Plan: | Limmen, Maatlat 9 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0383.WPL22Maatlat9-on01 |
Ten noorden van dorp Limmen, gemeente Castricum, bevindt zich bedrijventerrein Nieuwelaan Oost. Op dit bedrijventerrein is een bouwmarkt gevestigd op de locatie Maatlat 9. De voorzijde van dit perceel is ingericht ten behoeve van het parkeerterrein bij deze bouwmarkt. Momenteel wordt het gebouw niet meer gebruikt en staat het leeg. De eigenaar is voornemens dit bestaande pand te verbouwen tot 8 bedrijfsunits. Tevens voorziet het plan in de bouw van een nieuw bedrijfspand met 18 bedrijfsunits aan de voorzijde van het perceel.
In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen' en 'Water'. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders onder voorwaarden een bouwvlak kunnen toevoegen ter plaatse van de 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'.
Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt door middel van onderhavig wijzigingsplan toepassing gegeven. Daarmee wordt het toevoegen van een bouwvlak binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijk gemaakt en kan het beoogde nieuwe bedrijfspand worden gerealiseerd.
Het plangebied is gelegen aan de Maatlat 9 in Limmen. De locatie ligt in de bebouwde kom van Limmen op bedrijventerrein Nieuwelaan Oost. Het plangebied wordt in het noorden, oosten en westen omringd door andere bedrijven. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich ook enkele (bedrijfs)woningen.
De planlocatie omvat het wijzigingsgebied zoals dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Dit omvat delen van de percelen welke kadastraal bekend staan als gemeente Limmen, sectie A, nummers 4657, 4792, 4844, 5197, 5198, 5199, 5200, 4929. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 3.720 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: Kadaster)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuwelaan Oost en West'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum op 31 mei 2012.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen' en 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Daarnaast kent de planlocatie de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en 'detailhandel'. Ter plaatse van het bestaande gebouw is een bouwvlak aanwezig met een maximum bouwhoogte van 7 meter en 5 meter. De voorzijde van het plangebied kent de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'. Tenslotte geldt voor een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'.
De transformatie van het bestaande bedrijfspand past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. De transformatie vindt plaats binnen de bestaande bebouwing en het in de gewenste situatie wordt het gebruikt ten behoeve van bedrijven tot maximaal milieucategorie 2.
De voorgenomen ontwikkeling om een extra bedrijfspand te realiseren past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Volgens de bouwregels mogen bedrijfsgebouwen enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen de geldende bestemming 'Bedrijventerrein' is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt om aan voorliggend initiatief medewerking te verlenen.
De wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6.2 van het geldende bestemmingsplan luidt als volgt:
Voorliggend initiatief voldoet aan deze voorwaarden. Met het realiseren van het voorgenomen plan wordt de aanduiding 'detailhandel' verwijderd. Het bouwvlak wordt aan de voorzijde van het perceel toegevoegd ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 1 en krijgt een bouwhoogte van maximaal 7 meter. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid en de parkeersituatie ter plaatse en er wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.5. Tenslotte vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
In de toelichting van het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuwelaan Oost en West' is opgenomen dat de wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid biedt om op het perceel een (extra) gebouw te realiseren indien de parkeerbehoefte van de nieuwe functie kleiner is. Volgens de toelichting doet deze mogelijkheid zich voor als de detailhandelsfunctie van de bestaande bouwmarktlocatie komt te vervallen. Een nieuwe functie kan mogelijk volstaan met een lagere parkeernorm waarmee de ongebruikte ruimte bebouwd kan worden. Onderhavig initiatief geeft invulling aan de ontwikkeling zoals beschreven in de toelichting van het geldende bestemmingsplan.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid waarbij de gewenste ontwikkeling voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Het initiatief kan mogelijk gemaakt worden op basis van deze wijzigingsbevoegdheid.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (bron: Ruimtelijke Plannen)
Het wijzigingsplan 'Limmen, Maatlat 9' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied ligt op het bedrijventerrein Nieuwelaan Oost, ten noorden van het dorp Limmen. Dit bedrijventerrein is toegankelijk via de Maatlat. Deze weg loopt door het gehele plangebied. De bedrijven zijn op zo'n manier gepositioneerd dat deze in een vierkant rondom de Maatlat liggen.
