Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Limmer Linten Acacialint
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0383.UPLAcacialint-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Limmen en Heiloo wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000 - 2.400 woningen met bijbehorende voorzieningen. Op het grondgebied van de gemeente Castricum gaat het om 500 - 600 woningen die tezamen het woongebied Limmen-Zandzoom vormen. Dit woongebied wordt aan de noord- en westzijde van Limmen gerealiseerd.  
 
De ontwikkeling van Limmen-Zandzoom tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen, een supermarkt en maatschappelijke voorzieningen.   
 
Voor het gebied Limmen-Zandzoom zijn reeds verschillende uitwerkingsplannen vastgesteld of in procedure. Voorliggend uitwerkingsplan wordt opgesteld om woningbouw in het gebied ten westen van de Hogeweg 177 en 179 mogelijk te maken, dat bekend zal komen te staan als het Acacialint.
 
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen vast en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggend uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het gebruik.
 
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het Rijk, de provincie en de gemeente.
 
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op een nieuw woongebied in het noorden van het gebied Limmen-Zandzoom. Globaal gezien wordt het plangebied begrensd door een groenstrook in het noorden, de woningen aan de Hogeweg 177 en 179 in het oosten en de recreatiewoningen aan de Kapelweg in het westen en zuiden. De planlocatie is kadastraal bekend onder gemeente Limmen, sectie C, percelen 3583 (deels), 3584, 3670 (deels), 4652, 4653, 4702 en 4735 (deels). De volgende afbeeldingen tonen de ligging van het plangebied in Limmen-Zandzoom en de begrenzing van het plangebied.
   
Ligging plangebied (oranje vlak) in Limmen-Zandzoom (rode omkadering)
Begrenzing plangebied (rode omkadering)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dit bestemmingsplan is op 3 februari 2011 door de raad van de gemeente Castricum vastgesteld. Op 8 juni 2017 is de partiële herziening 'Limmen - Zandzoom' vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
  
   
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' (plangebied is rood omkaderd)
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor:
  • woningen;
  • aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • mantelzorg in een afhankelijke woonruimte; 
  • ontsluitingswegen;
  • tuinen en erven;
  • bijbehorende voorzieningen.
Om de bestemming uit te kunnen werken moeten de uitwerkingsregels uit artikel 19 lid 2 van het geldende bestemmingsplan, in samenhang met artikel 6 van de partiële herziening, in acht worden genomen. In artikel 19 lid 2 onder j is opgenomen dat het maximum aantal woningen niet meer dan gemiddeld 15 per hectare mag bedragen. In de partiële herziening is in artikel 6 geregeld dat dit gemiddelde geldt voor het hele bestemmingsgebied ‘Woongebied - Uit te werken’ tot een maximum van 290 woningen. Als bijlage bij de toelichting is een kaart met de bebouwingsdichtheid van Limmen-Zandzoom gevoegd, waaruit volgt dat aan artikel 19 lid 2 onder j van het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' en artikel 6 van de partiële herziening wordt voldaan.
In de berekening wordt uitgegaan van de projectmatig gebouwde woningen. Daarnaast is/wordt een enkele particuliere woning ontwikkeld. Dit betreft echter een zeer beperkt aantal woningen, waardoor het geen substantiële invloed heeft op de berekening van het gemiddelde van de woningdichtheden. De particuliere woningen zijn wel onderdeel van de maximaal 290 toegestane aantal woningen in het bestemmingsgebied ‘Woongebied - Uit te werken’. 
 
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de uitwerking van het plan toegelicht en geplaatst in de ruimtelijke context. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Context
Op 16 december 2005 hebben de gemeenten Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied Zandzoom, op de strandwal van Heiloo en Limmen. In Zandzoom investeren de gemeenten Castricum en Heiloo samen met de provincie Noord-Holland in wonen, groen en bereikbaarheid. Doel is het maken van een bijzonder woonlandschap op de vroegere strandwal.
 
Naar aanleiding van de bestuursovereenkomst is in 2005 het beeldkwaliteitplan 'Wonen in het groen Heiloo/Limmen' opgesteld en in 2007 het structuurplan 'Limmen-Zandzoom'. Deze documenten bevatten randvoorwaarden voor de verkaveling van het gebied Limmen-Zandzoom. Belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat de woningen en de inrichting van de buitenruimte ondergeschikt moeten zijn aan het landschap, dat 'groen' dominant moet zijn ten opzichte van 'rood' en dat het bestaande landschap zoveel mogelijk intact moet worden gelaten en waar mogelijk moet worden versterkt.
 
Op basis van het beeldkwaliteitplan en het structuurplan is in 2013 de gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' opgesteld. Deze gebiedsvisie slaat een brug tussen de 'sturende plannen' (intentieverklaring, beeldkwaliteitplan, structuurplan) en de concrete invulling van de deelgebieden. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de gebiedsvisie.
 
Op 12 maart 2014 zijn de provincie en de gemeenten de 'Overeenkomst Nieuwe Strandwal' aangegaan waarin nieuwe afspraken over het programma zijn vastgelegd. Het project gaat sindsdien verder onder de naam 'Programma De Nieuwe Strandwal'.
 
2.2 Gebiedsvisie Zandzoom Limmen
De Gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' geeft richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende deelgebieden in Limmen, zonder hiervoor een ver uitgewerkt masterplan te maken. Omdat Zandzoom waarschijnlijk over een zeer lange periode van enkele decennia zal worden ontwikkeld, bevat deze gebiedsvisie een plan op hoofdlijnen, gecombineerd met een 'gereedschapskist' die spelregels bevat voor de ontwikkeling van deelgebieden.
 
Kwaliteiten van de Limmense Linten
Limmen bestaat van oudsher uit een stelsel van linten op de strandwal, waartussen de afgelopen decennia enkele velden zijn bebouwd. De sfeer van Limmen, en zeker van Zandzoom, wordt echter bepaald door de linten. De profielen zijn smal en hebben een bochtig verloop ('slordige wegen: geen rechtstanden'). Ze worden begeleid door groen en zijn hierdoor lommerrijk en intiem/besloten. Het groen staat vooral in de particuliere tuinen en bestaat uit een grote diversiteit aan hagen, singels, bosjes en solitaire bomen. Doordat de kavels vaak ruim zijn is er veel ruimte voor dit particuliere groen. Door de smalle profielen wordt er vrijwel niet aan de weg geparkeerd. Hierdoor is de auto nauwelijks aanwezig in het wegbeeld. Vanaf de linten is er zicht op de achterliggende akkers en bollenvelden. De velden worden op een groot aantal plekken begeleid door groensingels die meestal haaks op de linten staan. Het hemelwater wordt afgevoerd via smalle greppels langs wegen of kavelgrenzen. De woningen in Limmen kennen een grote variatie in leeftijd, maat, vorm en materialisatie. Toch is er sprake van een rustig en harmonieus beeld, door het gebruik van natuurlijke materialen, een terughoudend kleurgebruik en verfijnde detailleringen.
 
