direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bufferwoningen Middelie 2016
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de noordelijke kernrand van Middelie bestaat een voornemen een nieuw woongebied te ontwikkelen. Het betreft het realiseren van 36 woningen als zogenoemde buffervoorraad voor de gemeente Edam-Volendam. Deze buffervoorraad zal worden aangesproken wanneer de woningbouwprojecten binnen het bestaande bebouwd gebied van gemeente Edam-Volendam zijn gerealiseerd.

Het voor het plangebied geldende bestemmingsplan voorziet niet in een bestemming voor het realiseren van woningbouw, waardoor het bestemmingsplan voor het plangebied moet worden herzien. Omdat het hier om een buffervoorraad gaat is gekozen voor een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsplicht zodat de daadwerkelijke realisering zal plaatsvinden na vaststelling van het uitwerkingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Edam-Volendam en grenst aan de noordzijde van de kern Middelie. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Middelie, sectie D, nummer 547 (gedeeltelijk). Het perceel is natuurlijk begrensd door aan de westzijde de oude veenstroom 'De Wijzend' en rondom het plangebied de afwateringsloten. Het plangebied is door tussenliggende afwateringsloten op afstand van de kern gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Kadastrale situatie plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van kracht. Dit plan is op 19 januari 2010 onherroepelijk geworden. Voor het plangebied is de bestemming Agrarisch met waarden van toepassing, waar geen woningbouw mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Vigerend bestemmingsplan plangebied

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In dit hoofdstuk is de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Een uitgebreide omschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is opgenomen in de Memo verantwoording Landschappelijke inpassing, welke als bijlage 1 bij deze toelichting is bijgevoegd.

2.1 Ruimtelijke structuur

Het landschap rondom Middelie wordt gekenmerkt door een open, waterrijk veenweidelandschap gelegen in polder de Zeevang. Het veenweide landschap is het resultaat van de ontginningen uit de middeleeuwen, waar op de natuurlijke veenstromen een veervormige verkaveling is aangelegd. Met deze ontginningswijze is een polder ontstaan dat is opgebouwd uit een nauw stelsel van rechte sloten en smalle graslandpercelen.

2.2 Functionele structuur

Het huidige landschap is een veenweidelandschap. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. Het plangebied ligt in een laag-dynamisch gebied, buiten de nieuwe ontwikkelingen zijn er geen belanghebbende ontwikkelingen in het gebied. Het gebied wordt gekenmerkt door een weinig draagkrachtige bodemopbouw met veel sloten. Het is een zeer waterrijk landschap overeenkomstig de meeste hooggelegen gronden in Noord-Holland.

 

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planvoornemen

Met het planvoornemen zullen maximaal 36 woningen binnen het plangebied worden gerealiseerd. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden aan de uitwerking, worden voor het woningbouwprogramma percentages opgenomen. Met een minimum percentage voor goedkope woningen of het middensegment, ontstaat bijvoorbeeld de mogelijkheid om meer goedkope woningen te bouwen als daar vraag naar is. Om te voorkomen dat er alleen duurdere woningen worden gebouwd, wordt voor deze categorie een maximale percentage opgenomen. Het woningbouwprogramma voor het plangebied ziet er als volgt uit:

  • minimaal 30% sociaal met VON prijzen vanaf 190.000,-- (aaneengebouwde woningen);
  • minimaal 40% middensegment (hoekwoningen en tweekappers);
  • maximaal 30% vrijstaande woningen.

De precieze locatie waar welke woningtype zal worden gerealiseerd zal in het uitwerkingsplan nader worden bepaald. Voor dit bestemmingsplan is een globaal stedenbouwkundig plan opgesteld, waarin de hoofdlijnen voor de stedenbouwkundige inrichting zijn weergegeven.

Het stedenbouwkundig plan zal een uitwerking zijn van het op 17 december 2013 vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Zeevang. Voor het stedenbouwkundig ontwerp zijn de volgende uitgangspunten leidend geweest:

  • de bufferwoningen worden los van het bebouwingslint gerealiseerd, waardoor de grote maat van het landschap tot in de kern van het dorp beleefbaar blijft
  • de ijsbaan wordt een centrale openbare ruimte in het dorp
  • vanaf het terrein is er zicht op het omringende veenweidelandschap
  • de locatie van de bufferwoningen wordt begrensd door water. Door middel van een eenvoudig trekpontjes zijn er routes voor wandelaars naar de omgeving. Ook is het mogelijk om vanaf de locatie een kanorondje of schaatstocht te maken door het veenweidegebied.

Afbeelding 3.1 geeft een impressie van een mogelijke toekomstige inrichting van het plangebied weer. Dit is een andere schets dan in het voorontwerpbestemmingsplan was aangegeven. De impressie is aangepast om te voldoen aan het woningbouwprogramma. Benadrukt wordt dat dit nog niet de definitieve inrichting is. Deze afbeelding geeft alleen een mogelijke variant weer waarop te zien is hoe het plangebied kan worden ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0004.jpg"

Afbeelding 3.1: Impressie stedenbouwkundig plan

Het nieuwe woongebied wordt omgeven door de bestaande afwateringssloten, waarmee het woongebied op afstand van het bestaande bebouwde gebied is gelegen. Het woongebied zal voor het langzaam verkeer toegankelijk zijn met bruggetjes en/of trekpondjes. De ontsluiting is noordelijk gesitueerd met daarbij één toegang voor het reguliere (bestemmings)verkeer en een extra toegang voor de hulpdiensten.

Op deze wijze kan een veilige ontsluiting van de woningen worden gerealiseerd en is de ijsbaan beter bereikbaar. De betere bereikbaarheid van de ijsbaan kan ook extra mogelijkheden bieden voor dit centrale groene hart van het dorp. Afbeelding 3.2 geeft een impressie van de ontsluiting op de Middelie. Dit is echter een voorlopige schets, de definitieve inrichting moet nog worden uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0005.jpg"

Afbeelding 3.2: Impressie ontsluiting op de Middelie

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Met betrekking tot de ontwikkeling wordt qua uitgangspunten voor wat betreft stedelijkheidsgraad en stedelijke zone uitgegaan van: 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'.

3.2.2 Verkeer

Uitgaande van de verdeling zoals aangegeven in paragraaf 3.1 is per etmaal sprake van 281 extra verkeersbewegingen. Via de nieuw aan te leggen weg zal dit verkeer in eerst instantie worden ontsloten op de Middelie. Vanaf daar zal het verkeer zich in noordelijke en zuidelijke richting gaan verdelen. Op de daarop volgende wegen waar dit extra verkeer op wordt ontsloten vallen deze extra verkeersbewegingen niet of nauwelijks op in het heersende verkeersbeeld. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er derhalve geen belemmeringen tegen de woningbouw waarin dit bestemmingsplan, na uitwerking, kan voorzien.

