1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Limmen en Heiloo wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000 - 2.400 woningen met bijbehorende voorzieningen. Op het grondgebied van de gemeente Castricum gaat het om 500 - 600 woningen die tezamen het woongebied Limmen-Zandzoom vormen. Dit woongebied wordt aan de noord- en westzijde van Limmen gerealiseerd.
De ontwikkeling van Limmen-Zandzoom tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen, een supermarkt en maatschappelijke voorzieningen.
Voor het gebied Limmen-Zandzoom zijn reeds verschillende uitwerkingsplannen vastgesteld of in procedure. Voorliggend uitwerkingsplan wordt opgesteld om woningbouw in het gebied ten zuiden van de Visweg en ten oosten van de Hogeweg mogelijk te maken.
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen vast en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggend uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het gebruik.
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het Rijk, de provincie en de gemeente.
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op een nieuw woongebied centraal in het gebied Limmen-Zandzoom. Globaal gezien wordt het plangebied begrensd door de Visweg in het noorden, agrarische gronden in het oosten en zuiden en de woonpercelen aan Hogeweg in het westen. De planlocatie is kadastraal bekend onder gemeente Limmen, sectie C, percelen 2215, 3607 en 3608 (oppervlakte 1,27 ha). De volgende afbeeldingen tonen de ligging (in oranje) van het plangebied in Limmen-Zandzoom en de begrenzing van het plangebied.
Ligging plangebied in Limmen-Zandzoom
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dit bestemmingsplan is op 3 februari 2011 door de raad van de gemeente Castricum vastgesteld. Op 8 juni 2017 is de partiële herziening 'Limmen - Zandzoom' vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' (plangebied is rood omkaderd)
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - Uit te werken 1'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor:
- woningen;
- aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
- wonen en werken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - wonen/werken';
- detailhandel, in de vorm van ten hoogste één supermarkt met een buurtverzorgende functie;
- maatschappelijke voorzieningen;
- ontsluitingswegen;
- tuinen en erven;
- bijbehorende voorzieningen.
Om de bestemming uit te kunnen werken moeten de uitwerkingsregels uit artikel 17 lid 2 van het geldende bestemmingsplan in acht worden genomen.
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de uitwerking van het plan toegelicht en geplaatst in de ruimtelijke context. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde.
2.1 Context
Op 16 december 2005 hebben de gemeenten Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied Zandzoom, op de strandwal van Heiloo en Limmen. In Zandzoom investeren de gemeenten Castricum en Heiloo samen met de provincie Noord-Holland in wonen, groen en bereikbaarheid. Doel is het maken van een bijzonder woonlandschap op de vroegere strandwal. Voor de gemeente Castricum is de opgave om maximaal 600 woningen te realiseren.
Naar aanleiding van de bestuursovereenkomst is in 2005 het beeldkwaliteitplan 'Wonen in het groen Heiloo/Limmen' opgesteld en in 2007 het structuurplan 'Limmen-Zandzoom'. Deze documenten bevatten randvoorwaarden voor de verkaveling van het gebied Limmen-Zandzoom. Belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat de woningen en de inrichting van de buitenruimte ondergeschikt moeten zijn aan het landschap, dat 'groen' dominant moet zijn ten opzichte van 'rood' en dat het bestaande landschap zoveel mogelijk intact moet worden gelaten en waar mogelijk moet worden versterkt.
Op basis van het beeldkwaliteitplan en het structuurplan is in 2013 de gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' opgesteld. Deze gebiedsvisie slaat een brug tussen de 'sturende plannen' (intentieverklaring, beeldkwaliteitplan, structuurplan) en de concrete invulling van de deelgebieden. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de gebiedsvisie.
Op 12 maart 2014 zijn de provincie en de gemeenten de 'Overeenkomst Nieuwe Strandwal' aangegaan waarin nieuwe afspraken over het programma zijn vastgelegd. Het project gaat sindsdien verder onder de naam 'Programma De Nieuwe Strandwal'.
2.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat het plangebied is aangewezen als te ontwikkelen woongebied en dit ook als zodanig is vastgelegd in het geldende bestemmingsplan, is het aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee is een onderbouwing van de behoefte naar de ontwikkeling noodzakelijk.
