Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Limmer Linten fase 2a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0383.UPLZandzoomfase2a-VS01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het uitwerkingsplan Limmer Linten fase 2a van de gemeente Castricum;
  
1.2 het uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0383.UPLZandzoomfase2a-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  
1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
  
1.7 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
  
1.8 afhankelijke woonruimte
woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet kan worden bewoond door een huishouden, zonder afhankelijkheid van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;
  
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  
1.10 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
  
1.11 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
  
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
  
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
   
1.14 bestaand(e)
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
  
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
  
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
  
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.22 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.25 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
  
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.27 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
 
1.28 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
 
1.29 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;
 
1.30 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.32 gebruik(en)
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.33 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.34 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
 
1.35 kap
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met ten minste twee hellende dakvlakken;
 
1.36 kavel
een aaneengesloten stuk grond die als woonkavel wordt uitgegeven en na uitgifte één kadastraal perceel vormt;
 
1.37 maatschappelijke voorziening
educatieve, medische en sociale voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.38 maatvoeringsvlak
een als zodanig aangegeven vlak ter plaatse van de aanduiding maatvoeringsvlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of aantallen;
 
1.39 mansardekap
kapvorm met gebroken, naar buiten geknikte, hellende dakvlakken die in de nok samenkomen, waarbij de dakhelling van het onderste dakvlak (maximaal 60% van de lengte van het dakvlak) steiler is dan het bovenste dakvlak;
1.40 mantelzorg
het bieden van zorg in een woning en bijbehorende aan- en uitbouwen of bijgebouw, dus alleen in afhankelijke woonruimte, aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.41 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.42 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  
1.43 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
 
1.44 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
 
1.45 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd voor (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
 
1.46 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.47 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.48 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.49 sociale huurwoning
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag, waarbij instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
 
1.50 sociale koopwoning
koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van ten minste een jaar en ten hoogste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
 
1.51 staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage 1 bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
 
1.52 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.53 voorerf
gedeelte van een erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen;
 
1.54 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan een naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
 
1.55 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;
 
1.56 zijerf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
  
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen;
  3. parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en verhardingen;
  4. ontsluitingen ten behoeve van de aangrenzende woongebieden;
  5. speelvoorzieningen;
  6. een houtsingel ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het woon- en leefklimaat in de omgeving,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
Artikel 4 Tuin - 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. parkeervoorzieningen bestaande uit ten minste 3 parkeerplaatsen; 
  3. bijbehorende voorzieningen,
met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers bij de hoofdgebouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met dien verstande dat:
  1. de horizontale diepte van de erker niet meer mag bedragen dan 1 m;
  2. de diepte van de op het bouwperceel overblijvende, niet met gebouwen bebouwde, gronden niet minder mag bedragen dan 2,5 m;
  3. de goothoogte van een erker niet meer mag bedragen dan 3 m, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van pergola’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het woon- en leefklimaat in de omgeving,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
Artikel 5 Tuin - 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. bijbehorende voorzieningen,
met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers bij de hoofdgebouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met dien verstande dat:
  1. de horizontale diepte van de erker niet meer mag bedragen dan 1 m;
  2. de diepte van de op het bouwperceel overblijvende, niet met gebouwen bebouwde, gronden niet minder mag bedragen dan 2,5 m;
  3. de goothoogte van een erker niet meer mag bedragen dan 3 m, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van pergola’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. het woon- en leefklimaat in de omgeving,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. de milieusituatie;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de waterhuishouding;
  7. het woon- en leefklimaat in de omgeving.
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
 
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,5 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 1 en artikel 12 lid 2;
  3. mantelzorg in een afhankelijke woonruimte;
  4. parkeren op eigen erf, uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, waarbij per woning, met uitzondering van de woning naast Pagenlaan 14 (kadastraal bekend onder sectie C 4053 en 4054), minimaal 3 parkeerplaatsen per woning moeten worden gerealiseerd,
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en tuinen, erven, paden, groen en water.
 