3.2.3 Parkeren

De gemeenteraad van de (voormalige) gemeente Zeevang heeft de Visie Raadhuisstraat vastgesteld. Hierin is in deel 3 de Parkeervisie opgenomen waarin parkeernormen zijn vastgesteld voor heel Zeevang. Voorliggend plangebied valt onder de 'parkeernormen overig gebieden'.

Het uitgangspunt is dat bij vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen op eigen terrein wordt voorzien in de benodigde parkeergelegenheid. Om te verzekeren dat na uitwerking wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid is binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' een uitwerkingsregel opgenomen die bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien conform het geldende gemeentelijke parkeerbeleid. Op deze wijze is verzekerd dat er na uitwerking wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de op dat moment geldende normen.

Voorliggend plan kan zorgen voor een verbetering van de (parkeer)situatie op de Middelie. Zoals op afbeelding 3.2 te zien is, kan de ontsluiting op de Middelie extra ruimte bieden voor parkeren ten behoeve van bijvoorbeeld de school of de ijsbaan. Op deze wijze kan het huidige parkeren op de en/of langs de weg Middelie worden verminderd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluit mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.1.3 Doorwerking planvoornemen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen en vervangt de SER-ladder die vooral was toegespitst op bedrijventerreinen. De ladder kent 3 treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0006.png"

Afbeelding 4.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking

Door BRO-Lycens is de notitie "Ladder voor duurzame verstedelijking" opgesteld waarin de drie treden van de ladder (opgenomen in Bijlage 2, rapportnummer 204x00560.086804_3, d.d. 27 januari 2017) wordt doorlopen. De conclusies uit dit onderzoek zijn hierna in cursieve tekst weergegeven.

|Trede 1   De toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking laat zien dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.  
  Het blijkt dat er sprake is van zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte aan woningen binnen de relevante woningmarktregio. Met het realiseren van de beoogde 36 woningen is gelegenheid om aan deze behoefte te voldoen. Het beoogd te realiseren type woningen is geheel in lijn met de kwalitatieve behoefte: grondgebonden woningen in een rustige omgeving. Juiste dit type woningen is van belang om het functioneren van de regionale woningmarkt als een roltrap op gang te houden.
 
Trede 2   De beoogd te realiseren 36 woningen geven invulling aan deze behoefte, maar kan niet worden opgevangen binnen BBG. Er zijn geen alternatieve locaties binnen de woningmarktregio waardoor buiten BBG ontwikkelen mogelijk is.  
  De toets aan trede 2 wijst (..) uit dat binnen de woningmarktregio en het bijbehorende BBG geen alternatieve locaties zijn om de beoogde 36 woningen in het landelijke woonmilieu te realiseren. Ditzelfde geldt ook als buiten de woningmarktregio wordt gekeken. Het is dan ook verantwoord buiten BBG deze woningen te realiseren teneinde te kunnen voorzien in de behoefte binnen de woningmarktregio waartoe Middelie behoort (de voormalige gemeente Zeevang).
 
Trede 3   De locatie is multimodaal ontsloten, te weten met de auto, fiets en het OV.    
  De toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking laat zien dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. De beoogd te realiseren 36 woningen geven invulling aan deze behoefte, maar kan niet worden opgevangen binnen BBG. Er zijn geen alternatieve locaties binnen de woningmarktregio waardoor buiten BBG ontwikkelen mogelijk is. De locatie is multimodaal ontsloten, te weten met de auto, fiets en het OV.  
 
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.  

Op basis van voorstaande kan worden geconcludeerd dat met het planvoornemen wordt voldaan aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

In juni 2010 is de ‘Structuurvisie Noord Holland 2040, kwaliteit door veelzijdigheid’ vastgesteld en in mei 2011 de eerste partiële herziening. Als uitwerking hiervan hebben de Provinciale Staten op 3 februari 2014 de Provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld.

Het beleidsonderdeel Structuurvisie Noord Holland 2040 is vertaald naar juridisch bindende regels in de 'Provinciale ruimtelijke verordening'. Voor de behandeling van het initiatief aan het provinciaal beleid zijn de regels uit de verordening doorlopen.

4.2.1 Provinciale ruimtelijke verordening

De provinciale verordening bestaat uit regels voor het gehele provinciale grondgebied en regels voor specifieke gebieden, waaronder het bestaand bebouwd gebied, het landelijke gebied, de groene ruimte en de blauwe ruimte. Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn de regels over het landelijke gebied en de groene ruimte van belang. De volgende artikelen zijn voor het planvoornemen van toepassing:

4.2.1.1 Artikel 13 Nieuwe woningbouw
  • 1. Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw indien:
    • a. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 (vastgesteld bij besluit van 27 september 2010, nr. 62) en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma’s;
    • b. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;
    • c. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en;
    • d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.
4.2.1.2 Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied
  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
    • a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
    • b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
    • c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
    • d. de historische structuurlijnen;
    • e. cultuurhistorische objecten.
  • 2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
    • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
    • b. de ordeningsprincipes van het landschap;
    • c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
    • d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
    • e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
4.2.1.3 Artikel 25 Weidevogelleefgebieden
  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, voorziet niet in:
    • a. de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan;
    • b. de mogelijkheid van aanleg van nieuwe weginfrastructuur;
    • c. de mogelijkheid van aanleg van bossen of boomgaarden;
    • d. de mogelijkheid verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren, en;
    • e. de mogelijkheid werken uit te voeren die realisatie van nieuwe peilverlagingen mogelijk maken.
  • 2. In een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid wordt de aanleg van hoog opgaande beplantingen of laanbeplanting afhankelijk gesteld van een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 3.3. sub a. van de Wet ruimtelijke ordening.
  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan wel voorzien in de in dat lid omschreven ontwikkelingen indien dit geschiedt ten behoeve van:
    • a. een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend;
    • b. woningbouw indien er sprake is van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte als bedoeld in artikel 16 en waarbij de natuurdoelen leidend zijn;
    • c. woningbouw die bijdraagt aan een substantiele verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige natuurkwaliteiten van het landschap of;
    • d. een ingreep die netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied geeft.
  • 4. In aanvulling op het derde lid kan het bestemmingsplan hier alleen in voorzien indien in het bestemmingsplan wordt opgenomen:
    • a. op welke wijze schade aan een weidevogelleefgebied zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd;
    • b. hoe wordt geborgd dat de maatregelen ten behoeve van de compensatie als bedoeld onder a daadwerkelijk worden uitgevoerd;
    • c. op welke wijze aan het gestelde in artikel 13, tweede lid en artikel 14, tweede lid, wordt voldaan en;
    • d. op welke wijze aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 is voldaan.
4.2.2 Doorwerking planvoornemen
4.2.2.1 Toetsing planvoornemen aan artikel 13

Op basis van artikel 13 blijkt dat nieuwe woningbouwlocaties buiten het bestaand bebouwd gebied, pas mogelijk is wanneer aan de hier genoemde voorwaarden is voldaan. Een deel van de voorwaarden zijn uitgewerkt in artikel 15 welke in de volgende paragraaf wordt behandeld.

