Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Botterschoollocatie, Edam
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0385.BpDeBotterSchool-VG01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie van de voormalige basisschool De Botter aan de Hendric Dirckszstraat woningbouw te realiseren. De voormalige basisschool wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt woningbouw gerealiseerd. Het plan bestaat uit 26 duurzame grondgebonden woningen met parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
 
Door de gemeenteraad is in de Nota vastgoedbeleid 2018-2022 vastgelegd dat de locatie van De Botter in aanmerking komt voor afstoting als gemeentelijk eigendom en herontwikkeling. Bij raadsbesluit van 14 maart 2019 zijn randvoorwaarden opgenomen voor de herontwikkeling van de locatie. De beoogde herontwikkeling past binnen deze randvoorwaarden.
 
Het initiatief past echter niet binnen de mogelijkheden van de geldende beheersverordening 'Edam-Zuid'. In de huidige situatie is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijke Doeleinden', 'Groenvoorzieningen' en 'Verblijfsgebied'. De realisatie van de 26 woningen is niet mogelijk volgens de geldende beheersverordening. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken zal voor de planlocatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld moeten worden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is aan de Hendric Dirckszstraat te Edam gelegen. Het plangebied ligt aan de westzijde van de stad Edam en is kadastraal bekend onder de gemeente Edam, sectie C, nummers 5223, 5284 en een gedeelte van  6992 en sectie D, nummer 14445.
 
De planlocatie is aan de noord- en oostzijde afgebakend met bestaande woningbouw, aan de zuidzijde met de Hendric Dirckszstraat en aan de westzijde middels een agrarisch perceel.
 
Op navolgende afbeelding staat de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
 
Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
De geldende beheersverordening ter plaatse van het plangebied is de beheersverordening 'Edam-Zuid', vastgesteld op 17 mei 2018 door de gemeenteraad van de gemeente Edam-Volendam. In de beheersverordening wordt in de toelichting aangegeven dat de regels en verbeelding van het bestemmingsplan 'Edam-Zuid', zoals vastgesteld op 29 september 2009, van toepassing zijn.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Edam-Zuid', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Er is een maximale goothoogte van 7 m toegestaan en binnen het bouwvlak geldt een bebouwingspercentage van 60%.
 
Verder komen de bestemmingen 'Groenvoorzieningen' en 'Verblijfsgebied' voor binnen het plangebied. De voor 'Groenvoorzieningen' bestemde gronden zijn bestemd voor beplantingen, gazons, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, enz. De bestemming 'Verblijfsgebied' is bedoeld voor wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verblijfsgebied met een functie voor verblijf en parkeerplaatsen.
 
In aanvulling op het bestemmingsplan is in de beheersverordening ook een regeling voor archeologie van toepassing verklaard. Hiervoor is de 'bestemming' Waarde -  Archeologie 3 opgenomen in de verordening.
 
Tevens geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren c.a.' (vastgesteld op 14 juni 2018). Dit bestemmingsplan hanteert de CROW-normering en heeft tot doel de realisatie van voldoende parkeervoorzieningen te borgen.
 
De ontwikkeling van de 26 woningen valt niet binnen de mogelijkheden van de beheersverordening 'Edam-Zuid' en het bestemmingsplan 'Edam-Zuid' omdat 'Wonen' als zodanig als functie niet is toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' naar de bestemming 'Wonen'. Tevens wordt de bestemming 'Groen' opgenomen voor het openbaar groen en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' voor de ontsluiting en benodigde parkeerplaatsen.
 
Voor het plangebied ligt momenteel de Beheersverordening Edam-Zuid 1e herziening 2021 ter inzage. Deze beheersverordening zal met de vaststelling van dit bestemmingsplan, wat later in de tijd plaatsvindt, niet gelden voor dit plangebied. Daarom zijn relevante nieuwe bepalingen, in casu voor het parkeren, overgenomen in dit bestemmingsplan.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
Het plangebied aan de Hendric Dirckszstraat is gelegen aan de westzijde van Edam. Op de planlocatie is de voormalige basisschool De Botter gesitueerd. Het pand is in 1978 gebouwd en heeft een oppervlakte van 1454 m².
 
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen, bestaande uit rijwoningen. Aan de westzijde van het plangebied zijn agrarische gronden en een sportveld aanwezig. In de huidige situatie wordt het gebouw niet meer gebruikt als basisschool en is het een leegstaand gebouw. Het leegstaande schoolgebouw en de bijbehorende gronden komen daarmee in aanmerking voor een herontwikkeling.
   
Onderstaande afbeelding toont een plattegrond en impressie van het plangebied ten opzichte van de omgeving in de huidige situatie.
 
