Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Nieuwelaan fase 1
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0383.UPLZandzoomfase2b-VO01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Limmen en Heiloo wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000-2.400 woningen met bijbehorende voorzieningen. Op het grondgebied van de gemeente Castricum gaat het om 500-600 woningen die tezamen het woongebied Limmen-Zandzoom vormen. Dit woongebied wordt aan de noord- en westzijde van Limmen gerealiseerd.  
 
De ontwikkeling van Limmen-Zandzoom tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen, een supermarkt en maatschappelijke voorzieningen.   
 
Voor het gebied Limmen-Zandzoom zijn reeds verschillende uitwerkingsplannen vastgesteld of in procedure. Voorliggend uitwerkingsplan wordt opgesteld om woningbouw in het gebied ten zuiden van de Nieuwelaan mogelijk te maken.
 
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de gronden en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggend uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het beheer.
 
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het rijk, provincie en gemeente.
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op een nieuw woongebied in het noordoosten van het gebied Limmen-Zandzoom. Globaal gezien wordt het plangebied begrensd door de Nieuwelaan in het noorden, bedrijvigheid aan de Schipperslaan in het oosten, agrarische percelen in het zuiden en de bestaande woonpercelen aan de Hogeweg in het westen. De volgende afbeeldingen tonen de ligging (in geel) van het  plangebied in Limmen-Zandzoom en de begrenzing van het plangebied.
 
Ligging plangebied in Limmen-Zandzoom
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 3 februari 2011 door de raad van de gemeente Castricum vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.  
 
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom', in rood de begrenzing van het uitwerkingsplan
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - Uit te werken 1'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor:
  • woningen;
  • aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • wonen en werken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd – wonen/werken';
  • detailhandel, in de vorm van ten hoogste één supermarkt met een buurtverzorgende functie;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • ontsluitingswegen;
  • tuinen en erven.
Om de bestemming uit te kunnen werken moeten de uitwerkingsregels uit artikel 17 lid 2 van het geldende bestemmingsplan in acht worden genomen.
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde.
2 Planbeschrijving
 
2.1 Context
In 2005 hebben de gemeenten Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied Zandzoom, op de strandwal van Heiloo en Limmen. In Zandzoom investeren de gemeenten Castricum en Heiloo samen met de provincie Noord-Holland in wonen, groen en bereikbaarheid. Doel is het maken van een bijzonder woonlandschap op de vroegere strandwal. Voor de gemeente Castricum is de opgave om maximaal 600 woningen te realiseren.
 
Naar aanleiding van de bestuursovereenkomst is in 2005 het beeldkwaliteitplan 'Wonen in het groen Heiloo/Limmen' opgesteld en in 2007 het het structuurplan 'Limmen-Zandzoom'. Deze documenten bevatten randvoorwaarden voor de verkaveling van het gebied Limmen-Zandzoom. Belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat de woningen en de inrichting van de buitenruimte ondergeschikt moeten zijn aan het landschap, dat 'groen' dominant moet zijn ten opzichte van 'rood' en dat het bestaande landschap zoveel mogelijk in tact moet worden gelaten en waar mogelijk moet worden versterkt.
 
Op basis van het beeldkwaliteitplan en het structuurplan is in 2013 de gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' opgesteld. Deze gebiedsvisie slaat een brug tussen de 'sturende plannen' (intentieverklaring, beeldkwaliteitplan, structuurplan) en de concrete invulling van de deelgebieden. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de gebiedsvisie.
2.2 Beleid
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 21 juni 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na deze vaststelling zijn er verschillende wijzigingen van de verordening vastgesteld. De laatste wijziging is op 27 juni 2016 vastgesteld en op 21 juli 2016 in werkin getreden.
 