Voor de toetsing aan artikel 13 uit de provinciale verordening kan voor een groot deel gebruik worden gemaakt van de op 15 februari 2016 door Bro-Lycens opgestelde notitie 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (zie ook bijlage 2 en paragraaf 4.1.3 van deze bestemmingsplantoelichting). Uit deze notitie is naar voren gekomen dat de nieuwe woningbouw in overeenstemming is met:

  • de provinciale woonvisie (provincie Noord Holland, Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020, 27 september 2010),
  • het regionale actie programma (SRA, De Roltrap in beweging, 2 februari 2012),
  • de provinciale monitor (provincie Noord Holland, Monitor Woningbouw 2015, 2015)
  • de provinciale woningbouwprognose (provincie Noord Holland, Prognose 2015-2040: Concentratie in steden, 8 september 2015)

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat met het planvoornemen voldaan wordt aan artikel 13 lid 2 onder a en b van de verordening.

Verder is in de notitie geconstateerd dat het woningbouwproject niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied. Hiermee is voldaan aan artikel 13 lid 2 onder c.

Op basis van voorstaande is aangetoond dat het planvoornemen in overeenstemming is met artikel 13 lid 2 onder a t/m c van de verordening van provincie Noord Holland.

4.2.2.2 Toetsing planvoornemen aan artikel 15

Op grond van het eerste lid van artikel 15 dient het planvoornemen te voldoen aan de belangrijkste uitgangspunten van de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010).

De provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010) biedt handreikingen en inspiratie bij het opstellen van ruimtelijke plannen en moedigt aan om zorgvuldig met de kern kwaliteiten van het Noord-Hollandse landschap om te gaan bij nieuwe ontwikkelingen. Het handboek geeft de spelregels bij de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.

Zoals eerder aangegeven is het plangebied gelegen in het Veenpolderlandschap. Op de van toepassing zijnde kernkwaliteiten voor het veenpolderlandschap ter plaatse van het plangebied wordt hierna nader ingegaan.

De kernkwaliteiten van het veenpolderlandschap zijn (landschappelijk DNA):

  • Ondergrond: De periode van de veenontginning nog goed zichtbaar in het huidige landschap door de karakteristieke strokenverkaveling.
  • Historische structuurlijnen: Langgerekte lintdorpen in het open veenweidelandschap als belangrijk ruimtevormend elementen.
  • Cultuurhistorische objecten: Stolpboerderijen als identiteitsbepalende onderdelen van deze lintdorpen en verspreid langs de ontginningsassen.
  • Openheid: Open, vlak en waterrijk van het landschap.

De kernkwaliteiten van Middelie zijn (dorps DNA):

  • Dorpsstructuur: Het lint van Middelie loopt van de Purmerringvaart tot aan de Buitengouwweg. Daarnaast is er een aftakking van het lint in zuidelijke richting (Edammerdijkje). Het lint langs het Edammerdijkje is afwisselend één- en tweezijdig bebouwd. Langs de Axwijk is het lint eenzijdig bebouwd. Tussen het Edammerdijkje en de Buitengouwweg wordt alleen de bebouwing aan de zuidkant van de weg tot het lint gerekend. Tussen de bebouwing onderling zit een grote mate van transparantie die zorgt voor uitzicht op het achterliggende landschap

Bij de uitwerking van de in hoofdstuk 3 opgenomen planconcept is rekening gehouden met bovenstaande kernkwaliteiten van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

De ontstaansgeschiedenis, ordeningsprincipes, bebouwingskarakteristieken en de inpassing van het planvoornemen in het landschap en het dorp zijn onderzocht en hebben in samenhang aan de basis gelegen van het ontwerp. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de Memo Verantwoording landschappelijke inpassing (artikel 15 PVR) welke als bijlage 1 van deze toelichting is bijgevoegd. Gezien voorstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

4.2.2.3 Toetsing planvoornemen aan artikel 25

Het overgrote deel van de voormalige gemeente Edam-Volendam is aangewezen als weidevogelleefgebied of EHS. Het plangebied is aangewezen als weidevogelleefgebied. Binnen het plangebied wordt voorzien in woningbouw waardoor niet wordt voldaan aan lid 1 van artikel 25. Op basis van lid 3 van artikel 25 kan worden in een stedelijke ontwikkeling indien geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en bovendien een groot openbaar belang wordt gediend. Zoals aangegeven is het overgrote deel van de voormelige gemeente Edam-Volendam aangewezen als weidevogelleefgebied, slechts een zeer beperkt deel ten noorden van de kern Schardam en de hoofd(spoor)wegen zijn niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Schardam is echter niet aangewezen als 'bufferzone' waardoor dit geen alternatief betreft. Gezien het feit dat alle overige gebieden die redelijkerwijs geschikt zijn voor woningbouw zijn aangewezen als weidevogelleefgebied of EHS zijn andere alternatieven buiten de hiervoor genoemde gebieden niet aanwezig.

Voor het inzicht in het openbaar belang wordt verwezen naar de in Bijlage 2 opgenomen notitie 'Ladder voor duurzame verstedelijking' Hierin is aangetoond dat er een actuele regionale behoefte bestaat aan woningbouw in het voorstaande woonmilieu. Uit de notitie blijkt dat deze woningbouwbehoefte niet op een geschikte locatie elders in de woningmarktregio van Middelie kan worden opgevangen.

Lid 4 van artikel 25 van de verordening geldt in aanvulling op lid 3 van artikel 25. Wat betreft lid 4 onder c en d van artikel 25 wordt verwezen naar 4.2.2.1. Ten aanzien van lid 4 onder a en b van artikel 25 wordt opgemerkt dat fysieke compensatie in de gemeente Zeevang niet mogelijk is aangezien het overgrote deel van de gemeente al is aangewezen als weidevogelleefgebied of EHS.

In de "Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland" is in artikel 1, lid 3 -samengevat- bepaald dat indien fysieke maatregelen niet mogelijk zijn, een initiatiefnemer een financiële bijdrage aan de provincie Noord-Holland ter beschikking stelt ter uitvoering van compensatiemaatregelen. In overleg met de provincie Noord-Holland zal de hoogte van de betreffende financiële bijdrage worden bepaald. Hiertoe zal met initiatiefnemer een overeenkomst gesloten worden.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Zeevang 2040
4.3.1.1 Algemeen

De voormalige gemeente Zeevang heeft voor haar grondgebied de 'Structuurvisie Zeevang 2040, vitaal perspectief' (vastgesteld 17 december 2013) opgesteld. Met een visie inclusief uitvoeringsparagraaf wordt het toekomstperspectief van de gemeente Zeevang gegeven. Hoofd opgaven binnen de gemeente zijn de zorg voor een duurzaam landbouwkundig gebruik (als drager van het landschap), behoud en ontwikkeling van natuurwaarden, een optimale waterhuishouding, verbeteren van recreatieve mogelijkheden (wandel-fietsroutes), bescherming van cultuurhistorische patronen en elementen, en de woningbouwopgave.

