Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Bodem Diemen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0384.TAMBodem-VG01

Regels

Preambule
 
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het verwerken van de regels opgenomen in het TAM-voorbereidingsbesluit bodem Diemen en het TAM-voorbereidingsbesluit staalslakken en grondstabilisatie Diemen en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) van het omgevingsplan van de gemeente Diemen. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen. De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Diemen. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22a.' gelezen worden.
1 Algemene bepalingen
 
Artikel 1 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage II van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22a.
Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22a gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:
2.1 TAM-omgevingsplan
het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Bodem Diemen NL.IMRO.0384.TAMBodem-VG01 met identificatienummer TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Bodem Diemen van de gemeente Diemen.
2.2 afdeklaag:
en afdeklaag als bedoeld in artikel 4.1241 van het Besluit activiteiten leefomgeving of een isolatielaag die is aangebracht onder het voormalige Besluit uniforme saneringen of op grond van een saneringsplan of nazorgplan onder de voormalige Wet bodembescherming;
2.3 baggerspecie:
baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
2.4 bindmiddelen:
niet-vormgegeven stoffen die aan de bodem worden toegevoegd met als resultaat dat samen met de in de bodem aanwezige grond een stabilisaat ontstaat, waaronder in ieder geval kalk, cement en gips;
2.5 gebiedsspecifieke waarde voor het toepassen van grond of baggerspecie:
Lokale maximale waarde voor het toepassen van grond of baggerspecie, opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, aanhef en onder b, van de Omgevingswet;
2.6 grond:
grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
2.7 grondstabilisatie:
het stabiliseren van de bodem tot een stabilisaat als gevolg van de toevoeging van bindmiddelen aan de bodem;
2.8 hoogovenslak:
slak die is vrijgekomen bij de bereiding van ruwijzer in een hoogoven;
2.9 interventiewaarden bodemkwaliteit:
de waarden, opgenomen in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
2.10 leeflaag:
een laag grond of baggerspecie met een minimale dikte van minimaal 1,0 m met dezelfde kwaliteitseisen die gelden voor het toepassen van grond of baggerspecie;
2.11 LD - staalslak:
slak die vrijkomt bij de bereiding van staal volgens de methode van Linz-Donawitz;
2.12 locatie die is beschikt als ernst, geen spoed:
locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is;
2.13 niet-gezoneerd gebied op de Bodemkwaliteitskaart:
gebied dat niet is ingedeeld in een bepaalde zone of één van de zones op de zonekaart in bijlage I bij dit TAM-omgevingsplan (zie zonekaart bijlage 1 bij de regels) omdat er te weinig gegevens beschikbaar zijn over de bodemkwaliteit in dit gebied;
2.14 partij:
hoeveelheid materiaal die volgens de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit gestelde regels als partij wordt aangemerkt;
2.15 staalslak:
hoogovenslak of LD-staalslak;
2.16 waarde toelaatbare kwaliteit bodem:
de waarde, bedoeld in artikel 22.30 van dit omgevingsplan, in samenhang met artikel 6, derde en vierde lid, van dit TAM-omgevingsplan;
2.17 zone van de Bodemkwaliteitskaart:
gebied dat is ingedeeld in een zone op de zonekaart in bijlage I bij dit TAM-omgevingsplan;
Artikel 3 Toepassingsbereik
De regels in dit TAM-omgevingsplan gelden in aanvulling op de regels van het tijdelijke deel omgevingsplan van de gemeente Diemen, zoals deze op het moment van inwerkingtreding van dit plan is vastgesteld, en laten de regels uit het tijdelijke deel omgevingsplan verder ongewijzigd.
 
Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Bodem Diemen, heeft betrekking op de geometrische bepaalde planobjecten die zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO met identificatienummer NL.IMRO.0384.TAMBodem-VG01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
2 Bodem
 
Artikel 4 Afdeling 1.1 Bodemgevoelige gebouwen op een bodemgevoelige locatie
 
Artikel 5 Uitbreiding begrip sanerende of andere beschermende maatregel
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder een sanerende of andere beschermende maatregel verstaan:
  1. sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving of afdeling 1.3 van dit TAM-omgevingsplan; of
  2. sanering waarop artikel 3.1 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet van toepassing is en waarmee een vergelijkbaar saneringsresultaat wordt bereikt als bij toepassing van onderdeel 1.
Artikel 6 Afwijkende en aanvullende beoordelingsregels met betrekking tot bodemgevoelige gebouwen op een bodemgevoelige locatie
  1. In afwijking van artikel 22.29, eerste lid, onder c, onder 2°, van dit omgevingsplan geldt dat bij overschrijding van de waarde toelaatbare kwaliteit van de bodem, de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt genomen.
  2. In aanvulling op artikel 22.29, eerste lid van dit omgevingsplan wordt een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie alleen verleend als:
    1. het bevoegd gezag van oordeel is dat er geen verontreiniging van de bodem is, die zodanig is dat schade te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers van het gebouw; of
    2. het bevoegd gezag van oordeel is dat er een verontreiniging van de bodem is anders dan bedoeld in het eerste lid, die zodanig is dat schade te verwachten is voor de gezondheid van gebruikers van het gebouw, maar aannemelijk is dat met een of meer maatregelen de bodem of het gebouw toch geschikt kan worden gemaakt voor het beoogde gebruiksdoel.
  3. Het zinsdeel “in meer dan 25 m3 bodemvolume” in artikel 22.30, tweede lid, van dit omgevingsplan is niet van toepassing voor zover het gaat om de aanwezigheid van lood ter plaatse van de tuin of andere buitenruimte bij een woning, kinderdagverblijf en school.
  4. In afwijking van en in aanvulling op artikel 22.30, eerste lid, van dit omgevingsplan zijn voor de stoffen lood en PFAS de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor verschillende bodemgevoelige gebruiksfuncties opgenomen in tabel 6, waarbij het gaat om de gemeten waarden zonder bodemtypecorrectie:
 