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder andere (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
 
De volgende afbeelding toont het 'bestaand bebouwd gebied' en het 'landelijk gebied' volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
 
Bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied - Provinciale Ruimtelijke Verordening
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied grotendeels is aangewezen als landelijk gebied. Volgens artikel 13 lid 1 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening mag een bestemmingsplan niet voorzien in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. In het tweede lid worden hierop echter de volgende uitzonderingen gegeven:
  • Nieuwe woningbouw is toegestaan indien de woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma's.
  • Nieuwe woningbouw is toegestaan indien de woningbouw in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose.
In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het woningbouwbeleid. Uit deze paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
2.2.2 Provinciale woonvisie 2010-2020
Op 25 mei 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
 
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
  1. betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  2. betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
  3. verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.  
 
Het plangebied valt binnen het Regionaal Actie Programma voor de Regio Alkmaar. In toelichting paragraaf 2.2.4 wordt op dit actieprogramma verder ingegaan.
2.2.3 Monitor woningbouw 2013
Op 8 oktober 2013 is de Monitor Woningbouw 2013 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en afspraken in de regionale actieprogramma's.  
 
In het Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar (zie toelichting paragraaf 2.2.4) heeft de regio Alkmaar als doelstelling 13.770 woningen tot 2020 opgenomen. De jaarlijkse productie ligt tot op heden lager dan de in de RAP opgenomen doelstelling. De netto groei en het aantal afgegeven omgevingsvergunningen is de laatste jaren stabiel. Een sterke daling van de productie zoals in veel andere regio's is hierdoor niet te verwachten. De actuele verwachting is dat in 2015 de achterstand op de opgave ongeveer 1.700 woningen bedraagt. De doelstelling in het RAP is beduidend hoger dan de recente provinciale bevolkingsprognose (woningbehoefte van circa 9.000 woningen in de periode (2010-2020). De achterstand is daarmee niet problematisch omdat de daadwerkelijke behoefte lager ligt dan waar, bij het opstellen van het RAP is uitgegaan. Wat betreft de planvoorraad en de betaalbaarheid komt de verhouding in de plannen overeen met de doelstellingen.
2.2.4 Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar
De provincie Noord-Holland en alle gemeenten in Noord-Holland hebben met elkaar regionale actieprogramma's wonen opgesteld. Hiermee geven zij uitvoering aan de Provinciale woonvisie 2010-2020. In de regionale actieprogramma's wonen staan per regio afspraken over het aantal te bouwen woningen en de kwaliteit ervan. Deze afspraken worden nader kwalitatief uitgewerkt in de Regionale Woonvisies, zie toelichting paragraaf 2.2.5.
 
Op het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is het Regionale Actie Programma (RAP) Regio Alkmaar van toepassing.
 
Kwantiteit
De regio Alkmaar heeft in zijn totaliteit  tot 2020 ongeveer 13.000-14.000 woningen in de planning zitten. Om de, door de provincie geprognosticeerde, regionale huishoudensontwikkeling te faciliteren moeten er tot 2020 echter 14.260 woningen in de planning worden opgenomen. In de regio Alkmaar is dus geen sprake van een overplanning, maar zelfs van een klein tekort. Dit vult de regio vooralsnog niet in, omdat het aantal geprognosticeerde onttrekkingen niet op voorhand overal haalbaar wordt geacht.
 
Kwaliteit
Wat betreft de kwaliteit van de woningen wordt het volgende gesteld:
  • de geplande productie bevat te veel appartementen, in totaal ca. 5.100. Dit aantal moet theoretisch teruggebracht worden tot ca. 2.000. Dat maakt echter de opgave voor grondgebonden nultredenwoningen weer groter;
  • de vraag ligt vooral bij grondgebonden nultredenwoningen. Deze opgave is moeilijk in nieuwbouw te realiseren; ook de bestaande voorraad moet hierin een grote rol spelen (opplussen). Een ander alternatief zit in appartementen met een optimale prijs-kwaliteitverhouding, nabij voorzieningen en met grote buitenruimte: deze kunnen de vraag naar grondgebonden nultredenwoningen deels weer verschuiven naar appartementen;
  • in de geplande periode is de verhouding huur-koop  en goedkoop-duur redelijk passend bij de vraag.
Volgens het RAP mogen in het gebied Limmen-Zandzoom maximaal 600 woningen worden gebouwd. De uitwerkingsregels van het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' stellen dat het totale aantal nieuw te bouwen woningen binnen het bestemmingsplangebied niet meer dan 565 mag bedragen. Aangezien het uitwerkingsplan voldoet aan de gestelde uitwerkingsregels worden met voorliggend plan de maximale aantallen uit het RAP niet overschreden.
2.2.5 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Heiloo maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-de Rijp, Heerhugowaard, Langedijk en Schermer deel uit van de regio Alkmaar. Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum ingestemd met de de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
 