Plattegrond huidige situatie (bron: Venster Architekten bv)
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie aan de Hendric Dirckszstraat te Edam woningbouw te realiseren. Het voornemen is om de voormalige basisschool 'De Botter' te saneren en hiervoor in de plaats woningen te realiseren. Het programma bestaat uit 26 duurzame grondgebonden huurwoningen in het middensegment. De woningen zijn verdeeld over drie bouwblokken. Aan de westzijde van het plangebied wordt een rij van 16 woningen met een achtertuin aan het water gerealiseerd. Daarnaast worden twee bouwblokken met 3 en 7 woningen aan de oostzijde gerealiseerd. Voor deze woningen grenst de achtertuin aan de tuinen van de achtergelegen woningen. Er wordt gebruik gemaakt van een door de initiatiefnemer gestandaardiseerd woningproduct. Hierdoor kunnen de woningen snel worden gerealiseerd. Het groen binnen het plangebied bestaat uit groenstroken en nieuw aan te planten bomen.
 
De nieuwe woningen worden ontsloten aan de Hendric Dirckszstraat ten oosten van het plangebied. Binnen het plangebied wordt een nieuwe 30 km/uur zone aangelegd, waardoor de woningen te bereiken zijn. In totaal worden er 46 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de nieuwe woningen. Van deze parkeerplaatsen bevinden zich er 23 op het eigen terrein. De overige 23 parkeerplaatsen worden binnen het plangebied in de openbare ruimte gerealiseerd.
         
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de beoogde situatie.
 
Impressie toekomstige situatie (bron: Venster Architekten bv)
3 Beleid
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van nieuwe woningen wat bijdraagt aan sterke en gezonde regio's.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling vanwege de schaal niet direct van nationaal belang. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 26 woningen. Derhalve wordt het plan gezien als stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' getoetst te worden. 
 
Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied wordt volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: ’bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Aangezien de planlocatie binnen een woonwijk ligt, kan geconcludeerd worden dat de planlocatie binnen bestaand stedelijk gebied ligt.
 
Behoefte
Uit het 'Regionale Actieprogramma 2016-2020 Amstelland-Meerlanden, Amsterdam, Zaanstreek-Waterland', welke in toelichting paragraaf 3.3.2 behandeld wordt, blijkt dat er een behoefte van 61.120 woningen en een tekort aan harde plancapaciteit van 10.890 woningen in de deelregio Zaanstreek-Waterland is. Geconcludeerd kan worden dat er een grote behoefte aan woningen is in de regio en dat de realisatie van 26 woningen hieraan bijdraagt.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
     
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. Bij voorgenoemde doelen zijn de volgende ambities opgesteld:
 
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling, die bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van 26 duurzame rijwoningen, wordt aansluitend op het stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Met de bouw van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan het versterken van de stad Edam. Hierbij wordt het gebruik van bestaand stedelijk gebied geoptimaliseerd.
 
Er zijn verder geen bijzondere bepalingen van toepassing vanuit de Omgevingsvisie NH 2050.   
 
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 22 oktober 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Planspecifiek
In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 wordt gesteld dat een ruimtelijk plan uitsluiten kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken. In toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Hieruit blijkt dat het plangebied zich binnen het stedelijk gebied bevindt en wordt de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond. Het plan is ook opgenomen in de Monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland. In de monitor is een reservering opgenomen voor 28 huurwoningen. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het plan past binnen de behoefte van de regio.   
 
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020 waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met karakter)
De zeven gemeenten uit de regio Waterland hebben in een samenwerkingsverband de 'Regiovisie Waterland 2040' (januari 2009) opgesteld. In de regiovisie is het ontwikkelkader tot 2040 vastgelegd met als motto 'Vitaal met karakter'.
 
Behoud en het versterken van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland staat voorop, maar ook het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving, het uitbreiden van sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor het beheersen en terugdringen van het woon-werkverkeer. Zo werkt de regio toe naar een duurzaam vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.
 
Planspecifiek
Met de sloop van de leegstaande voormalige basisschool en de ontwikkeling van duurzame grondgebonden woningen wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van Edam. Met de ontwikkeling wordt de kwaliteit van de leefomgeving in de wijk verbeterd.
 
Gesteld kan worden dat het beoogde initiatief in lijn is met de Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met karakter).
 
3.3.2 Regionaal actieprogramma 2016-2020 Amstelland-Meerlanden, Amsterdam, Zaanstreek-Waterland
In samenwerking met de drie deelregio's Amstelland-Meerlanden, Amsterdam en Zaanstreek-Waterland is het Regionaal Actieprogramma Stadsregio Amsterdam 2016-2020 opgesteld. In de RAP 2016-2020 staat de gezamenlijke inzet voor de versnelling van de woningbouw beschreven. Tevens is een kwantitatieve en kwalitatieve prognose van de woningbehoefte opgenomen.
 
