe woning. Sportcentrum Atlas is de dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit. Gezien de afstand tot het plangebied en de aard van deze activiteit is niet te verwachten dat hiervan relevante geluidshinder kan worden geleden.
Het wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen is weergegeven in hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel is van kracht sinds november 2007 en wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) genoemd.
Het gaat hierbij om de componenten zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx als NO2), fijnstof (PM10 en PM2,5), koolmonoxide (CO), lood, benzeen, ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) zijn de grenswaarden van concentraties in de buitenlucht voor deze componenten opgenomen.
Voor het grootste gedeelte van Nederland kan worden gesteld dat vanuit de luchtkwaliteit gezien enkel stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) relevant zijn.
Om de luchtkwaliteit te verbeteren in de delen van Nederland waar die (nog) niet voldoet is op grond van hoofdstuk 5 (Wm) een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) vastgesteld. De gemeente is een van de deelnemers van het deelprogramma Regionale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Noordvleugel (RSL).
Het doel van deze programma's is om te voldoen aan de normen voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5). Om de voortgang van dit verbeterprogramma te volgen is aan het NSL een monitoringsprogramma verbonden. Aan de hand van de Monitoringsrapportage 2012 kan gesteld worden dat de gemiddelde concentratie stikstofdioxide en fijnstof dalend is maar dat plaatselijk zich nog overschrijdingen voordoen. De overschrijdingen van de concentraties van fijnstof komen voornamelijk voor in gebieden met een hoge achtergrondconcentratie in combinatie met lokale bronnen. Overschrijdingen van stikstofdioxide doen zich vooral voor op locaties in de Randstad met veel verkeer. Op basis van de rapportage kan ook gesteld worden dat de luchtkwaliteit zowel in de gemeente Edam-Volendam als in omliggende gemeentes (ruim) voldoet aan de normen net als in voorgaande jaren. (Zie www.pbl.nl, Publicaties – onderwerpen – Luchtverontreiniging).
Situatie plangebied
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning waar momenteel maatschappelijke functies zijn toegestaan. Hiermee neemt de publieksaantrekkende werking en daarmee de verkeersaantrekkende werking van het plangebied aanzienlijk af. De luchtkwaliteit is daarom geen beperking voor de planvorming.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:
De planologische impact van de nieuwe ontwikkeling op het perceel is miniem. Ten opzichte van de huidige gebruiksmogelijkheden van het perceel nemen de verkeersstromen, welke mogelijk van invloed zijn op de milieuwaarden op het perceel, af. Het initiatief heeft daarnaast geen effecten op cultuurhistorische en archeologische waarden.
Het bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage.
Met de planologische regeling uit dit bestemmingsplan wordt het juridisch planologisch mogelijk gemaakt de bestaande kerk te vervangen door een gelijkvloerse woning.
Om te voldoen aan de doelstellingen uit de gemeentelijke structuurvisie dienen voorgenomen bouwplannen ten minste te voorzien in de eigen parkeerbehoefte. In het voorliggende bouwplan is een garage met eigen oprit voorzien aan de noordzijde van het bouwplan. De garage bevat drie parkeerplaatsen, waardoor voorzien wordt in de parkeerbehoefte voor de woning.
De ontsluiting van de garage gebeurd via het parkeerterrein, zodat het omliggende groen zo min mogelijk wordt aangetast. Door het realiseren van deze ontsluiting zullen op het parkeerterrein circa twee parkeerplaatsen verdwijnen, welke derhalve worden onttrokken aan de parkeervoorzieningen van de omgeving.
Op het eigen perceel van de toekomstige woning worden drie parkeerplaatsen gerealiseerd in een inpandige garage. Hierdoor neemt het aantal parkeerplaatsen netto met één toe.
Gelet op de functiewijziging die het perceel (en daarmee deels de omgeving) ondergaat is het gerechtvaardigd om de ontsluiting van het perceel, alsmede de inrichting van de parkeervoorziening, op deze manier in te richten. De parkeervoorzieningen in de omgeving zijn (mede) afgestemd op gebruik conform de maatschappelijke bestemming uit het huidige bestemmingsplan. Aangezien het kerkgebouw al enige tijd niet meer als zodanig in gebruik is en zal worden vervangen door woonbebouwing, mag worden geconcludeerd dat de verkeersintensiteit rond het perceel afneemt.
Het wijzigen van de maatschappelijke bestemming naar een woonbestemming (ten behoeve van één woning) betekent daarnaast ook een aanzienlijke afname van de parkeerbehoefte van de omgeving.
Tot slot moet worden opgemerkt dat er binnen de planvorming van de woning rekening is gehouden met de toekomstige herinrichting van de omliggende wegen. Er bestaan dan ook geen verkeerstechnische bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water en waterkeringen is een Watervergunning noodzakelijk. Voor het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is daarnaast een Watervergunning noodzakelijk.
Het plangebied ligt in het stedelijke gebied van Volendam en kent binnen haar grenzen geen open water of kleinschalige waterpartijen. Doordat zal worden gebouwd op de bestaande fundering, neemt de hoeveelheid verhard oppervlak op het perceel niet toe.
De nieuwe bebouwing zal worden aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.