Op de planlocatie bevindt zich momenteel een bedrijfspand. Het pand is in 2005 gerealiseerd en bestaat uit twee bouwlagen. Het pand heeft op een bvo van ongeveer 2.000 m2. Met een hek wordt het perceel afgesloten. Eerder waren hier de bouwmarkten Fixet en Formido gevestigd. Deze bouwmarkten hebben het gebouw echter verlaten, waardoor het momenteel leegstaat. Het perceel aan de achterzijde van de bouwmarkt, het perceel aan de Visweg 12a, huisvest een ijssalon. Dit betreft een oude marktkraam welke is omgebouwd tot ijswinkel Pure Ice Dreams.
Naast het bedrijfspand is de rest van het perceel hoofdzakelijk ingericht ten behoeve van parkeergelegenheid bij de bouwmarkt. Het overgrote deel van het perceel is daarmee verhard. Het perceel wordt afgesloten door middel van een hek.
Aan de kant van de Maatlat wordt het perceel hoofdzakelijk omringd door andere bedrijven. Nabij de planlocatie zijn onder andere een autoschadeherstelbedrijf en een bedrijf dat gespecialiseerd is in stoffering gevestigd. Aan de achterzijde van het perceel bevinden zich aan de Visweg voornamelijk (bedrijfs)woningen.
Figuur: Perceel gezien vanaf de Maatlat (bron: Google Maps)
In de toekomstige situatie wordt het reeds bestaande bedrijfspand getransformeerd van bouwmarkt naar acht bedrijfsunits. Deze acht units hebben een oppervlakte tussen de 135 m2 bvo en 625 m2 bvo. Deze units bestaan uit twee bouwlagen. Het totale bvo van het bedrijfspand is in de gewenste situatie 1.894 m2.
Tevens voorziet het plan in de realisatie van een tweede bedrijfspand aan de noordzijde van het perceel. Om dit mogelijk te maken wordt er aan het perceel een bouwvlak toegevoegd. In het nieuwe, duurzame bedrijfspand worden 18 gelijke bedrijfsunits gerealiseerd. Het pand krijgt geen gasaansluiting en wordt daarmee gasloos. Elke unit heeft een oppervlakte van circa 44,5 m2 bvo. De units kunnen gecombineerd worden tot één grotere unit. Dit maakt het pand toekomstbestendig. Het gehele pand krijgt een oppervlakte van 802 m2. De totaal oppervlakten van de bedrijfsgebouwen zijn vastgelegd in de regels en de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan. De bestemming 'Bedrijventerrein' staat bedrijven in de categorieën 1 en 2 toe. Ten gevolge van het realiseren van het voorgenomen plan verdwijnt de gehele detailhandelsfunctie van het plangebied. De ijswinkel op het perceel aan de Visweg wordt beëindigd.
Daarnaast wordt het perceel opnieuw ingericht ten behoeve van parkeergelegenheid. Aan de rechterkant van het perceel worden 49 parkeervlakken op eigen terrein gerealiseerd. Ook tussen de gebouwen worden parkeervlakken gepositioneerd. Er bevinden zich reeds vijf parkeerplaatsen aan de Maatlat in openbaar gebied. Er worden hier ook twee nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd waardoor er zich in totaal zeven parkeerplaatsen in openbaar gebied bevinden. Daarmee worden in totaal 54 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Figuur: impressie Maatlat 9 te Limmen
Figuur: impressies gevels bedrijfspanden in gewenste situatie (bron: Rene Dijkstra Bedrijfsmakelaardij)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer een nieuw bedrijfspand een oppervlakte heeft van 500 m2 of meer. Onderhavig initiatief betreft de bouw van een bedrijfspand met een oppervlakte van 802 m2, waardoor het doorlopen van de laddertoets noodzakelijk is.