Invulling nieuwe velden
Voor de nieuwe woonbuurten die aan en tussen de linten zullen worden gebouwd, wordt nadrukkelijk aangesloten op de kwaliteit van het bestaande. De buurten zijn klein en overzichtelijk (veelal tussen de 20 en 80 woningen) en worden zoveel mogelijk opgezet volgens de huidige kavelstructuren en sluiten hierdoor op een vanzelfsprekende manier aan op de linten. In de buurten domineert groen het wegbeeld, de auto is buiten beeld. Mensen wonen op ruime kavels in het groen. De wegen hebben, net als de linten, een informeel, dorps karakter en een vloeiend enigszins kronkelig verloop ('slordige wegen'), waardoor je altijd tegen de groene voortuinen aan kan kijken. Bestaande singels en bosjes worden ingepast. Door de ruime opzet van de kavels en de mix van typologieën in elke buurt, ontstaat een gevarieerd beeld.
 
Om het groene karakter van de buurten verder te versterken, worden in de buurten enkele nieuwe groene elementen opgenomen (speelveldjes, bosjes, boomgaarden e.d.). Tussen de buurten liggen smalle paadjes die de buurten en de groene plekken met elkaar verbinden. Daarnaast blijven tussen de buurten velden in agrarisch gebruik. Door deze open velden en de grote groene plekken in de buurten zelf, zal er voldoende lucht blijven in het plangebied en behoud Limmen de uitstraling van een agrarisch dorp. Elke buurt krijgt een groene rand, in de vorm van een houtsingel, aan de kant van het onbebouwde gebied dat er naast ligt.
 
De volgende afbeeldingen tonen een voorbeeld van de mogelijke invulling van het gebied en een toelichtende plattegrond infrastructuur en groen.
 
Voorbeeld mogelijke invulling (bron: Strootman Landschapsarchitecten) 
 
Toelichtende plattegrond infrastructuur en groen (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
 
2.3 Beleid
2.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat het plangebied is aangewezen als te ontwikkelen woongebied en dit ook als zodanig is vastgelegd in het geldende bestemmingsplan, is het aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee is uitsluitend een onderbouwing van de behoefte naar de ontwikkeling noodzakelijk.
  
Om te voldoen aan de ladder (lid 2) moet het plan aantoonbaar in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve behoefte voorzien. In dit kader wordt in toelichting paragraaf 2.3.5 en toelichting paragraaf 2.3.7 nader ingegaan op het regionaal beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragrafen en uit het gemeentelijk woonbeleid (zie toelichting paragraaf 2.3.8) blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe woningen in Limmen.
 
2.3.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 16 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening uit 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het landelijk gebied, het bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA-regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het (regionaal) woningbouwbeleid. Uit deze paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
 
2.3.3 Woonagenda 2020-2025
De Woonagenda 2020-2025 vormt de uitvoeringsagenda van de provincie Noord-Holland voor de periode tot 2025. De provincie heeft als doelstelling dat zij wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Eén van de belangrijkste speerpunten uit de Woonagenda is het aanjagen van de woningbouwproductie. Hierbij zet de provincie vooral in op woningbouw op plekken waar het ruimtelijk goed past en waar de voorzieningen goed geregeld zijn. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vraag van de verschillende doelgroepen en er wordt ook gekeken naar de bestaande woningvoorraad. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, Woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied.
 
Het plangebied valt binnen het Woonakkoord Regio Alkmaar. In toelichting paragraaf 2.3.7 wordt op dit woonakkoord verder ingegaan.
 
2.3.4 Monitor Woningbouw 2021
In oktober 2021 is de Monitor Woningbouw 2021 van de provincie Noord-Holland gepubliceerd. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en de woonakkoorden.  
 
De woningvoorraad in Noord-Holland is in 2020 met 11.000 woningen gegroeid. Nieuwbouw is in het algemeen de (meest) bepalende factor voor de ontwikkeling van de woningvoorraad. In 2020 zijn er in Noord-Holland circa 10.600 nieuwbouwwoningen gebouwd. Dat is ongeveer 3.200 nieuwbouwwoningen minder dan het jaar ervoor. De daling zit volledig in Noord-Holland Zuid, met name in de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam is overgegaan naar een nieuw registratiesysteem waardoor een aantal nieuwbouwwoningen in Amsterdam niet geheel is meegenomen in de cijfers van 2020.
 
Op basis van de toename van het woningtekort kan de inhaalvraag bepaald worden. Het woningtekort geeft de verhouding weer tussen de gewenste woningvoorraad (vraag) en de daadwerkelijke woningvoorraad (aanbod). De inhaalvraag is het aantal woningen dat bovenop de verwachte vraag naar woningen gebouwd zou moeten worden om de druk op de woningmarkt te laten afnemen. De nieuwproductie in Noord-Holland is met ongeveer 10.600 woningen groter dan de huishoudensgroei in 2020. Omdat het aantal gebouwde woningen groter was dan de huishoudensgroei, is het woningtekort gedaald. Begin 2021 was het woningtekort 4,8% ten opzichte van 5,9% in 2020.
 
De totale plancapaciteit in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020. Voor alle Noord-Hollandse gemeenten samen bedraagt de bruto plancapaciteit (alle geplande te bouwen woningen, exclusief sloop) in totaal 443.000 woningen. In de (binnenstedelijke) plannen worden naar verwachting 5.700 woningen gesloopt (voor vervanging). Totaal resteert er een netto plancapaciteit van 437.300 woningen. Dat zijn 10.700 woningen meer dan in 2020. Deze toename zit zowel in de harde plannen als (grotendeels) in de zachte plannen.
   
Verder is er in alle regio’s op papier voldoende capaciteit aanwezig voor de woningbehoefte tot 2030. Ook wanneer het inlopen van het woningtekort wordt opgeteld bij de (indicatieve groei van de) woningbehoefte is dit het geval. De regio’s Kop van Noord-Holland, Zaanstreek-Waterland en Amsterdam hebben voldoende harde capaciteit voor de bouwopgave tot 2025. De overige regio’s (in prioritaire volgorde) Amstelland-Meerlanden, Zuid-Kennemerland/IJmond, Westfriesland, Gooi- en Vechtstreek en Regio Alkmaar moeten nog zachte plannen hard maken om de streefwaarde te behalen.
  
2.3.5 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De Regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Castricum maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Heiloo, Uitgeest, Heerhugowaard, en Langedijk deel uit van de Regio Alkmaar. Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
 
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn. 
 
De Regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
 
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot € 48.000 (grens sociale koop) met daarbinnen nadruk op de categorie € 38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens).  Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens € 681,02 (prijspeil 2013) en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot € 48.000) gerealiseerd moeten worden. In het plangebied worden 18 sociale huur- en/of betaalbare koopwoningen gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende uitwerkingsplan voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw. Ook in het totale plan Limmen-Zandzoom wordt 30% sociale woningbouw gehaald.
 
2.3.6 Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar
In de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' d.d. 7 februari 2019 hebben de gemeente in de regio Alkmaar een actueel inzicht in de woningmarkt en daarop gebaseerde woningbouwafspraken en -programmering opgenomen. Deze notitie vormt een actualisatie concretisering van de woningbouwafspraken zoals die onder andere in het RAP zijn vastgelegd. Hieruit volgt voor de gemeente Castricum in de periode 2018-2023 een woningbouwopgave van 750-1.000 woningen. In de perioden 2023-2028 en 2028-2030 bedraagt de woningopgave respectievelijk 300-550 en 150-250 woningen.
 