4.3.1.2 Hoofdopgave woningbouw

Als uitwerking van de hoofdopgave omtrent de woningbouw zijn de volgende passages relevant voor het planvoornemen.

Voor de kwantitatieve woningbouwopgave kiest de gemeente vooral voor het bouwen voor de lokale vraag. Deze lokale vraag is, gezien de bevolkingsontwikkeling, huishoudensverdunning, beperkt. Gezien het huidige aanbod van woningbouwplannen wordt aan de vraag vanuit de regio ook redelijk ruimte gegeven. Die ruimte zal in de toekomst worden beperkt tot overwegend de lokale vraag, omdat de gemeente geen bijzondere regionale functie wil en kan vervullen.

De te bouwen woningen op ICT-locaties, en bufferwoningen locaties zullen stedenbouwkundig inpasbaar en voldoende ruimtelijke kwaliteit moeten hebben. Wat betreft typologie en woningcategorieën is het vooral zaak dat de woningbouw wordt afgestemd op de vraag. Nut en noodzaak moeten worden aangetoond. Er moet meer vraaggestuurd worden gebouwd voor de specifieke doelgroepen als starters.

De woonfunctie blijft de belangrijkste drager voor de kernen. De bestaande bebouwing bevindt zich voornamelijk in de kernen en linten. Zij vervult een belangrijke rol in het accommoderen van de nieuwe ruimte vraag. Grootschalige uitbreiding vindt enkel plaats in Oosthuizen. Herstructurering en verdichting zijn in principe overal in het bestaand bebouwd gebied mogelijk. Ook is er beleidsruimte voor herinvulling van vrijkomende (agrarische) bebouwing met woningbouw waar dit de leefbaarheid in kernen en linten verbetert en voor de haalbaarheid van de verplaatsing nodig is. Zeevang kent naast circa 100 agrarische bedrijven circa 450 over het algemeen kleinere bedrijven waarvan een groot deel zich in de diverse linten bevindt. Bij uitplaatsing kan herontwikkeling van de bestaande kavel worden overwogen, echter met dien verstande dat deze moet passen in de karakteristiek van het lint. Daarnaast zijn er in Hobrede, Kwadijk, Beets en Middelie tenslotte mogelijkheden voor woningen die gebouwd worden in het kader van het bufferwoningen beleid. Het stedenbouwkundige kader is vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan Zeevang.

De aldus mogelijke woningbouw, die gezien de verwachte vraag beperkt zal blijven, kan enigszins bijdragen aan het in stand blijven van het voorzieningenniveau in de kernen. Woningbouw kan echter nooit als panacee gezien worden voor het intact houden van het voorzieningenaanbod. Ingezet wordt op herkenbare kernen en linten. Daarbij is behoud van de maatschappelijke voorzieningen, voor zover mogelijk, in de kernen van belang. Kernen kunnen zich van elkaar onderscheiden wat kansen biedt voor een hogere kwaliteit en meer differentiatie van de voorzieningen. Zo zal Oosthuizen het maatschappelijk en commerciële voorzieningcentrum zijn, Beets en Hobrede rust en ruimte uitstralen, Schardam gericht zijn op recreatie, Warder en Kwadijk vitale woon-werk-linten zijn en Middelie een kern waarbij agrarisch en natuurwaarden centraal staan.

Middelie

Behoud van openheid vanaf het lint naar het achterliggende landschap is in Middelie een belangrijk uitgangspunt. Het zwaartepunt van het dorp ligt aan de Zijvend waar ook enkele voorzieningen zoals de ijsbaan en het dorpscafé met dorpshuis functie liggen. In uitbreiding van de maatschappelijke voorzieningen is niet voorzien. Beperkte verdere ontwikkeling van de kern met woningbouw is mogelijk in het kader van het bufferwoningen beleid.

4.3.1.3 Doorwerking plangebied

Het planvoornemen voor het bouwen van bufferwoningen in Middelie wordt in de structuurvisie Zeevang 2040 gefaciliteerd. Voor verdere stedenbouwkundige uitwerking verwijst de structuurvisie naar het Beeldkwaliteitsplan Zeevang.

4.3.2 Woonvisie Zeevang: 2020 in zicht
4.3.2.1 Algemeen

De op 6 oktober 2009 vastgestelde "Woonvisie Zeevang: 2020 in zicht" wordt aangegeven dat nieuwbouw belangrijk is voor de gemeente. Aangegeven wordt dat ook voor de dorpskernen woning van vitaal belang is. Met het oog op leefbaarheid en vitaliteit is het noodzakelijk, rekening houdend met de verwachting van een krimpende bevolking en verdunning van huishouding, de bestaande woningvoorraad uit te breiden.

De algemene beleidsuitgangspunten uit de woonvisie luiden als volgt:

  • Behoud en versterking van de vitaliteit van de dorpskernen;
  • Streven naar een gedifferentieerde bevolkingsopbouw;
  • Nieuwbouw van woningen om het aantal inwoners op peil te houden;
  • De bestaande woningvoorraad aanpassen en duurzamer maken;
  • Primaire aandacht voor de doelgroepen lage inkomens, starters en ouderen;
  • Bevorderen van de leefbaarheid (en dus behoud en versterking van
    voorzieningen) in de kernen;
  • Samenwerking met maatschappelijke en marktpartijen.
4.3.2.2 Bufferwoningen

Voor wat betreft de bufferwoningen wordt in de woonvisie aangegeven dat op dit contingent van 150 bufferwoningen vanaf 2012 in het kader van Waterlands Wonen een beroep kan worden gedaan. Indien het contingent ICT-woningen eerder is benut kan dit tijdstip naar voren worden getrokken. Alvorens projecten op mogelijke bufferwoningenlocaties tot stand komen, dient daartoe een adequaat en afgewogen beleid te worden ontwikkeld. Dit beleid heeft inmiddels vorm gekregen in het "Beeldkwaliteitsplan Zeevang" zijn bufferzones aangewezen waar bufferwoningen gerealiseerd kunnen worden.

4.3.2.3 Doorwerking plangebied

Binnen het plangebied, dat is aangewezen als bufferzone, wordt voorzien in maximaal 36 bufferwoningen. Dit is in overeenstemming met het beleid ten aanzien van deze woningen zoals verwoord in de "Woonvisie Zeevang: 2020 in zicht". Inmiddels is de woonvisie herijkt in de vorm van het "Woonplan gemeente Zeevang". Hierna wordt ingegaan op dit woonplan.