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn. 
 
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw sowieso gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
 
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot €48.000 (grens soc. koop) met daarbinnen nadruk op de categorie €38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens).  Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens €681,02 en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot €48.000) gerealiseerd moeten worden. In het  woningbouwprogramma van het plangebied zijn 16 woningen in de sociale categorie (€175.000-€225.000) gepland. Hiermee wordt de doelstelling on 30% sociale woningbouw gehaald.
 
Om de visie waar te kunnen maken worden in de regionale woonvisie acties weergegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt. Om realisatie van de in het Regionaal Actie Programma opgenomen afspraken te stimuleren heeft de provincie een woonfonds. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het provinciale woonfonds kunnen regio’s concrete projectvoorstellen indienen. Bij de uitvoering van de acties zal onderzocht worden voor welke een beroep gedaan zal worden op het woonfonds.
2.3 Gebiedsvisie Zandzoom Limmen
De Gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' geeft richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende deelgebieden in Limmen, zonder hiervoor een ver uitgewerkt masterplan te maken. Omdat Zandzoom waarschijnlijk over een zeer lange periode van enkele decenia zal worden ontwikkeld bevat deze gebiedsvisie een plan op hoofdlijnen, gecombineerd met een 'gereedschapskist' die spelregels bevat voor de ontwikkeling van deelgebieden.
 
Kwaliteiten van de Limmense Linten
Limmen bestaat van oudsher uit een stelsel van linten op de strandwal, waartussen de afgelopen decennia enkele velden zijn bebouwd. De sfeer van Limmen, en zeker van Zandzoom, wordt echter bepaald door de linten. De profielen zijn smal en  hebben een bochtig verloop ('slordige wegen: geen rechtstanden). Ze worden begeleid door groen en zijn hierdoor lommerrijk en intiem/besloten. Het groen staat vooral in de particuliere tuinen en bestaat uit een grote diversiteit aan hagen, singels, bosjes en solitaire bomen. Doordat de kavels vaak ruim zijn is er veel ruimte voor dit particuliere groen. Door de smalle profielen wordt er vrijwel niet aan de weg geparkeerd. Hierdoor is de auto nauwelijks aanwezig in het wegbeeld. Vanaf de linten is er zicht op de achterliggende akkers en bollenvelden. De velden worden op een groot aantal plekken begeleid door groensingels die meestal haaks op de linten staan. Het hemelwater wordt afgevoerd via smalle greppels langs wegen of kavelgrenzen. De woningen in Limmen kennen een grote variatie in leeftijd, maat, vorm en materialisatie. Toch is er sprake van een rustig en harmonieus beeld, door het gebruik van natuurlijke materialen, een terughoudend kleurgebruik en verfijnde detailleringen.
 
Invulling nieuwe velden
Voor de nieuwe woonbuurten die aan en tussen de linten zullen worden gebouwd, wordt nadrukkelijk aangesloten op de kwaliteit van het bestaande. De buurten zijn klein en overzichtelijk (veelal tussen de 20 en 80 woningen) en worden zoveel mogelijk opgezet volgens de huidige kavelstructuren en sluiten hierdoor op een vanzelfsprekende manier aan op de linten. In de buurten domineert groen het wegbeeld, de auto is buiten beeld. Mensen wonen op ruime kavels in het groen. De wegen hebben, net als de linten, een informeel, dorps karakter en een vloeiend enigszins kronkelig verloop ('slordige wegen'), waardoor je altijd tegen de groene voortuinen aan kijken. Bestaande singels en bosjes worden ingepast. Door de ruime opzet van de kavels en de mix van typologiën in elke buurt, ontstaat een gevarieerd beeld.
 
