Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Supermarkt Limmen-Zandzoom
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0383.UPL16ZZSupermarkt-VS02

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Limmen en Heiloo wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000-2.400 woningen met bijbehorende voorzieningen. Op het grondgebied van de gemeente Castricum gaat het om 500-600 woningen die tezamen het woongebied Limmen-Zandzoom vormen. Dit woongebied wordt aan de noord- en westzijde van Limmen gerealiseerd.  
 
De ontwikkeling van Limmen-Zandzoom tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen, een supermarkt en maatschappelijke voorzieningen.   
 
Voor het gebied Limmen-Zandzoom zijn reeds verschillende uitwerkingsplannen vastgesteld of in procedure. Voorliggend uitwerkingsplan wordt opgesteld om de realisatie van een supermarkt in het gebied mogelijk te maken.
Het uitwerkingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de gronden en opstallen en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggend uitwerkingsplan is een op ontwikkeling gericht uitwerkingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het beheer.
 
De beleidskaders, zoals beschreven in het geldende bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom', zijn op voorliggend uitwerkingsplan van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van het rijk, provincie en gemeente.
 
Het voorliggende uitwerkingsplan maakt een supermarkt met een winkelvloeroppervlakte van maximaal 850 m² en een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 1.500 m² mogelijk.
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op de nieuwe supermarkt in Limmen-Zandzoom. De nieuwe supermarkt ligt in het westen van Limmen-Zandzoom, tussen het gebied Visweg fase 1 en de groothandel Jacob Hooy & Co B.V. De volgende afbeelding toont de ligging (in geel) van het plangebied in Limmen-Zandzoom en de begrenzing van het plangebied.
 
Ligging plangebied in Limmen-Zandzoom
1.3 Geldend bestemmingsplan
Op het hele plangebied is het bestemmingsplan 'Zandzoom' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 3 februari 2011 door de raad van de gemeente Castricum vastgesteld. Op 8 juni 2017 is de partiële herziening 'Limmen - Zandzoom' vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
          
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Zandzoom', in rood de begrenzing van het uitwerkingsplan
  
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - Uit te werken 1'. Deze uit te werken gronden zijn bestemd voor:
  • wonen met niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
  • detailhandel, in de vorm van ten hoogste een supermarkt met een buurtverzorgende functie;
  • ontsluitingswegen
  • tuinen en erven;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • wegen en paden;
  • verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • parkeervoorzieningen;
  • groenvoorzieningen;
  • speelvoorzieningen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • nutsvoorzieningen.
De uitwerkingsregels omvatten programmatische en inrichtingsaspecten en er dient aan een aantal milieueisen te worden voldaan. Daarnaast is ook een aantal algemene bouwregels opgenomen. Hierin is bepaald dat voor de bouw van een supermarkt:
  • de bouwhoogte van een supermarkt maximaal 5 meter mag bedragen. De bouwhoogte van een supermarkt met bovenwoningen bedraagt maximaal 14 meter;
  • de bedrijfsvloeroppervlakte van de supermarkt maximaal 1.500m² mag bedragen;
  • indien gestapeld wordt gebouwd zijn ten hoogste 4 bouwlagen toegestaan.
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde.
2 Planbeschrijving
 
2.1 Context
In 2005 hebben de gemeenten Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied Zandzoom, op de strandwal van Heiloo en Limmen. In Zandzoom investeren de gemeenten Castricum en Heiloo samen met de provincie Noord-Holland in wonen, groen en bereikbaarheid. Doel is het maken van een bijzonder woonlandschap op de vroegere strandwal. Voor de gemeente Castricum is de opgave om maximaal 600 woningen te realiseren.
 
Naar aanleiding van de bestuursovereenkomst is in 2005 het beeldkwaliteitplan 'Wonen in het groen Heiloo/Limmen' opgesteld en in 2007 het structuurplan 'Limmen-Zandzoom'. Deze documenten bevatten randvoorwaarden voor de verkaveling van het gebied Limmen-Zandzoom. Belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat de woningen en de inrichting van de buitenruimte ondergeschikt moeten zijn aan het landschap, dat 'groen' dominant moet zijn ten opzichte van 'rood' en dat het bestaande landschap zoveel mogelijk in tact moet worden gelaten en waar mogelijk moet worden versterkt.
 
Op basis van het beeldkwaliteitplan en het structuurplan is in 2013 de gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' opgesteld. Deze gebiedsvisie slaat een brug tussen de 'sturende plannen' (intentieverklaring, beeldkwaliteitplan, structuurplan) en de concrete invulling van de deelgebieden. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de gebiedsvisie.
2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 21 juni 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Op 1 maart 2017 is de meest recente verordening opnieuw in werking getreden naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid.
 