Tabel 6
 
Bodemgevoelige gebruiksfunctie
Waarden lood (in mg/kg ds)Waarden PFOA en som-waarden PFAS-mengsels  (in µg /kg ds) Waarden PFOS en  overige PFAS (in µg /kg ds)
Ter plaatse van de tuin of andere buitenruimte:
  • Woning 
  • Kinderdagverblijf
  • School
3706059
Ter plaatse van het gebouw:
  • Woning
  • Kinderdagverblijf
  • School
 
Ter plaatse van het gebouw inclusief eventuele tuin of andere buitenruimte:
  • Overige bodemgevoelige gebouwen zoals winkel, kantoor
 
(geen wijziging: Interventiewaarde conform bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving)
6059
 
Artikel 7 Vergunningvoorschriften met betrekking tot een bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie: uitvoering sanering
Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van de artikelen 22.29 van dit omgevingsplan en artikel 6, eerste lid, van dit TAM-omgevingsplan, wordt ook het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan de ingebruikname van het bodemgevoelige gebouw, of een gedeelte daarvan, een sanerende of beschermende maatregel is uitgevoerd.
Artikel 8 Vergunningvoorschriften met betrekking tot een bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie: informatieplicht uitvoering sanering
Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van de artikelen 22.29 van dit omgevingsplan en artikel 6, eerste lid, van dit TAM-omgevingsplan, wordt ook het voorschrift verbonden dat het bodemgevoelige gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het bevoegd gezag ten minste een week van te voren is geïnformeerd over de wijze waarop een sanerende of andere beschermende maatregel is genomen.
Artikel 9 Vergunningvoorschriften met betrekking tot een bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie: geschikt maken van de bodem
  1. Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van de artikelen 22.29 van dit omgevingsplan en artikel 6, tweede lid, onder ii., van dit TAM-omgevingsplan, kan het voorschrift worden verbonden dat:
    1. voldoende ventilatievoorzieningen in het gebouw worden aangebracht;
    2. een dampdichte laag wordt aangebracht;
    3. een afdeklaag wordt aangebracht; of
    4. de grond wordt ontgraven.
  2. Als aan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie een voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt verbonden, wordt ook het voorschrift verbonden dat ten minste een week voordat het bodemgevoelige gebouw of een gedeelte daarvan in gebruik wordt genomen het bevoegd gezag wordt geïnformeerd over de manier waarop de maatregelen zijn genomen.
Artikel 10 Aanvraagvereisten in verband met beoordeling bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie
  1. In afwijking van artikel 22.35, onder j, van dit omgevingsplan worden, als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    1. de resultaten van de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
    2. als de waarde toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 22.30, tweede lid, van dit omgevingsplan of artikel 5, derde en vierde lid, van dit  TAM-omgevingsplan wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt genomen.
  2. In aanvulling op het eerste lid, aanhef en onder a, wordt bij de aanwezigheid van asbestverdacht bouw- of sloopafval of asbestverdacht recyclinggranulaat in de bodem, het resultaat van een onderzoek verstrekt dat is verricht overeenkomstig NEN 5897 als sprake is van meer dan 50% bodemvreemd materiaal.
  3. In aanvulling op het eerste lid, aanhef onder a, wordt op een locatie in zone 3 van de Bodemkwaliteitskaart (zie zonekaart bijlage 1 bij de regels) of in een niet-gezoneerd gebied op de Bodemkwaliteitskaart een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving uitgevoerd, ook als op grond van een vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving geen verdenking bestaat op de aanwezigheid van een specifieke verontreiniging van de bodem.
  4. Het derde lid is niet van toepassing op een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving als uit het vooronderzoek bodem, bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving, blijkt dat de locatie onverdacht is of de gerezen verdenkingen een verkennend onderzoek als bedoeld in het derde lid niet rechtvaardigen.
  5. De resultaten van een bodemonderzoek voldoen aan de eisen voor aanlevering zoals opgenomen in bijlage II bij dit TAM-omgevingsplan en worden verstrekt in:
    1. PDF-formaat, en:
    2. ook in XML-formaat volgens SIKB0101, voor zover het gaat om gegevens die zich daarvoor lenen.
  6. Als sprake is van overschrijding van de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving, een onderbouwing dat de overschrijding niet leidt tot een risico voor de gezondheid bij het gebruik van de bodemgevoelige locatie.
Artikel 11 Afdeling 1.2 Graven
Artikel 12 Paragraaf 1.2.1 Kleinschalig graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit
 