Om te voldoen aan de ladder (lid 2) moet het plan aantoonbaar in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve behoefte voorzien. In dit kader wordt in
toelichting paragraaf 2.2.6 en
toelichting paragraaf 2.2.5 nader ingegaan op het regionaal beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragrafen en uit het gemeentelijk woonbeleid (zie
toelichting paragraaf 2.2.7) blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe woningen in Limmen.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 21 juni 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na deze vaststelling zijn er verschillende wijzigingen van de verordening vastgesteld. De laatste wijziging is op 28 mei 2019 vastgesteld.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder andere (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het gehele provinciale grondgebied, voor het landelijk gebied, voor de groene ruimte, voor de blauwe ruimte en ten aanzien van energie.
Artikel 5a van de Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het (regionaal) woningbouwbeleid. Uit deze paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
2.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020
Op 25 mei 2010 is de Provinciale Woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
- betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
- betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
- verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.
Het plangebied valt binnen het Regionaal Actie Programma voor de Regio Alkmaar. In
toelichting paragraaf 2.2.6 wordt op dit actieprogramma verder ingegaan.
2.2.4 Monitor woningbouw 2018
Op 26 oktober 2018 is de Monitor Woningbouw 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en afspraken in de regionale actieprogramma's.
Op basis van de provinciale prognose 2017 bedraagt de uitbreidingsbehoefte voor Noord-Holland Noord, Noord-Holland Zuid en Almere-Lelystad in de periode 2017-2040 254.000 woningen. Op korte termijn (tot 2020) is in alle regio’s voldoende capaciteit aanwezig, ook in de regio Alkmaar. Voor de periode 2020-2030 is het echter van belang dat in alle regio’s, afgezien van de Kop van Noord-Holland, (een gedeelte van de) zachte plannen hard worden.
2.2.5 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Castricum maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Heiloo, Uitgeest, Heerhugowaard, en Langedijk deel uit van de regio Alkmaar. Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn.
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot € 48.000 (grens soc. koop) met daarbinnen nadruk op de categorie € 38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens). Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens € 681,02 (prijspeil 2013) een koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot € 48.000) gerealiseerd moeten worden. In het plangebied zal geen sociale woningbouw worden gerealiseerd. Elders binnen het project Limmen-Zandzoom zal daarom extra sociale woningbouw worden gerealiseerd om de doelstelling van 30% sociale woningbouw binnen het totale project te realiseren.
Om de visie waar te kunnen maken worden in de regionale woonvisie acties weergegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt. Om realisatie van de in het Regionaal Actie Programma opgenomen afspraken te stimuleren heeft de provincie een woonfonds. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het provinciale woonfonds kunnen regio’s concrete projectvoorstellen indienen. Bij de uitvoering van de acties zal onderzocht worden voor welke een beroep gedaan zal worden op het woonfonds.
2.2.6 Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar en Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar
De provincie Noord-Holland en alle gemeenten in Noord-Holland hebben met elkaar regionale actieprogramma's wonen opgesteld. Hiermee geven zij uitvoering aan de Provinciale Woonvisie 2010-2020. In de regionale actieprogramma's wonen staan per regio afspraken over het aantal te bouwen woningen en de kwaliteit ervan. Deze afspraken worden nader kwalitatief uitgewerkt in de Regionale Woonvisie, zie
toelichting paragraaf 2.2.5.
Regionale Actie Programma Regio Alkmaar
Op het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is het Regionale Actie Programma (RAP) Regio Alkmaar 2016-2020 van toepassing.
Kwantiteit
De regio Alkmaar heeft in zijn totaliteit tot 2020 ongeveer 13.000-14.000 woningen in de planning zitten. Om de, door de provincie geprognosticeerde, regionale huishoudensontwikkeling te faciliteren moeten er tot 2020 echter 14.260 woningen in de planning worden opgenomen. In de regio Alkmaar is dus geen sprake van een overplanning, maar zelfs van een klein tekort. Dit vult de regio vooralsnog niet in, omdat het aantal geprognosticeerde onttrekkingen niet op voorhand overal haalbaar wordt geacht.