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder andere (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het gehele provinciale grondgebied en het landelijk gebied.
 
Bij detailhandel is er volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening sprake van een provinciaal belang als het gaat om nieuwe detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Dat is bij het voorliggende uitwerkingsplan niet het geval. Wel is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5a van Provinciale Ruimtelijke Verordening. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is mogelijk als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken. Het voorliggende uitwerkingsplan voldoet hieraan. In het kader van het geldende bestemmingsplan is de ontwikkeling van de supermarkt immers reeds regionaal afgestemd.
2.3 Gebiedsvisie Zandzoom Limmen
De Gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' geeft richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende deelgebieden in Limmen, zonder hiervoor een uitgewerkt masterplan te maken. Omdat Zandzoom waarschijnlijk over een zeer lange periode van enkele decennia zal worden ontwikkeld bevat deze gebiedsvisie een plan op hoofdlijnen, gecombineerd met een 'gereedschapskist' die spelregels bevat voor de ontwikkeling van deelgebieden.
 
Kwaliteiten van de Limmense Linten
Limmen bestaat van oudsher uit een stelsel van linten op de strandwal, waartussen de afgelopen decennia enkele velden zijn bebouwd. De sfeer van Limmen, en zeker van Zandzoom, wordt echter bepaald door de linten. De profielen zijn smal en hebben een bochtig verloop ('slordige wegen: geen rechtstanden). Ze worden begeleid door groen en zijn hierdoor lommerrijk en intiem/besloten. Het groen staat vooral in de particuliere tuinen en bestaat uit een grote diversiteit aan hagen, singels, bosjes en solitaire bomen. Doordat de kavels vaak ruim zijn is er veel ruimte voor dit particuliere groen. Door de smalle profielen wordt er vrijwel niet aan de weg geparkeerd. Hierdoor is de auto nauwelijks aanwezig in het wegbeeld. Vanaf de linten is er zicht op de achterliggende akkers en bollenvelden. De velden worden op een groot aantal plekken begeleid door groensingels die meestal haaks op de linten staan. Het hemelwater wordt afgevoerd via smalle greppels langs wegen of kavelgrenzen. De woningen in Limmen kennen een grote variatie in leeftijd, maat, vorm en materialisatie. Toch is er sprake van een rustig en harmonieus beeld, door het gebruik van natuurlijke materialen, een terughoudend kleurgebruik en verfijnde detailleringen.
 
Invulling nieuwe velden
Voor de nieuwe woonbuurten die aan en tussen de linten zullen worden gebouwd, wordt nadrukkelijk aangesloten op de kwaliteit van het bestaande. De buurten zijn klein en overzichtelijk (veelal tussen de 20 en 80 woningen) en worden zoveel mogelijk opgezet volgens de huidige kavelstructuren en sluiten hierdoor op een vanzelfsprekende manier aan op de linten. In de buurten domineert groen het wegbeeld, de auto is buiten beeld. Mensen wonen op ruime kavels in het groen. De wegen hebben, net als de linten, een informeel, dorps karakter en een vloeiend enigszins kronkelig verloop ('slordige wegen'), waardoor je altijd tegen de groene voortuinen aan kijken. Bestaande singels en bosjes worden ingepast. Door de ruime opzet van de kavels en de mix van typologieën in elke buurt, ontstaat een gevarieerd beeld.
 
Om het groene karakter van de buurten verder te versterken, worden in de buurten enkele nieuwe groene elementen opgenomen (speelveldjes, bosjes, boomgaarden e.d.). Tussen de buurten liggen smalle paadjes die de buurten en de groene plekken met elkaar verbinden. Daarnaast blijven tussen de buurten velden in agrarisch gebruik. Door deze open velden en de grote groene plekken in de buurten zelf, zal er voldoende lucht blijven in het plangebied en behoud Limmen de uitstraling van een agrarisch dorp. Elke buurt krijgt een groene rand, in de vorm van een houtsingel, aan de kant van het onbebouwde gebied dat er naast ligt.
 
