Type plan: beheersverordening
Naam van het plan: Edam-Zuid
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0385.BHVEdamZuid-vg01

Regels

 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Verordening
De beheersverordening Edam-Zuid  van de Gemeente Edam-Volendam;
1.2 Verbeelding
De analoge en digitale voorstelling van de in de beheersverordening opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
1.3 Beheersverordening
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0385.BHVEdamZuid-vg01 met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.4 Besluitgebied
Het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0385.BHVEdamZuid-vg01 met daarbij horende bestanden;
1.5 Achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.6 Bestaand
  1. ten aanzien van bouwwerken: een bouwwerk, dat ten tijde van de terinzagelegging van de inwerkingtreding van de beheersverordening legaal bestaat of legaal in uitvoering is en mag worden gebouwd krachtens een bouw-/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;
  2. ten aanzien van gebruik: het legale gebruik van gronden, opstallen en bouwwerken dat op het moment van de inwerkingtreding van de verordening bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime dan wel in overeenstemming of in uitvoering is krachtens een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing van de Wro of een afwijkingsprocedure van de Wabo;
1.7 Bestemmingsplan Atletiekbaan Edam
Het bestemmingsplan Atletiekbaan Edam zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 22 maart 2012;
1.8 Bestemmingsplan Edam-Zuid
Het bestemmingsplan Edam-Zuid zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 23 april 2009;
1.9 Bijbehorende bouwwerken
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.10 Ondergronds bouwen
Bouwen onder het maaiveld met een diepte van minimaal 0,5 m;
1.11 Overkapping
Een bijbehorend bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie zonder eigen wanden;
1.12 Provinciaal monument
Een onroerende zaak die van belang is voor de provincie Noord-Holland wegens haar cultuurhistorische waarde als bedoeld in de Provinciale Monumentenverordening Noord-Holland 2005;
1.13 Rijksmonument
Onroerend monument, dat is ingeschreven in de Erfgoedwet vastgestelde registers.
Artikel 2 Bestaand gebruik, bouwwerken, bestaande regeling
2.1 Bestaand gebruik
Op de gronden gelegen binnen het besluitgebied is het bestaande gebruik toegestaan.
2.2 Bestaande bouwwerken
Op de gronden gelegen binnen het besluitgebied zijn bestaande bouwwerken toegestaan.
2.3 Bestaande bijgebouwen
Ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouw’ is de bestaande oppervlakte, hoogte en/of breedte van bijbehorende bouwwerken die meer bedraagt dan hetgeen op basis van artikel 5 van het bestemmingsplan Edam-Zuid mogelijk is, toegestaan.
2.4 Bestaande regeling van toepassing
Op de onderhavige Beheersverordening Edam-Zuid zijn, met inachtneming van het bepaalde in deze beheersverordening, van overeenkomstige toepassing de voorschriften en bijbehorende plankaarten van het bestemmingsplan Edam-Zuid en Atletiekbaan, met uitzondering van de volgende artikelen van het bestemmingplan Edam-Zuid:
  1. artikel 1, lid 1, lid 11, lid 12, lid 16, lid 23;
  2. artikel 3, lid 3 sub h en lid 4;
  3. artikel 4, lid 4;
  4. artikel 5, lid 2 en 3, sub a en b;
  5. artikel 6, lid 2 en 3 sub a t/m e;
  6. artikel 20;
  7. artikel 23, 25 en 26.
en:
  1. gronden die op de verbeelding van een besluitsubvlak ‘Tuin’ of ‘Wonen’ zijn voorzien;
en met uitzondering van het volgende artikel uit het bestemmingsplan Atletiekbaan:
  1. artikel 8.