Het bouwprogramma (harde plannen) van Castricum voorziet in circa 120 woningen per jaar tot 2021 en in circa 55 woningen op de middellange termijn. Het bouwprogramma blijft achter op de behoefte, voor zowel de korte als de lange termijn. Op de korte termijn is er in de koopsector vraag naar rijwoningen en vrijstaande woningen.
 
2.3.7 Woonakkoord Regio Alkmaar
De Regio Alkmaar heeft samen met de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021- 2025 opgesteld. Hierin is aangegeven welke woonopgaven er liggen, wat de gewenste richting is en welke afspraken daarbij passen. De Regio Alkmaar bestaat uit zeven gemeenten: Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Uitgeest. Sinds 2011 maakt de regio afspraken over wonen. Eerst in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen (RAP 2011), later in het RAP 2016-2020, de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar, de Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar (2019) en de Woondeal Noord-Holland Noord (NHN).
  
Het Woonakkoord is een nieuw beleidsinstrument van de provincie Noord-Holland met als hoofddoel om voldoende woningen te realiseren. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied. De provincie wil ook het verduurzamen van de woningvoorraad stimuleren en inspelen op het veranderde klimaat.
 
De Regio Alkmaar ziet het woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het woonakkoord is de opvolger van het instrument Regionale Actie Programma’s (RAP) en is tegelijkertijd in veel opzichten een voortzetting van bestaand beleid of eerdere regionale samenwerkingsafspraken. Het woonakkoord is een agenda met concrete afspraken en acties.
 
Samenvattend worden in het woonakkoord de volgende opgaven onderscheiden:
  • Tot 2030 worden jaarlijks minimaal 2.000 woningen toegevoegd.
  • Tot 2040 worden circa 25.000 - 33.000 woningen toegevoegd.
  • Aan alle segmenten is behoefte.
  • Versnelling van woningbouwrealisatie is essentieel.
  • Er wordt gezocht naar nieuwe locaties om versneld tot ontwikkeling te brengen.
  • De vinger wordt aan de pols gehouden om te zien of men voldoende woningen van het juiste type bijbouwt om aan de (toekomstige) vraag te voldoen.
  • De doorlooptijd van plan tot bouw is zeven tot vijftien jaar. In die tijd kan er (economisch) veel veranderen. De marktontwikkelingen worden gevolgd, zodat men waar nodig kan bijsturen.
 
2.3.8 Woonvisie Castricum 2020-2025
Met de Woonvisie Castricum 2020-2025 schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Deze woonvisie houdt onder andere rekening met de kaders van het landelijk, provinciaal en regionaal woonbeleid. Voor de onderbouwing van deze woonvisie is gebruik gemaakt van het kwalitatieve woningmarktonderzoek voor de regio Alkmaar en het woningbehoefteonderzoek voor de gemeente Castricum uit 2018.
 
Er is een grote vraag naar woningen, koopprijzen lopen verder op en het woningaanbod daalt. Het zijn niet alleen starters die het moeilijk hebben door stijgende huizenprijzen en strengere leennormen, maar ook doorstromers zien minder mogelijkheden. Het is daarom belangrijk te zorgen voor een woningproductie die gelijke tred houdt met de demografische groei. Woningtypen en prijssegmenten moeten vraaggericht zijn voor alle inwoners uit Castricum: starters, doorstromers, gezinnen, senioren, en inwoners met een zorgvraag.
 
Om de woningbehoefte op de korte en middellange termijn tegemoet te komen, moeten er de komende jaren meer woningen worden gebouwd en bestaande plannen worden versneld. Om dit waar te kunnen maken heeft de gemeente Castricum samen met de gemeenten in de regio Alkmaar de ‘Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar’ gemaakt. Hierin zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het Regionaal Actie Programma (voorganger van het Woonakkoord Regio Alkmaar) nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaan de gemeenten in de regio Alkmaar zich richten op realisatiecapaciteit. Hierbij wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente marktinformatie en huishoudensprognoses.
 
De Regio Alkmaar ziet een vijftal opgaven:
  1. het bouwtempo moet stevig omhoog om de huidige druk op de markt het hoofd te bieden;
  2. flexibiliteit creëren in planvoorraad door adaptief te programmeren;
  3. inzet op de diversiteit in woonmilieus, waarbij drie subregio’s op basis van de verscheidenheid aan woonmilieus wordt gehanteerd: Alkmaar, Heerhugowaard/Langedijk en de BUCH-gemeenten;
  4. voorkomen van verdringing;
  5. inspelen op de langetermijnbehoefte.
De gemeente Castricum zet in op 30% sociale woningbouw bij nieuwbouw (categorie 1 en 2). Voor de komende jaren ligt de nadruk binnen het sociale segment vooral op de huursector. Hierbij moet het sociale/betaalbare koopsegment niet uit het oog verloren worden. Voor woningbouwprojecten die niet aan de eisen kunnen voldoen hanteert Castricum een vereveningsfonds. In het plangebied worden 18 sociale huur- en/of betaalbare koopwoningen in categorie 1 en 2 gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende uitwerkingsplan voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw. Ook in het totale plan Limmen-Zandzoom wordt 30% sociale woningbouw gehaald.
 
De gemeentelijke woningbouwprogrammering is op 23 juni 2020 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum. Het voorgenomen plan is hierin opgenomen. Daarmee wordt voldaan aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 (zie toelichting paragraaf 2.3.2).
 
2.3.9 Welstandsnota
Op 19 september 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum de Welstandsnota 2013 vastgesteld. De welstandsnota heeft tot doel een effectief, controleerbaar en helder welstandstoezicht in te richten. In de welstandsnota formuleert de gemeente voor haar grondgebied haar beleid voor de ruimtelijke kwaliteit. Het geeft toetsingscriteria voor alle bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
 
Toetsing aan de welstandsnota vindt plaats aan de hand van gebiedscriteria. In dit kader worden de volgende gebieden onderscheiden:
  • welstandsvrije gebieden;
  • luwe welstandsgebieden;
  • reguliere welstandsgebieden;
  • bijzondere welstandsgebieden.
De volgende afbeelding toont een fragment van de niveaukaart uit de welstandsnota.
 
Fragment niveaukaart welstandsnota 2013
 
Het plangebied ligt deels in een bijzonder welstandsgebied (oostzijde) en deels in een luw welstandsgebied (westzijde en middengebied). De beoogde woningen zijn in het luwe welstandsgebied voorzien. Navolgend worden de gebiedscriteria voor dit welstandsgebied gegeven.
 