Notitie detailhandel gemeente Castricum 2012
Met deze notitie maakt de gemeente Castricum haar positie en uitgangspunten ten opzichte van de voorziening detailhandel duidelijk. De uitgangspunten vloeien voort uit het provinciale en regionale beleid en zijn de basis voor de bestemmingsplannen en voor medewerking aan ontwikkelingen op dit terrein. Uitgangspunt is dat winkelruimte in eerste instantie wordt gezocht in de bestaande winkelgebieden. Als initiatieven echt niet inpasbaar zijn in (of aan) winkelgebieden kan onder bepaalde voorwaarden perifere vestiging worden overwogen. In de Notitie detailhandel is de nieuwvestiging van de supermarkt binnen het 'Zandzoomgebied' beschreven en wordt opgemerkt dat verschillende partijen hun interesse hiervoor bij de gemeente hebben kenbaar gemaakt en is de vestiging van deze supermarkt als uitgangspunt benoemd. Het uitwerkingsplan is in lijn met deze beleidsnotitie. 
2.4 Supermarkt
 
2.4.1 Locatiekeuze
Op grond van het bestemmingsplan Limmen - Zandzoom mag één supermarkt ontwikkeld worden in de rechthoek Hogeweg, Nieuwelaan, Rijksweg en Burgemeester Nieuwenhuysenstraat. Binnen dit gebied zijn er diverse mogelijkheden. In deze paragraaf worden de mogelijke locaties afgewogen aan de hand van een aantal criteria. 
 
Locaties
Gezien de hoofdstructuur van Limmen Zandzoom zijn de volgende locaties denkbaar:
  1. Ten zuiden van de Nieuwelaan - de locatie ligt ter hoogte van de Schipperslaan.
  2. Ten noorden van Visweg - de supermarkt komt direct ten noorden van de Visweg, de ontsluiting loopt tussen de nieuwe vrijstaande woningen aan de Visweg.
  3. Ten zuiden van het bedrijventerrein Nieuwenlaan - de locatie ligt net ten zuiden van de beoogde woon-werkunits. Ontsluiting loopt via het bedrijventerrein Nieuwelaan of via de Rijksweg.
  4. Ten zuiden van Visweg - de supermarkt komt in de noordwestelijke hoek van de vierhoek Hogeweg, Visweg, Rijksweg en Burgemeester Nieuwenhuysenstraat, de ontsluiting loopt via de Visweg.
  5. Hoek Rijksweg / Visweg - de supermarkt komt direct achter het bedrijf Jacob Hooy. De ontsluiting loopt via de Visweg.
  6. Centraal in gebied Hogeweg, Visweg, Rijksweg en Burgemeester Nieuwenhuysenstraat - de supermarkt wordt centraal in de rechthoek Hogeweg, Visweg, Rijksweg en Burgemeester Nieuwenhuysenstraat gesitueerd.
  7. Burgemeester Nieuwenhuysenstraat - de supermarkt komt bij of in de plaats van de voormalige antiekhal. Parkeren aan achterzijde.
De volgende afbeelding toont de ligging van de verschillende locaties: 
Ligging mogelijke locaties supermarkt
 
Afwegingskader
Voor de afweging van de locatie gelden de volgende criteria:
  1. Passend binnen structuur Zandzoom - in welke mate past de supermarkt binnen de structuur van de Zandzoom. De structuur van het westelijk deel van de Zandzoom wordt gekenmerkt met gemengde functies in de zone langs de Rijksweg. Daarachter wordt in westelijke richting een steeds rustiger en minder dicht woonlandschap voorzien.
  2. Stedenbouwkundige inpassing / afstemming met bestaande woningbouw - is de supermarkt op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze te combineren met de bestaande en nieuwe woningbouw.
  3. Effectief ruimtegebruik - is een qua ruimtegebruik effectieve invulling mogelijk met zo min mogelijk afbreuk aan het te ontwikkelen woonlandschap.
  4. Centrale ligging in woongebied Zandzoom - is in belang van de bereikbaarheid vanuit het nieuwe woongebied / Limmen west sprake van een centrale ligging van de supermarkt.
  5. Verkeersveiligheid - is sprake van een korte afstand van supermarkt tot Rijksweg in verband met voorkomen bevoorradingsverkeer door woongebied. Supermarkt situeren aan hoofdassen Visweg of Burgemeester Nieuwenhuysenstraat, geen nieuwe ontsluiting op de Rijksweg.
  6. Parkeergelegenheid - kan de locatie voorzien in voldoende parkeergelegenheid zonder conflict met bestaande en nieuwe woningbouw.
  7. Grondbeschikking - kan de ontwikkeling qua (bereikbaarheid) van de grondpositie ontwikkeld worden.
In de volgende matrix zijn de diverse opties afgewogen. 
 