Behoefte (trede 1)
In de structuurvisie Bedrijventerreinen (vastgesteld op 6 oktober 2011) is aangegeven dat er in de toekomst veel vraag is naar kleinere bedrijfskavels. Daarbij is er een grote vraag naar kleinschalige bedrijfsruimten in bedrijfsverzamelgebouwen en kleinere bedrijfskavels waarop een nieuwe bedrijfshal gerealiseerd kan worden. Daarnaast schrijft de gemeentelijke structuurvisie voor dat de toekomstige vestiging van detailhandel ongewenst is op bedrijventerreinen.
Het voorgenomen plan voorziet in de transformatie van een bestaand bedrijfspand naar acht bedrijfsruimten en de realisatie van 18 bedrijfsunits in een nieuw bedrijfspand. Daarnaast is de transformatie van het bestaande bedrijfspand al mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Daarmee worden twee bedrijfsverzamelgebouwen met in totaal 26 bedrijfsunits toegevoegd aan het bedrijventerrein Nieuwelaan-Oost. Dit sluit aan bij de vraag naar kleinschalige bedrijfsruimten in de gemeente op bedrijventerreinen. Daarnaast wordt het met het realiseren van het voorgenomen plan niet langer mogelijk om op de planlocatie detailhandel te vestigen. Daarmee is de vestiging van detailhandel op dit deel van het bedrijventerreinen niet meer mogelijk.
Tenslotte zijn de bedrijfsunits reeds te koop aangeboden aan derden en zijn al verkocht. De kans dat de bedrijfsunits leeg komen te staan, is daarmee nihil.
Binnen stedelijk gebied (trede 2)
De gronden waarop de transformatie van het bestaande bedrijfspand en waar het nieuwe bedrijfspand gerealiseerd worden, maken deel uit van het bestaand stedelijk gebied. De gronden hebben binnen de geldende bestemmingsplan momenteel al een bedrijfsbestemming. Een verdere motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De laddertoets is doorlopen. Het voorgenomen initiatief past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
De omgevingsvisie van de provincie Noord-Holland is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 november 2018. De hoofdambitie van de provincie is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plan en dier en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die nu worden gemaakt.
In de omgevingsvisie worden acht thema's geformuleerd met ontwikkelingen in de leefomgeving. Deze thema's zijn klimaat, bodem water en luchtkwaliteit, biodiversiteit, economische transitie, energietransitie, mobiliteit, verstedelijking en landschap.
Het thema's met de meeste relevantie voor de beoogde ontwikkeling zijn 'economische transitie' en 'verstedelijking'.
De economie zit met name door mondiale ontwikkelingen in een grote transitie naar bijvoorbeeld circulaire economie, digitale economie (automatisering, technologische ontwikkelingen met effect op elk gebied, zowel op (landbouw)productie als mobiliteit), meer hybride vormen van bedrijfsvoering die zich niet meer verhouden met statische regels in wetten en verordeningen.
Het is zaak dat regio’s vitaal blijven en zich verder kunnen ontwikkelen. Hiertoe maken zij kwalitatieve en kwantitatieve afspraken over onder andere werklocaties en over de ontwikkeling en locaties van voorzieningen, zoals detailhandel. Of er mogelijkheden komen om te bouwen, hangt mede af van de vraag die er op dat moment is.
Daarnaast vormt leegstand in de provincie Noord-Holland een bedreiging. Er is steeds meer structureel leegstaand vastgoed. Mede door de ontwikkeling van online winkelen is met name bij detailhandel sprake van een toenemende leegstandsopgave en noodzaak tot transformatie. Dit vraagt om regionale afstemming en selectiviteit om winkelcentra krachtig en onderscheidend te houden. Leegstand is niet goed voor de ruimtelijke kwaliteit, vitaliteit en leefbaarheid. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in de transformatie van een bestaand bedrijfspand en de bouw van een nieuw bedrijfspand. Hierdoor wordt aan een bedrijfsperceel welke al een aantal jaren geen actieve gebruiksfunctie meer heeft, een nieuwe invulling gegeven die tegemoet komt aan de ambities van de provincie Noord-Holland. Daarnaast wordt met onderhavig initiatief invulling gegeven aan de noodzaak tot transformatie van detailhandelslocaties. Het nieuwe bedrijfsunits krijgen geen gasaansluiting en zijn daarmee aardgasvrij. Tevens wordt potentiële gebruikers van de bedrijfsunits de mogelijkheid geboden om zonnepanelen te plaatsen waardoor hun bedrijfsunit geheel energieneutraal wordt.
De omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland is vastgesteld door Provinciale Staten op 22 oktober 2020. In de omgevingsverordening zijn verschillende verordeningen samengevoegd om een duidelijk overzicht te geven van de geldende regels op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water.
De omgevingsverordening bevat regels die gelden voor de gehele provincie. In de verordening zijn onder andere regels opgenomen omtrent detailhandel. Zo beschrijft de omgevingsverordening dat leegstand in een bestaand winkelgebied en tegelijkertijd nieuwe detailhandelsmeters toevoegen op bedrijventerreinen, kantorenlocaties of in het landelijk gebied geen duurzaam gebruik is van de schaarse ruimte. Bedrijventerreinen zijn ontworpen voor vrachtverkeer en kennen vaak veel vrachtverkeer maar zijn minder goed ingericht voor consumentenverkeer, zeker voor lopende of fietsende consumenten.
Conclusie
Er is geen sprake van strijd met de omgevingsverordening NH2020.
Het ontwerp van de Provinciale Omgevingsverordening dateert van 26 april 2021 en is de opvolger van de Omgevingsverordening NH2020. Ook in de Omgevingsverordening NH2022 zoekt de provincie naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, zoals omschreven in de visie voor de ontwikkeling van Noord-Holland; de Omgevingsvisie NH2050. De Omgevingsverordening NH2022 treedt tegelijkertijd in werking met de Omgevingswet (1 juli 2022).
De regels en wetten die terugkomen in de Omgevingsverordening NH2022 komen grotendeels overeen met de Omgevingsverordening NH2020, maar zijn dan omgezet naar de nieuwe eisen die de Omgevingswet stelt. Dit betekent dat de regels juridisch technisch omgezet moeten worden en dat er een inhoudelijke beoordeling van de regels plaatsvindt. De drie meest in het oog springende wijzigingen gaan over milieu, natuur en de Regionale Energiestrategieën. Deze wijzigingen zijn niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Er is geen sprake van strijd met de ontwerp Omgevingsverordening NH2022.
Op 4 december 2014 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 'Castricum op weg naar 2030' vastgesteld. De structuurvisie beschrijft hoe de gemeente de komende 15 jaar wil omgaan met bijvoorbeeld het buitengebied, het water binnen de gemeente, woningbouw, verkeer en andere voorzieningen in de vijf kernen. Het is een visie op de nabije toekomst, waarin ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in onderlinge samenhang zijn beschreven. In de visie worden drie speerpunten aangehaald, waarvan de volgende het meest relevant is voor het voorgenomen plan:
'Een stabiel inwonertal met voorzieningen op maat; in 'stenen' en activiteiten, toegespitst op de werkelijke behoefte aan welzijns-, onderwijs- en culturele voorzieningen van onze inwoners en wonen voor onze starters en ouderen.'
Naast dat dit speerpunt inzet op de realisatie van woningen, dient het aanbod aan woningen en voorzieningen op elkaar afgestemd te zijn. Dit betreft onder andere bedrijventerreinen. Met behulp van de structuurvisie Bedrijventerreinen poogt de gemeente te investeren in de lokale economie. Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor de gemeente voor het faciliteren van werkgelegenheid binnen de gemeente. In de ruimtebehoefte van lokale ondernemers op de bedrijventerreinen willen we in de eigen gemeente, in beginsel per kern, voorzien. De vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen, met uitzondering van de volumineuze goederen, is ongewenst. Detailhandel op deze plek ondergraaft het aanbod in de dorpskernen.