Artikel 13 Toepassingsbereik
  1. Deze paragraaf geldt voor het kleinschalig graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, als het bodemvolume waarin wordt gegraven 25 m3 of minder is.
  2. Het kleinschalig graven in de bodem als bedoeld in het eerste lid omvat ook:
    1. het zeven van de uitkomende grond op dezelfde locatie;
    2. het tijdelijk opslaan van grond; en
    3. het terugplaatsen van grond na afloop van tijdelijk uitnemen.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    1. het graven in de waterbodem;
    2. het tijdelijk uitnemen bij graafwerkzaamheden in een tuin bij een woning als de uitgenomen grond wordt teruggeplaatst in die tuin; of
    3. het tijdelijk uitnemen in een bodemvolume tot 1 m3 in overige situaties als de uitgenomen grond wordt teruggeplaatst op of nabij het ontgravingsprofiel.
  4. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
    1. interventiewaarden bodemkwaliteit: de waarden, opgenomen in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
    2. grond: grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
    3. partij: hoeveelheid materiaal die volgens de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit gestelde regels als partij wordt aangemerkt; en
    4. locatie die is beschikt als ernst, geen spoed: locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Artikel 14 Voorafgaand bodemonderzoek
  1. Voordat kleinschalig in de bodem gegraven wordt, wordt voldaan aan de regels over het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  2. Als het gaat om het kleinschalig graven in de bodem op een locatie in de openbare weg of in een nietgezoneerd gebied op de Bodemkwaliteitskaart (zie zonekaart bijlage 1 bij de regels), wordt een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving verricht, ook als op grond van een vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving geen verdenking bestaat op de aanwezigheid van een specifieke verontreiniging van de bodem.
  3. Het tweede lid geldt niet voor zover het bevoegd gezag al over voldoende onderzoeksresultaten beschikt.
  4. In afwijking van het tweede lid kan worden afgezien van het verrichten van een verkennend onderzoek. In dat geval gelden de regels van paragraaf 22.3.7.2 van dit omgevingsplan of paragraaf 1.2.2 van dit TAM-omgevingsplan.
  5. Dit artikel geldt niet bij een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur.
Artikel 15 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit
  1. Als een verkennend bodemonderzoek is verricht wordt dit samen met het vooronderzoek bodem ten minste een week voor het begin van het kleinschalig graven aan het bevoegd gezag verstrekt.
  2. Het verkennend bodemonderzoek voldoet aan de eisen voor aanlevering zoals opgenomen in bijlage II bij de regels bij dit TAM-omgevingsplan en wordt verstrekt in:
    1. PDF-formaat; en
    2. ook in XML-formaat volgens SIKB0101, voor zover het gaat om gegevens die zich daarvoor lenen.
  3. Dit artikel geldt niet bij een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur.
Artikel 16 Gegevens en bescheiden: na spoedreparatie vitale ondergrondse infrastructuur
Bij een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur op een locatie in de openbare weg, op een locatie die is beschikt als ernst, geen spoed of in een niet-gezoneerd gebied op de Bodemkwaliteitskaart (zie zonekaart bijlage 1 bij de regels) worden, als sprake is van afvoer van grond, aan het bevoegd gezag, onverwijld na beëindiging van de spoedreparatie gegevens en bescheiden verstrekt over:
  1. de begrenzing van de activiteit;
  2. de data waarop de activiteit is verricht; en
  3. de aanleiding en het doel van de activiteit.
Artikel 17 Gegevens en bescheiden: beschikbaar op locatie
De onderzoeken, bedoeld in artikel 15 van dit TAM-omgevingsplan, zijn beschikbaar op de locatie tijdens het uitvoeren van de activiteit.
Artikel 18 Grond gescheiden houden
  1. Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen worden bij het kleinschalig graven, partijen grond van verschillende kwaliteitsklassen, waarin de partijen op grond van artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit zijn ingedeeld, en civieltechnisch scheidbare grondsoorten, zoveel mogelijk gescheiden gehouden.
  2. Gescheiden gehouden partijen grond als bedoeld in het eerste lid worden gescheiden opgeslagen.
Artikel 19 Tijdelijk uitnemen van grond
  1. Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt na het tijdelijk uitnemen van grond, die grond op of nabij het ontgravingsprofiel teruggebracht in de bodem.
  2. In afwijking van het eerste lid wordt grond na het tijdelijk uitnemen niet teruggebracht in de bodem als de grond een bewerking heeft ondergaan anders dan het uitzeven van bodemvreemd materiaal.
Artikel 20 Geen grond met PFAS terugplaatsen
In afwijking van artikel 19, eerste lid, van dit TAM-omgevingsplan, wordt grond met verontreiniging met PFAS na het tijdelijk uitnemen niet teruggebracht in de bodem als een of meer van de volgende waarden worden overschreden waarbij het gaat om de gemeten waarde zonder bodemtypecorrectie:
  1. 59 µg/kg ds bij PFOS;
  2. 60 µg/kg ds bij PFOA of een mengsel van PFAS; of
  3. c59 µg/kg ds bij overige PFAS.