Afweging / locatie
 
1
N-S
2
V-N
3
Nie
4
V-Z
5
V-R
6
Cen
7
BN
a. Passend binnen structuur Zandzoom
+
0
+
0
+
-
0
b. Stedenbouwkundige inpassing
-
-
+
0
+
-
0
c. Effectief ruimtegebruik
0
0
0
0
+
0
0
d. Centrale ligging
-
0
-
0
0
+
+
e. Verkeersveiligheid
0
0
0
0
+
-
0
f. Parkeergelegenheid
-
+
+
+
+
+
0
g. Grondbeschikking
0
0
0
0
+
-
+
 
Conclusie:
Optie 6 kent door zijn ligging binnen in een te ontwikkelen woongebied veel nadelen. De opties 1, 2, 3, 4 en 7 liggen genuanceerder met elk hun voor- en nadelen. Optie 5, hoek Rijksweg / Visweg, kent op praktisch alle criteria een goede score.
 
Meer specifiek kunnen voor de locatie hoek Rijksweg / Visweg de volgende punten als onderbouwing van de locatiekeuze worden genoemd:
  1. Door de supermarkt bewust te situeren in de milieucirkel van een bestaand bedrijf is sprake van een effectieve verkaveling en duurzaam ruimtegebruik.
  2. Het geluid, koeling, van de supermarkt wordt ‘opgevangen’ door het bedrijf Jacob Hooy en veroorzaakt daardoor geen overlast voor (nieuwe) woningen.
  3. De kwaliteit van de leefomgeving verbetert door een bestaand bedrijfsgebouw aan het zicht te onttrekken.
  4. De toekomstige woningbouw ten noorden en ten westen van de supermarkt valt stedenbouwkundig goed te ontwikkelen, zonder dat dit conflicteert met de supermarkt.
  5. Door ontsluiting van de supermarkt dicht bij de Rijksweg wordt onnodig (zwaar) bevoorradingsverkeer door het woongebied Zandzoom voorkomen.
  6. Er is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren. Het parkeren levert geen conflict op met de in de directe omgeving bestaande en beoogde nieuwe woonfunctie.
  7. De supermarkt ligt centraal binnen het woongebied Zandzoom.
  8. Goede bereikbaarheid van de supermarkt, zichtlocatie, is vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst.
Het uitwerkingsplan betreft de locatie hoek Rijksweg - Visweg, hetgeen als een stedenbouwkundig passende locatie kan worden beschouwd.
 
2.4.2 Behoefte
In het kader van de ontwikkeling van de supermarkt is een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan en de effecten van een nieuwe vestiging van een supermarkt aan de Visweg in Limmen, zie bijlage 1. Beleidsmatig is de behoefte aan een supermarkt onderkent in de notitie Detailhandel van de gemeente Castricum. De notitie gaat niet in op een specifieke locatie maar wel op de gewenste vestiging van een supermarkt binnen het Zandzoom-gebied.
 
Het uitgangspunt is een volledige toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ten behoeve hiervan zijn achtereenvolgens de behoefte, de mogelijke alternatieven in bestaand stedelijk gebied en de effecten op de bestaande structuur in kaart gebracht. Navolgend worden de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
 
Behoefte
Opgemerkt dient te worden dat een supermarkt in principe alleen bijdraagt aan het lokale voorzieningenniveau en niet aan het regionale voorzieningenniveau. Derhalve is de actuele behoefte onderzocht.
Een analyse van de actuele regionale behoefte leert dat er op korte termijn draagvlak is voor 493 m² winkelvloeroppervlakte (WVO) extra winkelruimte binnen de foodbranche. Hoewel deze marktruimte in feite nog niet de volledige geplande Deen-supermarkt van 850 m² WVO rechtvaardigt, geeft het wel aan dat er uitbreiding van het bestaande aanbod gewenst is en invulling geeft aan een actuele behoefte van inwoners van Limmen. Een tweede supermarkt verdient de voorkeur boven een extra uitbreiding van het bestaande aanbod, omdat op deze manier de consument een keuzemogelijkheid geboden wordt. Deze tweede supermarkt moet dan wel een omvang van dien aard hebben, dat deze kan concurreren met de bestaande supermarkt. Daarnaast zal de marktruimte de komende jaren toenemen door een gestage toename van het aantal inwoners van Limmen (gebaseerd op recente woningbouwprognose van de gemeente Castricum). Dit betekent dat in 2020 de geplande supermarkt van 850 m² WVO volledig gerechtvaardigd is. Daarna zal de marktruimte alleen maar verder toenemen, waarvan zowel Deen als de bestaande voorzieningen in Limmen kunnen profiteren. 1.250 m² WVO is minimaal voor een moderne supermarkt waarop de Deen-formule volledig tot zijn recht komt en de supermarkt een volwaardig alternatief vormt voor de consumenten in Limmen (de huidige inwoners én de nieuwe bewoners).  
 