4.3.3 Woonplan gemeente Zeevang
4.3.3.1 Algemeen

Het woonbeleid van de voormalige gemeente Zeevang is vervat in de beleidsnota 'Woonplan gemeente Zeevang' (hierna: woonplan). Het woonplan is tot stand gekomen op basis van analyses en interviews met professionals van Wooncompagnie, Zorgcirkel en marktpartijen.

4.3.3.2 Kwalitatieve woningbehoefte Zeevang

Het rapport "Woningmarktverkenning in drie regio's in Noord-Holland" van Rigo biedt de meest actuele en gedetailleerde informatie over de kwalitatieve woningbehoefte in Zeevang. Daarin is het WoON2009 vertaald naar een raming voor Zeevang, met behulp van de vorige provinciale huishoudensprognose.

Zowel de langjarige trend als de meest recente prognose gaan uit van een beduidend lagere groei. Met die kennis is de raming van de kwalitatieve woningbehoefte in Zeevang herijkt. De aantallen in de tabel hierna zijn op te vatten als leidraad voor programmering, waarbij wordt uitgegaan van een groei van 140 huishoudens tot 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0007.png"

4.3.3.3 Bufferwoningen

Wat betreft woningbouw gaat de gemeente uit van de bouw van 150 bufferwoningen (omdat de woningen als 'buffervoorraad' worden beschouwd) door de gehele gemeente. Deze woningen moeten op basis van een concrete behoefte gefaseerd worden uitgegeven, dit onder de voorwaarde dat de ICT woningen zijn benut. In het Beeldkwaliteitsplan Zeevang worden zones aangewezen voor bufferwoningen.

Als beleidskeuze wordt in het woonplan aangegeven dat direct na de vaststelling van het Bufferwoningenbeleid (die beleid is vertaald in het Beeldkwaliteitsplan Zeevang, zie paragraaf 4.3.4) in 2013 gestart wordt met het opstellen van bestemmingsplannen voor de kleine dorpen, met daarin ruimte voor 'organische' woningbouw. Doel is om in alle dorpen kleinschalige ontwikkelruimte te bieden. Het gaat om kavels in flexibele maatvoering zodat meerdere prijssegmenten mogelijk zijn, gericht op particuliere initiatieven. Dit als aanvulling op sommige (onzekere) inbreidingslocaties in bijvoorbeeld Warder en Hobrede.

4.3.3.4 Doorwerking plangebied

Het plangebied is op basis van dit Beeldkwaliteitsplan Zeevang aangewezen als bufferzone en qua locatie dan ook in overeenstemming met het gemeentelijk woningbouwbeleid wat betreft bufferwoningen. In dit bestemmingsplan is voor het plangebied, althans de locatie waar in de toekomst woningbouw gaat plaatsvinden, een bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen. Na uitwerking kunnen binnen het plangebied maximaal 36 woningen worden gerealiseerd.

4.3.4 Beeldkwaliteitsplan Zeevang
4.3.4.1 Algemeen

Op 17 december 2013 is door de gemeenteraad van het voormalige gemeente Zeevang het Beeldkwaliteitsplan Zeevang vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is een uitwerking van de bouw van de bufferwoningen buiten bestaand bebouwd gebied. Het bestaande beleid voor het bouwen van bufferwoningen wordt in dit plan geconcretiseerd door de ruimtelijke uitgangspunten, de hoofdprincipes voor de verkaveling en de beeldkwaliteit voor de architectuur van de vier aangewezen locaties vast te leggen. Hieronder worden deze aspecten behandeld.

4.3.4.2 Ruimtelijk uitgangspunten
  • de bufferwoningen worden los van het bebouwingslint gerealiseerd. Hierdoor blijft de grote maat van het landschap tot in de kern van het dorp beleefbaar.
  • de ijsbaan wordt een centrale openbare ruimte in het dorp
  • vanaf het terrein is er zicht op het omringende veenweidelandschap
  • de locatie van de bufferwoningen wordt begrensd door water. Door middel van een eenvoudig trekpontjes zijn er routes voor wandelaars naar de omgeving. Ook is het mogelijk om vanaf de locatie een kanorondje of schaatstocht te maken door het veenweidegebied.
4.3.4.3 Beeldkwaliteit voor de openbare ruimte

Het landelijke karakter van de gemeente vraagt om een ingetogen inrichting van de openbare ruimte. We geven de volgende richtlijnen voor de openbare ruimte.

  • Het openbaar groen bestaat uit gras en boomgroepen. De boomsoorten zijn inheems en passend bij het waterrijke karakter van de gemeente: elzen of wilgen.
  • De ontsluitingswegen hebben een informeel karakter en bestaan uit gebakken materiaal.
  • De openbare parkeerterreinen worden omgeven door een haag.
  • De middenbermen krijgen een holle ligging en hebben een waterbergende functie.
  • De verlichting is onopvallend en de verblijfs- en speelplekken worden sober vormgegeven.
  • Op de grens van openbaar naar privé worden hagen geplant. Ook de andere erfafscheidingen bestaan uit natuurlijke materialen (geen bouwkundige elementen) zoals een haag of een watergang.
  • Een afsluitbare toegang naar de kavel bestaat uit hout of smeedijzer, passend bij de landelijke omgeving.
4.3.4.4 Beeldkwaliteit voor de architectuur, richtlijnen voor de bebouwing

In de locaties voor de bufferwoningen bouwen we voort op de bestaande bebouwingskarakteristiek in de gemeente. We geven de volgende richtlijnen voor de bebouwing.

  • De bebouwing staat aan de straat en heeft een verspringende rooilijn.
  • De bouwvolumes zijn helder en eenduidig.
  • Alle woningen en bijgebouwen zijn voorzien van kappen, waarbij verschillende hellingshoeken worden gebruikt.
  • Langs- en kopgevels wisselen elkaar af.
  • Het zicht op het achterliggende land blijft behouden door een juiste positionering van de nieuwe woningen en een goede verhouding van de grootte van de kavel en de grootte van de woning.
  • Garages en schuren worden achter op de kavel geplaatst zodat veel ruimte blijft voor doorzicht.
  • De parkeerplaatsen liggen op de eigen kavels en in parkeerkoffers, zodat het straatbeeld niet wordt gedomineerd door auto’s.
  • De goothoogtes zijn wisselend (overwegend niet hoger dan 4 m).
  • Er wordt gestreefd naar eenheid in streekeigen materialisatie en kleurgebruik. De gevels zijn van baksteen in de kleurstelling van roodbruin tot donkerbruin of hout in een streekeigen kleur en toepassing. Het dakvlak wordt uitgevoerd in matte antraciet of rode keramische pannen. Het gebruik van natuurlijke en keramische materialen komt ook de duurzaamheid van de woningen ten goede.
  • Inhoudsmaat van een woning conform planregels bestemmingsplannen.
4.3.4.5 Doorwerking plangebied