Artikel 21 Tijdelijke opslag van vrijkomende grond
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt grond die bij het graven is vrijgekomen niet langer dan acht weken na beëindiging van het graven in de directe nabijheid van de ontgravingslocatie opgeslagen.
Artikel 22 Paragraaf 1.2.2 Kleinschalig graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit
Artikel 23 Toepassingsbereik
  1. Deze paragraaf geldt voor het kleinschalig graven in de bodem, bedoeld in artikel 22.127 van dit omgevingsplan.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    1. het tijdelijk uitnemen bij graafwerkzaamheden in een tuin bij een woning, als de uitgenomen grond wordt teruggeplaatst in die tuin; of
    2. het tijdelijk uitnemen in een bodemvolume tot 1 m3 in overige situaties, als de uitgenomen grond wordt teruggeplaatst op of nabij het ontgravingsprofiel.
  3. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
    1. interventiewaarden bodemkwaliteit: de waarden, opgenomen in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
    2. grond: grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
    3. partij: hoeveelheid materiaal die volgens de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit gestelde regels als partij wordt aangemerkt;
    4. locatie die is beschikt als ernst, geen spoed: locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is; en
    5. afdeklaag: afdeklaag als bedoeld in artikel 4.1241 van het Besluit activiteiten leefomgeving of een isolatielaag die is aangebracht onder het voormalige Besluit uniforme saneringen of op grond van een saneringsplan of nazorgplan onder de voormalige Wet bodembescherming.
Artikel 24 Voorafgaand bodemonderzoek
  1. Voordat kleinschalig in de bodem gegraven wordt, wordt voldaan aan de regels over het voorafgaand bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  2. In aanvulling op het eerste lid wordt als het gaat om het graven in de bodem op een locatie in de openbare weg of in een niet-gezoneerd gebied op de Bodemkwaliteitskaart (zie zonekaart bijlage 1 bij de regels), een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving verricht, ook als op grond van een vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving geen verdenking bestaat op de aanwezigheid van een specifieke verontreiniging van de bodem.
  3. Het tweede lid is niet van toepassing voor zover het bevoegd gezag al over voldoende onderzoeksresultaten beschikt.
  4. In afwijking van het tweede lid kan worden afgezien van het verrichten van een verkennend onderzoek. In dat geval gelden de regels van paragraaf 22.3.7.2 van het omgevingsplan en paragraaf 1.2.2 van dit TAM-omgevingsplan.
  5. Dit artikel geldt niet bij een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur.
Artikel 25 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit
  1. Artikel 22.128, derde lid, aanhef en onder a, van dit omgevingsplan, is niet van toepassing als het gaat om kleinschalig graven op een locatie waar een afdeklaag is aangebracht en de ontgraving dieper reikt dan deze afdeklaag.
  2. Als het gaat om kleinschalig graven op een locatie waar een afdeklaag is aangebracht en de ontgraving dieper reikt dan deze afdeklaag, worden ten minste een week voor het begin van het kleinschalig graven ook gegevens en bescheiden verstrekt over de naam en het adres van de natuurlijke persoon en de onderneming die de milieukundige begeleiding, bedoeld in artikel 22.130 van dit omgevingsplan, gaan verrichten. Dit geldt niet bij een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur.
  3. Onverwijld na het wijzigen van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het tweede lid, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het bevoegd gezag.
  4. Als een verkennend bodemonderzoek is verricht wordt dit samen met het vooronderzoek bodem ten minste een week voor het begin van het kleinschalig graven volgens de eisen voor aanlevering zoals opgenomen in bijlage II bij de regels bij dit TAM-omgevingsplan aan het bevoegd gezag verstrekt in:
    1. PDF-formaat; en
    2. ook in XML-formaat volgens SIKB0101, voor zover het gaat om gegevens die zich daarvoor lenen.
Artikel 26 Gegevens en bescheiden: na spoedreparatie vitale ondergrondse infrastructuur
Bij een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur op een locatie in de openbare weg, op een locatie die is beschikt als ernst, geen spoed of in een niet-gezoneerd gebied op de Bodemkwaliteitskaart (zie zonekaart bijlage 1 bij de regels) worden, als sprake is van afvoer van grond, aan het bevoegd gezag, onverwijld na beëindiging van de spoedreparatie gegevens en bescheiden verstrekt over:
  1. de begrenzing van de activiteit;
  2. de data waarop de activiteit is verricht; en
  3. de aanleiding en het doel van de activiteit.
Artikel 27 Gegevens en bescheiden: beschikbaar op locatie
De gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 22.128 van dit omgevingsplan of artikel 25 van dit TAM-omgevingsplan, zijn beschikbaar op de locatie tijdens het uitvoeren van de activiteit.
Artikel 28 Afzetten ontgravingslocatie en tijdelijke opslag van grond (hekwerk)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt om de ontgravingslocatie inclusief de opgeslagen partijen grond een hekwerk geplaatst of op een andere manier geborgd dat de locatie niet toegankelijk is voor derden.