Bedrijfsmatige activiteiten binnen de gemeente zijn voor de lokale economische en sociale structuur van groot belang. Deze activiteiten zorgen voor directe en indirecte werkgelegenheid en voor levendigheid in de kernen. De gemeente stimuleert deze bedrijfsmatige activiteiten onder andere door het werken aan huis te faciliteren in de bestemmingsplannen. Daarnaast beschikt de gemeente over vijf bedrijventerreinen. Op deze terreinen kunnen bedrijven, die niet passen in een woonomgeving vanwege de omvang en/of de bedrijfsactiviteit, een plek vinden. Het beleid van de gemeente voor de bedrijventerreinen is opgenomen in de Structuurvisie Bedrijventerreinen (2011), zie hiervoor paragraaf 3.3.2.
Conclusie
Het beoogde plan is niet in strijd met de gemeentelijke structuurvisie. Het draagt bij aan de ambitie van de gemeente om vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen tegen te gaan. Tenslotte worden met het voorgenomen plan de bedrijven die niet passen in een woonomgeving, een geschikte locatie geboden.
Op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Castricum de Structuurvisie Bedrijventerreinen vastgesteld. In de gemeente overtreft de vraag naar bedrijfsruimte het beschikbare aanbod. De meeste bedrijven met ruimtebehoefte willen in de eigen woonkern gevestigd blijven. Alle bedrijventerreinen zijn echter volledig uitgegeven en er is weinig leegstand. In de structuurvisie worden enkele beleidskeuzen voorgesteld, waaronder de 'uitbreiding bedrijventerreinen Castricummerwerf, Nieuwelaan en Zanderij-Zuid.
Bedrijventerrein Nieuwelaan is de eerste bedrijventerreinontwikkeling in de kern Limmen. Het terrein voorziet in een lokale behoefte. Een aantal jaren geleden heeft aan de noordelijke rand van de kern Limmen een kleinschalige bedrijventerreinontwikkeling plaatsgevonden. Er is op dit moment geen leegstand.
Bedrijven uit Limmen hebben ruimtebehoefte. Nieuwelaan-Oost dient vooral ruimte te bieden aan kleinere bedrijfskavels, waarnaar veel vraag is in Limmen. De grootste vraag naar bedrijfsruimte bestaat uit kleinschalige bedrijfsruimten in bedrijfsverzamelgebouwen en kleinere bedrijfskavels waar een bedrijfshal op kan worden gerealiseerd, bij voorkeur in eigendom. Deze kleinere kavels zijn essentieel omdat Limmen veel startende en doorgroeiende ondernemers kent.
Conclusie
Het beoogde plan is in lijn met het gestelde in de Structuurvisie Bedrijventerreinen van de gemeente Castricum. De ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van kleinschalige bedrijfsruimten in bedrijfsverzamelgebouwen, waar in de gemeente de grootste vraag naar is.
In 2013 heeft de gemeenteraad de 'Welstandsnota 2013' vastgesteld. De gemeentelijke welstandsnota bevat beleidsregels en criteria voor het welstandstoezicht in de gemeente Castricum. In de Welstandsnota zijn per bebouwingstype architectonische en bouwtechnische welstandscriteria opgenomen. Het toekomstige beleid zal er op gericht moeten zijn om met behoud van de structuur van de wijk en de bijzondere samenhang tussen architectuur en openbare ruimte, eigentijdse architectonische kwaliteiten toe te voegen met een eigenzinnige uitstraling die de (architectonische) kwaliteit van de gehele wijk versterken.
De welstandsnota benoemt de planlocatie als welstandsvrij. Er hoeft daarmee geen toetsing aan de welstandsnota plaats te vinden.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden te allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied ligt op circa 2.700 meter afstand van het Natura-2000 gebied 'Noordhollands Duinreservaat'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 1.200 meter afstand. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Noordhollands Duinreservaat ' op een afstand van circa 2,7 kilometer. Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.
Er is door Kubiek Ruimtelijke Plannen op 17 mei 2022 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Uit de berekening blijkt dat er in de nieuwe gebruiksfase geen stikstofdepositie plaatsvindt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De begeleidende rapportage en de berekening zijn te vinden in bijlagen 1 en 2.