Kwaliteit
Wat betreft de kwaliteit van de woningen wordt het volgende gesteld:
- de behoefte aan levensloopbestendige woningen (of nultredenwoningen) bedraagt tot 2000 circa 6.600 woningen, zowel in nieuwbouw als in de bestaande voorraad;
- binnen de regio worden afspraken gemaakt met woningcorporaties om te voorzien in de behoefte aan sociale huurwoningen;
- de behoefte aan middeldure huur is en wordt groter dan voorheen. Het aanbod in de middeldure huur wil de regio vergroten.
Volgens het RAP mogen in het gebied Limmen-Zandzoom maximaal 600 woningen worden gebouwd. De uitwerkingsregels van het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' stellen dat het totale aantal nieuw te bouwen woningen binnen het bestemmingsplangebied niet meer dan 565 mag bedragen. Aangezien het uitwerkingsplan voldoet aan de gestelde uitwerkingsregels worden met voorliggend plan de maximale aantallen uit het RAP niet overschreden.
Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar
In de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' d.d. 7 februari 2019 hebben de gemeente in de regio Alkmaar een actueel inzicht in de woningmarkt en daarop gebaseerde woningbouwafspraken en -programmering opgenomen. Deze notitie vormt een actualisatie concretisering van de woningbouwafspraken zoals die onder andere in het RAP zijn vastgelegd. Hieruit volgt voor de gemeente Castricum in de periode 2018-2023 een woningbouwopgave van 750-1.000 woningen. In de perioden 2023-2028 en 2028-2030 bedraagt de woningopgave respectievelijk 300-550 en 150-250 woningen.
Het bouwprogramma (harde plannen) van Castricum voorziet in circa 120 woningen per jaar tot 2021 en in circa 55 woningen op de middellange termijn. Het bouwprogramma blijft achter op de behoefte, voor zowel de korte als de lange termijn. Op de korte termijn is er in de koopsector vraag naar rijwoningen en vrijstaande woningen.
2.2.7 Lokale woonvisie Gemeente Castricum 2014-2030
Op 4 september 2014 is de Lokale Woonvisie Gemeente Castricum 2014-2030 'Wonen in de Heerlykhyd tussen Zee en Meer' vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum.
De speerpunten in de lokale woonvisie 2014-2030 zijn:
- Streven naar een kwalitatief gedifferentieerd woningaanbod, dat aansluit op de vraag van onze huidige en toekomstige inwoners. Een gedifferentieerd woningaanbod biedt de mogelijkheid om een gewenste wooncarrière te maken binnen de gemeente (doorstroming) en draagt bij aan een evenwichtige bevolkingsopbouw.
- Ter bevordering van een evenwichtige bevolkingsopbouw besteden we in ons programma wonen met name aandacht aan bouwen voor jongeren, starters en senioren.
- Voor senioren is het van belang dat de woning levensloopgeschikt is en zij daar kunnen blijven wonen ook als ze zorg behoeven.
- Stabiel houden van het aantal inwoners, zodat ook in de toekomst voldoende draagvlak blijft voor het huidige voorzieningenniveau.
- Om het aantal inwoners stabiel te houden is het, als gevolg van de huishoudensverdunning, noodzakelijk om de woningvoorraad uit te breiden.
- Realiseren van de nieuwbouw hoofdzakelijk binnen de bestaande bebouwing van de woonkernen om de groene en landelijke omgeving tussen de woonkernen te behouden.
Voorgaande uitgangspunten resulteren in drie beleidsopgaven, namelijk;
- een nieuwbouwprogramma met toekomstwaarde;
- een sluitend netwerk van wonen, zorg en welzijn;
- aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad en wijken.
Het streven van de gemeente Castricum is om het inwonertal (ongeveer 35.000 mensen) stabiel te houden en te komen tot een evenwichtige leeftijdsopbouw van de bevolking. In de periode 2006 tot 2020 wil de gemeente daarvoor 1.400 woningen realiseren en tenminste 450 woningen vanaf 2021. De gemeente zet sterk in op woningbouw binnen de huidige bebouwingsgrenzen van de kernen. Daarnaast wordt de locatie Limmen-Zandzoom genoemd als een locatie die in ontwikkeling wordt gebracht. Uitgangspunt hierbij is dat met het project Limmen-Zandzoom ook in de bovenregionale behoefte wordt voorzien.