Voor de regio is de druk op de woningmarkt in alle segmenten groot en uit de prognoses blijkt dat dit verder zal gaan toenemen. Binnenstedelijke ontwikkelingen hebben de voorkeur bij woningbouw. Ook streeft de regio naar een duurzame woningmarkt. De regio wil voorzien in een duurzame woningmarkt ten aanzien van materiaalgebruik en energiebesparing met voldoende woongenot.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de deelregio Zaanstreek-Waterland. In de periode van 2017 tot 2027 geldt voor deze deelregio een woningbehoefte van 61.120 woningen. Er is een tekort aan harde plancapaciteit van 10.890 woningen. Met onderhavig initiatief worden 26 duurzame grondgebonden rijwoningen toegevoegd aan de woningmarkt. Met het toevoegen van de duurzame woningen wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte in de regio. Daarnaast levert het een bijdrage aan de verduurzaming van de regio. In de gemeenten uit de deelregio Zaanstreek-Waterland wordt duurzaamheid gezien als essentieel onderdeel van de opgaven op het gebied van wonen. Er wordt ingezet op de verduurzaming van de woningvoorraad.
 
Het initiatief draagt bij aan de woningbehoefte en de verduurzaming van de woningvoorraad en past daarmee binnen het RAP 2016-2020. Het plan is regionaal afgestemd en opgenomen in de Monitor Plancapaciteit van de provincie Noord-Holland en Metropoolregio Amsterdam.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Edam-Volendam
Op 26 februari 2009 is door de gemeenteraad van gemeente Edam-Volendam de 'Structuurvisie Edam-Volendam' vastgesteld. De structuurvisie heeft een tijdshorizon tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040). De structuurvisie bestaat uit een deel A en een deel B. Deel A bevat de daadwerkelijke visie en B geeft een toelichting van de uitkomsten van een aantal uitgevoerde verkenningen. Een aantal belangrijke speerpunten uit de structuurvisie zijn, voldoende woningbouw, het ontwikkelen van inbreidingslocaties, het aanbod van bedrijventerreinen en de aanleg van een 3e ontsluitingsweg.
 
Planspecifiek
Op de structuurvisiekaart is aangegeven dat het plangebied in bestaand woongebied ligt. Voor de gebieden aangewezen als bestaand woongebied geldt overwegend een beleid dat gericht is op beheer en onderhoud, met bijzondere aandacht voor leefbaarheid, veiligheid en parkeerproblematiek. Een leegstaand schoolgebouw is niet wenselijk binnen een woonwijk. Het beoogde plan zorgt voornamelijk voor een verbetering van de leefbaarheid in de wijk. Tevens draagt de realisatie van 26 woningen bij aan de blijvende woningbehoefte binnen de gemeente en regio.
 
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de Structuurvisie Edam-Volendam.
 
3.4.2 Woonvisie Edam-Volendam 2017-2021
De Woonvisie Edam-Volendam heeft een dynamisch karakter met een planhorizon van 2017 tot en met 2021. Tevens wordt een doorkijk naar de middellange termijn gegeven.  Er dient voldoende en geschikte woongelegenheid zijn in Edam-Volendam. Naast de kwantitatieve behoefte is de kwaliteit van de woningen van belang. Het streven is een hoogwaardig en veilig leef-, woon- en werkmilieu te bereiken, welke duurzaam van kwaliteit is. In de woonvisie worden drie thema's uitgewerkt.
  • Woningvoorraadontwikkeling
  • Opgave sociale huursector: kernvoorraad
  • Wonen en zorg
Planspecifiek
Het initiatief heeft voornamelijk een raakvlak met het thema 'Woningvoorraadontwikkeling'. De gemeente streeft naar voldoende, betaalbare en kwalitatief goede woningen. Het huidige woonaanbod van de gemeente Edam-Volendam is in het middensegment ondervertegenwoordigd. Naar verwachting zal de vraag naar huurwoningen in het middeldure segment aanhouden.
 
Tot 2020 dienen gespreid over de kernen ca. 125 woningen per jaar toegevoegd te worden. Voor de kern Edam geldt een jaarlijkse toevoeging van 10-15 woningen. Tussen 2020 en 2025 bedraagt de opgave jaarlijks minimaal 100 woningen. De accenten in het programma liggen op koop woningen tot €180.000 en koop woningen tot €250.000. Hoewel het niet als accent is genoemd, draagt de realisatie van 26 duurzame grondgebonden huurwoningen in het middensegment bij aan de woningvoorraad en de behoefte in Edam-Volendam. Dit wordt mede veroorzaakt door de grote en blijvende behoefte aan (eengezins)woningen in de regio.
 