De ontwikkeling aan de Maatlat betreft een ontwikkeling van beperkte omvang. Er worden geen sloopwerkzaamheden verricht. Tevens is de volledige planlocatie verhard en vindt de ontwikkeling niet plaats binnen beschermd natuurgebied. Er zijn op voorhand geen overtredingen van verbodsbepalingen te verwachten met betrekking tot soortenbescherming voor de geplande werkzaamheden. Tevens zal de ontwikkeling geen negatief effect hebben op beschermde soorten. Nader ecologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Zoals beschreven geldt bij uitvoering van werkzaamheden te allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming).
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Vanuit de regelgeving omtrent stikstofdepositie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in de ontwikkeling van een extra bedrijfspand op het perceel. Ten aanzien van het initiatief zullen er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Er is derhalve een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Vink Milieutechnisch Adviesbureau B.V. Het veldwerk heeft plaatsgevonden op 20 december 2021, 10 januari 2022 en 21 april 2022. De rapportage is bijgevoegd als bijlage 3. Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:
De hypothese van de bovenlaag 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' mag worden verworpen. Het gebruik van de locatie als bloembollenteelt heeft de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoeklocatie niet aantoonbaar beïnvloed. De hypothese 'onverdacht' voor de ondergrond en het grondwater blijven gehandhaafd. De aangetoonde lichte verontreiniging aan PCB is niet verontrustend en geeft geen aanleiding tot aanvullend of nader bodemonderzoek.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor verlening van een omgevingsvergunning (bouwen).
Op basis van vorenstaand blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuwelaan Oost en West' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Op basis van de dubbelbestemming geldt dat een activiteit die tot bodemverstoring leidt, begeleid dient te worden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg. Conform het gemeentelijk archeologisch beleid valt het plangebied in een zone waar archeologisch onderzoek is vereist in plangebieden groter dan 500 m2 en bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuwlaan Oost en West' is in 2010 door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de planlocatie opgedeeld in archeologische zones. Het nieuwe bedrijfspand wordt gepositioneerd in een zone die in het onderzoek wordt aangewezen als zone waar aanvullend archeologisch onderzoek benodigd is bij grondroering die dieper reikt dan 50 centimeter onder maaiveld.
Gelet op het voorgaande en op het feit dat het beoogde bedrijfsgebouw een oppervlakte kent van circa 850 m2 waarbij de grondroering naar verwachting 70-80 cm onder maaiveld zal zijn, is door Synthegra Archeologie B.V. in december 2021 een Bureau- en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek uitgevoerd. In Bijlage 4 is de volledige rapportage te vinden. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt:
De hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor nederzettingssporen uit het Laat Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek behouden blijven.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Geadviseerd wordt een vervolg onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IPO-P) uit te voeren. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd.
Het proefsleuvenonderzoek wordt parallel aan de procedure uitgevoerd. De archeologische dubbelbestemming blijft daarom behouden, om de archeologische waarden te beschermen alvorens dit aanvullend onderzoek is afgerond.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. De ontwikkeling vindt plaats in beschermd archeologisch gebied. Uit het verkennend bureau- en booronderzoek blijkt dat nader onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk te zijn. Dit nader arecheologisch onderzoek wordt parallel aan de procedure uitgevoerd. De archeologische dubbelbestemming zal daarom behouden blijven, om de archeologische waarden te beschermen alvorens dit aanvullende onderzoek is afgerond.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de Atlas Leefomgeving van het RIVM.
Stof | Jaar 2019 | Grenswaarde | Advieswaarde | |
NO2 | 13 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 | |
PM10 | 16 µg/m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 | |
PM2,5 | 8 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5, maar nog wel net boven deze advieswaarden. Deze advieswaarden liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed leefklimaat op de planlocatie.