Bijzonder welstandsgebied:
  • Ligging
    • rooilijnen van de hoofdmassa’s volgen de weg en verspringen enigszins ten opzichte van elkaar, bij rijen is de rooilijn in samenhang;
    • gebouwen situeren op de belangrijkste openbare ruimte en zo nodig meerdere voorgevels geven;
    • bijgebouwen staan bij voorkeur uit het zicht en in ieder geval achter de voorgevelrooilijn.
  • Massa
    • de bouwmassa en gevelopbouw zijn evenwichtig, in balans met het dorpse karakter van het gebied en afgestemd op de oorspronkelijke bebouwingskenmerken (hoofdvorm en nokrichting);
    • gebouwen zijn individueel en afwisselend en hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw met een eenvoudige rechthoekige plattegrond;
    • een woning binnen een rij is deel van het geheel;
    • gebouwen hebben bij voorkeur een onderbouw van één laag met een kap;
    • de entree ligt bij voorkeur aan de belangrijkste openbare ruimte;
    • uitbreidingen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa;
    • gebouwen met bijzondere functies mogen afhankelijk van hun positie in het gebied afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm.
  • Architectonische uitwerking
    • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig, gevarieerd en evenwichtig en volgen het beeld van de dorpse bebouwing;
    • begane grondlaag afstemmen op geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel;
    • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen;
    • kozijnen, dakgoten, daklijsten, windveren en dergelijke zorgvuldig detailleren;
    • ramen zijn bij voorkeur staand of (verticaal) onderverdeeld;
    • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume.
  • Materiaal en kleur
    • materialen en kleuren zijn terughoudend en bij voorkeur traditioneel;
    • gevels in hoofdzaak uitvoeren in baksteen of natuursteen met hier en daar stuc- en siermetselwerkaccenten;
    • hellende daken dekken met (matte) keramische pannen en bij uitzondering met (natuurlijk) riet;
    • houtwerk schilderen in traditionele kleuren;
    • kleuren afstemmen op de omringende bebouwing.
Luw welstandsgebied:
  • Ligging
    • gebouwen oriënteren op de belangrijkste openbare ruimte;
    • rooilijnen van de hoofdgebouwen volgen de weg en kunnen verspringen;
    • bijgebouwen staan achter de voorgevelrooilijn.
  • Massa
    • gebouwen zijn in beginsel individueel en afwisselend;
    • uitbreidingen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element (geen zichtbare aanbouwen aan aanbouwen;
    • appartementengebouwen en vrijstaande woningen kunnen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm;
    • geen dichte gevels aan de straat.
  • Architectonische uitwerking
    • de architectonische uitwerking en detaillering zijn eenvoudig en in balans;
    • gevelelementen in een logische verhouding plaatsen;
    • wijzigingen en toevoegingen afstemmen op hoofdvolume;
    • vrijstaande woningen hebben een individuele uitstraling.
  • Materiaal en kleur
    • materialen en kleuren zijn afgestemd op de bestaande bebouwing;
    • gevels van het hoofdgebouw uitvoeren in baksteen, hellende daken dekken met pannen of riet.
2.4 Acacialint
De ontwikkeling van het plangebied betreft de realisatie van maximaal 19 grondgebonden woningen (vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen) en een appartementengebouw met maximaal 18 appartementen, met bijbehorende ontsluitingswegen en groengebieden. De volgende afbeelding toont een stedenbouwkundige voorbeeldverkaveling voor de toekomstige inrichting van het plangebied, die een impressie is van het woongebied dat mogelijk gerealiseerd kan worden.
 
Voorbeeldverkaveling plangebied 
 
Het stedenbouwkundig plan is zoveel mogelijk afgestemd op de omgeving. Aan de randen van het plangebied worden vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd, die met de achtertuin naar de aangrenzende percelen gericht zijn. Centraal in het plangebied is een appartementengebouw met ruimte voor 18 appartementen voorzien. De oostelijke woningen en het appartementengebouw worden ontsloten met een ontsluitingsweg die aansluit op de Hogeweg. De westelijke woningen worden ontsloten door middel van een karrenspoor met halfverharding in de vorm van een lus. Binnen deze lus is ruimte voor groen en voor wateropvang of voor een wadi. De wegen worden begeleid door groen. Vanaf de Hogeweg wordt voorzien in een tweede ontsluiting voor langzaam verkeer. Aan de noordgrens van het plangebied en ten westen van het appartementengebouwen zijn greppels voorzien, evenals een greppel aan de zuid- en westzijde van het plangebied.
 
2.5 Ontsluiting en parkeren
Verkeersontsluiting
De ontsluiting van het plangebied loopt via twee aansluitingen op de Hogeweg (waarvan één voor langzaam verkeer). De Hogeweg en de aansluitende wegen zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. Op een dergelijke weg is een gemengde verkeersafwikkeling van auto's, fietsverkeer en voetgangers mogelijk. Binnen het plangebied worden erftoegangswegen gerealiseerd die de verkeersontsluiting van het woongebied verzorgen.
 
Er is een verkenning naar de verkeerseffecten (Goudappel Coffeng, 006274.20201013.N1.03, 25 november 2020) uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van de meest recente inzichten omtrent het aantal woningen dat tot 2025 wordt gerealiseerd. De woningen die in voorliggend plan mogelijk worden gemaakt vallen binnen dit aantal.
 
Uit het onderzoek van Goudappel blijkt dat bij de voorziene toename van woningen tot 2025 de verkeersintensiteit op de verschillende wegen aanvaardbaar is. Ook de Rijksweg kan de verkeersintensiteit, inclusief de voorziene woningbouw, aan. Hierbij wordt door Goudappel wel opgemerkt dat de kruispunten meer onder druk komen te staan. De wachttijden bij kruispunten kunnen hierdoor oplopen. Gelet op de verkeersmaatregelen die zijn of op korte termijn worden genomen, zijn de effecten van de nieuwbouw op de verkeersafwikkeling aanvaardbaar. Het belang van nieuwe woningen is bij deze afweging meegewogen. De behoefte aan woningen is zodanig groot dat het belang van woningbouw groter wordt geacht dan het oplopen van langere wachttijden op de Rijksweg.
 
Ook is gekeken naar de voorgestelde maatregelen in het rapport van Goudappel. Deze geven mogelijkheden om de verkeerssituatie op de Rijksweg zo optimaal mogelijk te maken tot 2025. De reconstructies van de kruispunten zijn echter zodanig ingrijpend, zowel ruimtelijk als financieel, dat uitvoering hiervan voor een tijdelijke situatie niet als evenredig wordt beschouwd. Het betekent inbreuk op eigendom van particulieren en kapitaalvernietiging als de maatregelen later niet meer nodig zijn. Om wel de verkeersdoorstroming binnen de huidig beschikbare profielen te verbeteren is een nieuwe inrichting van de Rijksweg voorzien, waarbij diverse kruispunten een nieuwe inrichting krijgen. In 2022 start de uitvoering hiervan. De doorstroming is daarmee tot 2025 niet optimaal, maar blijft wel aanvaardbaar.
 
Het jaar 2025 is in het onderzoek aangehouden in verband met de verwachte aansluiting op de A9 ter hoogte van de Lagelaan in Heiloo. De aansluiting heeft vertraging opgelopen. De huidige verwachting is dat de aansluiting in 2026 gereed is. Aangezien het totaal van de voorziene woningen uit het onderzoek van Goudappel niet voor 2026 zal zijn opgeleverd, leidt deze vertraging niet tot andere inzichten.
   
Verkeersveiligheid
De wegen in en om het plangebied hebben een maximum snelheid van 30 km/u. De verkeersintensiteiten zijn beperkt, waardoor al het verkeer gebruik kan maken van dezelfde gebruiksruimte, dus auto’s, fietsers en voetgangers gemengd. De exacte invulling van de wegen wordt later bepaald.
 
Verder zijn, en worden op korte termijn, maatregelen getroffen in Limmen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Deze maatregelen hebben hun oorsprong in het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Zoals uitgewerkt in de Gebiedsvisie Zandzoom Limmen wordt voor de woonstraten uitgegaan van het principe van shared spaces en het zoveel als mogelijk in stand houden van het bestaande landschap.
 