Het specifieke programma voor deze locatie is opgenomen in een zogenaamd ontwikkelkader. Bij de vaststelling van het ontwikkelkader op 14 maart 2019 is afgezien van de realisatie van seniorenwoningen. Eerder was er sprake dat voorzien zou worden in 8 seniorenwoningen. Uiteindelijk heeft de raad besloten door voorkeur te geven aan middeldure huurwoningen.
 
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde initiatief voldoet aan de ambities uit 'Woonvisie 2017-2020'.
 
3.4.3 Duurzaamheidsagenda Edam-Volendam 2018-2022
Duurzaamheid staat centraal in het Programmaplan van de gemeente Edam-Volendam. De 'Duurzaamheidsagenda Edam-Volendam 2018-2022' beschrijft hoe de gemeente binnen het brede veld van duurzaamheid haar beleidsdoelen en thema's en bijpassende maatregelen heeft gekozen. Hierin worden de duurzaamheidsambities samengebracht die in verschillende beleidsdocumenten zijn geformuleerd. Binnen de duurzaamheidsagenda worden vijf thema's uitgewerkt.
  1. Energie (energiebesparing en CO2 reductie);
  2. Klimaatadaptatie;
  3. Circulaire Economie;
  4. Duurzaam Toerisme;
  5. Gemeentelijke organisatie.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft de meeste raakvlakken met de thema's 'energie' en 'klimaatadaptatie'. De gemeente wil de CO2 uitstoot verminderen, duurzame energie opwekken en het energieverbruik reduceren. Dit wordt mogelijk gemaakt door bijvoorbeeld goede isolatie, energiezuinige verlichting, warmtepompen, warmte- en koude opslag, zonnepanelen, enz.
 
Ook wordt het steeds meer merkbaar dat het klimaat verandert waar op ingespeeld moet worden. De gemeente moet toekomstbestendig zijn en zich aanpassen op het veranderende klimaat. Een goede waterberging is hierbij van groot belang. In toelichting paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waterberging.
 
De woningen worden ontwikkeld volgens het concept 'fijn wonen'. De woningen worden geprefabriceerd waarbij de installaties vooraf in de fabriek aangebracht worden. Dit bevordert de kwaliteit van de woning en de snelheid van de bouw. De woningen worden uitgevoerd met een EPC 0 (all electric). Hiermee wordt voldaan aan de BENG-normen. De woningen worden voorzien van een installatie op basis van warmtepomptechniek. Tevens zijn de woningen voorzien van PV-panelen die de woningen voorzien van elektriciteit.
 
Tijdens de sloop van de voormalige school is al sprake van circulariteit. Verschillende bouwdelen en materialen worden gescheiden en kunnen ingezet worden ten behoeve van recycling en hergebruik.
 
Hiermee wordt aangesloten op de duurzaamheidsambities van de gemeente Edam-Volendam.
 
3.4.4 Omgevingsbeleidsplan 2016 - 2020
Op 16 februari 2017 heeft de gemeenteraad het Omgevingsbeleidsplan vastgesteld. Het Omgevingsbeleidsplan omvat de visie op het voor de gemeente te voeren omgevingsbeleid.
 
Deel één van het Omgevingsbeleidsplan gaat over de kwaliteit van de leefomgeving; het tweede deel over het proces omtrent vergunningverlening, handhaving en toezicht. Omgevingskwaliteit gaat hand in hand
met klimaat en duurzaamheid. De gemeente wil deze verbinding leggen, niet alleen om een bijdrage te leveren aan de eigen leefomgeving, maar eveneens om een bijdrage te leveren aan een duurzame wereld. De gemeente zet zich in om schadelijke activiteiten tegen te gaan en positieve activiteiten te stimuleren. Duurzaamheid is een belangrijk item.
 
De zes belangrijkste punten hierbij zijn:
  • Duurzame ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Duurzame bouw (nieuwbouw en bestaande bouw);
  • Energiebesparing;
  • Eigen organisatie;
  • Duurzame mobiliteit, en
  • Duurzaam ondernemen.
 
Op bovenstaande thema's voert de gemeente een actief beleid. Bij het onderwerp duurzame bouw wil de gemeente voorlopend zijn, en in de eigen organisatie eveneens voorlopend en innovatief.
 
Planspecifiek
In paragraaf 3.4.3 is nader ingegaan op welke wijze invulling wordt gegeven aan duurzaamheid in het plan.
 