Artikel 3 Bouwregels voor bijbehorende bouwwerken bij woningen
3.1 Achtererfgebied
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het achtererfgebied;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 60% van het achtererfgebied met een maximum van 40 m²;
  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  5. de dakhelling van bijbehorende bouwwerken dient gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  6. de breedte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 50% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw;
  7. de gronden in het achtererfgebied die in de bestemmingsplannen Edam I, Edam II, 2e herziening, Edam III, Edam III, 5e herziening zijn voorzien van de bestemming Garageboxen en voor zover bebouwd, worden niet meegerekend bij het bebou-wingspercentage en de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder a.
3.2 Tuin
Op de gronden in het bestemmingsplan Edam-Zuid die zijn voorzien van de bestemming Tuin mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken worden gebouwd en gelden voor het bouwen de volgende bepalingen:
  1. aan de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw is een bijbehorend bouwwerk tot een maximale diepte van 1.00 m toegestaan met dien verstande dat indien het bijbehorend bouwwerk aan een zijgevel is gesitueerd, de breedte daarvan niet meer mag bedragen dan 50% van de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. met inachtneming van het bepaalde in sub a mogen bij hoeksituaties bijbehorend bouwwerken van de zijgevel met die van de voorgevel verbonden worden;
  3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  4. de maximale oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 6 m2;
  5. een bijbehorend bouwwerk dient minimaal 3 meter achter de voorgevel te worden geplaatst;
  6. voor wat betreft de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, is het bepaalde in artikel 21, lid 5 van het bestemmingsplan Edam-Zuid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4 Tuin
4.1 Besluitvlakomschrijving
Onverminderd het bepaalde in artikel 15 van de voorschriften van het bestemmingsplan Edam-Zuid (Waterkering) zijn de op de verbeelding voor ´Tuin` aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor de aanleg en instandhouding als tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken worden gebouwd en gelden voor het bouwen de volgende bepalingen:
  1. aan de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw is een bijbehorend bouwwerk tot een maximale diepte van 1.00 m toegestaan met dien verstande dat indien het bijbehorend bouwwerk aan een zijgevel is gesitueerd, de breedte daarvan niet meer mag bedragen dan 50% van de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. met inachtneming van het bepaalde in sub a mogen bij hoeksituaties bijbehorend bouwwerken van de zijgevel met die van de voorgevel verbonden worden;
  3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  4. de maximale oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 6 m2;
  5. een bijbehorend bouwwerk dient minimaal 3 meter achter de voorgevel te worden geplaatst;
  6. voor wat betreft de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, is het bepaalde in artikel 21, lid 5 van het bestemmingsplan Edam-Zuid van overeenkomstige toepassing;
  7. bij het bepalen van de maximale breedte onder sub a en het maximale oppervlakte onder sub d worden tevens de gronden betrokken die in het bestemmingsplan Edam-Zuid zijn voorzien van de bestemming Tuin behorend bij de op de aangren-zende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Artikel 5 Wonen
5.1 Besluitvlakomschrijving
Onverminderd het bepaalde in artikel 15 van deze voorschriften (Waterkering) zijn de op de verbeelding voor ‘Wonen’ aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor:
  1. woningen;
  2. daar waar dat op de plankaart met een aanduiding ‘gestapeld’ is aangegeven: woningen in gestapelde vorm;
  3. aanbouwen;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven, en
  2. bouwwerken geen gebouw zijnde.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1
Op deze gronden mogen ten behoeve van de (sub)bestemming uitsluitend worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen;
  2. aanbouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
met de daarbij behorende tuinen en erven.
 
5.2.2
Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
  1. woningen mogen niet worden samengevoegd op zodanige wijze dat het aantal woningen vermindert zoals aanwezig op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. voorzover op de plankaart geen bouwhoogte is aangegeven mag de bouwhoogte van het hoofdgebouw ten hoogste de oorspronkelijke bouwhoogte bedragen;
  4. voorzover op de plankaart geen nokhoogte is aangegeven mag de nokhoogte van het hoofdgebouw ten hoogste de oorspronkelijke nokhoogte bedragen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' wordt de voorgevel van hoofdgebouwen georiënteerd op de gevellijn;
  6. binnen de bestemming W3, voor zover grenzend aan de achter- en voorzijde van het hoofdgebouw mag de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen niet hoger zijn dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  7. voor wat betreft de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het bepaalde in artikel 21 als opgenomen in het bestemmingsplan Edam-Zuid;
  8. bebouwing onder maaiveld is niet toegestaan.