In 2021 is een deel van de Visweg opnieuw ingericht en voorzien van een voetpad. Daarnaast is er eenrichtingsverkeer ingesteld op de Pagenlaan en Visweg, tussen de Hogeweg en Kapelweg. Bij de reconstructie van de Rijksweg in 2022 wordt naast verbetering van de doorstroming ook de verkeersveiligheid verbeterd. Dit betekent onder andere verruiming van kruispunten, verbetering van inritten bij bedrijven, meer oversteekvoorzieningen voor fietsers en voetgangers en verbreding van de vrijliggende fietspaden. Daarnaast is de aanleg van de rotonde Rijksweg/Visweg in voorbereiding. Met deze maatregelen wordt voorzien in het verbeteren van de verkeersveiligheid, zodat alle verkeersdeelnemers (zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer) op een veilige manier gebruik kunnen maken van de bestaande infrastructuur.
 
Integraal Verkeersplan (IVP)
Om beter zicht te krijgen op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid in de woongebieden van Limmen wordt een Integraal Verkeersplan opgesteld. Samen met bewoners wordt een analyse gemaakt van de huidige situatie en de gewenste situatie. De woonstraten worden onder de loep genomen, wat mogelijk leidt tot verkeerskundige of meer landschappelijke aanpassingen. Dit onderzoek vindt plaats in 2022.
  
Parkeren
De parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling zal in het plangebied worden opgelost. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is onderscheid gemaakt naar type woning. In de volgende tabel is weergegeven wat de parkeerbehoefte is van de ontwikkeling, uitgaande van de parkeernormen uit Nota Parkeernormen 2020 van de gemeente Castricum voor het gebied 'rest bebouwde kom'.
 
Woningtype
Aantal
Parkeernorm
Benodigd aantal parkeerplaatsen
1. Koop, huis, vrijstaand
7
2,3
16,1
2. Koop, huis, twee-onder-een-kap
12
2,2
26,4
3. Koop, appartement, < 80 m²
18
1,6
28,8
Totaal
37
 71,3
 
Woningtype
Parkeerplaatsen op eigen terrein
Berekeningsaantal op eigen terrein
Garage
Totaal op eigen terreinParkeerplaatsen openbaar
1.
2+
2
0,517,5+0
2.
2+
2
0,530+0
3.
-
-
--29
Totaal
   47,5+29
 
Voor de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen zijn in totaal 43 parkeerplaatsen nodig. Deze kunnen ruimschoots op eigen terrein worden gerealiseerd. De kavels van deze woningen zijn zodanig ruim dat hier meer dan twee auto’s geparkeerd kunnen worden. Door deze ruimte kunnen bezoekers hier ook op eigen terrein parkeren en zijn geen extra parkeerplaatsen nodig in het openbaar gebied. Voor de rijwoningen en de appartementen zijn 29 parkeerplaatsen nodig. In het plangebied zijn 32 parkeerplaatsen in het openbaar gebied voorzien. Hiermee voldoet de parkeerbalans.
 
In de planregels van het voorliggende uitwerkingsplan is opgenomen dat een bouwwerk als een woning uitsluitend gebouwd mag worden als in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden. Voor het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2020 van de gemeente Castricum of de rechtsopvolger(s) daarvan.
 
3 Milieu- en omgevingsaspecten
 
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling van het Acacialint bevat namelijk maximaal 37 woningen en beslaat een oppervlakte van ca. 20.000 m². Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken en de plaats van het project worden in toelichting hoofdstuk 1 en toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Gezien de aard en de omvang van het project, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. De potentiële effecten hebben met name betrekking op verkeer en de effecten als gevolg daarvan. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gevoelige en kwetsbare gebieden.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
  
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting die gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
3.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Op basis van het onderzoek is waar nodig, op basis van de milieucontour van bedrijven, de aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn geen woningen toegestaan, tenzij uit nader onderzoek blijkt dat de woningen geen onevenredig nadelige gevolgen voor de omliggende bedrijven hebben. Binnen het plangebied komt de aanduiding 'wonen uitgesloten' niet voor.
 
Ten westen en zuiden van het plangebied zijn recreatiewoningen gelegen. Het betreft onderkomens die als recreatiewoning verhuurd dan wel de door eigenaar gebruikt worden. Er zijn geen voorzieningen aanwezig. Dit betreft activiteiten van milieucategorie 1 (SBI-2008 41, 68). De bijbehorende richtafstand bedraagt 10 m. In het voorliggende uitwerkingsplan worden de woningen op een afstand van ten minste 10 m vanaf de perceelsgrens mogelijk gemaakt. Derhalve wordt er aan de richtafstand voldaan, is er sprake van een goed woon- en leefklimaat en worden de recreatiewoningen niet in de mogelijkheden beperkt.  
 
De gronden ten noordwesten van het plangebied, aan de Kapelweg 72, zijn in gebruik door Scouting Limmen. De afstand van het plangebied tot dit complex bedraagt minimaal 60 m. Een scoutingcomplex wordt niet expliciet genoemd in de VNG-brochure. Daarom wordt de categorie 'buurt- en clubhuizen' (SBI-2008 94991, milieucategorie 2) toegepast. Aan de richtafstand van 30 m wordt voldaan.
     
Gezien het voorgaande zijn in de omgeving van het plangebied derhalve geen bedrijven of andere milieubelastende activiteiten aanwezig die een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Andersom zullen de beoogde woningen in het plangebied bedrijven en andere milieubelastende activiteiten niet in hun mogelijkheden beperken.
 
3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zandzoom op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat zowel voor NO2 als PM10 voor geen van de onderzoekslocaties sprake is van een overschrijding van de gestelde normen. Met betrekking tot de normen voor luchtkwaliteit is het plan dan ook uitvoerbaar.
 
3.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
 
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
  
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Woningen worden in het kader van de Wet geluidhinder gezien als geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een weg, maar wel binnen de geluidzone van de spoorweg Uitgeest-Alkmaar. Derhalve dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
 
Uit het akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai (BK Bouw- & Milieuadvies, 212671, 24 juni 2022) blijkt dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer ten hoogste 51 dB Lden bedraagt. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB Lden
 
In het kader van de goede ruimtelijke ordening zijn de omliggende niet gezoneerde wegen (30 km per uur wegen) ook beschouwd. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op niet gezoneerde wegen (30 km/uur) bedraagt ten hoogste 34 dB Lden inclusief aftrek. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient beschouwd te worden wat het effect van de toename aan verkeersbewegingen op de 30 km/uur wegen in het gebied op de geluidbelasting op bestaande woningen is. In het beleid Procedure hogere grenswaarde van de gemeente Castricum zijn 30 km/uur wegen uitgesloten van onderzoeks- en motivatieplicht als het een bouwplan betreft van geluidgevoelige bestemmingen waarvoor een geluidbelasting tot 53 dB aannemelijk is. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer op 30 km/uur wegen op nieuwe woningen aan de Hogeweg maximaal 49 dB Lden inclusief aftrek bedraagt. De nieuwe woningen aan de Hogeweg staan op vergelijkbare afstanden van de weg als de bestaande woningen, waardoor aangenomen kan worden dat de geluidbelasting op de bestaande woningen niet hoger zal zijn dan 49 dB Lden inclusief aftrek. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat bij bestaande woningen.
  
Er kan geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.
 