Het planvoornemen zal uitgewerkt conform de uitgangspunten die in het beeldkwaliteitsplan Zeevang voor het realiseren van de bufferwoningen zijn gesteld. Het plan wordt in dit bestemmingsplan als globaal uit te werken bestemming vastgelegd. De nadere stedenbouwkundige inrichting en bebouwingsbeeld zal worden uitgewerkt in het uitwerkingsplan en de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het planvoornemen is voldoet hiermee aan het beleid zoals weergegeven in het beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.1.2 Doorwerking planvoornemen

Lycens Milieu en Ruimte heeft in het plangebied een verkennend bodemonderzoek (kenmerk 2014.0085, d.d. 21 januari 2015) uitgevoerd. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, molybdeen en/of PAK aangetoond. Op het oostelijk terreindeel is in de ondergrond een licht verhoogd gehalte aan kobalt aangetoond. In het grondwater op het westelijk terreindeel is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. In het grondwater op het oostelijk terreindeel is een licht verhoogde concentratie aan zink en een matig verhoogde concentratie aan barium aangetoond. De matig verhoogde concentratie aan barium benaderd en/of overschrijdt de interventiewaarde echter niet. Vermoedelijk is de matig verhoogde concentratie aan barium van nature in het grondwater aanwezig. In overleg met dhr. H. Bakker van de Milieudienst Waterland is besloten dat geen aanvullende acties noodzakelijk zijn. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Gezien bovenstaande resultaten wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. De locatie wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik en de geplande herontwikkeling. Het onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

5.2 Ecologie

5.2.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

5.2.1.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

5.2.1.2 Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Het natuurnetwerk in de provincie Noord-Holland maakt hier onderdeel van uit. Binnen dit natuurnetwerk liggen natuurgebieden die vanwege de hoge natuurwaarden (inter)nationale bescherming genieten, waaronder de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Naast de bestaande natuurgebieden bestaat het NNN deels ook uit gebieden die nog omgevormd zullen worden tot natuur. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is de planologische bescherming van het NNN geregeld. In de PRV wordt het NNN nog Ecologische Hoofdstructuur genoemd, bij een volgende wijziging zal deze benaming gewijzigd worden in NNN.

5.2.1.3 Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.2.2 Doorwerking plangebied

Op 10 november 2014 is door Natuurbank Overijssel een Quickscan Flora en Fauna en pré-toets natuurbeschermingswet (projectnummer en versie 516 versie 1.0, d.d. 10 november 2014) uitgevoerd. De conclusie van deze quickscan luidt:

Het onderzoeksgebied bestaat uit intensief beheerd agrarisch grasland, zonder bebouwing en opgaande beplanting. De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikte habitat voor beschermde soorten. Mogelijk benutten sommige vogelsoorten het gebied als nestplaats en sommige amfibieën- en zoogdiersoorten het gebied als foerageergebied. Door de voorgenomen activiteit kunnen bezette vogelnesten verloren gaan. De oude nesten en de nestplaats van deze soorten zijn niet beschermd. Het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten is een overtreding van de Ff-wet waarvoor geen ontheffing verkregen kan worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘wettelijk’ belang wordt beschouwd.

Het plangebied moet daarom buiten de voortplantingstijd van vogels bouwrijp gemaakt worden. Vogels zijn mobiel, dus door de voorgenomen activiteit zullen volwassen vogels niet verwond/gedood worden.

Het onderzoeksgebied wordt daarnaast mogelijk benut als foerageergebied door sommige soorten amfibieën, grondgebonden zoogdiersoorten en vleermuissoorten. Deze soorten, met uitzondering van vleermuizen, staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor het verstoren, verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Het aantal in het gebied voorkomende dieren is gering. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven er geen nadere maatregelen getroffen te worden. Vleermuizen benutten het gebied mogelijk als foerageergebied. De betekenis van het gebied voor foeragerende vleermuizen is echter vanwege de inrichting en het gevoerde beheer zeer gering. Door de voorgenomen activiteit zal het gebied minder geschikt worden voor de soorten die foerageren boven grasland, maar juist geschikt worden voor sommige andere soorten. In de directe omgeving blijft voldoende kwalitatief foerageergebied voorhanden zodat het verlies aan foerageergebied niet zal leiden tot een negatief effect op vleermuizen. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van verbodsbepalingen uit de Ff-wet aangevraagd te worden.

Het onderzoeksgebied ligt niet in een natura 2000-gebied en niet in de EHS. Door de voorgenomen activiteit worden de instandhoudingsdoelen van het nabij gelegen Natura 2000-gebied en de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet aangetast. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Op basis van de uitgevoerde quickscan kan dan ook worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid geen belemmeringen opleveren voor de voorgenomen planontwikkeling. De quickscan is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

5.3 Archeologie

5.3.1 Wettelijk kader

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.3.2 Doorwerking plangebied

Hamaland Advies heeft in het plangebied een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek (kenmerk EKU/DIR/HAMA/140695, d.d. 16 oktober 2014) uitgevoerd. In de onderzoeksrapportage, opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting, wordt het volgende selectieadvies gegeven:

Op grond van het ontbreken van archeologische vindplaatsen en de relatief natte omstandigheden waarin de ondergrond van het plangebied gevormd is, adviseren wij om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren in het plangebied. Een uitzondering vormen de aangetroffen storthopen of bolken. Wij ondersteunen het verzoek van de regioarcheoloog om archeologische vrijwilligers de kans te geven om bij graafwerkzaamheden waarnemingen te kunnen verrichten en eventuele aanwezige vondst concentraties te onderzoeken.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het plangebied voor het aspect archeologie worden vrijgegeven. Het onderzoek is als bijlage van deze toelichting opgenomen.

5.4 Geluid

5.4.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten in de vorm van woningen. Op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai wordt hierna nader ingegaan.

5.4.2 Doorwerking plangebied
5.4.2.1 Wegverkeerslawaai

Voor de belasting van wegverkeerslawaai op woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48dB. Deze mag niet zonder ontheffing worden overschreden. Voor wegen met een geluidszone moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond of kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Wegen met een 30km/u zone kennen in de Wet geluidshinder geen geluidszone en zijn in beginsel uitgezonderd van akoestisch onderzoek. Een onderzoek kan noodzakelijk zijn, wanneer een vermoeden bestaat van een akoestisch ongunstig klimaat.

Het plangebied is niet gelegen aan een openbare weg. Voor de dichtstbijzijnde wegen geldt een maximale snelheid van 30 km. Een onderzoek in het kader van de Wet geluidshinder is dan ook niet noodzakelijk.

5.4.2.2 Railverkeerslawaai

De spoorlijn Purmerend – Hoorn, bevindt zich op circa 960 meter van het plangebied. Uit het akoestisch onderzoek 'Waterrijk gemeente Zeevang Verkennend akoestisch onderzoek Grontmij Nederland B.V. d.d. 10 juni 2008' wat is opgesteld voor een project voor een woningbouwproject op 700 meter van de spoorlijn, is gebleken dat betreffend project zich buiten de geluidszone voor deze spoorlijn bevindt. Aangezien voorliggend project op grotere afstand van het spoorlijn is gelegen vormt het aspect spoorweglawaai geen belemmering voor het planvoornemen.