5.3 Vrijstelling
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1, ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mits wonen hoofddoel blijft en het ruimtebeslag voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep niet meer bedraagt dan 30 m2.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en besluitsubvlakken, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 6.1 mag ten behoeve van de andere bestemmingen en besluitsubvlakken, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien de bouwactiviteit betreft:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder het peil niet wordt vergroot;
  2. een bouwwerk dat wordt gebouwd zonder graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,40 meter onder peil;
  3. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m² en met graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,40 meter onder peil, mits:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
    2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade, aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden gebonden:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.2 Bouwverbod
Indien uit het onder artikel 6.2.1 onder d onder 1 bedoelde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 6.2.1. onder d onder 2 genoemde verplichtingen veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden, behoudens het bepaalde in artikel 6.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 50 m² of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  3. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  7. het ophogen en egaliseren van gronden.
6.3.2 Toegestane werken en werkzaamheden
Het in artikel 6.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.2;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. gelegen binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de vaststelling van het plan.
6.3.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. die werken of werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, niet zullen leiden tot een verstoring van één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
6.3.4 Voorwaarden vergunning
Voor zover de in artikel 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende verplichtingen wordt verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat het besluitsubvlak ‘Waarde – Archeologie 1’ naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en besluitsubvlakken, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 mag ten behoeve van de andere bestemmingen en besluitsubvlakken, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien de bouwactiviteit betreft:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder het peil niet wordt vergroot;
  2. een bouwwerk dat wordt gebouwd zonder graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,40 meter onder peil;
  3. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 500 m²;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 500 m² en met graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,40 meter onder peil, mits:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
    2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade, aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden gebonden:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.2 Bouwverbod
Indien uit het onder artikel 7.2.1 onder d onder 1 bedoelde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 7.2.1. onder d onder 2 genoemde verplichtingen veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden, behoudens het bepaalde in artikel 7.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  3. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  7. het ophogen en egaliseren van gronden.
7.3.2 Toegestane werken en werkzaamheden
Het in artikel 7.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in artikel 7.2.2;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. gelegen binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de vaststelling van het plan.
7.3.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. die werken of werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, niet zullen leiden tot een verstoring van één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.3.4 Voorwaarden vergunning
Voor zover de in artikel 7.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende verplichtingen wordt verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat het besluitsubvlak ‘Waarde – Archeologie 2’ naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en besluitsubvlakken, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 8.1 mag ten behoeve van de andere bestemmingen en besluitsubvlakken, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien de bouwactiviteit betreft:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder het peil niet wordt vergroot;
  2. een bouwwerk dat wordt gebouwd zonder graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,40 meter onder peil;
  3. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 2.500 m²;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² en met graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,40 meter onder peil, mits:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
    2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade, aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden gebonden:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.2 Bouwverbod
Indien uit het onder artikel 8.2.1 onder d onder 1 bedoelde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 8.2.1. onder d onder 2 genoemde verplichtingen veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden, behoudens het bepaalde in artikel 8.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  3. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,40 meter onder peil;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  7. het ophogen en egaliseren van gronden.
8.3.2 Toegestane werken en werkzaamheden
Het in artikel 8.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in artikel 8.2.2;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. gelegen binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de vaststelling van het plan.