3.5 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen en tuin) zijn een verkennend bodemonderzoek (Prommenz, M18231.rapport(totaal).02, 8 januari 2019) en een aanvullend onderzoek naar PFAS (HB Adviesbureau, 22HB0262-A1.v2, 4 mei 2022) uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
 
Grond
  • De zandige bovengrond is alleen ter plaatse van de inrit licht verontreinigd met minerale olie, PAK en PCB.
  • De bovengrond in de kassen (inmiddels gesloopt) is alleen plaatselijk zeer licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen (OCB). Voor het overige is de zandige bovengrond ter plaatse van de kassen en het bollenveld en de ondergrond in het algemeen niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
  • De eerder aangetroffen olieverontreiniging is met het onderzoek niet aangetroffen. De boringen H42 t/m H45 bleken zintuiglijk waarneembaar schoon.
  • De zandige boven- en ondergrond is niet verontreinigd met PFAS.
Grondwater
  • Het grondwater is alleen ter plaatse van de inrit licht verontreinigd met molybdeen. In de overige peilbuizen is het grondwater niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
  • Aangezien de grond niet verontreinigd is met PFAS en de locatie niet als bronlocatie wordt aangemerkt is het aannemelijk te stellen dat binnen onderhavige onderzoekslocatie geen (significante) verontreiniging met PFAS in het grondwater wordt verwacht. Onderzoeksresultaten in de directe omgeving hebben dit bevestigd.
De bodem en het grondwater zijn geschikt voor het toekomstige gebruik (wonen en tuin). De bovengrond en de ondergrond kan grotendeels onbeperkt worden hergebruikt.
   
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
 
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een langetermijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron betreft twee gasleidingen op minimaal 500 m afstand van het plangebied. In de volgende tabel zijn de gegevens van de twee leidingen weergegeven.
 
Leiding
Max. werkdruk (bar)
Diameter (inch)
1% letaliteitscontour(m)
100% letaliteitscontour(m)
A-562
66,20
24,02
315
140
W-571-01
40,00
12,76
140
70
   
Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de beide buisleidingen ligt. Het plangebied bevindt zich ook de buiten plaatsgebonden risicocontour.
 
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro en de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid heeft de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord een advies uitgebracht. In het advies concludeert de veiligheidsregio dat externe veiligheid niet van invloed is op het plangebied.
 
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
3.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
 
Gebiedsbescherming
Voorliggend plan betreft een deeluitwerking van het bestemmingsplan ‘Limmen - Zandzoom’ waarbij het deelgebied voorziet in een opzichzelfstaand woningbouwplan. Het plangebied ligt op circa 1,8 kilometer van het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling zijn effecten op Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, uitgesloten. Om aan te tonen of er sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie wordt een AERIUS-berekening uitgevoerd.
 
Om aan te tonen of er sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie is een AERIUS-berekening (GRAS advies, P01942, 14 april 2022) uitgevoerd. Uit de berekening blijkt dat er in de toekomstige gebruiksfase geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/j in Natura 2000-gebieden zijn. De toekomstige gebruiksfase heeft daarmee geen significant negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Voor de aanlegfase geldt dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en de bijbehorende AMvB op 1 juli 2021 in werking zijn getreden. Hiermee is er een vrijstelling van de vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming voor eenmalige sloop-, bouw- en aanlegactiviteiten. Er is voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot stikstofdepositie dan ook geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd.
 
De dichtstbijzijnde gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland liggen op circa 1,4 km afstand van de planlocatie. Hierbij is geen sprake van externe werking. 
 
Soortenbescherming
Er is een quickscan Wet natuurbescherming (GRAS advies, P04087, 8 augustus 2022) uitgevoerd. Uit het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:
  • Flora. Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde plantensoorten in het projectgebied voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde vegetatie en/of een ontheffingsaanvraag is niet benodigd.
  • Zoogdieren. Er worden geen of enkel sporadisch bezoekende zoogdieren verwacht binnen het projectgebied. Een nader onderzoek naar beschermde zoogdieren en/of een ontheffingsaanvraag is niet benodigd.
  • Vleermuizen. Er is geen sprake van een essentieel foerageergebied binnen het plangebied. Ook zijn er geen geschikte openingen in bomen of gebouwen, waardoor de aanwezigheid van een verblijfplaats binnen het projectgebied op voorhand kan worden uitgesloten. Het perceel met bomen aan de noordkant van het project gebied is mogelijk een vliegroute voor vleermuizen. Deze bomenrij blijft behouden. Indien er geen licht op deze bomenrij wordt geschenen is van een negatief effect op vleermuizen geen sprake. Een nader onderzoek naar beschermde vleermuizen en/of een ontheffingsaanvraag is niet benodigd.
  • Vogels. Er zijn geen beschermde vogelsoorten, jaarrond beschermde nesten of geschikte broedlocaties voor vogels waargenomen binnen het projectgebied. Het projectgebied is (onderdeel van) een leefgebied voor onder andere zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages in het projectgebied (gaan) gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal tussen 15 maart en 15 juli) uit te voeren. Een nader onderzoek naar vogels en/of een ontheffingsaanvraag is niet benodigd, mits werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. Wanneer werkzaamheden toch binnen het broedseizoen vallen, dienen de aanwezige bosschages niet verstoord te worden. Ook is het mogelijk vlak voor de werkzaamheden het onderzoeksgebied te laten controleren op de aanwezigheid van broedende vogels door een deskundig ecoloog.
  • Reptielen. Er zijn geen beschermde reptielen of daarvoor geschikte habitats waargenomen binnen het projectgebied. Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde reptielen binnen het projectgebied voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde reptielen en/of een ontheffingsaanvraag is niet benodigd.
  • Vissen en amfibieën. Er is geen sprake van relevante waterlichamen binnen het projectgebied of in de directe omgeving. De aanwezigheid van beschermde vissen en amfibieën kan gezien de huidige indeling van het projectgebied op voorhand worden uitgesloten. Een nader onderzoek/ontheffingsaanvraag voor beschermde vissen en/of amfibieën is niet benodigd.
  • Ongewervelden. Er zijn geen beschermde ongewervelden of daarvoor geschikte habitats waargenomen binnen het projectgebied. Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde insecten in het projectgebied voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde ongewervelden en/of een ontheffingsaanvraag is niet benodigd.
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
  
3.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Op 6 oktober 2011 is de Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. Voor het gehele grondgebied van Castricum is daarbij op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief (bekende en te verwachten archeologische waarden), die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt waar archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en zo ja, welke onderzoekeisen en ontheffingen daarbij gelden.
 
Planspecifiek  
De navolgende afbeelding toont een fragment van de maatregelenkaart.
 
Fragment maatregelenkaart archeologie
   
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan ligt in een categorie 4-gebied. Voor dit gebied geldt dat bij plangebieden groter dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Gezien het feit dat deze normen overschreden zullen worden, is er een archeologisch onderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) (Transect, 4039, 2 september 2022) uitgevoerd.
 