Het plangebied wordt ontsloten via de Maatlat. Dit is een 50 km/u weg welke tevens fungeert als toegangsweg tot het bedrijventerrein Nieuwlaan Oost. Landelijk geldt voor de verkeersgeneratie en de parkeernormen de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente Castricum heeft echter ook de Nota Parkeernormen Castricum 2020 vastgesteld op 2 december 2020. Castricum Noord, waar de planlocatie toe behoort, wordt daarin aangemerkt als 'sterk stedelijk gebied'. Wat betreft de stedelijke zone wordt Limmen ingedeeld als 'rest bebouwde kom'.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de Nota Parkeernormen Castricum 2020. Voor een bedrijfsverzamelgebouw geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Het bestaande bedrijfspand heeft na de interne verbouwing een bvo van 1.894 m2. Het te realiseren bedrijfspand heeft een totaal oppervlakte van 802 m2. Daarmee hebben de 25 bedrijfsunits een totaal bvo van 2.696 m2. In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte dan ook uit op afgerond 54 parkeerplaatsen.
Op de planlocatie worden 49 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er bevinden zich aan de voorzijde van het plangebied, aan de Maatlat, reeds vijf openbare parkeerplaatsen. Deze vijf openbare parkeerplaatsen kunnen ook gebruikt worden ten behoeve van voorliggend plan. Hier worden twee extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt met 56 parkeerplaatsen ruim voldaan aan de gestelde parkeerbehoefte van 54 parkeerplaatsen.
De parkeerplaatsen zijn te bereiken via de bestaande in- en uitrit in het noordoosten van het plangebied, welke aansluit op de Maatlat. De tweede bestaande in- en uitrit in het noordwesten van het plangebied, eveneens bereikbaar vanaf de Maatlat, vervalt. De positionering van de nieuwe parkeerplaatsen is weergegeven in onderstaand figuur. Een deel van de parkeerplaatsen wordt buiten het wijzigingsgebied gerealiseerd, maar deze gronden behoren wel bij de bedrijfgebouwen. Het gebruik van deze gronden is niet in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuwelaan Oost en West'.
Een tekening van de nieuwe parkeersituatie is toegevoegd als Bijlage 5. De parkeerbalans is bijgevoegd als Bijlage 6.
Figuur: invulling parkeerterrein gewenste situatie (bron: Reno Projecten)
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is het bestaand pand gebruikt ten behoeve van een bouwmarkt. Een bouwmarkt heeft een verkeersaantrekkende werking van minimaal 26,0 en maximaal 32,7 mvt per 100 m2 bvo. De bouwmarkt heeft een bvo van circa 2.000 m2. De verkeersaantrekkende werking komt daarmee neer op minimaal 520 en maximaal 654 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van sterk stedelijk gebied.
In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een bedrijfsverzamelgebouw is de verwachte verkeersgeneratie minimaal 5,5 tot maximaal 7,3 mvt/etmaal per m2 bvo. De twee bedrijfspanden hebben een totaal bvo van 2.696 m2. De verkeersaantrekkende werking komt daarmee neer op minimaal 148,3 en maximaal 196,8 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van sterk stedelijk gebied.
De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief significant af. Daarmee heeft de ontwikkeling een positief effect op de verkeersafwikkeling rondom het plangebied.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt ten opzichte van de huidige situatie af.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Tevens ligt het plangebied niet binnen de geluidzone van wegverkeer. Daarnaast betreft het voorgenomen plan geen ontwikkeling waarbij een nieuwe geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is daarmee niet noodzakelijk.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op afwisseling van de functies 'Wonen' en 'Bedrijventerrein'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. Het perceel ligt op het bedrijventerrein Nieuwelaan Oost. Op het bedrijventerrein zijn meerdere bedrijven gevestigd. Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuwelaan Oost en West' mogen op en nabij de planlocatie bedrijven gevestigd worden tot milieucategorie 2. De richtafstand voor bedrijven tot deze categorie bedraagt 10 meter.