Om het groene karakter van de buurten verder te versterken, worden in de buurten enkele nieuwe groene elementen opgenomen (speelveldjes, bosjes, boomgaarden e.d.). Tussen de buurten liggen smalle paadjes die de buurten en de groene plekken met elkaar verbinden. Daarnaast blijven tussen de buurten velden in agrarisch gebruik. Door deze open velden en de grote groene plekken in de buurten zelf, zal er voldoende lucht blijven in het plangebied en behoud Limmen de uitstraling van een agrarisch dorp. Elke buurt krijgt een groene rand, in de vorm van een houtsingel, aan de kant van het onbebouwde gebied dat er naast ligt.
 
De volgende afbeeldingen tonen een voorbeeld van de mogelijke invulling van het gebied en een toelichtende plattegrond infrastructuur en groen.
 
Voorbeeld mogelijke invulling (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
 
Toelichtende plattegrond infrastructuur en groen (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
 
2.4 Nieuwelaan fase 1
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied betreft de realisatie van 50 woningen, waarvan 7 vrijstaande woningen, 18 twee-onder-één-kapwoningen, 13 rijwoningen middelduur en 12 rijwoningen goedkoop. De volgende afbeelding toont de toekomstige inrichting van het plangebied.
 
Voorbeeldverkaveling plangebied
 
De verkaveling wordt afgestemd met de omgeving door gebruik te maken van oost west en noord-zuid verbindingen en de randen van het plangebied aan te laten sluiten bij de omgeving. Twee 30 km wegen in Noord-zuid richting vormen de belangrijkste structuurdragers in het plangebied. Twee groene singels en een 30 km weg in oost west richting verbinden deze twee 30 km wegen. Ook zijn twee greppels in oost-west richting in de groenstructuur opgenomen. Het gebied kent verder een aantal groene veldjes waar gespeeld of gerecreëerd kan worden. Het woningbouwprogramma is gemêleerd met een mix van goedkope, middelde en dure woningen.
 
Beeldkwaliteit
Voor het ontwerp uitwerkingsplan vraagt B&W het kwaliteitsteam een advies inzake de beeldkwaliteits-aspecten die tijdens de inspraakperiode zijn gemaakt.
2.5 Ontsluiting en parkeren
Verkeersontsluiting
De ontsluiting van het plangebied loopt via de Hogeweg en de Schipperslaan. De Hogeweg is een erftoegangsweg die parallel loopt aan de Rijksweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Op een dergelijke weg is een gemengde verkeersafwikkeling van gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer mogelijk. De Schipperslaan is eveneens een erftoegangsweg van het bedrijventerrein Nieuwelaan west die via verkeerslichten direct aansluit op de Rijksweg.
 
Binnen het plangebied worden nieuwe ontsluitende wegen gerealiseerd die aansluiten op de Hogeweg en Schipperslaan. Deze interne wegen verzorgen de verkeersontsluiting van het woongebied naar de Hogeweg. Omdat het hier om erftoegangswegen gaat, bedraagt de wettelijke maximumsnelheid 30km/h en zijn deze wegen niet-gezoneerd.
 
Het langzaam verkeer wordt ontsluiten via verbindingen met de Hogeweg, Nieuwelaan en de Schipperslaan.
 
Parkeren
Het parkeren ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal in zijn geheel in het plangebied opgelost  worden. In de volgende tabel is weergegeven wat de parkeerbehoefte is van de ontwikkeling.
 
 AantalParkeernormBenodigd aantal parkeerplaatsen
Goedkope woningen121,5518,6
Middeldure woningen131,823,4
Dure woningen252,050
Totaal--92
 
In de stedenbouwkundige verkaveling is voorzien in 100 parkeerplaatsen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de gestelde parkeernormen voor de te bouwen woningen.
 