3.4.5 Verkeersplan 2018 - 2023
Het Verkeersplan is een beleidsplan voor de periode 2018-2023. Het benoemt de algemene richtlijnen die de gemeente hanteert. Daarnaast wordt een aantal projecten benoemd waarmee de gemeente aan de slag gaat om de verkeersituatie te verbeteren. Het Verkeersplan is een leidraad in vraagstukken rond mobiliteit in de gemeente.
 
De gemeente handelt volgens de richtlijnen die hierin zijn opgesteld en voert in beginsel de projecten uit het Verkeersplan uit.
 
Planspecifiek
Voor dit plan geldt dat de nieuw aan te leggen infrastuctuur aangelegd moet worden in lijn met de hiervoor geldende vereisten vanuit de gemeente. In het inrichtingsplan voor de openbare ruimte is hiermee rekening gehouden. De borging van de vereisten vindt plaats via de reeds gesloten realisatieovereenkomst.
3.4.6 Groenbeleidsplan
Het Groenbeleidsplan 2020-2024 geeft inzicht in hoe de gemeente het groen wil onderhouden en welke kwaliteitsslag zij daarbij wil maken. Ook staat in het plan wat de visie en ambities zijn op het gebied van de belangrijkste groenthema’s: identiteit, klimaat, participatie, biodiversiteit en beheer en onderhoud.
 
In de openbare ruimte wordt meer groen toegevoegd. Bij deze ambitie voor meer groen geldt dat de toekomstbestendigheid van het groen een absolute voorwaarde is. Indien er geen of onvoldoende ruimte is voor groen, worden alternatieven toegepast voor vergroening zoals waterdoorlatende verharding, het vergroten van de riolering, het gebruik van schaduwdoeken en het toepassen van waterpleinen.
 
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is gekeken op welke wijze, met in achtname van het beoogde en vastgelegde programma, een passende verkaveling met voldoende groen kan worden gerealiseerd Hierbij is gekozen voor een groenstructuur welke omringd wordt door de buurtontsluitingsweg. Waar bomen, als gevolg van de nieuwbouw, moeten wijken is onderzocht waar bomen teruggebracht kunnen worden in het plangebied. In paragraaf 4.2.6 is hier nader op ingegaan. 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Omdat het in dit geval slechts om 26 woningen gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
In het kader van dit ruimtelijke plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
Deze plantoelichting kan aangemerkt worden als een aanmeldingsnotitie m.e.r. op basis waarvan de gemeenteraad kan besluiten af te zien van het opstellen van een m.e.r.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
  
Planspecifiek
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de bestemming 'Wonen' mogelijk gemaakt. De bestemmingswijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen' is een wijziging naar een strenger bodemgebruik. In het kader van de bestemmingswijziging is voor de planlocatie door Landview een bodemonderzoek uitgevoerd (22 mei 2019, Landview, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Uit het onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen naar voren gekomen.
 
In de boven- en ondergrond zijn lichte verhogingen van enkele zware metalen of minerale olie geconstateerd. In het grondwater is een lichte verhoging van barium aangetroffen.
 
De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zij, wordt in het onderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek eveneens bevestigd.
 
Voor de verhoogde gehalten van zware metalen in de grond is niet direct een verklaring voorhanden. De geconstateerde gehalten voldoen echter aan de te verwachte kwaliteit in vergelijkbare omstandigheden. Voor het instellen van een vervolgonderzoek wordt daarom geen aanleiding gezien.
 
In (delen van) Nederland worden in het grondwater veelvuldig verhoogde concentraties arseen en of barium geconstateerd, waarvoor een natuurlijke oorzaak wordt verondersteld. In het kader van verkennend bodemonderzoek op niet-verdachte locaties wordt aan een vervolgonderzoek geen hoge prioriteit gegeven.
 
De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij elk beoogd gebruik.
 
Bodemonderzoek dient in principe NA eventuele sloop van opstallen plaats te vinden. Inpandig zijn geen boringen verricht, maar wel op de ‘binnenplaatsen’ van het complex, waar geen afwijkend bodemmateriaal is aangetroffen.
 
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
 
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. In de grond is slechts een enkel puinfragment aangetroffen. Om uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. Indien het bodemonderzoek voorafgaand aan eventuele sloop van opstallen, waar asbest in is verwerkt, is uitgevoerd, kan de uitvoering van een verkennend asbestonderzoek NA sloop noodzakelijk worden geacht.
 
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Het Besluit gevoelige bestemmingen is voor deze ontwikkeling niet van toepassing. Onderhavig plan ziet op de bouw van woningen.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden 26 woningen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 woningen met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Bovendien verdwijnt er een maatschappelijke bestemming waarbinnen ook functies waren toegelaten met een invloed op de luchtkwaliteit.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16 μg/m³, 9 μg/m³ en 14 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
 
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. 
 