Artikel 29 Grond gescheiden houden
  1. Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen worden bij het kleinschalig graven, partijen grond van verschillende kwaliteitsklassen, waarin de partijen op grond van artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit zijn ingedeeld, en civieltechnisch scheidbare grondsoorten, zoveel mogelijk gescheiden gehouden.
  2. Gescheiden gehouden partijen grond als bedoeld in het eerste lid worden gescheiden opgeslagen.
Artikel 30 Tijdelijk uitnemen van grond
  1. Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt na het tijdelijk uitnemen van grond, die grond in hetzelfde ontgravingsprofiel teruggebracht in de bodem.
  2. In afwijking van het eerste lid wordt grond na het tijdelijk uitnemen niet teruggebracht in de bodem als de grond een bewerking heeft ondergaan anders dan het uitzeven van bodemvreemd materiaal.
Artikel 31 Geen grond met mobiele verontreiniging terugplaatsen
  1. In afwijking van artikel 30, eerste lid, van dit TAM-omgevingsplan wordt grond na het tijdelijk uitnemen niet teruggebracht in de bodem als:
    1. een of meer van de interventiewaarden bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving, worden overschreden voor de in tabel 31 opgenomen mobiele stoffen; of
    2. bij de aanwezigheid van PFAS een of meer van de volgende waarden worden overschreden waarbij het gaat om de gemeten waarde zonder bodemtypecorrectie:
      1. 159 µg/kg ds bij PFOS;
      2. 60 µg/kg ds bij PFOA of een mengsel van PFAS; of
      3. 59 µg/kg ds bij overige PFAS.
  2. Het eerste lid, aanhef en onder a geldt niet, als uit een grondwateronderzoek dat is uitgevoerd volgens NEN 5740 of NTA 5755 blijkt dat de signaleringsparameters, bedoeld in bijlage Vd bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de in tabel 31 opgenomen mobiele stoffen niet worden overschreden.
Tabel 31 
Mobiele stoffen
a. Aromatische verbindingen:
Benzeen
Ethylbenzeen
Tolueen
Xylenen (som)
b. Gechloreerde koolwaterstoffen, subgroep vluchtige chloorkoolwaterstoffen:
monochlooretheen (vinylchloride)
dichloormethaan
1,1-dichloorethaan
1,2-dichloorethaan
1,1-dichlooretheen
1,2-dichlooretheen (som)
dichloorpropanen (som)
trichloormethaan (chloroform)
1,1,1-trichloorethaan
1,1,2-trichloorethaan
trichlooretheen (tri)
tetrachloormethaan (tetra)
tetrachlooretheen (per)
c. Overige stoffen:
Minerale olie
Artikel 32 Kwaliteitsborging uitvoeren kleinschalig graven
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt het kleinschalig graven uitgevoerd volgens BRL SIKB 7000, als het graven plaatsvindt op een locatie waar een afdeklaag is aangebracht en de ontgraving dieper reikt dan deze afdeklaag.
Artikel 33 Paragraaf 1.2.3 Graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, anders dan kleinschalig graven
Artikel 34 Toepassingsbereik
  1. Deze paragraaf is van toepassing op het graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48d van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  2. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
    1. interventiewaarden bodemkwaliteit: de waarden, opgenomen in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
    2. grond: grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit; en
    3. partij: hoeveelheid materiaal die volgens de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit gestelde regels als partij wordt aangemerkt.
Artikel 35 Voorafgaand bodemonderzoek
  1. In aanvulling op artikel 4.1221 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt, als het gaat om het graven in de bodem op een locatie in de openbare weg of in een niet-gezoneerd gebied op de Bodemkwaliteitskaart (zie zonekaart bijlage 1 bij de regels), een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving verricht, ook als op grond van een vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving geen verdenking bestaat op de aanwezigheid van een specifieke verontreiniging van de bodem.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bevoegd gezag al over voldoende onderzoeksresultaten beschikt.
Artikel 36 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit
  1. In aanvulling op artikel 4.1220 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden aan het bevoegd gezag ten minste een week voor het begin van het graven de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 35 van dit TAM-omgevingsplan, verstrekt.
  2. Het eerste lid geldt niet als alleen sprake is van een vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  3. De onderzoeken, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de eisen voor aanlevering zoals opgenomen in bijlage II bij de regels bij dit TAM-omgevingsplan en worden verstrekt in:
    1. PDF-formaat; en
    2. ook in XML-formaat volgens SIKB0101, voor zover het gaat om gegevens die zich daarvoor lenen.
Artikel 37 Gegevens en bescheiden: beschikbaar op locatie
De gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 4.1220, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, en de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, en artikel 35 van dit TAM-omgevingsplan, zijn beschikbaar op locatie tijdens het uitvoeren van de activiteit.
