Plan: | Beheersverordening Lange Weeren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0385.BHVLangeWeeren-vg01 |
De gemeente Edam-Volendam heeft voor het gebied de Lange-Weeren in de toekomst woningbouw voorzien. Voor deze ontwikkeling wordt op dit moment een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte voorbereid. In het kader van de voorbereiding van dit plan is eerder een voorbereidingsbesluit genomen. Dit besluit loopt tot 29 april 2017. Verwacht wordt dat het bestemmingsplan verbrede reikwijdte op dat moment nog niet is afgerond. Op grond van Artikel 3.1 Wro is het verplicht om voor het gehele gemeentelijke grondgebied over actuele bestemmingsplannen te beschikken.
De gemeente Edam-Volendam speelt hierop in door voor het gebied een beheersverordening vast te stellen voor de tijdsduur totdat een nieuw bestemmingsplan in werking is getreden. Een beheersverordening is een bij wet geregeld instrument waarmee de bestaande situatie vastgelegd en beheerst kan worden. Het betreft hier een tijdelijke oplossing, die vervalt op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, volgens artikel 3.39 van de Wro.
Het vaststellen van een beheersverordening is een besluit tot vaststelling van een algemeen verbindende voorschrift. Het kent daardoor geen voorbereidingsprocedure en er is geen bezwaar of beroep mogelijk.
Hoofdstuk 2 van deze beheersverordening beschrijft de inhoud van de verordening: het plangebied en de visie op ruimtelijke ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 gaat in op het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De toets op milieu- en omgevingsaspecten staat in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 en 6 ingegaan op de juridische regeling en de uitvoerbaarheid.
Voor het buitengebied van Volendam is recent een beheersverordening vastgesteld. Het plangebied voor de ontwikkeling Lange Weeren is in die verordening niet betrokken. Deze beheersverordening vult de beheersverordening voor het buitengebied aan. Het plangebied beslaat een gebied ten westen van de woonwijk Blokgouw. Het betreft een gedeelte van het open gebied tussen de woonwijk, de N247 en de Zeddeweg. Het gebied is op dit moment in gebruik als weiland. De boerderijen die in het gebied staan maken geen onderdeel uit van het plangebied, maar van de recent vastgestelde beheersverordening "Buitengebied Edam-Volendam".
Figuur 1.1: plangebied: het plangebied wordt gevormd door het buiten de plangrens aangegeven gebied met strokenverkaveling ten westen van de bebouwde kom van Volendam.
Doelstelling van deze beheersverordening is over een actueel planologisch-juridisch kader te beschikken voor het gebied de Lange Weeren in de vorm van een digitaal raadpleegbare beheersverordening. Voor het gebied geldt nu nog een voorbereidingsbesluit. Dit besluit biedt bescherming in die zin, dat aanvragen om een omgevingsvergunning kunnen worden aangehouden. In het voorbereidingsbesluit is op grond van artikel 3.7, lid 4 Wro bepaald dat het verboden is het feitelijke gebruik van gronden, opstallen en bouwwerken, zoals dat (legaal) bestond op het moment van inwerkingtreding van dit besluit te wijzigen in een ander gebruik; onder een ander gebruik wordt ook verstaan een wijziging in omvang of intensiteit. Het voorbereidingsbesluit bevat tevens een aanlegvergunningenstelsel.
Uiteindelijk is het de bedoeling later een actueel bestemmingsplan vast te stellen dat de ontwikkeling van Lange Weeren mogelijk maakt. De beheersverordening is er 'slechts' voor bedoeld om zo spoedig mogelijk tussentijds over een planologisch regime te beschikken, teneinde ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. De ontwikkeling van Lange Weeren als woningbouwlocatie betreft een project voor de lange termijn, de start is namelijk voorzien na 2020. Op korte termijn worden daarom geen ontwikkelingen voorzien.
Op basis van artikel 3.38 van de Wro kan een beheersverordening met een aanlegvergunningstelsel een verbod bevatten om werken of werkzaamheden uit te voeren, of bouwwerken te slopen.
Het plangebied bestaat op dit moment enkel uit agrarische grond. De beheersverordening is opgesteld om dit in stand te houden. Er worden dan ook conform de vorige planologische situatie geen bouwmogelijkheden geboden binnen het gebied. De bebouwingsmogelijkheden bij de bestaande agrarische bedrijven langs de rand van dit gebied worden al geregeld in de recent vastgestelde beheersverordening "Buitengebied Edam-Volendam"
Het rijksbeleid op het gebied van ruimte en mobiliteit is in 2011 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). Voor het plangebied zijn de hoofddoelstelling "waarborgen van een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden", respectievelijk, nationaal belang nummer 10 (Ruimte voor behoud en versterking van (intern) nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten) en nationaal belang 11 (Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten) van toepassing.