Planspecifiek
Met het beoogde plan worden 26 woningen ontwikkeld. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige objecten. Op een afstand van ca. 270 m bevindt zich de Monnickendammerjaagweg (N247), waarbij een onderzoekszone van 200 m geldt. Het plangebied valt buiten deze onderzoekszone. De overige wegen nabij het plangebied hebben een snelheidsregime van 30 km/uur. Voor dit type weg geldt geen onderzoekszone, waardoor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai niet noodzakelijk is.
 
Tevens is er geen spoorlijn of geluidgezoneerd industrieterrein aanwezig in de omgeving van het plangebied. Onderzoeken naar spoorweglawaai en industrielawaai zijn dan ook niet noodzakelijk.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie voorziet in de realisatie van 26 woningen. Een woning wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van de geldende omliggende bestemmingsplannen gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie.
  
De VNG-publicatie stelt dat het gebied gezien kan worden als 'rustige woonwijk' wanneer een wijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Aan de Monnickendammerjaagweg 9 is volgens het bestemmingsplan 'Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam' het uitoefenen van een agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf toegestaan. Met een afstand van 280 m tot de nieuwe woningen wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 50 m.
 
Ten westen van het plangebied liggen agrarische gronden die bestemd zijn voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf en dienen als weide voor vee. Op deze agrarische gronden worden geen gewassen bespoten waardoor er geen spuitzone aanwezig is. Het gebruik van de gronden wordt niet belemmerd door de nieuwe woningen.
 
Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
   
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
 
Transport gevaarlijke stoffen  
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Het plangebied valt dan ook niet binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen.
     
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Met andere woorden, het plangebied ligt niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
 
Buisleidingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen (hogedruk) buisleidingen. Op een afstand van ca. 470 m ten zuiden van de planlocatie ligt een aardgasleiding van Gasunie. De aardgasleiding beschikt niet over een PR 10-6 risicocontour. Met een afstand van ca. 470 m van het plangebied tot de aardgasleiding kan dan ook gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanwege buisleidingen.
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
      
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
De sloop van de school en de ontwikkeling van 26 woningen heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Blom Ecologie B.V. een ecologische QuickScan uitgevoerd (20 februari 2020, Blom Ecologie B.V., zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Met de QuickScan zijn de volgende conclusies naar voren gekomen.
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft mogelijk essentiële betekenis voor beschermde soorten. Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar zowel gebouw- als boombewonende vleermuizen. De potentie voor (massa)winterverblijfplaatsen dienen hierbij meegenomen te worden. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden mogelijk sprake. Derhalve dient een AERIUS-berekening uitgevoerd te worden. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming. Als gevolg van het plan worden binnen het plangebied wel enkele bomen gekapt. Voor vleermuizen zijn bomen van belang ter navigatie. Om de negatieve effecten te voorkomen worden in en rondom het plangebied 19 nieuwe bomen aangeplant en gewerkt met amberkleurige verlichting. Deze maatregelen zijn afgestemd met het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft aangegeven dat significante negatieve effecten uit te sluiten zijn.
 
Aanvullend vleermuisonderzoek
Op basis van de ecologische quickscan kon de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen niet worden uitgesloten. Derhalve is een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd (6 oktober 2020, Blom Ecologie B.V., zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
 
Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. De beoogde ingreep leidt dan ook niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art 3.5, lid 4. Er is geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
 
Met het aanvullende onderzoek is tevens gelet op het voorkomen van nesten en/of verblijflocaties van andere soorten. Er zijn geen nesten gevonden. De bebouwing en struiken bieden echter wel potentie voor broedgevallen van algemene broedvoegels. Zoals beschreven staat in de Vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen (indicatief betreft dit de periode 15 maart t/m 15 juli). Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden die mogelijk leiden tot verstoring of aantasting van nesten buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van oktober 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn Aerius-berekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator (Buro SRO, d.d. 30 maart 2021, bijlagen bij toelichting bijlage 4). Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er in de bouw- en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
  
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
Op 16 december 2015 is het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
  • Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
  • Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
  • Welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met het Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In 2016 is de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier' vastgesteld door Het hoogheemraadschap. De regels in de keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Met de geboden worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. De verboden zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het bijvoorbeeld verboden om zonder toestemming van het Hoogheemraadschap een steiger in het water aan te leggen of een sloot te dempen.
 
De regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In dit kader is op 2 mei 2017 de digitale watertoets ingevuld. Hieruit is gebleken dat de normale procedure gevolgd kan worden. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap in overleg met de gemeente zal bekijken hoe in het plan rekening kan worden gehouden de waterhuishoudkundige belangen.
 