Wat betreft de woningbouwcategorieën wordt in de lokale woonvisie aangegeven dat minimaal 25% van de woningen in de sociale sector gerealiseerd moet worden. In het plangebied zelf zal geen sociale woningbouw worden gerealiseerd. Elders binnen het project Limmen-Zandzoom zal daarom extra sociale woningbouw worden gerealiseerd om de doelstelling van minimaal 25% sociale woningbouw binnen het totale project te realiseren. In totaal zal er zelfs meer sociale woningbouw gerealiseerd worden in Limmen-Zandzoom, namelijk 30%, zoals is opgenomen in de partiële herziening van het bestemmingsplan Limmen - Zandzoom.
2.2.8 Welstandsnota
Op 19 september 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum is de Welstandsnota 2013 vastgesteld. De welstandsnota heeft tot doel een effectief, controleerbaar en helder welstandstoezicht in te richten. In de welstandsnota formuleert de gemeente voor haar grondgebied haar beleid voor de ruimtelijke kwaliteit. Het geeft toetsingscriteria voor alle bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
Toetsing aan de welstandsnota vindt plaats aan de hand van gebiedscriteria. In dit kader worden de volgende gebieden onderscheiden:
- welstandsvrije gebieden;
- luwe welstandsgebieden;
- reguliere welstandsgebieden;
- bijzondere welstandsgebieden.
De volgende afbeelding toont een fragment van de niveaukaart uit de welstandsnota.
Fragment niveaukaart welstandsnota 2013
Het plangebied ligt in een luw welstandsgebied. Navolgend worden de gebiedscriteria voor dit welstandsgebied gegeven.
Luw welstandsgebied:
- Ligging
- gebouwen oriënteren op de belangrijkste openbare ruimte;
- rooilijnen van de hoofdgebouwen volgen de weg en kunnen verspringen;
- bijgebouwen staan achter de voorgevelrooilijn.
- Massa
- gebouwen zijn in beginsel individueel en afwisselend;
- uitbreidingen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element (geen zichtbare aanbouwen aan aanbouwen;
- appartementengebouwen en vrijstaande woningen kunnen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm;
- geen dichte gevels aan de straat.
- Architectonische uitwerking
- de architectonische uitwerking en detaillering zijn eenvoudig en in balans;
- gevelelementen in een logische verhouding plaatsen;
- wijzigingen en toevoegingen afstemmen op hoofdvolume;
- vrijstaande woningen hebben een individuele uitstraling.
- Materiaal en kleur
- materialen en kleuren zijn afgestemd op de bestaande bebouwing;
- gevels van het hoofdgebouw uitvoeren in baksteen, hellende daken dekken met pannen of riet.
2.3 Gebiedsvisie Zandzoom Limmen
De Gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' geeft richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende deelgebieden in Limmen, zonder hiervoor een ver uitgewerkt masterplan te maken. Omdat Zandzoom waarschijnlijk over een zeer lange periode van enkele decennia zal worden ontwikkeld, bevat deze gebiedsvisie een plan op hoofdlijnen, gecombineerd met een 'gereedschapskist' die spelregels bevat voor de ontwikkeling van deelgebieden.
Kwaliteiten van de Limmense Linten
Limmen bestaat van oudsher uit een stelsel van linten op de strandwal, waartussen de afgelopen decennia enkele velden zijn bebouwd. De sfeer van Limmen, en zeker van Zandzoom, wordt echter bepaald door de linten. De profielen zijn smal en hebben een bochtig verloop ('slordige wegen: geen rechtstanden'). Ze worden begeleid door groen en zijn hierdoor lommerrijk en intiem/besloten. Het groen staat vooral in de particuliere tuinen en bestaat uit een grote diversiteit aan hagen, singels, bosjes en solitaire bomen. Doordat de kavels vaak ruim zijn is er veel ruimte voor dit particuliere groen. Door de smalle profielen wordt er vrijwel niet aan de weg geparkeerd. Hierdoor is de auto nauwelijks aanwezig in het wegbeeld. Vanaf de linten is er zicht op de achterliggende akkers en bollenvelden. De velden worden op een groot aantal plekken begeleid door groensingels die meestal haaks op de linten staan. Het hemelwater wordt afgevoerd via smalle greppels langs wegen of kavelgrenzen. De woningen in Limmen kennen een grote variatie in leeftijd, maat, vorm en materialisatie. Toch is er sprake van een rustig en harmonieus beeld, door het gebruik van natuurlijke materialen, een terughoudend kleurgebruik en verfijnde detailleringen.