In de regels van het uitwerkingsplan is een minimum aantal parkeerplaatsen opgenomen dat moet worden gerealiseerd per woning.
3 Milieu- en omgevingsaspecten
 
3.1 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Op basis van dit onderzoek is, waar nodig op basis van de milieucontour van bedrijven, de aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen. Binnen deze aanduiding is woningbouw uitgesloten, tenzij uit aanvullend (milieu)onderzoek blijkt dat woningbouw mogelijk is.
 
De nieuwe woningen zijn in relatie tot het bedrijventerrein Nieuwelaan gesitueerd buiten de in het bestemmingsplan Limmen - Zandzoom opgenomen zone waar zonder de toepassing van afwijkingsregels geen woningbouw toegestaan is.
  
In het plangebied komt de aanduiding 'wonen uitgesloten' in een zone direct aan de Nieuwlaan voor. Deze zone is opgenomen voor het bedrijf G.P. Groot aan de Hogeweg 72. Gezien de aanwezigheid van het bedrijf is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. In dit onderzoek wordt, op basis van de geluidcontouren, vastgesteld dat de milieucontour van G.P. Groot, gebaseerd op de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus minder dan 100 meter is. Echter op basis van de berekening voor het maximale geluidniveau blijkt dat de milieucontour verder dan de eerste lijn bebouwingscontour is gelegen. Op basis van indicatieve berekeningen kan worden gesteld dat de milieucontour voor het maximale geluidniveau op circa 50 meter van de inrichtingsgrens is gelegen.
 
Binnen deze 50 meter zone mogen geen nieuwe woningen worden opgericht. Van deze regel kan afgeweken worden indien de bedrijfsvoering van G.P. Groot is beëindigd of indien andere geluidswerende voorzieningen worden getroffen welke voorzien in een voldoende afschermende werking. In de planregels zijn hiervoor afwijkingsregels opgenomen voor de woningen binnen de 50 meter zone. 
3.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
 
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Een supermarkt is niet gelijk te stellen, o.a. op grond van de gemiddelde verblijfsduur, aan de bovengenoemde functies.
 
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zandzoom op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat zowel voor NO2 als PM10 voor geen van de onderzoekslocaties sprake is van een overschrijding van de gestelde normen. Met betrekking tot de normen voor luchtkwaliteit is het plan dan ook uitvoerbaar.
3.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
 
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Woningen worden in het kader van de Wet geluidhinder gezien als geluidsgevoelige objecten. Derhalve wordt middels een akoestisch onderzoek onderzocht wat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen is. De uitkomsten van het onderzoek worden later toegevoegd aan dit uitwerkingsplan.
3.4 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.  
 
Planspecifiek 
Bodemonderzoek wordt nog uitgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek worden nog toegevoegd.
3.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde risico wordt gevormd door twee gasleidingen op ruim 900 meter van het plangebied. In de volgende tabel zijn de gegevens van de twee leidingen weergegeven.
 
LeidingMax. werkdruk (bar)Diameter (inch)PR 10-6 contour1% letaliteitscontour100% letaliteitscontour
A-56266,2024,02 315140
W-571-0140,0012,76014070
   
Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de contouren van de buisleidingen ligt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.   
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruim 2 kilometer van het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Delen van dit gebied zijn tevens aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. In de omgeving van het plangebied zijn geen andere beschermde natuurgebieden aanwezig. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling, is een effect op beschermde natuurgebieden niet te verwachten.
 
Soortenbescherming
Met betrekking tot soortenbescherming kan gesteld worden dat het niet aannemelijk is dat er beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Het open grasland biedt geen potentiele verblijfsplaatsen voor beschermde soorten. Nader onderzoek om deze hypothese te onderbouwen wordt nog uitgevoerd.
         