De maatregelen die mogelijk genomen moeten worden zijn verwerkt in voorliggende waterparagraaf. Deze waterparagraaf zal ten tijde van de ter inzage legging van voorliggend bestemmingsplan aan het hoogheemraadschap voorgelegd worden.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak zonder vergunning is toegestaan indien de verhardingstoename minder dan 800 m² bedraagt, de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10 % van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken. Om te bepalen met hoeveel vierkante meter het verhard oppervlak toeneemt is er een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en toekomstige situatie.
 
Door Markus b.v. is een verhardingsbalans opgesteld. Deze is hieronder opgenomen. Uit de balans blijkt dat de toename beperkt is tot (circa) 15 m2.
 
   
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier blijkt dat er binnen het plangebied geen primaire- en/of regionale waterkeringen aanwezig zijn.
 
Riolering
De nieuwe woningen worden aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioolsysteem. Het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar de naastgelegen sloten. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
 
Geconcludeerd wordt dat vanuit het wateraspect geen belemmeringen voortvloeien en het plan op dit onderdeel uitvoerbaar is gebleken.
 
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
 
4.4.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Uit het raadplegen van de archeologische beleidskaart van de gemeente Edam-Volendam blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van gronden met de aanduiding 'archeologisch waardevol gebied van de vierde categorie'. Hierbij geldt dat bij plannen met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm een archeologische onderzoek vereist is. Met het beoogde plan wordt de oppervlakte van 2.500 m² in combinatie met het reeds verstoorde oppervlak als gevolg van de aanwezigheid van de school niet overschreden. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. In de planregels is een regeling opgenomen voor het beschermen van de archeologische waarden.
4.4.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In en rond het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen ontbreken. Het voorgenomen plan aan de Hendric Dirckszstraat heeft dan ook geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden van het gebied.
 
4.5 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.5.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt 26 woningen mogelijk. Om te bepalen of de verkeersgeneratie die veroorzaakt wordt door de ontwikkeling op een verkeersveilige wijze afgewikkeld kan worden via de Hendric Dirckszstraat is een verkeersonderzoek uitgevoerd (3 maart 2021, Goudappel, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6).
 
In het verkeersonderzoek is aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' de verkeersgeneratie bepaald. Daarbij is voor de stedelijkheidsgraad uitgegaan van 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Uit statistieken van CBS blijkt dat het personenautobezit in Edam-Volendam 0,99 per woning is. In vergelijking met andere gemeenten met stedelijkheidsgraad ‘matig stedelijk’ is dit 16,8% lager (gemiddeld: 1,19 personenauto per woning). Dit zou het gebruik van minimale verkeersgeneratiekencijfer rechtvaardigen. Desondanks is, bij wijze van ‘worst case’, gerekend met het maximum verkeersgeneratiekencijfer.
 
Voor een tussen- en hoekwoning in Edam is de verkeersgeneratie:
  • 7,5 motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal (weekdag = gemiddelde van 7 dagen);
  • 8,325 motorvoertuigbewegingen per woning per werkdagetmaal.
In de huidige situatie zijn er 26 tussen- en hoekwoningen aan de Hendric Dirckszstraat aanwezig. De verkeersdruk is daarmee: 26 x 8,325 = 217 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal.
 
De navolgende afbeelding toont de locaties van de bestaande en toekomstige woningen.
 
Locaties bestaande en toekomstige situatie (bron: Goudappel)
 
Ook voor de nieuwe 26 tussen- en hoekwoningen geldt een verkeersgeneratie van 217 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Om te bepalen of er in de toekomstige situatie sprake is van een verkeersveilige verkeersdruk op de Hendric Dirckszstraat is er een Wegenscan-toets uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie.
 
Verkeersgeneratie bestaande situatie
De functie zoals deze aanwezig was is al een tijdje beëindigd. Daarmee kunnen er geen verkeerstellingen meer plaatsvinden. De gemeente Edam-Volendam beschikt ook niet over tellingen. In het ASVV, uitgave van het CROW, zijn geen kengetallen opgenomen voor (speciaal)onderwijs. Om toch te kunnen bepalen wat een gangbare verkeersgeneratie is, is op basis van het aantal leslokalen bepaald middels een vergelijk met een vergelijkbare school bepaald wat de verkeersgeneratie ongeveer zal zijn. Omdat op de Botterschool geen regulier onderwijs werd gegeven is een vergelijk gemaakt met een school die een vergelijkbare vorm van speciaal onderwijs geeft.
 