Invulling nieuwe velden
Voor de nieuwe woonbuurten die aan en tussen de linten zullen worden gebouwd, wordt nadrukkelijk aangesloten op de kwaliteit van het bestaande. De buurten zijn klein en overzichtelijk (veelal tussen de 20 en 80 woningen) en worden zoveel mogelijk opgezet volgens de huidige kavelstructuren en sluiten hierdoor op een vanzelfsprekende manier aan op de linten. In de buurten domineert groen het wegbeeld, de auto is buiten beeld. Mensen wonen op ruime kavels in het groen. De wegen hebben, net als de linten, een informeel, dorps karakter en een vloeiend enigszins kronkelig verloop ('slordige wegen'), waardoor je altijd tegen de groene voortuinen aan kan kijken. Bestaande singels en bosjes worden ingepast. Door de ruime opzet van de kavels en de mix van typologieën in elke buurt, ontstaat een gevarieerd beeld.
Om het groene karakter van de buurten verder te versterken, worden in de buurten enkele nieuwe groene elementen opgenomen (speelveldjes, bosjes, boomgaarden e.d.). Tussen de buurten liggen smalle paadjes die de buurten en de groene plekken met elkaar verbinden. Daarnaast blijven tussen de buurten velden in agrarisch gebruik. Door deze open velden en de grote groene plekken in de buurten zelf, zal er voldoende lucht blijven in het plangebied en behoud Limmen de uitstraling van een agrarisch dorp. Elke buurt krijgt een groene rand, in de vorm van een houtsingel, aan de kant van het onbebouwde gebied dat er naast ligt.
De volgende afbeeldingen tonen een voorbeeld van de mogelijke invulling van het gebied en een toelichtende plattegrond infrastructuur en groen.
Voorbeeld mogelijke invulling (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
Toelichtende plattegrond infrastructuur en groen (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
2.4 Fase 3b
De ontwikkeling van het plangebied betreft de realisatie van maximaal 27 grondgebonden woningen (vrijstaande, halfvrijstaande woningen en rijwoningen) en bijbehorende ontsluitingswegen en groengebieden. De volgende afbeelding toont een voorbeeldverkaveling voor de toekomstige inrichting van het plangebied.
Voorbeeldverkaveling plangebied
Het gebied bestaat in hoofdlijnen uit een openbaar gebied en een niet-openbaar gebied. Het openbaar gebied is bepaald aan de hand van de visie en de gewenste maatvoering van openbare elementen als wegen en greppels. Het niet-openbare gebied omvat de gebieden die kunnen worden verkaveld.
Het stedenbouwkundige plan is zoveel mogelijk afgestemd op de omgeving. Aan de noordzijde van het plangebied worden vrijstaande woningen gerealiseerd die nauw aansluiten bij de reeds aanwezige woningen aan de Visweg. Centraal op de locatie is ruimte voor halfvrijstaande en rijwoningen, met een enkele vrijstaande woning. Middels een 30 km/uurweg in noord-zuidrichting met aftakkingen in oost-westrichting wordt het plangebied ontsloten. Parallel aan de noord-zuidelijke weg is een greppel voorzien.
2.5 Ontsluiting en parkeren
Verkeersontsluiting
De ontsluiting van het plangebied loopt via een aansluiting op de Visweg. De Visweg is een weg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Op een dergelijke weg is een gemengde verkeersafwikkeling van gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer mogelijk. De Visweg heeft een rechtstreekse aansluiting op de Rijksweg/N203.
Binnen het plangebied wordt een erftoegangsweg gerealiseerd die de verkeersontsluiting van het woongebied verzorgd. Omdat het hier om een erftoegangsweg gaat, bedraagt de wettelijke maximumsnelheid 30 km/h en is deze weg niet gezoneerd.