5.4.2.3 Industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied is geen bedrijvigheid aanwezig waarvan de geluidszone over het plangebied valt. Hiervoor kan ook worden verwezen naar paragraaf 5.6 van deze toelichting. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
5.5.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.5.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.5.2 Doorwerking plangebied

In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van 1.500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In onderhavig plan worden 36 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat het initiatief ver onder de gestelde NIBM grens valt en niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Ook wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven en/ of woningen mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. De wijze waarop een gebied wordt geclassificeerd is bepalend voor de afstand die dient te worden aangehouden. Kijkend naar de definitieomschrijving uit de VNG brochure kan het plangebied zelf worden geclassificeerd als 'rustige woonwijk' en de omgeving van het plangebied als 'gemengd gebied'. Om discussies hierover te voorkomen is voor dit project uitgegaan van het meest ongunstige scenario door voor het plangebied en omgeving uit te gaan van de classificatie als 'rustige woonwijk'.

5.6.2 Doorwerking plangebied
5.6.2.1 Algemeen

Bij milieuzonering is sprake van een externe en interne werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).

5.6.2.2 Externe werking

In het plangebied zal na uitwerking milieugevoelige functies worden toegestaan. Hierna wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige milieubelastende functies in relatie tot de ontwikkeling in het plangebied.

Middelie 96 (begraafplaats)

Betreffende begraafplaats bevindt zich in het lint Middelie op circa 140 meter afstand van het plangebied. In de VNG brochure is valt een begraafplaats onder milieucategorie 1, waar voor het aspect geluid een afstand van 10 meter van toepassing is. Het plangebied is ruimschoots veder gelegen dat de in de VNG aangegeven richtafstand.

Brink 1 (hotel restaurant)

Voor deze functie is de bestemming horeca met de functie aanduiding horeca van categorie 3 en bevindt zich op circa 110 meter van het plangebied. Uit de bestemmingsplan regels is op te maken dat hier de categorie 1 t/m 3 is toegestaan, waarbij categorie 1 en 2 bestemd zijn voor hoofdzakelijk: bereiding etenswaren voor consumptie ter plaatse respectievelijk niet ter plaatse en categorie 3 hoofdzakelijk bestemd is voor het verstrekken van dranken, zoals café. In de VNG brochure vallen restaurants en cafés onder milieucategorie 1, waar voor het aspect geluid een afstand van 10 meter van toepassing is. Het plangebied is ruimschoots veder gelegen dat de in de VNG aangegeven richtafstand.

5.6.2.3 Interne werking

De functie wonen wordt aangemerkt als niet milieubelastend voor de omgeving. Van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de woningbouwontwikkeling is dan ook geen sprake.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.7.2 Doorwerking plangebied

Conform de risicokaart van de provincie Noord-Holland valt het plangebied buiten de risico contouren van transportroutes en zijn er geen Besluit externe veiligheid inrichtingen aanwezig. De risicokaart laat zien dat het plangebied op circa 300 meter van een kwetsbaar gebied (namelijk een natura 2000 gebied) is gelegen. Dit heeft voor het planvoornemen verder geen gevolgen. Een onderzoek naar externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0008.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart Noord Holland ter hoogte van Middelie

5.8 Water

5.8.1 Beleidskader
5.8.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.8.1.2 Provinciaal beleid

De Watervisie 2021 geeft aan waar het provinciaal waterbeleid voor de lange termijn op gericht is en waar de prioriteiten voor de planperiode 2016-2021 liggen. De Watervisie 2021 geeft de kaders voor het waterbeleid; de doelen voor de lange termijn (2040) en de prioriteiten voor de betreffende planperiode (2016-2021). Voor de uitvoering van het waterbeleid maakt de provincie gebruik van de drie typen instrumenten: financieel, juridisch en communicatie. De Watervisie kent twee lange termijndoelen:

  • 1. beschermen tegen overstromingen; hierbij gaat het om het beperken van slachtoffers en economische schade via preventie en gevolgenbeperking;
  • 2. bijdragen aan schoon en voldoende water; hierbij gaat het om het voorkomen van verontreiniging, overlast en tekort.

Deze lange termijndoelen zijn uitgewerkt in operationele doelen voor de periode 2016-2021. Het betreffen de volgende operationele doelen:

  • kaders stellen voor regionale waterkeringen: vastleggen van normen en tracés in de waterverordeningen en bindende afspraken maken met de waterschappen over de termijnen waarbinnen de regionale keringen op orde moeten zijn;
  • Beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit: toetsen op voldoende ruimtelijke inpassing door de waterbeheerder en bevorderen van ruimtelijke kwaliteit via programma's met cofinanciering door regionale partijen;
  • waterrobuust inrichten bevorderen: via ruimtelijke maatregelen beperken van aantal slachtoffers en beperken van economische schade en een adequate rampenbestrijding bij (dreiging van) een overstroming;
  • bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater: bevorderen dat er voldoende goed water is voor verschillende bestemmingen zoals landbouw, natuur en recreatiegebieden;
  • zorgen voor schoon en voldoende grondwater: duurzaam beheren van grondwatervoorraden voor verschillend gebruik zoals drinkwater, industrie en energievoorziening.
5.8.1.3 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Watervisie 2021

De watervisie 2016-2021 is het zelfbindende strategische plan van de provincie Noord-Holland op het gebied van water. De Watervisie beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 en biedt een doorkijk naar 2040. De watervisie bevat tevens een overzicht per waterlichaam van de in 2021 verwachte waterkwaliteit en de maatregelen die in het kader van de KRW door de provincie Noord-Holland in de periode 2016-2021 zullen worden uitgevoerd.

Het doel van de watervisie is een veilig Noord-Holland met schoon en voldoende water dat duurzaam gebruikt wordt. Om tot toekomstbestendige, duurzame oplossingen te komen wordt de ruimte waarbinnen oplossingen gezocht worden, verbreed van watersysteem naar ruimtelijke inrichting. De provincie streeft naar een benadering waarbij wateropgaven integraal en in samenhang met andere ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied aangepakt worden en een meerwaarde geleverd wordt door het meekoppelen van kansen voor natuur en recreatie. Op de lange termijn (2040/2050) wordt gestreefd naar een klimaatbestendige ruimtelijke inrichting waardoor wateroverlast wordt voorkomen.

Keur

De Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009 is op 18 november 2009 vastgesteld. De keur bevat regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de keur zijn binnen de begrenzingen van het waterstaatswerk en de beschermingszone bepaalde handelingen verboden. Voor geplande werkzaamheden die plaats vinden binnen deze zones moet vooraf contact gezocht worden met het hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd. Voor het bouwen in de zone waterstaatswerk moet een watervergunning worden aangevraagd. De aanvraag wordt getoetst aan het beleid van het hoogheemraadschap.