3.7 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Op 6 oktober 2011 is de Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. Voor het gehele grondgebied van Castricum is daarbij op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief (bekende en te verwachten archeologische waarden), die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt waar archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en zo ja welke onderzoekeisen en ontheffingen daarbij gelden.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de maatregelenkaart.
 
Fragment maatregelenkaart archeologie
 
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan ligt in een categorie 4-gebied. Voor dit gebied geldt dat bij plangebieden groter dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm -mv archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Omdat het plangebied van voorliggend plan groter is dan 500 m² is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek worden nog aan dit uitwerkingsplan toegevoegd.
  
3.8 Waterhuishouding

   
3.8.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
3.8.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
In het kader van de ontwikkeling van Zandzoom is een studie naar de waterhuishouding verricht. In navolgende tekst worden de belangrijkste onderdelen uit deze studie weergegeven. Bij het maken van de plannen voor de inrichting van het plangebied is aangesloten op onderstaande studie.
 
Programma van eisen
Op basis van de kenmerken van het onderzoeksgebied, het beleid en de wensen van betrokken partijen is een Programma van eisen opgesteld. Daarbij worden de volgende uitgangspunten geformuleerd:
  1. Bouwrijp maken: de vereiste ontwateringsdiepte wordt bereikt door toepassing van drainerende greppels, ophogen of een combinatie van beide. Het toepassen van greppels heeft in verband met de kosten de voorkeur, maar de afvoer van water uit het gebied mag niet worden vergroot. De toelaatbare grondwaterstand ligt op 0,50 cm beneden maaiveld (tuinen en plantsoenen), 0,70 m beneden straatpeil (wegen) en 0,90 cm minus vloerpeil (bebouwing met kruipruimte).
  2. Hemelwater: hemelwater dat op verhard oppervlak op uitgeefbaar terrein valt, wordt ter plekke geïnfiltreerd of oppervlakkig afgevoerd naar openbaar terrein, waar het via greppels alsnog infiltreert. In openbaar gebied wordt geen waterdoorlatende verharding toegepast. 
  3. Greppels en drainage: er wordt geen ondergrondse drainage aangelegd. Bij hoge grondwaterstanden functioneren de greppels als drain. De maximale peilstijging voor greppels eens in de 25 jaar bedraagt 0,50 m. 
  4. Oppervlaktewater: het toepassen van (permanent) oppervlaktewater wordt zo veel mogelijk beperkt. De voorkeur gaat uit naar de toepassing van greppels, waarbij een geleidelijke overgang van droog naar nat plaatsvindt. Het herstellen van oude waterstructuren heeft de voorkeur, waarbij de sloten langs de Visweg en de Nieuwelaan belangrijke schakels in het watersysteem vormen. De waterstructuur in het gebied moet primair oost-west gericht blijven, met de Hoogeweg als ‘waterscheiding’.
Toekomstig watersysteem
Door de realisatie van de bouwplannen in Zandzoom neemt het oppervlak aan verharding toe. Het doel van de gemeente is om desondanks hemelwater te blijven infiltreren, zodanig dat de grondwatersituatie niet verandert en de afvoer naar het omliggende gebied niet wordt vergroot. Dit is mogelijk door het bufferen van hemelwater in ondiepe greppels. Alleen bij extreme neerslag wordt hemelwater afgevoerd.
 
Hemelwater op eigen terrein wordt ter plekke geïnfiltreerd of bij extreme neerslag via de openbare weg naar greppels afgevoerd. Neerslag op openbare wegen stroomt af naar greppels. Dit betekent dat aan de zijde van iedere weg een greppel dient te worden aangelegd. Waar het maaiveldverloop voldoende steil is kan ook hemelwater in de lengterichting van de weg worden afgevoerd.
 