Parkeren
De parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling zal in het plangebied worden opgelost. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is onderscheid gemaakt naar type woning. In de volgende tabel is weergegeven wat de parkeerbehoefte is van de ontwikkeling.
| Aantal | Parkeernorm | Benodigd aantal parkeerplaatsen |
Goedkope woningen (huurhuis, sociale huur) | - | 1,4 | - |
Middeldure woningen (koop, tussen/hoek en koop, etage, midden) | 18 | 1,7 | 30,6 |
Dure woningen | 9 | 2,0 | 18,0 |
Starterswoningen | - | 1,0 | - |
Zorg- en/of aanleunwoningen | - | 0,5 | - |
Totaal | 27 | | 48,6 |
Op basis van de voorgaande tabel moeten in het plangebied minimaal 48,6 parkeerplaatsen aanwezig zijn. In de stedenbouwkundige verkaveling is voorzien in 46 parkeerplaatsen in de openbare ruimte en 18 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt er voldaan aan de gestelde parkeernormen voor de beoogde woningen.
In de regels van het voorliggende uitwerkingsplan is in de algemene bouwregels een bepaling opgenomen dat er voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voor de te hanteren parkeernormen wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen Castricum 2013.
3 Milieu- en omgevingsaspecten
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling van fase 3b bevat namelijk maximaal 27 woningen en beslaat een oppervlakte van 5,0 ha. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken en de plaats van het project worden in
toelichting hoofdstuk 1 en
toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Gezien de omvang van het project, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. De potentiële effecten hebben met name betrekking op verkeer en de effecten als gevolg daarvan. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gevoelige en kwetsbare gebieden.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in
toelichting hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
3.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken 1' uit het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Op basis van dit onderzoek is waar nodig, op basis van de milieucontour van bedrijven, de aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen. Binnen deze aanduiding is woningbouw uitgesloten, tenzij uit aanvullend (milieu)onderzoek blijkt dat woningbouw mogelijk is. In het plangebied komt de aanduiding 'wonen uitgesloten' niet voor.
Op de gronden ten oosten van het plangebied is conform de partiële herziening 'Limmen - Zandzoom' hobbymatig agrarisch grondgebruik toegestaan. In de gebruiksregels van artikel 3.1.1 is bepaald dat de volgende activiteiten als hobbymatig agrarisch gebruik worden aangemerkt:
- het houden van maximaal 15 stuks kleinvee zoals bijvoorbeeld schapen en geiten;
- het houden van klein pluimvee zoals bijvoorbeeld kippen;
- het houden van gezelschapsdieren zoals bijvoorbeeld konijnen;
- het hebben en onderhouden van een moestuin en grasland.
Hobbymatig agrarisch gebruik met de bovenstaande activiteiten is niet bedrijfsmatig en heeft ook geen omvang die op basis van jurisprudentie als bedrijfsmatig aan te merken is. Daarmee is geen sprake van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.
Gezien het voorgaande zijn in de omgeving van het plangebied derhalve geen bedrijven of andere milieubelastende activiteiten aanwezig die een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Andersom zullen de beoogde woningen in het plangebied bedrijven en andere milieubelastende activiteiten niet in hun mogelijkheden beperken.
3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zandzoom op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat zowel voor NO2 als PM10 voor geen van de onderzoekslocaties sprake is van een overschrijding van de gestelde normen. Met betrekking tot de normen voor luchtkwaliteit is het plan dan ook uitvoerbaar.
3.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Woningen worden in het kader van de Wet geluidhinder gezien als geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een weg of spoorweg.
Uit het akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai (BK Bouw- & Milieuadvies B.V., 191649, 4 juli 2019) blijkt dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde wegen ten hoogste 47 dB Lden inclusief aftrek bedraagt. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
De berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op niet-gezoneerde wegen (30 km/uur) bedraagt ten hoogste 55 dB Lden (exclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB Lden wordt voldaan.
De gecumuleerde geluidbelasting met betrekking tot het wegverkeer van alle beschouwden wegen bedraagt maximaal 57 dB Lden (exclusief aftrek).
De berekende geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer bedraagt ten hoogste 54 dB Lden. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden.
3.5 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.
Planspecifiek
Om aan te tonen de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik is er een verkennend bodemonderzoek (HB Adviesbureau, 19HB0061-K, 12 juli 2019) uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
Grond
- de grond is ten hoogste licht verontreinigd met OCB, hetgeen gerelateerd wordt aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het verleden;
- indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit wordt de bovengrond ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Industrie en de ondergrond in Landbouw en natuur.