Artikel 38 Grondsoorten gescheiden houden
  1. In aanvulling op artikel 4.1222 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden, met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen, civieltechnisch scheidbare grondsoorten gescheiden gehouden.
  2. Gescheiden partijen grond als bedoeld in het eerste lid worden gescheiden opgeslagen.
Artikel 39 Geen grond met PFAS terugplaatsen
In afwijking van artikel 4.1222a, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt grond met verontreiniging met PFAS na het tijdelijk uitnemen niet teruggebracht in de bodem als een of meer van de volgende waarden worden overschreden waarbij het gaat om de gemeten waarde zonder bodemtypecorrectie:
  1. 59 µg/kg ds bij PFOS;
  2. 60 µg/kg ds bij PFOA of een mengsel van PFAS; of
  3. 59 µg/kg ds bij overige PFAS.
Artikel 40 Paragraaf 1.2.4 Graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, anders dan kleinschalig graven
Artikel 41 Toepassingsbereik
  1. Deze paragraaf geldt voor het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  2. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
    1. interventiewaarden bodemkwaliteit: de waarden, opgenomen in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
    2. grond: grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit; en
    3. partij: hoeveelheid materiaal die volgens de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit gestelde regels als partij wordt aangemerkt.
Artikel 42 Voorafgaand bodemonderzoek
  1. In aanvulling op artikel 4.1229 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt, als het gaat om het graven in de bodem op een locatie in de openbare weg of in een niet-gezoneerd gebied op de Bodemkwaliteitskaart (zie zonekaart bijlage 1 bij de regels), een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving verricht, ook als op grond van een vooronderzoek bodem als bedoeld in artikel 5.7a van het Besluit activiteiten leefomgeving geen verdenking bestaat op de aanwezigheid van een specifieke verontreiniging van de bodem.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bevoegd gezag al over voldoende onderzoeksresultaten beschikt.
Artikel 43 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit
  1. In aanvulling op artikel 4.1226 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor het begin van het graven het verkennend bodemonderzoek, bedoeld in artikel 42 van dit TAM-omgevingsplan, verstrekt.
  2. De onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 42 van dit TAM-omgevingsplan, voldoen aan de eisen voor aanlevering zoals opgenomen in bijlage II bij de regels bij dit TAM-omgevingsplan en worden verstrekt in:
    1. PDF-formaat; en
    2. ook in XML-formaat volgens SIKB0101, voor zover het gaat om gegevens die zich daarvoor lenen.
Artikel 44 Gegevens en bescheiden: beschikbaar op locatie
De gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 4.1225, tweede lid, artikel 4.1226, eerste en tweede lid, en artikel 4.1227, eerste en tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, en artikel 42 van dit TAM-omgevingsplan, zijn beschikbaar op locatie tijdens het uitvoeren van de activiteit.
Artikel 45 Actuele risico’s
Als bij het graven sprake is van actuele risico’s door het onverwacht aantreffen van asbest, asbestverdacht materiaal of een andere verontreiniging wordt het bevoegd gezag hierover direct geïnformeerd.
Artikel 46 Afzetten ontgravingslocatie en tijdelijke opslag van grond (hekwerk)
Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt om de ontgravingslocatie inclusief de opgeslagen partijen grond een hekwerk geplaatst of op een andere manier geborgd dat de locatie niet toegankelijk is voor derden.
Artikel 47 Grondsoorten gescheiden houden
  1. In aanvulling op artikel 4.1230, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving worden, met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen worden, civieltechnisch scheidbare grondsoorten gescheiden gehouden, ook als het licht verontreinigde grond betreft.
  2. Gescheiden gehouden partijen grond als bedoeld in het eerste lid worden gescheiden opgeslagen.
Artikel 48 Geen grond met mobiele verontreiniging terugplaatsen
  1. In afwijking van artikel 4.1230a, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt grond na het tijdelijk uitnemen, niet teruggebracht in de bodem als:
    1. een of meer van de interventiewaarden bodemkwaliteit als bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving, worden overschreden voor de in tabel 48 opgenomen mobiele stoffen; of
    2. bij de aanwezigheid van PFAS een of meer van de volgende waarden worden overschreden waarbij het gaat om de gemeten waarde zonder bodemtypecorrectie:
      1. 59 µg/kg ds bij PFOS;
      2. 60 µg/kg ds bij PFOA of een mengsel van PFAS; of
      3. 59 µg/kg ds bij overige PFAS.
  2. Het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet, als uit een grondwateronderzoek dat is uitgevoerd volgens NEN 5740 of NTA 5755 blijkt dat de signaleringsparameters, bedoeld in bijlage Vd bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de in tabel 48 opgenomen mobiele stoffen niet worden overschreden.
Tabel 48 
 