Uit de bouwtekening is te herleiden dat de Botterschool beschikte over 7 lokalen. Een vergelijking is gemaakt met de Rafaelschool in Utrecht. Deze school beschikt over 21 lokalen voor speciaal onderwijs. Door de verkeersbewegingen lineair, op basis van het aantal lokalen, te berekenen is inzicht te verkrijgen over welke verkeersgeneratie er ongeveer was bij de Botterschool.
 
De gemiddelde verkeersgeneratie per etmaal bij de Rafaelschool in Utrecht is circa 100 bewegingen. Hiervan uitgaande bedroeg de verkeergeneratie voor de Botterschool (100/21*7) circa 34 verkeersbewegingen per etmaal. Een beperkte bijstelling naar boven toe is te rechtvaardigen gezien de verminderde bereikbaarheid van de Botterschool in vergelijking tot de school in Utrecht.
 
Per saldo is, in vergelijking tot de oude situatie, er sprake van een toename van 183 motorvoertuigen per etmaal. Deze toename is verkeerstechnisch goed inpasbaar. Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.5.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
   
Planspecifiek
Voor het bepalen het aantal parkeerplaatsen wordt de 'CROW-publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren' gebruikt. Hierbij wordt voor de stedelijkheidsgraad uitgegaan van 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Voor de categorie 'huur, huis, vrije sector' is de minimale parkeernorm 1,6 parkeerplaatsen per woning. Voor de 26 woningen zijn naar boven afgerond minimaal (26x1,6=41,6) 42 parkeerplaatsen nodig. Met de ontwikkeling worden er in totaal 46 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Van de 46 parkeerplaatsen worden er 23 op het eigen terrein bij de woningen gerealiseerd. De overige 23 parkeerplaatsen bevinden zich binnen het plangebied in de openbare ruimte.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groenvoorzieningen binnen het plangebied. Daarnaast zijn onder andere kunstwerken, bermen en beplanting, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en verharding toegestaan binnen deze bestemming.
 
Ter plaatse van de bestemming 'Groen' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
 
Tuin 
De gronden aangewezen met 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen met daarbij behorende erkers aan de voor- en zijkant van woongebouwen. Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen toegestaan.
 
Voor deze bestemming geldt dat er uitsluiten ten behoeve van de bestemming bouwwerken gebouwd mogen worden. Voor erkers geldt een maximale diepte van 1 m. De bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 m en zijn voorzien van een plat dak.
 
Verkeer
De wegen binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere nutsvoorzieningen, groen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bermen en straatmeubilair toegestaan.
 
Voor de bebouwing geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 8 m mag bedragen.
 
Wonen
Voor de woonfunctie is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn woningen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
 
Voor de woningen geldt dat deze uitsluiten worden gebouwd binnen de bouwvlakken. Op de verbeelding staat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen per bouwvlak weergegeven. Daarnaast staat op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.
 
De bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de woning gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 3 m. Voor aangebouwde bijgebouwen is onder voorwaarden een dakopbouw toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hebben een maximale bouwhoogte van 2 m.
 
Waarde - Archeologie 3
Op de beleidskaart voor archeologie is het gebied aangewezen als een zogenaamd 4 gebied. Ter bescherming van de archeologische waarden is een regeling op genomen waarmee, indien meer dan 2.500 m2 verstoord wordt op een diepte van meer dan 0,4 meter nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
      
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers maximaal 26 woningen gebouwd. De gemeente heeft ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
7 Maatschappelijk uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
  
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
In het kader van participatie is op 7 juli 2020 een eerste versie van het plan gepresenteerd aan de buurt. Op 16 maart 2021 is een tweede, digitale, bijeenkomst geweest. Van deze tweede bijeenkomst is een uitgebreid verslag gemaakt. Dit verslag is als bijlage aan het plan toegevoegd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6.
 
7.2 Vooroverleg
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
 
7.3 Zienswijzen
Met ingang van 22 juli 2021 tot 2 september 2021 heeft het ontwerp bestemmingsplan ‘De Botterschoollocatie’ ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 6 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota van beantwoording zienswijzen. Deze nota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
 
Als gevolg van de ingediende zienswijzen zijn de volgende aanpassingen gedaan aan het bestemmingsplan.
  • Bij bouwnummer 10 (noordzijde van het plan) is de bestemming 'Wonen' vergroot. Daarmee is eindigt het achterpad bij bouwnummer 10 en is het achterpad, in lijn met de vereisten vanuit het politiekeurmerk , doorlopend;
  • De regeling in de bestemming Tuin is aangepast. Met de aanpassing wordt juridisch geborgd dat binnen de bestemming Tuin ook voorzien wordt in het benodigd aantal parkeerplaatsen.