De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. De beheersverordening sluit daarmee aan bij de genoemde hoofddoelstelling en de nader gestelde nationale belangen.
De nationale regels voor het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen zijn vastgelegd in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). In het Barro zijn ruimtelijke beperkingen opgenomen om nationale belangen te waarborgen. Dit zijn bijvoorbeeld belangen op het gebied van luchtvaart en hoogwaterveiligheid. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie en past daardoor binnen de regels die vastgesteld zijn in het Barro.
De provincie Noord-Holland heeft in 2010 een integrale structuurvisie vastgesteld, genaamd: Structuurvisie Noord-Holland 2040, kwaliteit door veelzijdigheid. Latere wijzigingen hadden geen effect op ruimtelijke plannen. In deze structuurvisie zijn de ruimtelijke ambities van de provincie vastgelegd. Op basis van deze structuurvisie is ook de provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Deze verordening bevat regels voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De provinciale structuurvisie en verordening zijn op 15 december 2014, 2 maart 2015 en 28 september 2015 geactualiseerd en gewijzigd vastgesteld en in werking getreden op 15 januari 2016.
Bij besluit van 27 juni 2016 is de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw gewijzigd met het oog op opstellingen voor zonne-energie (in werking getreden op 27 juni 2016). Op grond van deze wijziging is het niet toegestaan om de oprichting van één of meer opstellingen voor zonne-energie mogelijk te maken in het landelijk gebied, op gronden die zijn aangemerkt als bufferzones en/of weidevogelleefgebieden. Deze beheersverordening sluit hierbij aan.
De doelen in de provinciale ruimtelijke verordening voor het plangebied zijn:
De woningbouwlocatie de Lange Weeren ligt in het landelijk gebied. Het landelijk gebied is voornamelijk toegespitst op agrarische activiteiten en natuurwaarden. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV) stelt dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied (artikel 13 lid 1, zie bijlage 1 voor regels).
b. "Bufferzones"
De provincie heeft in de verordening een bufferzone opgenomen tussen Amsterdam en Purmerend. Het doel van de bufferzone is om de groene ruimte tussen de stedelijke gebieden te behouden. In de bufferzone worden daarom in het kader van deze beheersverordening nieuwe stedelijke ontwikkelingen niet toegestaan.
c. "Weidevogelleefgebied"
Het gebied is tevens aangewezen als 'Weidevogelleefgebied'. Noord-Holland is één van de provincies met de hoogste weidevogeldichtheid. Om terugval in het aantal populaties te voorkomen heeft de provincie weidevogelleefgebieden aangewezen. Dit zijn kenmerkende open gebieden. In de verordening zijn regels gesteld over mogelijk verstorende activiteiten vastgelegd. Bestaande agrarische activiteiten zijn niet aangewezen als agrarisch verstorende activiteiten. Het weidevogelleefgebied ter plaatse van de Lange Weeren is in het ontwerp-Natuurbeheerplan 2016 specifiek aangewezen als scholeksterleefgbebied.
Conclusie
Het huidige agrarisch gebruik (specifiek grasland) sluit aan bij de provinciale structuurvisie en provinciale ruimtelijke verordening. De beheersverordening verandert niets aan de huidige situatie, waardoor het geen afbreuk doet aan de beleidsdoelstellingen van de provincie en niet in strijd is met de provinciale ruimtelijke verordening.
Het doel van het opstellen van de beheersverordening is om over een actueel planologisch-juridisch kader te beschikken, in de vorm van een raadpleegbaar plan. Op dit moment geldt voor het gebied niet meer een bestemmingsplan. Dit plan biedt bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen, doordat een vergunningaanvraag noodzakelijk is voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Op grond van artikel 3.7, lid 3 Wro is het verboden om zonder vergunning aan de slag te gaan. In de toekomst zal een actueel bestemmingsplan voor het gebied opgesteld worden. Pas bij het bestemmingsplan zullen de noodzakelijke gebiedsonderzoeken en een eventuele m.e.r. procedure in beeld komen. De beheersverordening is alleen bedoeld om in de te overbruggen tijd over een actueel planologisch regime te beschikken.