5.8.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.8.3 Watertoetsproces
5.8.3.1 Algemeen

Het HHNK is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is, dit in verband met de ligging van het plangebied binnen de zonering van een primaire waterloop. Het HHNK heeft in een reactie op het digitale wateradvies nadere informatie over het plangebied aangeleverd over de compensatiepercentage en het waterpeil

De 'normale procedure' van de watertoets betekent dat nader overleg volgt over hoe in het plan rekening gehouden kan worden met de waterhuishoudkundige belangen. De in de uitgevoerde watertoets uitgevoerde waterthema's worden in 5.8.3.2 behandeld.

5.8.3.2 Wateraspecten plangebied

Algemeen

Het plangebied bevindt zich in peilgebied 5701-1 in polder Zeevang. Voor de verdere uitwerking van het plan dient als uitgangspunt een waterpeil van NAP-2,33 meter worden aangehouden in de omringende waterlopen.

Waterkwantiteit

Zoals in paragraaf 3.1 aangegeven wordt het nieuwe woongebied omgeven door de bestaande afwateringssloten. In haar mail van 23 september 2015 heeft het HHNK aangegeven dat er voor de toename van verharding een compensatiepercentage van 15% dient te worden aangehouden. Bij uitwerking zal nader bekeken worden hoe wordt omgegaan met dit compensatiepercentage, extra compensatie is onder meer mogelijk door het verbreden van de bestaande afwateringssloten.

Bij het dempen van bestaand water, dit is vooralsnog niet de bedoeling, dient dit 1:1 gecompenseerd te worden.

Waterkwaliteit

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast en de verharding van het bouwplan is in principe schoon. Bij de nadere uitwerking zal in overleg met het waterschap worden bekeken of het op de verharding vallende hemelwater nog extra gezuiverd dient te worden. Hier wordt er vanuit gegaan dat het vallende hemelwater rechtstreeks geloosd kan worden op het oppervlaktewater. In het compensatiepercentage van 15% is rekening gehouden met een extra lozing op het oppervlaktewater.

Waterkeringen

Zoals in paragraaf 3.1 wordt aangegeven is er de mogelijkheid voor een kanorondje of, bij winters weer, een schaatstocht. De bestaande schaats- en kanoroutes worden gerespecteerd en gehandhaafd door de waterloop aan de zuidzijde van het plangebied. Hier wordt een voetgangers/ fietsbrug gerealiseerd van voldoende hoogte.

Wegen

De ontsluiting van het nieuwe plangebied vindt plaats op gemeentelijke wegen binnen de bebouwde kom van Middelie. Het HHNK heeft in het verlengde van deze gemeentelijke wegen diverse wegen in het buitengebied in beheer. Zoals al verwoord is in paragraaf 3.2.2 is van enige invloed op de wegen van het HHNK geen sprake meer, het eventuele extra verkeer op deze wegen als gevolg van de ontwikkeling valt niet of nauwelijks op in het heersende verkeersbeeld op deze wegen.

Afvalwaterketen

Het huishoudelijk afvalwater wordt op de gemeentelijke riolering aangesloten en zal vervolgens lozen op het rioolgemaal Middelie van het HHNK.

Beheer en onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater

Het beheer en onderhoud van het bestaande oppervlaktewater, de bestaande afwateringssloten aan de randen van het plangebied, blijft een taak voor het HHNK. Indien sprake is van een verbreding van de afwateringssloten

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Algemeen

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

6.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels of Uitwerkingsregels: in deze regels worden de van toepassing zijnde bebouwings- of uitwerkingsregels (ingeval van de bestemming 'Wonen - Uit te werken) geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, eventueel na uitwerking van de bestemming, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): op basis van deze regel hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels binnen een bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit lid is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.

In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking.

6.2.5 Overgangs- slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Binnen de regels is zowel sprake van directe eindbestemmingen, als van een bestemming met uitwerkingsplicht. Een directe eindbestemming geeft een directe bouwtitel. Voor de gronden waarvoor een uitwerkingsplicht geldt moet, voordat een omgevingsvergunning bouwvergunning kan worden verleend, het plan worden uitgewerkt conform artikel 3.6 Wro.

Verkeer (Artikel 3) en Verkeer - Onverhard (Artikel 4)

De voor 'Verkeer' en 'Verkeer - Onverhard' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen en nutsvoorzieningen.

Wonen - Uit te werken (Artikel 5)

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningbouw, en de daaraan gerelateerde voorzieningen. Alvorens met de inrichting kan worden begonnen dient conform artikel 3.6 Wro een uitwerkingsplan opgesteld te worden. De uitwerking dient plaats te vinden op basis van het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels.

Waarde - Archeologie (Artikel 6)

Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden. Dit is een dubbelbestemming, die naast de enkelbestemming geldt. De dubbelbestemming is in het geldend bestemmingsplan opgesplitst in vier gebieden, weergegeven door middel van aanduidingen. In dit geval komt uitsluitend de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – 4’ voor in het plangebied.

In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding niet mag worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die een kleinere oppervlakte hebben dan 500 m² en een minder diep reiken dan 0,40 m.

Met een omgevingsvergunning kunnen grotere en/of diepere bouwwerken worden toegestaan. De aanvrager van de omgevingsvergunning moet archeologisch onderzoek laten doen. Voor het uitvoeren van de genoemde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. De minimale oppervlakte en diepte zijn dezelfde als die voor bouwwerken gelden

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De uitvoering van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ontwikkeling is in handen van één ontwikkelende partij. Met deze partij is een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is ook het verhaal van kosten geregeld, die de gemeente moet maken vanwege de bouwplannen van de ontwikkelaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Het verhaal van kosten is immers anderszins verzekerd (zie ook artikel 6.12, lid 2 onder a Wro). Voor de afwikkeling van planschade is een planschade overeenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het HHNK heeft per e-mail op 25 april 2016 gereageerd op het voorliggende plan in het kader van het vooroverleg. Onder verwijzing naar de digitale watertoets van 17 juli 2015 en een aanvullende mail van 23 september 2015 heeft het waterschap enkele opmerkingen geplaatst bij het plan. Als gevolg van deze opmerkingen is de toelichting aangepast en aangevuld.

8.1.2 Provincie Noord-Holland

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Noord-Holland. De provincie heeft een reactie ingediend. Naar aanleiding van deze reactie is een aanvulling gedaan in de toelichting over de ontsluiting van het plangebied. De reactie is samengevat en beantwoord in de 'Nota Resultaten Inspraak en Vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro, Voorontwerp bestemmingsplan Bufferwoningenlocatie Middelie 2016' welke als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 maart 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 32 inspraakreacties ingediend. Deze inspraakreacties zijn verwerkt in de bijgevoegde 'Nota Resultaten Inspraak en Vooroverleg'.

8.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.