8.3.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. die werken of werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, niet zullen leiden tot een verstoring van één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
8.3.4 Voorwaarden vergunning
Voor zover de in artikel 8.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende verplichtingen wordt verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat het besluitsubvlak ‘Waarde – Archeologie 3’ naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
Artikel 9 Waarde - Archeologie 4
9.1 Besluitvlakomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en besluitsubvlakken, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 9.1 mag ten behoeve van de andere bestemmingen en besluitsubvlakken, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien de bouwactiviteit betreft:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder het peil niet wordt vergroot;
  2. een bouwwerk dat wordt gebouwd zonder graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 4 meter onder peil;
  3. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 500 m²;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 500 m² en met graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 4 meter onder peil, mits:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
    2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade, aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden gebonden:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.2 Bouwverbod
Indien uit het onder artikel 9.2.1 onder d onder 1 bedoelde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 9.2.1. onder d onder 2 genoemde verplichtingen veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Verboden werken en werkzaamheden
Het is verboden, behoudens het bepaalde in artikel 9.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in artikel 9.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 4 meter onder peil, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 4 meter onder peil;
  3. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 4 meter onder peil;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  7. het ophogen en egaliseren van gronden.
9.3.2 Toegestane werken en werkzaamheden
Het in artikel 9.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in artikel 9.2.2;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. gelegen binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de vaststelling van het plan.
9.3.3 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. die werken of werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, niet zullen leiden tot een verstoring van één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
9.3.4 Voorwaarden vergunning
Voor zover de in artikel 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende verplichtingen wordt verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat het besluitsubvlak ‘Waarde – Archeologie 4’ naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.1 Dakkapellen
  1. dakkapellen op het voordakvlak zijn toegestaan, met dien verstande dat de breedte van de dakkapel ten hoogste 2,4 m, of in geval de gevelbreedte meer is dan 6 m, ten hoogste 40% van het dakvlak mag bedragen en ten minste 0,5 m uit de zijkant van het dakvlak dient te blijven;
  2. dakkapellen op een naar het openbaar gebied gekeerd zijdakvlak zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de breedte van érén of meer dakkapellen ten hoogste 40% van het dakvlak en per dakkapel de breedte ten hoogste 2,4 m mag bedragen;
    2. de dakkapellen ten minste 1,2 m uit zowel de voorkant als uit de achterkant van het dakvlak dienen te blijven;
  3. dakkapellen op een niet naar het openbaar gebied gekeerd zijdakvlak zijn toege-staan, met dien verstande dat de dakkapellen ten minste 1,2 m uit de voorkant en 0,5 m uit de achterkant van het dakvlak dienen te blijven;
  4. dakkapellen op het achterdakvlak zijn toegestaan, met dien verstande dat de dakkapellen ten minste 0,5 m uit de zijkant van het dakvlak dienen te blijven.
10.2 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is toegestaan voor zover gelegen binnen een bouwvlak als op-genomen in het bestemmingsplan Edam-Zuid, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil;
  • ondergronds bouwen mag geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en/of archeologische waarden.
 
Artikel 11 Algemene aanduidingregels
11.1 Monumenten
  1. ter plaatse van het besluitsubvlak ‘provinciaal monument' zijn de gronden mede bestemd voor een provinciaal monument.
  2. ter plaatse van het besluitsubvlak ‘rijksmonument' zijn de gronden mede bestemd voor een rijksmonument.
  3. ter plaatse van het besluitsubvlak ‘tuin bij gemaal’ zijn de gronden mede bestemd voor het gebruik als tuin.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Voldoende parkeergelegenheid
Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsre-gels die zijn neergelegd in het gemeentelijk parkeerbeleid (Parkeernota Edam-Volendam d.d. 23 mei 2011, waarin wordt uitgegaan van de CROW kencijfers parke-ren). Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) wordt gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.
12.2 Afwijken parkeergelegenheid
Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde onder 12.1 indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1.1 met maximaal 10%.
 
13.1.3 Uitzondering
Artikel 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtre-ding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
13.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
13.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
13.2.4 uitzondering
Artikel 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van de beheersverordening Edam-Zuid.