De beheersverordening
De voorwaarden die in de wet worden gesteld aan beheersverordeningen en het totstandkomingproces daarvan, zijn:
De structuurvisie Edam-Volendam (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 februari 2009) beschrijft de uitdagingen, mogelijkheden en kansen voor de gemeente Edam-Volendam. Eén van de speerpunten uit de structuurvisie is de streekplanuitwerking 'Waterlands Wonen'. In de provinciale streekplanuitwerking is de locatie De Lange Weeren (en plangebied van deze verordening) aangewezen als zoekgebied voor 740 woningen. De structuurvisie geeft een visie op hoe de locatie de Lange Weeren op landschappelijk verantwoorde en cultuurhistorische wijze ontwikkeld kan worden. Belangrijke elementen uit deze visie zijn de derde ontsluitingsweg voor Volendam en het behoud van landschappelijke schakels.
In de structuurvisie is de Lange Weeren aangewezen als locatie voor de middellange termijn. Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte wordt voor dit gebied voorbereid. De beheersverordening biedt in de tussenliggende periode een adequaat planologisch regime.
Om tot een integrale verbetering van de leefomgevingskwaliteit te komen, wordt in een vroeg stadium de milieukwaliteit geïntegreerd in de planvormingsprocessen. Diverse milieuwetten, zoals de Wet Milieubeheer en de Wet Geluidhinder, hebben dan ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten is uitgevoerd voor het gehele buitengebied. Deze beheersverordening heeft alleen betrekking op agrarisch gebruik en grasland.
Uit hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer jo. het Besluit m.e.r. volgt een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage ter voorbereiding van een bestemmingsplan. Een milieueffectrapport (MER) brengt milieueffecten van plannen en programma's tijdens de voorbereiding ervan in beeld. Doel van de Wet (een vertaling van Europese richtlijn) is om milieubelangen een meer nadrukkelijke plaats te geven in de besluitvorming. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Van een planmer-plicht is sprake als:
1. Plannen het kader vormen voor (toekomstige) mer- of merbeoordelings-plichtige besluiten (artikel 7.2. Wm)
De beheersverordening bevat in het geheel geen (toekomstige) besluiten op grond van artikel 7.2 Wm.
2. Op grond van de Natuurbeschermingswet (NBW) een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19 NBW moet worden gemaakt (artikel 7.2. a Wm).
Dit is het geval als significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden als gevolg van nieuwe activiteiten die mogelijk zijn op basis van het bestemmingsplan niet kunnen worden uitgesloten. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. De beheersverordening bevat geen wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie, waardoor er geen significante effecten verwacht worden op (nabijgelegen) Natura 2000-gebieden.
Ten behoeve van deze beheersverordening is geen nader onderzoek naar de bodemgesteldheid gedaan (op grond van de Wet bodembescherming). Met deze beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Activiteiten betreffen alleen het bestaande agrarisch extensieve gebruik van de aanwezige weilanden. De gesteldheid van de bodem of effecten hierop zijn daarom niet aan de orde.
Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen betreffende luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 is 40 ìg/m3. Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wet Milieubeheer staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende vier voorwaarden voldoet:
Doordat er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn (activiteiten betreffen alleen het bestaande agrarisch extensieve gebruik van de aanwezige weilanden) voldoet deze beheersverordening direct aan de tweede voorwaarde.
Het aspect geluid vloeit voort uit de Wet Geluidhinder en kan worden onderverdeeld in geluid afkomstig van wegverkeer, railverkeer en industrie. De Wet Geluidhinder vormt het kader voor toetsing van initiatieven. Deze beheersverordening voorziet niet in geluidsgevoelige functies, waardoor een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat toekomstige bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient te worden aangetoond dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad.
Milieuzoneringen zijn wederkerig. Dit betekent dat bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot de bedrijven. Deze afstand is noodzakelijk, omdat anders het vergund recht van het bedrijf wordt aangetast, en omdat daarmee hinder voor toekomstige bewoners wordt voorkomen.
De Wet geurhinder en veehouderij gaat in op de toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten. Geurgevoelige objecten zijn objecten welke juridisch/planologisch bestemd zijn voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of op daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt. In de nabijheid van het plangebied liggen veehouderijen, echter doordat deze beheersverordening alleen voorziet in agrarisch gebruik van het grasland en geen geurgevoelige objecten aanwezig zijn, heeft de beheersverordening geen effect op het aspect geur. Deze beheersverordening voorziet tevens niet in vestiging of uitbreiding van veehouderijen.