Grondwater
- in het grondwater van peilbuis A10A zijn geen verontreinigingen aangetoond met de onderzochte parameters. In het grondwater van peilbuis A10A die is geanalyseerd op het voorkomen van 13 nieuwe bestrijdingsmiddelen zijn geen verhoogde concentraties aangetoond boven de detectiegrenzen;
- in het grondwater van peilbuis 19 was in eerste instantie een sterke verontreiniging met OCB (DDE) aangetoond (de aangetoonde concentratie van 0,02 μg/l overschrijdt de interventiewaarde van 0,01 μg/l. Gezien deze minimale overschrijding en er geen significante verontreiniging wordt verwacht met OCB in het grondwater, is het grondwater in een later stadium herbemonsterd. Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater na herbemonstering geen verontreiniging met OCB is aangetoond. Aangezien bij het herbemonsteren van het grondwater deze verontreiniging niet meer is aangetoond is er naar verwachting geen (significante) verontreiniging met bestrijdingsmiddelen aanwezig.
Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er geen beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een langetermijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
Fragment risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld)
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron betreft twee gasleidingen op minimaal 720 m afstand van het plangebied. In de volgende tabel zijn de gegevens van de twee leidingen weergegeven.
Leiding | Max. werkdruk (bar) | Diameter (inch) | PR 10-6 contour | 1% letaliteitscontour | 100% letaliteitscontour |
A-562 | 66,20 | 24,02 | | 315 | 140 |
W-571-01 | 40,00 | 12,76 | 0 | 140 | 70 |
Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van de buisleidingen ligt. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op circa 1,9 kilometer van het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling zijn effecten op Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, uitgesloten. In het vervolg zal een onderzoek naar de effecten ten aanzien van stikstofdepositie uitgevoerd worden.
De dichtstbijzijnde gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland liggen op 1,3 km afstand van de planlocatie. De afstand tot Weidevogelleefgebieden bedraagt minimaal 800 m. Bij beide gebieden is geen sprake van externe werking.
Soortenbescherming
Er is een quickscan flora en fauna (BK Bouw- & Milieuadvies B.V., 191649, 15 mei 2019) uitgevoerd. Uit het veldbezoek en de bureaustudie komen de volgende conclusies naar voren:
- tijdens het veldbezoek zijn beschermde soorten waargenomen;
- er worden op de locatie beschermde soorten verwacht;
- gebaseerd op de bureaustudie wordt een diversiteit aan algemeen voorkomende soorten op de locatie verwacht;
- voor de algemeen voorkomende beschermde soorten geldt dat ze niet ontheffingsplichtig zijn, mits de zorgplicht in acht wordt gehouden.
De navolgende tabel geeft per soort de conclusie van het uitgevoerde veldonderzoek weer.

In aanvulling op het voorgaande is er een onderzoek naar vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen (BK Bouw- & Milieuadvies B.V., 191649, 2 september 2019) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plangebied niet intensief wordt gebruikt als foerageergebied en er ook geen vliegroute is vastgesteld. Er wordt daarom door het plan geen essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute aangetast.
3.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Op 6 oktober 2011 is de Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. Voor het gehele grondgebied van Castricum is daarbij op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief (bekende en te verwachten archeologische waarden), die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt waar archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en zo ja, welke onderzoekeisen en ontheffingen daarbij gelden.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de maatregelenkaart.
Fragment maatregelenkaart archeologie
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan ligt in een categorie 4-gebied. Voor dit gebied geldt dat bij plangebieden groter dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm -mv archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In het vervolg zal een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
3.9.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
3.9.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In het vervolg zal een onderzoek naar de invloed van het plan op de waterhuishouding uitgevoerd worden.
3.10 Duurzaamheid
De gemeente Castricum heeft haar doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in de 'Standaardeisen Duurzaam Omgeven' uit 2006. Doel hiervan is om bij nieuwbouw, herinrichting en beheer van de gebouwde omgeving een duurzame kwaliteitssprong te maken. Onder 'Duurzaam Omgeven' verstaat de gemeente een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de gebouwde omgeving die primair is gericht op het bevorderen van een aantrekkelijke en gezonde omgeving om in te wonen en werken. De standaardeisen beschrijven drie ambitieniveaus: een Basisniveau, een Plusniveau en een Topniveau. De gemeente stelt zich ten doel minimaal het Basisniveau te realiseren en waar mogelijk het Plusniveau. Het Basisniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Pass' of 15% lager dan de EPC-norm. Het Plusniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Very Good' of 25% lager dan de EPC-norm.