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwvlak niet meer dan één woning mag worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' danwel 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  4. hoofdgebouwen dienen te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van meer dan 30° en minder dan 65°;
  5. in afwijking van het bepaalde onder d dient de dakhelling van het onderste dakvlak in het geval van mansardekappen meer dan 30° en minder dan 90° te bedragen;
  6. de inhoud per wooneenheid mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' is aangegeven, met uitzondering van onderkeldering;
  7. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in de op de verbeelding aangegeven figuur 'gevellijn' te worden gebouwd.
8.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, op het achtererfgebied te worden gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak, mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan 75 m², met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden bebouwd;
  4. in afwijking van het bepaald in sub c geldt dat voor percelen groter dan 1000 m² het gezamenlijke oppervlak voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal 100 m² mag bedragen;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;
  6. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag niet minder bedragen dan 3 m en niet meer dan 6 m;
  7. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte ten minste 3 m en ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
  8. in afwijking van het bepaalde in sub g geldt dat voor percelen groter dan 1000 m² de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen niet meer dan 6 m mag bedragen;
8.2.3 Balkonhekken
de bouwhoogte van balkonhekken op aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 1,2 m gerekend vanaf de bovenzijde van de 1e bouwlaag van de aan- of uitbouw of overkapping.
 
8.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van pergola’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van: 
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
 
8.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8 lid 2.2 sub b voor het verkleinen van de afstand van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de verkeersveiligheid mag niet worden geschaad.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Voorwaardelijke verplichting
Alvorens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen op gronden als bedoeld in artikel 8 lid 1 verleend kan worden, dient door middel van een akoestisch onderzoek inzichtelijk gemaakt te worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dienen, indien nodig, hogere waarden te zijn verleend.
 
Artikel 9 Woongebied
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 1 en artikel 12 lid 2;
  3. parkeren, met dien verstande dat:
    1. per woning dient te worden voorzien in ten minste 3,0 parkeerplaatsen;
    2. per woning dient te worden voorzien in parkeerplaatsen op eigen erf, waarvan twee onafhankelijk van elkaar bereikbaar;
  4. mantelzorg in een afhankelijke woonruimte.
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en tuinen, erven, paden, groen en water.
 
9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd als vrijstaande woning, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - halfvrijstaand' ook halfvrijstaande woningen gebouwd mogen worden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedraagt het aantal woningen ten hoogste het aangegeven aantal;
  3. de voorgevel dient tenminste met één hoekpunt gebouwd te worden in de zone aangegeven met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevel';  
  4. de voorgevel van de bebouwing moet minimaal 1 m verspringen ten opzichte van de voorgevel van de bebouwing op direct aangrenzende percelen. Dit geldt niet voor halfvrijstaande woningen onderling;
  5. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m;
  6. een bouwhoogte van ten hoogste 11 m is toegestaan;
  7. de achtergevel van vrijstaande en halfvrijstaande woningen wordt maximaal 15 m achter de voorgevelbouwgrens gebouwd;
  8. in afwijking van het bepaalde onder g wordt de achtergevel van vrijstaande woningen ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' maximaal 12 m achter de voorgevelbouwgrens gebouwd;
  9. hoofdgebouwen dienen te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van meer dan 30° en minder dan 65°;
  10. in afwijking van het bepaalde onder i dient de dakhelling van het onderste dakvlak in het geval van mansardekappen meer dan 30° en minder dan 90° te bedragen;
  11. de inhoud mag niet meer bedragen dan:
    1. voor kavels kleiner dan 600 m²: 800 m³ per wooneenheid met uitzondering van onderkeldering;
    2. voor kavels groter of gelijk aan 600 m²: 850 m³ per wooneenheid met uitzondering van onderkeldering;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum inhoud (m3)' is ten hoogste de aangegeven inhoud per wooneenheid toegestaan.
9.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd, op het achter- of zijerf, minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers op het voorerf mogen worden aangebouwd, mits:
    1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  2. gezamenlijke oppervlakte per hoofdgebouw maximaal:
    1. 75 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
    2. 100 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  3. het bouwperceel mag niet meer dan voor 50% worden bebouwd;
  4. goothoogte maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  5. bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;
  6. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
  7. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  8. hoogte van balkonhekken op aan- en uitbouwen en overkappingen maximaal 1,2 m ten opzichte van de hoogte van de eerste bouwlaag van aan-, of uitbouw of overkapping.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
  1. erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel 1 m;
  2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel 2 m;
  3. pergola’s 2,5 m;
  4. vlaggenmasten 6,5 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Richting voorgevel
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.1 sub c om de voorgevel niet te richten op de voorste perceelsgrens, met dien verstande dat dit past binnen de stedenbouwkundige visie voor dit gebied.
 