Ten opzichte van de huidige situatie verandert er wat betreft bedrijven en milieuzonering niets. Het te realiseren bedrijfspand is geen gevoelige functie. De omliggende bedrijven worden daarom niet extra gehinderd met de komst van het nieuwe bedrijfspand ten opzichte van de huidige situatie. Andersom wordt het nieuwe bedrijfspand niet beperkt door de omliggende bedrijven. Ten aanzien van omliggende woningen geldt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige als in de nieuwe situatie sprake is van bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 2.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van het bedrijfspand niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een bedrijfspand betreft een (beperkt) kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuwlaan Oost en West' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 7). Op basis van de watertoets, en omdat er sprake is van een zeer beperkte toename van bebouwing en/of verharding, heeft het plan een dermate klein gevolg voor de waterhuishoudkundige situatie. Er hoeven geen compenserende maatregelen getroffen te worden.
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft als basisdoelstelling het hemelwater zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Er wordt om die reden geadviseerd het hemelwater op eigen terrein te verwerken in de bodem of rechtstreeks te lozen op het aanwezige oppervlaktewater. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Door hemelwater op eigen terrein te verwerken in de bodem door middel van infiltratiekratten, wordt er tegemoet gekomen aan het advies van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Omdat er geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat er vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt, kan het hemelwater als schoon worden beschouwd. Om die reden is het niet doelmatig het hemelwater af te voeren naar een rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt geadviseerd een gescheiden stelsel aan te leggen. Iedere bedrijfsunit krijgt een eigen wateraansluiting waarbij hemelwater gescheiden van vuilwater wordt afgevoerd.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.
Een duurzame leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van de natuur en mens. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding en/of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in klimaatbestendigheid en energie transitie.
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden heter, langer en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Dit kan bijvoorbeeld op de volgende wijzen:
Met het voorgenomen plan wordt op diverse manieren rekening gehouden met duurzaamheid. De daken van de bedrijfspanden worden afgedekt met licht grijze PVC dakbedekking om zo hittestress zoveel als mogelijk te voorkomen. Daarnaast worden graskeien aangelegd om de verharding tegen te gaan. Daarnaast wordt bij de verbouwing van het bestaande pand delen en materialen hergebruikt. Dit geldt onder andere voor de staalconstructie en de trappen in het pand. De gevelpanelen worden teruggeplaatst.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het voorgenomen plan betreft de transformatie van een bestaand bedrijfspand van een bouwmarkt naar acht bedrijfsunits. Tevens wordt op het perceel een nieuw bedrijfspand ten behoeve van 18 bedrijfsunits gerealiseerd. Het plangebied is reeds grotendeels verhard. Met het realiseren van het voorgenomen plan neemt de verharding dan ook niet toe. Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige activiteiten. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgenomen functiewijziging.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein Nieuwelaan Oost in Limmen. Dit bedrijventerrein ligt binnen de bebouwde kom van Limmen. Het plangebied ligt op circa 2.700 meter afstand van het Natura 2000-gebied 'Noordhollands Duinreservaat'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 1.200 meter afstand. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen.
Kenmerken van het potentiële effect
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer. Omliggende woningen worden niet gehinderd ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling. Tenslotte leidt het plan niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en omliggende bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
In het bestemmingsplan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Voor de bestemmingsplanprocedure is het dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
De regels en verbeelding van het wijzigingsplan zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nieuwelaan Oost en West'. Alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, gelden ook voor het voorliggende wijzigingsplan. Voor de volledigheid zijn de regels van de bestemmingen die van toepassing zijn in voorliggend wijzigingsplan volledig overgenomen in de regels bij dit wijzigingsplan.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
De eigenaar van het perceel Maatlat 9 heeft omliggende bedrijven op de hoogte gebracht over de voorgenomen plannen. De initiatiefnemer van het wijzigingsplan heeft op 13 april 2022 per brief de omliggende bedrijven geïnformeerd over de plannen. Een voorbeeld van deze brief is bijgevoegd in Bijlage 8. De omliggende bedrijven hebben deze brief ondertekend en hiermee laten weten akkoord te zijn met het voorgenomen plan. Daarnaast heeft de eigenaar van het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Limmen, sectie A, perceel 4929, schriftelijk akkoord gegeven dat de aanduiding 'detailhandel' van het betreffende perceel wordt verwijderd.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.