Mobiele stoffen
a. Aromatische verbindingen:
Benzeen
Ethylbenzeen
Tolueen
Xylenen (som)
b. Gechloreerde koolwaterstoffen, subgroep vluchtige chloorkoolwaterstoffen:
monochlooretheen (vinylchloride)
dichloormethaan
1,1-dichloorethaan
1,2-dichloorethaan
1,1-dichlooretheen
1,2-dichlooretheen (som)
dichloorpropanen (som)
trichloormethaan (chloroform)
1,1,1-trichloorethaan
1,1,2-trichloorethaan
trichlooretheen (tri)
tetrachloormethaan (tetra)
tetrachlooretheen (per)
c. Overige stoffen:
Minerale olie
 
        

 
 
 
Artikel 49 Afdeling 1.3 Saneren
Artikel 50 Toepassingsbereik
  1. Deze afdeling is van toepassing op het saneren van de bodem als bedoeld in artikel 3.48h van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  2. In deze afdeling wordt verstaan onder:
    1. grond: grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
    2. baggerspecie: baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit; en
    3. waarde toelaatbare kwaliteit bodem: de waarde, bedoeld in artikel 22.30 van dit omgevingsplan, in samenhang met artikel 6, derde en vierde lid, van dit TAM-omgevingsplan.
    4. gebiedsspecifieke waarde voor het toepassen van grond of baggerspecie: lokale maximale waarde voor het toepassen van grond of baggerspecie, opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
Artikel 51 Verwijderen verontreiniging met vluchtige stoffen
  1. Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het beschermen van de kwaliteit van de bodem vindt, in afwijking van artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw, het saneren van de bodem alleen plaats met de saneringsaanpak verwijderen van verontreiniging, bedoeld in artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving, als het gaat om de aanwezigheid van verontreiniging met vluchtige stoffen boven de waarde toelaatbare kwaliteit bodem op de plek van het gebouw.
  2. Onder vluchtige stoffen wordt verstaan de in tabel 51 opgenomen vluchtige stoffen.
  3. De bevoegdheid om een maatwerkvoorschrift te stellen als bedoeld in artikel 55 van dit TAM-omgevingsplan houdt in ieder geval in dat het bevoegd gezag kan toestaan dat de verontreiniging met vluchtige stoffen, bedoeld in het eerste lid, niet volledig wordt verwijderd, als volledige verwijdering van de verontreiniging redelijkerwijs niet kan worden gevraagd door:
    1. fysieke belemmeringen in de bodem; of
    2. de grote diepte van de verontreiniging.
                 
Tabel 51
      
Mobiele stoffen
a. Aromatische verbindingen:
Benzeen
Ethylbenzeen
Tolueen
Xylenen (som)
b. Gechloreerde koolwaterstoffen, subgroep vluchtige chloorkoolwaterstoffen:
monochlooretheen (vinylchloride)
dichloormethaan
1,1-dichloorethaan
1,2-dichloorethaan
1,1-dichlooretheen
1,2-dichlooretheen (som)
dichloorpropanen (som)
trichloormethaan (chloroform)
1,1,1-trichloorethaan
1,1,2-trichloorethaan
trichlooretheen (tri)
tetrachloormethaan (tetra)
tetrachlooretheen (per)
c. Overige stoffen:
Minerale olie
        
Artikel 52 Geen mobiele verontreiniging herschikken
  1. Met het oog op het beschermen van de gezondheid en het beschermen van de kwaliteit van de bodem wordt, in afwijking van artikel 4.1241, vijfde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, grond niet herschikt onder een afdeklaag als:
    1. een of meer van de interventiewaarden bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving, worden overschreden voor de in tabel 52 opgenomen mobiele stoffen; of
    2. bij de aanwezigheid van PFAS een of meer van de volgende waarden worden overschreden waarbij het gaat om de gemeten waarde zonder bodemtypecorrectie:
      1. 59 µg/kg ds bij PFOS;
      2. 60 µg/kg ds bij PFOA of een mengsel van PFAS; of
      3. 59 µg/kg ds bij overige PFAS.
  2. Het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet, als uit een grondwateronderzoek dat is verricht volgens NEN 5740 of NTA 5755 blijkt dat de signaleringsparameters, bedoeld in bijlage Vd bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet worden overschreden voor deze mobiele stoffen.
Tabel 52   
Mobiele stoffen
a. Aromatische verbindingen:
Benzeen
Ethylbenzeen
Tolueen
Xylenen (som)
b. Gechloreerde koolwaterstoffen, subgroep vluchtige chloorkoolwaterstoffen:  
monochlooretheen (vinylchloride)
dichloormethaan
1,1-dichloorethaan
1,2-dichloorethaan
1,1-dichlooretheen
1,2-dichlooretheen (som)
dichloorpropanen (som)
trichloormethaan (chloroform)
1,1,2-trichloorethaan
trichlooretheen (tri)
tetrachloormethaan (tetra)
tetrachlooretheen (per)
c. Overige stoffen:
Minerale olie
  