Door het toepassen van een milieuzonering kan een bijdrage worden geleverd aan de afstemming tussen milieuhygiëne en ruimtelijke ordening. De vestigingsplaats van bedrijven en de door bedrijven uitgeoefende activiteiten dienen zodanig te worden beïnvloed dat het optreden van hinder met normale technische middelen kan worden voorkomen. De beheersverordening voorziet niet in vestigingsplaatsen voor bedrijven, waardoor een milieuzonering niet van toepassing is.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als lpg en toxische gassen. De externe veiligheidsregelgeving voor inrichtingen ligt vast in het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (BEVI, ministerie van VROM, 2004) en de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI, ministerie van VROM, 2004). De externe veiligheidsrichtlijnen voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Ministerie van V&W, 2004). Voor buisleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).
De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Doordat hier geen mogelijkheden geboden wordt voor woon- of verblijfsfuncties, zijn deze toetsen niet aan de orde.
Om te garanderen dat water voldoende aandacht krijgt bij het opstellen van ruimtelijke plannen is de zogenaamde 'watertoets' in het leven geroepen. Hiertoe hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen de “Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw”, de “Handreiking watertoets” en de “Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Doel van de watertoets is het vroegtijdig en expliciet betrekken van de waterbeheerders bij het planproces. Het resultaat hiervan wordt vastgelegd in de zogenaamde 'waterparagraaf'. In de beheersverordening wordt de huidige waterhuishoudkundige situatie intact gelaten en worden er geen mogelijkheden voor extra verharding geboden. Uitzondering is verharding ten behoeve van aanleg of uitbreiding van paden op grond van het aanlegvergunningenstelsel. In het aanlegvergunningenstelsel worden met de waterstaatkundige belangen rekeningen gehouden (zie artikel 3.4.4). Hierdoor is er geen noodzaak om een aparte waterparagraaf op te stellen.
Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, Ecologische Hoofdstructuur (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.
Gebiedsbescherming
Beschermde natuurmonumenten
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen beschermde natuurmonumenten. Wel verdient het heitje van Katham dit predicaat aangezien dit strookje land een van de oudste veenheides van Nederland is. Het ontstond door verlanding van de sloot en werd opgebouwd door veenmossen. Dit proces van hoogveenvorming gaat nog altijd door. In deze altijd vochtige en zure bodem groeien typische hoogveensoorten: vier soorten hei, inclusief lavendelheide en varens. Deze combinatie van heide-planten komt nergens anders in Noord-Holland voor. Sowieso zijn veenheiden heel zeldzaam in ons land. Waar de bodem wat steviger is, aan de kant van de weg, ligt een blauwgraslandje met soorten als tormentil, tandjesgras en moerasviooltje. Een bijzonder landschapje met aan het eind een echte Hollandse molen.
Ecologische Hoofdstructuur (NatuurNetwerkNederland tegenwoordig) en Natuurbeschermingswet (Natura 2000)
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebieds- en soortbescherming is de status EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Delen van het buitengebied van Edam-Volendam zijn ecologische hoofdstructuur. Dit geldt overigens niet voor het gebied van de onderhavige beheersverordening. De Lange Weeren is wel aangewezen als weidevogelleefgebied (zie volgende paragraaf). Het dichtst bijzijnde natura 2000 - gebied is het Markermeer en IJmeer. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die dit nabijgelegen Natura 2000-gebied beïnvloeden.
Figuur 4.1: Provinciale Ruimtelijke verordening, themakaart ecologie. Groen = weidevogelleefgebied. Blauw = EHS grote wateren.
Weidevogels
Weidevogels zijn karakteristiek voor Noord-Holland. Ze gedijen goed in het open (veen)weidelandschap. Hedendaags gaat het minder goed met de weidevogels doordat het traditionele landschap en de manier waarop dat wordt beheerd verdwijnen. De belangrijkste oorzaken zijn intensivering van het graslandgebruik, de hiermee gepaard gaande diepere ontwatering en terreinverlies, verstedelijking en verstoring. De provincie vindt zowel de weidevogels als het karakteristieke cultuurlandschap waarin zij verblijven belangrijk. Daarom beschermt zij deze landschappen tegen inbreuken op de openheid (zie ook paragraaf 3.2).