Volgens het bureauonderzoek geldt een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de ligging van het plangebied op een strandwal. De hoge verwachting is echter op basis van het veldonderzoek ten dele bevestigd. In het oostelijk deel van het plangebied zijn namelijk in de ondergrond nog archeologisch relevante niveaus te onderscheiden. Deze zijn te relateren aan het oud duinzand, dat direct onder een verstoringslaag in dit deel van het plangebied aanwezig is. Het oud duinzand is hier namelijk nog zodanig intact dat hierin nog een kans bestaat op archeologische resten. Resten uit de periode IJzertijd-Vroege Middeleeuwen zullen zich in de top van het duinzand bevinden, resten uit de periode Neolithicum-Bronstijd in de top van een in het duinzand begraven vegetatieniveau. Voor het westelijk deel van het plangebied is de algehele archeologische verwachting naar laag bijgesteld. Daar is de laag intact oud duinzand gering, ontbreekt een begraven vegetatieniveau en ligt zelfs strandzand direct onder de verstoringslaag, waarmee de kans op intacte resten klein is. Aan de hand van het veldonderzoek is tevens inzicht gekregen in de diepte waarop de ondergrond in het plangebied in de moderne tijd verstoord is geraakt. De verstoring varieert tot een diepte van 70-145 cm -Mv (0,4-1,0 m NAP). Op basis van de gegraven kijkgaten is vastgesteld dat deze verstoring het gevolg is van de aanleg van moes- of bloembolbedden en de sloop van de voormalige kasbebouwing in het plangebied.
  
In het plangebied worden 37 woningen gerealiseerd met wegen en rioleringen. Het terrein zal met circa 20-25 cm worden opgehoogd. Daarna wordt de onderkant van de bouwkuipen op 1,3 tot 1,4 m NAP aangelegd. Met deze waarden vinden er voor de bouw van de woningen net geen graafwerkzaamheden in de verstoorde grond plaats. Het minst diepe intacte deel van de ondergrond ligt op 1,0 m NAP. Met inbegrip van een verstoringsbuffer van 30 cm liggen de onderzijde bouwkuipen hier dus boven. Voor de riolering en de sloot is dit niet het geval. Hier zal tot een diepte van respectievelijk 1,8 en 1,1 m -Mv gegraven gaan worden (0,3 en 0,75 m NAP). Tijdens het onderzoek is in het oostelijk deel van het plangebied een archeologische verwachting vastgesteld. Daarom wordt voor de aanleg van de riolering en de sloot in dit deel van het plangebied een vervolgonderzoek aanbevolen (inventariserend veldonderzoek, karterende fase). Dit onderzoek zou het beste kunnen worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, waarvan de exacte wijze van uitvoering is vastgesteld in een Programma van Eisen (PVE). Dit PVE moet op voorhand van de uitvoering van het onderzoek door de gemeente als bevoegd gezag zijn goedgekeurd. Tevens dient tijdens het onderzoek rekening te worden gehouden met de grondwaterstand in het gebied. De waterstand ten tijde van het onderzoek bevond zich op circa 120 cm -Mv.
 
Voor het westelijk deel van het plangebied worden geen aanvullende maatregelen voorgesteld. Hier is de verwachting dat archeologische resten verstoord zijn geraakt als gevolg van de vroegere omwerking van het gebied. Wel geldt dat, wanneer tijdens de graafwerkzaamheden zaken aan het licht komen, waarvan de uitvoerder kan vermoeden dat ze van archeologische waarde zijn, deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11 bij de gemeente dienen te worden gemeld.
 
3.9 Waterhuishouding
 
3.9.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het Waterprogramma 2016-2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
3.9.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Er is een waterstructuuronderzoek (Wareco, 210997_AdB_RAP_0007_v, 14 februari 2022) uitgevoerd. Het doel hiervan is het ontwerpen en toetsen van de waterstructuur. In het onderzoek is naar zowel grondwater als hemelwater gekeken en worden uitgangspunten opgesteld voor de ontwikkeling van de bouwvelden.
 
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is betrokken bij het opstellen van het waterstructuurplan en is akkoord gegaan met dat plan.
 
Greppelstructuur
Binnen het deelgebied is ruimte gereserveerd voor greppels om regenwater te bergen en te infiltreren. Het water wordt middels stuwconstructies vastgehouden binnen het plangebied voordat het overstort of vertraagd afvoert op het omliggende watersysteem.
 
Het plangebied wordt aangesloten op de bestaande hemelwaterafvoer in de Hogeweg. Deze hemelwaterafvoer ligt op voldoende diepte, zodat de greppels onder vrij verval kunnen lozen. Het overtollige regenwater wordt via de Hogeweg en de greppels bij Amandellint richting het oosten afgevoerd. De stuw bij Amandellint heeft een hoogte van NAP +1,80 m en doorlaat op NAP +1,00 m. Dit komt overeen met de stuwhoogtes in het plangebied en vormt hiermee geen obstakel. Ter hoogte van de Oosterzijweg komt het water uiteindelijk in de polder terecht.
 
De greppel aan de zuid- en westzijde van het plangebied moet worden behouden om maaiveldsprongen tussen bestaande en nieuwe percelen op te vangen en hoge grondwaterstanden af te vangen. Uitgangspunt bij deze greppel is dat er een talud van 1:1,5 m wordt gerealiseerd en dat er een onderhoudsstrook van minimaal 3 m parallel aan deze greppel ligt. Aan het einde van de greppel is ruimte voor onderhoudsmaterieel om te keren. Aan de noordwest zijde dient deze greppel te worden aangesloten op de bestaande watergang aan de noordzijde van de bospassage. Deze aansluiting vindt plaats door middel van het realiseren van een duiker.
   
Reguleren grondwater
Om het grondwater goed op peil te houden is conform het masterplan Zandzoom rekening gehouden met een afstand tussen ontwaterende voorzieningen van maximaal circa 80 m. Alle woningen bevinden zich binnen 40 m afstand van een ontwaterende voorziening.
 
Waterberging
Het voorgestelde watersysteem is getoetst aan de bergingsopgave voor een T=100 situatie (69 mm/12 uur) waarbij een afvoernorm van 8 m³/min/100 ha geldt. Dit resulteert in een benodigde bergingscapaciteit van 63,24 mm over het verhard oppervlak. De totale waterberging en infiltratiecapaciteit binnen het deelgebied bedraagt 64,29 mm over de toename van het verhard oppervlak. Met de te realiseren 64,29 mm waterberging over verhard oppervlak (nieuwe situatie) voldoet het plangebied aan de benodigde waterberging van 63,24 (T=100 gedurende 12 uur). Het beoogde watersysteem voldoet hiermee aan de gestelde normen voor benodigde waterberging en compensatie van te dempen greppels (45 m³ aan de noordzijde).
 
Hydraulische toetsing
In de hydraulische toetsing zijn voor de neerslagsituaties T=2, T=25 en T=100 de berekende waterdieptes op verschillende locaties bestudeerd.
 
T=2
Het systeem is getoetst op bui8 uit de Leidraad Riolering om te kijken of er geen water-op-straat optreedt. Uit de resultaten blijkt dat zowel in het plangebied als bij het Amandellint geen water-op-straat optreedt.
 
T=25
Om te kijken of het systeem voldoende berging heeft bij een geknepen afvoer (6 m³/min/100 ha) is het systeem doorgerekend met een T=25 bui. Hieruit volgt dat in het plangebied geen water-op-straat optreedt. De maximaal berekende waterstand is circa 29 cm onder straatpeil. Met de maximaal berekende waterstanden vindt er geen overstort (buiten de afvoernorm) plaats. Hiermee voldoet het systeem aan een T=25 situatie.
 