      
Artikel 53 Terugsaneerwaarden gelijk aan gebiedsspecifieke kwaliteitseisen toepassen grond
Als op de locatie waar de sanering plaatsvindt een gebiedsspecifieke waarde voor het toepassen van grond of baggerspecie geldt wordt in afwijking van artikel 4.1242, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, verontreiniging van de bodem verwijderd door de grond te ontgraven totdat de stof niet meer voorkomt in een concentratie die hoger is dan die gebiedsspecifieke waarde.
Artikel 54 Afdeling 1.4 Maatwerk
Artikel 55 Maatwerk
  1. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de afdelingen 1.2 en 1.3 van dit TAM-omgevingsplan.
  2. Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de afdelingen 1.2 en 1.3 van dit TAM-omgevingsplan.
  3. Een maatwerkvoorschrift wordt gesteld met het oog op:
    1. het beschermen van de gezondheid;
    2. het beschermen van de kwaliteit van de bodem; of
    3. Het doelmatig beheer van afvalstoffen.
  4. Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de beoordelingsregels in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
3 Toepassen van bouwstoffen op of in de bodem: Staalslakken en grondstabilisatie
Artikel 56 Toepassingsbereik
  1. Deze paragraaf is, in aanvulling op paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving, van toepassing op het toepassen van bouwstoffen als bedoeld in artikel 3.48m van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om:
    1. het toepassen van staalslakken; en
    2. grondstabilisatie.
  2. In deze paragraaf wordt verstaan onder
    1. bouwstof: bouwstof als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;
    2. bindmiddelen: niet-vormgegeven stoffen die aan de bodem worden toegevoegd met als resultaat dat samen met de in de bodem aanwezige grond een stabilisaat ontstaat, waaronder in ieder geval kalk, cement en gips.
    3. grondstabilisatie: het stabiliseren van de bodem tot een stabilisaat als gevolg van de toevoeging van bindmiddelen aan de bodem;
    4. staalslak: hoogovenslak of LD-staalslak;
    5. hoogovenslak: slak die is vrijgekomen bij de bereiding van ruwijzer in een hoogoven; en
    6. LD-staalslak: slak die vrijkomt bij de bereiding van staal volgens de methode van Linz-Donawitz;
Artikel 57 Melding toepassen staalslakken
  1. Het is verboden om staalslakken of bouwstoffen die voor meer dan 20 gewichtsprocenten uit staalslakken bestaan toe te passen als bouwstof zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
  2. De melding bevat:
    1. de verwachte datum waarop de staalslakken in het werk worden toegepast;
    2. de verwachte datum waarop het werk waarin de staalslakken worden toegepast zal zijn voltooid;
    3. een milieuverklaring bodemkwaliteit die betrekking heeft op de toe te passen staalslakken;
    4. de herkomst van de staalslakken;
    5. de hoeveelheid van de staalslakken in kubieke meters die in totaal in het werk zullen worden toegepast;
    6. de dimensionering van het werk in het kader waarvan de staalslakken worden toegepast;
    7. de onderbouwing van de functionaliteit van het werk;
    8. de coördinaten van de ontvangende landbodem, tenzij het adres daarvan is vermeld; en
    9. een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen die worden getroffen om te voorkomen dat de staalslakken de zuurgraad van het grondwater of nabijgelegen oppervlaktewater significant beïnvloeden of anderszins in strijd met de zorgplicht, bedoeld in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden toegepast.
  3. Het tweede lid, onder b en d tot en met i, is niet van toepassing als de gegevens en bescheiden al eerder bij een melding voor hetzelfde werk zijn verstrekt en zich geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan.
  4. Tenminste een week voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.
 
Artikel 58 Melding grondstabilisatie
  1. Grondstabilisatie is verboden, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
  2. Het eerste lid geldt niet voor toepassingen op een oppervlakte van minder dan 1000 m2.
  3. De melding bevat:
    1. de verwachte datum waarop de grondstabilisatie plaatsvindt;
    2. de verwachte datum waarop de grondstabilisatie zal zijn voltooid;
    3. een milieuverklaring bodemkwaliteit die betrekking heeft op het stabilisaat;
    4. de herkomst en de samenstelling van de gebruikte bindmiddelen;
    5. de hoeveelheid bindmiddelen die in totaal voor de stabilisatie van de bodem zal worden toegepast;
    6. de dimensionering van de stabilisatie;
    7. de onderbouwing van de functionaliteit van de stabilisatie;
    8. de coördinaten van de ontvangende landbodem, tenzij het adres daarvan is vermeld; en
    9. een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen die worden getroffen om te voorkomen dat de toevoeging van de bindmiddelen aan de bodem de zuurgraad van het grondwater of nabijgelegen oppervlaktewater beïnvloeden of anderszins in strijd met de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden toegepast.
  4. Het derde lid, onder b en d tot en met i, is niet van toepassing als de gegevens en bescheiden al eerder bij een melding voor hetzelfde werk zijn verstrekt en zich geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan.
  5. Tenminste een week voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die gegevens, wordt een melding gedaan.