Tot de weidevogels worden gerekend Scholekster, Kievit, Tureluur, Grutto, Watersnip en Kemphaan, en vaak ook de eendensoorten Slobeend en Zomertaling, omdat deze in hetzelfde biotoop voorkomen. Een deel van het buitengebied van de gemeente Edam-Volendam kan dus worden aangemerkt als geschikt leefgebied voor weidevogels. Dit geldt ook voor onderhavig plangebied.
De onderhavige beheersverordening doet geen afbreuk aan de landschappelijke karakteristiek, de waterhuishouding in het gebied en leidt niet tot een toename van verstoring van het weidevogelgebied.
Soortenbescherming
De provincie Noord-Holland hecht veel waarde aan het in stand houden van flora en fauna in het gebied. De weidegronden en de natte overgangen worden gebruikt als leefgebied voor weidevogels als Tureluur, Kieviet, Grutto, Scholekster en Gele kwikstaart. Deze soorten zijn afhankelijk van hoge grondwaterstanden en natte voeten. Op de ondiepe delen in de sloot en in plassen die ontstaan op de weidegronden en akkers zijn rugstreeppadden aan te treffen. Ook worden de Bittervoorn en de Kleine Modderkruiper veelal aangetroffen in plaatselijke sloten.
De beheersverordening is niet ontwikkelingsgericht; uitsluitend het huidige gebruik wordt vastgelegd. In deze beheersverordening is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen om kleine ingrepen mogelijk te maken. Deze kleine ingrepen moeten vooraf getoetst worden aan de Flora- en faunawet (via het "aanlegvergunningenstelsel"). Hierdoor draagt de beheersverordening bij aan de bescherming van de soorten en de instandhouding van het leefgebied met weidevogels.
Op 1 januari 2012 is het Rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg (“Momo”) in werking getreden. Onderdeel van dit beleid vormt de aanpassing van diverse wet- en regelgeving, zoals het Bro, Besluit Omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz). De nieuwe wet- en regelgeving is per 1 januari 2012 ingegaan. Eén van de aspecten is dat met het aspect cultuurhistorie rekening gehouden moet worden in bestemmingsplannen en/of beheersverordeningen. De aanwezige cultuurhistorische waarde betreft de kenmerkende strookverkaveling. Deze wordt via het “aanlegvergunningstelsel” beschermd.
Conclusie
De beheersverordening is gelet hierop haalbaar wat betreft het aspect cultuurhistorie en houdt daarmee rekening.
De beheersverordening omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van de beheersverordening. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.
Sinds de Wro in werking is getreden is het digitale bestand leidend. De verbeelding bij dit plan is te raadplegen via de website RO Online (ruimtelijkeplannen.nl) en via de gemeentelijke website. Per locatie worden via deze digitale verbeelding alle relevante aspecten op eenvoudige wijze ontsloten. De analoge verbeelding, die te raadplegen is op het gemeentehuis, bestaat uit een kaartblad met een bijbehorende legenda. De verbeelding is in dit geval vormgegeven als een “besluitgebied”. Voor de gronden gelegen binnen dit gebied gelden de bij de verordening opgenomen regels.
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de planregels (artikel 2).
2. Verordeningsregels
In het tweede hoofdstuk zijn de regels voor de gronden in het plangebied opgenomen. Allereerst zijn de bestemmings-, bouw- en gebruiksregels voor het agrarisch gebruik opgenomen. Bestaande bouwwerken zijn toegestaan. Het gaat om legaal gebruik. Tot slot is het omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en voor werkzaamheden, zoals al opgenomen in het voorbereidingsbesluit d.d. 21 april 2016, hierin weer opgenomen.
3. Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het gaat om een antidubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
4. Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. Hoewel deze hier in wezen ook algemene regels betreffen, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
De wet schrijft geen voorbereidingsprocedure voor ten aanzien van vaststelling van een beheersverordening. De gemeente Edam-Volendam kiest er gezien het neutrale karakter van de beheersverordening (de beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk) voor om geen procedure voor inspraak en vooroverleg met vooroverlegpartners te doorlopen.
Omdat de beheersverordening eigenlijk de bestaande (feitelijke en/of juridische) situatie vastlegt en er dus geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, is er geen noodzaak tot opstellen van een exploitatieplan. Er worden met deze beheersverordening geen ontwikkelingen toegestaan waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie zou kunnen staan. Ook het aspect uitwerking of fasering is in dit plan niet aan de orde. Het opstellen van een exploitatieplan wordt dan ook om deze reden niet noodzakelijk geacht en is achterwege gelaten. Aan deze beheersverordening zijn alleen plankosten verbonden welke worden gedekt door de betreffende begrotingspost.
Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.