De gemeente Castricum heeft daarnaast de ambitie om op termijn energieneutraal te zijn. Om dit doel te realiseren zal de gemeente haar ambitie overbrengen op initiatiefnemers. Hierbij kan het Servicepunt Duurzame Energie (
www.servicepuntduurzameenergie.nl), een externe en onafhankelijke partij, als adviseur optreden.
In navolgend schema is samengevat welke duurzaamheidseisen de gemeente stelt.

Planspecifiek
Bij het ontwerp van het plan wordt aan een groot aantal van de hiervoor genoemde maatregelen invulling gegeven, zoals de minimalisering van de verharding, het gebruik maken van beken in het gebied, het creëren van kwalitatief hoogwaardig groen (de nieuwe singels), een aparte extra ontsluiting voor voetgangers en fietsers en voor zover mogelijk een zongerichte verkaveling. De woningen zullen daarnaast voldoen aan de, sterk opgevoerde, eisen van het Bouwbesluit 2012, waarin verplicht wordt dat woningen aardgasvrij gebouwd worden.
4 Toelichting op de regels
4.1 Opzet regels
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
4.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' van de gemeente Castricum.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen zeven bestemmingen voor, te weten:
- Groen (artikel 3)
- Tuin - 1 (artikel 4);
- Tuin - 2 (artikel 5);
- Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 6);
- Water (artikel 7);
- Wonen (artikel 8);
- Waarde - Archeologie (artikel 9).
Voor de hoofdgroenstructuren in het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 4 Tuin - 1 en Artikel 5 Tuin - 2
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Aan dit gedeelte van het erf zijn de bestemming 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2' toegekend. Deze bestemmingen verschillen van elkaar vanwege het feit of parkeervoorzieningen zijn toegestaan ('Tuin - 1' staat parkeren wel toe). Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied hebben een gemengde functie voor verkeer en verblijven. Omdat het gaat om wegen die geen doorgaande functie hebben, vallen zij onder de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
De watergangen/greppels in het gebied hebben onder andere een waterbergende functie. Voor deze watergangen/greppels is de bestemming 'Water' opgenomen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Aan de woonpercelen is de bestemming 'Wonen' toegekend. Daarin begrepen zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 50 m² van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor beroepen en bedrijven aan huis mogen worden benut. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van deze laatste bepaling. In artikel 12 van de regels zijn de bepalingen voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximum goot- en bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding, evenals het maximum aantal woningen per bouwvlak wanneer meer dan één woning per bouwvlak is toegestaan.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is bepaald dat bij het bouwen van een bouwwerk voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen Castricum 2013.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan en regels over aan huis verbonden bedrijfs- of beroepsactiviteiten en een Bed & Breakfast.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat algemene afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van maten, bouwgrenzen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp uitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Crisis- en herstelwet (Chw) is in het onderhavige geval van toepassing, want het plan is gericht op de bouw van 11 woningen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid, onder sub a Chw jo. categorie 3.1, bijlage I Chw). Daarmee is voor wat betreft de procedure afdeling 2, hoofdstuk 1 Chw van toepassing.
Participatie
Tijdens een informatieavond zijn de omwonenden geïnformeerd over het plan. Naar aanleiding hiervan is het plan, vanwege de weerstand tegen een appartementencomplex, aangepast en maakt een appartementencomplex geen onderdeel meer uit van het voorliggende plan.
5.1.1 Inspraak en vooroverleg
Dit plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dat bestemmingsplan heeft reeds een uitgebreide procedure doorlopen. Onderhavig uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels. Ondanks het uitgebreide procedé bij het bestemmingsplan heeft de gemeente Castricum ervoor gekozen het voorontwerp uitwerkingsplan ter inzage te leggen. Binnen deze periode is het mogelijk om inspraakreacties in te dienen. Tegelijkertijd zal het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden gevoerd.
In een separate bijlage zullen te zijner tijd de inspraak- en vooroverlegreacties worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
5.1.2 Zienswijze
In een separate bijlage zullen te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerp uitwerkingsplan worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het kostenverhaal is geregeld middels privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Daarnaast heeft initiatiefnemer de haalbaarheid van de ontwikkeling met een positieve grondexploitatie aangetoond. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan 'Limmen - Zandzoom' structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.