T=100
Het systeem is getoetst op een T=100 bui om te kijken of er geen water vanuit de greppels inundeert. Bij de maximaal berekende waterstand ten opzichte van het maaiveld treedt er geen water-op-straat op. De maximaal berekende waterstand na 12 uur bedraagt circa 14 cm onder het maaiveld. Dit betreft 4 cm onder de drempelhoogte. Uit de toetsing blijkt dat bij de stuwen benedenstrooms ten opzichte van het plangebied geen overstort plaatsvindt boven de afvoernorm (8 m³/min/100 ha) en dat fase 2 (Amandellint) niet overbelast raakt. Hiermee voldoet watersysteem van het voorliggende plan.
 
3.10 Duurzaamheid
De gemeente Castricum heeft haar doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in de 'Standaardeisen Duurzaam Omgeven' uit 2006. Doel hiervan is om bij nieuwbouw, herinrichting en beheer van de gebouwde omgeving een duurzame kwaliteitssprong te maken. Onder 'Duurzaam Omgeven' verstaat de gemeente een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de gebouwde omgeving die primair is gericht op het bevorderen van een aantrekkelijke en gezonde omgeving om in te wonen en werken. De standaardeisen beschrijven drie ambitieniveaus: een Basisniveau, een Plusniveau en een Topniveau. De gemeente stelt zich ten doel minimaal het Basisniveau te realiseren en waar mogelijk het Plusniveau. Het Basisniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Pass' of 15% lager dan de EPC-norm. Het Plusniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Very Good' of 25% lager dan de EPC-norm.
 
De gemeente Castricum heeft daarnaast de ambitie om op termijn energieneutraal te zijn. Om dit doel te realiseren zal de gemeente haar ambitie overbrengen op initiatiefnemers. Hierbij kan het Servicepunt Duurzame Energie (www.servicepuntduurzameenergie.nl), een externe en onafhankelijke partij, als adviseur optreden.
 
In navolgend schema is samengevat welke duurzaamheidseisen de gemeente stelt.
 
 
Planspecifiek
Bij het ontwerp van het plan wordt aan een groot aantal van de hiervoor genoemde maatregelen invulling gegeven, zoals de minimalisering van de verharding, het gebruik maken van beken in het gebied, het creëren van kwalitatief hoogwaardig groen, een aparte extra ontsluiting voor voetgangers en fietsers en voor zover mogelijk een zongerichte verkaveling. De woningen zullen daarnaast voldoen aan de, sterk opgevoerde, eisen van het Bouwbesluit 2012, waarin verplicht wordt dat woningen aardgasvrij gebouwd worden.
 
4 Toelichting op de regels
4.1 Opzet regels
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
4.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' van de gemeente Castricum.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het uitwerkingsplan komen zeven (dubbel)bestemmingen voor, te weten:
  • Groen (artikel 3);
  • Tuin - 1 (artikel 4);
  • Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 5);
  • Water (artikel 6);
  • Wonen (artikel 7);
  • Woongebied (artikel 8);
  • Waarde - Archeologie (artikel 9).
Artikel 3 Groen
Voor de belangrijkste groenstructuren in het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
Artikel 4 Tuin - 1
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen bebouwing toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Hier mag wel geparkeerd worden. Aan dit gedeelte van het erf is de bestemming 'Tuin - 1' toegekend.
 
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied hebben een gemengde functie voor verkeer en verblijven. Omdat het gaat om wegen die geen doorgaande functie hebben, vallen zij onder de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
Artikel 6 Water
De watergangen/greppels in het gebied hebben onder andere een waterbergende functie. Voor deze watergangen/greppels is de bestemming 'Water' opgenomen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
Artikel 7 Wonen
Aan de beoogde woningen direct achter het lint van de Hogeweg (achter Hogeweg 177 en 179) en het beoogde appartementengebouw is de bestemming 'Wonen' toegekend. Daarin begrepen zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 50 m² van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mogen worden benut. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken. In artikel 12 van de regels zijn de bepalingen voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximum goot- en bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding, evenals het maximum aantal woningen per bouwvlak wanneer meer dan één woning per bouwvlak is toegestaan. Het bouwvlak waarbinnen gestapelde woningen gebouwd mogen worden is op de verbeelding van de aanduiding 'gestapeld' voorzien. Voor dit bouwvlak is tevens op de verbeelding aangeduid hoeveel bouwlagen maximaal gebouwd mogen worden.
 
Artikel 8 Woongebied
Aan de beoogde woonvelden achter de linten is de bestemming 'Woongebied' toegekend. Daarin begrepen zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 50 m² van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor beroepen en bedrijven aan huis mogen worden benut. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken. In artikel 12 van de regels zijn de bepalingen voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is tevens een ontsluiting naar het naastgelegen perceel bij de woning aan Hogeweg 175 mogelijk.
Hoofdgebouwen mogen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd worden gebouwd. De voorgevel dient met ten minste hoekpunt binnen de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - voorgevel' gebouwd te worden. Het aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 16. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.
 
Artikel 9 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 11 Algemene bouwregels
De bepaling bevat een algemene regel dat een bouwwerk als een woning uitsluitend gebouwd mag worden als in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden. Voor het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2020 van de gemeente Castricum of de rechtsopvolger(s) daarvan.
   
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan en regels over aan huis verbonden bedrijfs- of beroepsactiviteiten en een Bed & Breakfast.
 
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat algemene afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van maten, bouwgrenzen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Artikel 16 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp uitwerkingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp uitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
      
De Crisis- en herstelwet (Chw) is in het onderhavige geval van toepassing, want het plan is gericht op de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid, onder sub a Chw jo. categorie 3.1, bijlage I Chw). Daarmee is voor wat betreft de procedure afdeling 2, hoofdstuk 1 Chw van toepassing.
 
Participatie
Op woensdag 23 maart 2022 is er een inloopavond voor omwonenden georganiseerd. Er waren vanuit de omwonenden weinig vragen over het deelgebied Acacialint. De meeste vragen gingen over de doelgroep waarvoor er in dit deelgebied gebouwd wordt. Gelet op het geringe aantal vragen en opmerkingen heeft ontwikkelaar naar aanleiding van deze avond geen aanleiding gezien om het ontwerp aan te passen.
 
5.1.1 Inspraak en vooroverleg
Dit plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dat bestemmingsplan heeft reeds een uitgebreide procedure doorlopen. Onderhavig uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels. Ondanks het uitgebreide procedé bij het bestemmingsplan heeft de gemeente Castricum ervoor gekozen het voorontwerp uitwerkingsplan ter inzage te leggen. Binnen deze periode is het mogelijk om inspraakreacties in te dienen. Tegelijkertijd zal het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden gevoerd.
 
Het voorontwerp uitwerkingsplan heeft vanaf donderdag 2 juni tot en met woensdag 13 juli 2022 ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee inspraakreacties ingediend. In dezelfde periode is het voorontwerp uitwerkingsplan voorgelegd aan de vooroverlegpartners. In de nota van beantwoording reacties voorontwerp uitwerkingsplan (gemeente Castricum, september 2022) zijn de inspraakreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
 
5.1.2 Zienswijzen
In een separate bijlage zullen te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerp uitwerkingsplan worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
 
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek   
Het kostenverhaal is geregeld middels privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Daarnaast heeft initiatiefnemer de haalbaarheid van de ontwikkeling met een positieve grondexploitatie aangetoond. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan 'Limmen - Zandzoom' structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.