9.3.2 Positionering hoofdgebouw
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.1 sub c voor het verplicht bouwen in het op de verbeelding aangegeven gebied, met dien verstande dat dit past binnen de stedenbouwkundige visie voor dit gebied.
 
9.3.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.2 sub a voor het verkleinen van de afstand van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden geschaad;
  3. verkeersveiligheid mag niet worden geschaad.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Voorwaardelijke verplichting
Alvorens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen op gronden als bedoeld in artikel 9 lid 1 verleend kan worden, dient door middel van een akoestisch onderzoek inzichtelijk gemaakt te worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dienen, indien nodig, hogere waarden te zijn verleend.
 
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9 lid 1 voor een bed & breakfast, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. het gebruik als bed & breakfast ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  2. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast;
  3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. ten hoogste drie kamers (zes slaapplaatsen) ten behoeve van bed & breakfast worden gebruikt;
  5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
 
10.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen uitsluitend nieuwe bouwwerken worden gebouwd waarvoor geen graafwerkzaamheden dieper dan 80 cm uitgevoerd hoeven te worden.
 
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. archeologische waarden;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. de milieusituatie;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. het woon- en leefklimaat in de omgeving,
10.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10 lid 2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.
 
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.5.1 Omgevingsvergunningplichtige werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10 lid 1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 80 cm, waartoe wordt gerekend het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
  2. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage, voor zover er sprake is van een verstoringsdiepte van meer dan 80 cm;
  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur voor zover er sprake is van een verstoringsdiepte van meer dan 80 cm;
  4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
10.5.2 Verlening
Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
 
10.5.3 Uitzondering
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
  1. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, mits de gronden niet dieper dan
    80 cm worden geroerd;
  2. andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  3. andere werken die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  4. andere werken die plaatsvinden onder begeleiding van een archeologisch deskundige;
  5. andere werken waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
  1. het toevoegen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
  2. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
12.1 Aan huis verbonden bedrijfs of beroepsactiviteit
Gebruik van ruimten binnen een woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan en uitbouwen en bijgebouwen tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit;
  2. degenen die activiteiten in de woning uitvoert dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn, met uitzondering van tandartsenpraktijken niet toegestaan;
  4. bedrijven maximaal in de categorie 1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlagen bij de regels) zijn toegestaan of bedrijven die voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de categorie 1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlagen bij de regels);
  5. er mag geen detailhandel en/of horeca plaatsvinden;
  6. er mogen geen publieksaantrekkende beroeps of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
12.2 Afwijken omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 9.1, sub e, ten behoeve van het toestaan van beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit, mits in verband staand met de activiteit;
  2. het bepaalde in artikel 9.1, sub f, ten behoeve van publieksaantrekkende beroeps of bedrijfsactiviteiten, mits dit gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings en parkeersituatie ter plaatse.
12.3 Bed & Breakfast
Gebruik van ruimten binnen een woning en in de aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een Bed & Breakfast, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. bij een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, mogen 3 kamers (6 slaapplaatsen) ten behoeve van een Bed & Breakfast worden gerealiseerd;
  2. het gebruik als Bed & Breakfast ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  3. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van Bed & Breakfast;
  4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het gebruik van nabij gelegen gronden;
  5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
12.4 Afwijken omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12 lid 3 sub a , ten behoeve van het toestaan van meer kamers ten behoeve van een Bed and Breakfast, mits de omvang van de Bed and Breakfast in een goede verhouding tot de omgeving staat.
 
12.5 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voorzover noodzakelijk is voor het normale onder houd van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
  2. het opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voorzover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een bedrijfserf, behorende bij een winkel of bedrijf, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming;
  3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  4. het gebruik van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
13.1 Afwijken omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte en inhoudsmaten percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
13.2 Verlenen omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. Bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2.  Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het Uitwerkingsplan Limmer Linten fase 2a'.
 
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 30 januari 2018.