Bij de aan te leggen greppels in het gebied wordt een onderscheid gemaakt in ondiepe en diepe greppels. In de ondiepe greppels infiltreert het water. Als de afvoer groter is dan de infiltratiecapaciteit, vult de greppel zich. Bij een waterpeil van 0,50 m loopt het water via een overloop of stuw naar een lager gelegen ondiepe of diepe greppel. Dit proces herhaalt zich enkele keren tot het overtollige hemelwater in de sloten aan de rand of buiten het plangebied stroomt. Bij de diepe greppels stort het water over bij een waterpeil van 0,70 m. Aanbevolen wordt ten behoeve van de waterinfiltratie veenlagen onder de greppels op minder dan 1,50 m diepte te doorgraven en te vervangen door zand. Wat betreft de greppels wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de bestaande greppels. Daarnaast zullen nieuwe greppels moeten worden gegraven. In het gebied ten westen van de Hogeweg zal in totaal 5.600 m en ten oosten daarvan 6.300 m greppel moeten worden gerealiseerd.
 
Bij de sloten aan de rand van het plangebied moet het waterpeil aansluiten bij de huidige grondwaterstand om te voorkomen dat deze sloten een te sterk drainerend effect hebben.
 
Ten behoeve van een afdoende ontwatering zonder dat de grondwaterstand wordt beïnvloed, moet het maaiveld worden opgehoogd tot 0,70 m boven de maatgevende grondwaterstand. Dat betekent dat het maaiveld met 0,1 tot 0,5 m moet worden opgehoogd.
 
Afvalwater
Het afvalwater wordt apart van het hemelwater ingezameld en middels een vuilwaterriool afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel en de afvalwaterzuivering.
 
4 Toelichting op de regels
4.1 Opzet regels
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
4.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Zandzoom' van de gemeente Castricum.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen vier bestemmingen voor, te weten:
  • Groen (artikel 3);
  • Tuin (artikel 4);
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5);
  • Wonen (artikel 6);
  • Waarde - Archeologie (dubbelbestemming artikel 7).
Artikel 3 Groen
Voor het openbaar groen in het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
Artikel 4 Tuin
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Aan dit gedeelte van het erf is de bestemming 'Tuin' toegekend. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers.
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied hebben een gemengde functie voor verkeer en verblijven. Omdat het gaat om wegen die geen doorgaande functie hebben, vallen zij onder de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
 
Artikel 6 Wonen
Aan de woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. Daarin begrepen zijn aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 50 m² van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor beroepen en bedrijven aan huis mogen worden benut. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van deze laatste bepaling. In artikel 8 van de regels zijn de bepalingen voor beroepen en bedrijven aan huis opgenomen. In het algemeen is aangesloten bij de bouwregelingen op basis van het handboek.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat een algemene regels omtrent de maximale toegestane hoogte, toegelaten bouwwerken met afwijkende maten en toegestane overschrijding van bouwgrenzen.
 
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan.
 
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.1.1 Inspraak en vooroverleg
Dit plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. Dat bestemmingsplan heeft reeds een uitgebreide procedure doorlopen. Onderhavig uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels. Ondanks de uitgebreide procede bij het bestemmingsplan heeft de gemeente Castricum ervoor gekozen het voorontwerp-uitwerkingsplan ter inzage te leggen. Binnen deze periode zal het mogelijk zijn om inspraakreacties in te dienen. Gedurende de periode voor terinzagelegging wordt tevens het overleg met instanties gevoerd ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening.
 
Te zijner tijd zullen eventuele opmerkingen uit de inspraak en het vooroverleg, in de Nota inspraak en overleg, van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
5.1.2 Zienswijze
Te zijner tijd zullen eventuele opmerkingen uit de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, in de Nota zienswijzen en ambtelijke wijzigingen, van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek   
Het kostenverhaal is geregeld middels privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Daarnaast heeft initiatiefnemer de haalbaarheid van de ontwikkeling met een positieve grondexploitatie aangetoond. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan Limmen - Zandzoom structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.
 
  
  • 1. Akoestisch onderzoek bedrijven te Limmen en Heiloo Woningbouwprogramma Zandzoom te Limmen, BK Bouwe- & Milieuadvies B.V., Projectnummer: 154600, 15 april 2016