Als partner in het overleg ex art. 3.1.1 Bro is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in de gelegenheid gesteld om dit bestemmingsplan te toetsen. Het hoogheemraadschap had geen bezwaren tegen het plan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen. Ook wordt in dit hoofdstuk de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven en wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde systematiek.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, met daarin onder meer de begripsbepalingen, dat wil zeggen wat in dit hoofdstuk onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Daarnaast zijn de meetvoorschriften opgenomen, waarin de wijze van meten bij de toepassing van de bepalingen van dit bestemmingsplan is aangegeven.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels, waarin de bestemmingen nader worden verklaard, die op de digitale verbeelding aan de gronden zijn toegekend, met in begrip waarvan de gronden mogen worden gebruikt, wat hierop mag worden gebouwd en in welke vorm.
Hoofdstuk drie bevat de algemene regels voor onder meer afwijkingsmogelijkheden. Hoofdstuk vier bevat de overgangs- en slotregels.
Naast de bestemmingsplanregeling gelden nog (vele) andere wettelijke regelingen voor het gebied. Deze wettelijke regelingen hebben veelal een geheel ander doel dan het bestemmingsplan. Dit betekent dat deze wetgeving naast het bestemmingsplan blijft staan en van toepassing is. Het bestemmingsplan laat deze wettelijke regelingen derhalve onverlet.
Een en ander betekent in de praktijk dat bij het opstellen van het bestemmingsplan bezien dient te worden in hoeverre er ruimtelijk relevante wetgeving is, die van invloed kan zijn op de inrichting van het bestemmingsplan. Het kan daarbij zijn dat een bepaalde handeling, hoewel het bestemmingsplan deze handeling toelaat, op grond van deze wetgeving niet toelaatbaar is of dat voor die handeling eerst nog een ontheffing noodzakelijk is.
De bestemmingen die in het plangebied zijn opgenomen, worden hieronder nader beschouwd.
De in het plan voorkomende bestemmingen zijn beperkt van omvang. Het plan betreft een postzegelbestemmingsplan dat op maat wordt opgesteld teneinde de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plan kent derhalve slechts twee bestemmingen:
Deze bestemming is toegekend aan de gronden gelegen om de nieuw te bouwen woning. De bestemming dient de groene invulling van het bouwplan te garanderen en maakt onder meer plantsoenen, groenstroken en overige beplanting mogelijk. Verder is het ook toegestaan kleinschalige waterpartijen, of andere voorzieningen van openbaar nut op te richten. Hierbij moet gedacht worden aan speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen of openbare nutvoorzieningen.
De zuidelijke en westelijke rand van het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Binnen deze bestemming zijn onder andere verkeerswegen, voetpaden, fietspaden en groenvoorzieningen mogelijk. Door deze bestemming is het mogelijk om meer ruimte te creëren voor de Schoklandstraat en de Msg. C. Veermanlaan.
Binnen de woonbestemming, die het overige gedeelte van het plangebied vormt is het mogelijk de voorgenomen woning op te richten, conform de bouwtekeningen die de basis voor de omgevingsvergunning vormen. Uitsluitend binnen het bouwvlak, welke voor 100% mag worden bebouwd, mag de woning worden opgericht. Omdat nieuwe bijbehorende bouwwerken zoals aan- en uitbouwen of bijgebouwen niet wenselijk zijn, zijn hiervoor binnen de planregels geen bouwmogelijkheden opgenomen.
Op grond van de Wro moeten alle plannen volgens de standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen, de SVBP 2012, in elektronische vorm worden vastgesteld en vervolgens beschikbaar gesteld. Daarnaast moet een versie van het plan in analoge vorm worden vastgesteld.
Op de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) wordt door middel van letters, kleuren, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de bouwregels aangegeven.
Mocht tussen de inhoud van het analoge / papieren plan en de elektronische weergave / digitale vorm een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan.
Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart (GBKN) gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de analoge plankaart weergegeven.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan te worden aangetoond. Dit om te voorkomen dat een rechtssituatie geldt die niet realistisch blijkt te zijn. In afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn regels opgenomen ten aanzien van grondexploitatie. In artikel 6.12, lid 1 Wro is daarbij bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief, dat door initiatiefnemer zal worden gerealiseerd op daarvoor verworven, of nog aan te kopen grond. Teneinde de grondoverdracht tussen gemeente en initiatiefnemer, welke noodzakelijk is het plan juist te kunnen ontsluiten, juridisch vast te leggen zal een anterieure overeenkomst worden opgesteld. Hierin zal naast de grondoverdracht, ook de afdracht voor bovenplanse kosten en het planschaderisico worden verdisconteerd.
Op grond daarvan is het kostenverhaal anderszinds verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve aangetoond.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro worden verzonden aan de volgende instanties:
Deze instanties hebben alledrie gereageerd, waarbij ze hebben aangegeven dat er geen bezwaren zijn tegen dit plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage worden gelegen, van 18 juli 2013 tot en met 29 augustus 2013. Eenieder heeft in die periode zijn/ haar zienswijze kunnen indienen op het plan. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen op het plan binnen gekomen bij de gemeente.
Na de terinzagelegging is het plan op enkele kleine punten gewijzigd. De begripsbepaling 'peil' (artikel 1.27) is verduidelijkt. Daarnaast is het vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen als bijlage aan het plan toegevoegd (zie bijlage 3).