Aangezien er op de korte termijn draagvlak is voor een winkel van 850 m² WVO zal Deen starten met een winkel van 850 m² WVO. Nadat de wijk Zandzoom tot ontplooiing komt, zal Deen haar winkelvloeroppervlakte uitbreiden tot 1.250 m² WVO.
 
Na vestiging van Deen heeft Limmen de beschikking over twee supermarkten die zich van elkaar onderscheiden qua prijsstelling en signatuur. Het prijspeil van Albert Heijn ligt hoger dan dat van Deen en dit is ook bekend bij de consument. Daarnaast ligt bij Deen een bovengemiddeld accent op de versafdelingen, terwijl Albert Heijn in het algemeen een breder en dieper assortiment heeft. Een combinatie zal dan ook niet alleen een versterking van het aanbod in kwantitatieve zin betekenen, maar ook in kwalitatieve zin.
 
Met name voor inwoners van Heiloo is Limmen en Deen in het bijzonder een praktisch alternatief voor het doen van de dagelijkse boodschappen. Voor inwoners van Heiloo die in de regio IJmond, Haarlem of Amsterdam werkzaam zijn, ligt Deen op de route. Daarnaast is het huidige supermarktaanbod in Heiloo tamelijk eenzijdig en is er sprake van een sterke dominantie van Albert Heijn. De keuzemogelijkheden voor consumenten zijn beperkt. Deen heeft zoals eerder beschreven, onderscheidend vermogen als supermarkt, onder andere wat betreft prijsimago. Een vestiging van Deen in Limmen zal daarom ongetwijfeld leiden tot het aantrekken van extra consumenten uit Heiloo, waar Deen niet is gevestigd.
    
Verschillende plaatsen in Noord-Holland met een omvang die min of meer vergelijkbaar is met Limmen, hebben de beschikking over twee volwaardige supermarkten . Deze situaties leren dat in een plaats met een dergelijke omvang de aanwezigheid van twee supermarkten gerechtvaardigd is en dat een compleet dagelijks aanbod bijdraagt aan een gezonde detailhandelspositie van dergelijke plaatsen.
 
Daarnaast is realisatie van een nieuwe supermarkt op de locatie Visweg per direct relevant: het vergroot de afzetkansen van de (nieuwbouw)woningen in de directe omgeving (Zandzoom). De aanwezigheid van goede dagelijkse winkelvoorzieningen speelt - naast diverse andere factoren - een belangrijke rol bij de woonlocatiekeuze. De invulling van de locatie Visweg op korte termijn voorziet in een waardevolle impuls van het dagelijks aanbod van Limmen in zijn geheel én draagt direct bij aan het in de markt zetten van de woningbouwprojecten in Limmen. Het hebben van een compleet dagelijks winkelaanbod is voor een plaats als Limmen van belang: een incompleet of eenzijdig dagelijks winkelaanbod is in beperkte mate toekomstbestendig.
         
Alternatieven in bestaand stedelijk gebied
Een alternatief voor de vestiging van de geplande supermarkt in bestaand stedelijk gebied in Limmen is niet aan de orde. Er zijn geen panden beschikbaar voor de mogelijke vestiging van een supermarkt in Limmen en het bestemmingsplan ‘Limmen – Zandzoom’ voorziet naast de bouw van woningen in de mogelijkheid voor een supermarktvestiging van 1.500 m² bedrijfsvloeroppervlakte. De locatie Visweg valt binnen dit projectgebied.
    
Effecten op de bestaande structuur
En nieuwe Deen-supermarkt op de locatie Visweg zal naast positieve economische en ruimtelijke effecten (lees: werkgelegenheid én verbetering dagelijks winkelaanbod Limmen) ook effect hebben op bestaande winkelvoorzieningen. Afhankelijk van de afstand tot de nieuwe Deen-supermarkt en de overlap in functie en/of verzorgingsgebied, zullen vooral de supermarkten in de gemeenten Castricum en Heiloo nadelige effecten ondervinden van opening van Deen. Albert Heijn Limmen zal vooral te maken krijgen met omzetderving, maar niet van dien aard dat de supermarktexploitatie in gevaar zal komen (dit gezien het totale omzetpotentieel in Limmen). Daarnaast zullen ook de bestaande voorzieningen in Limmen profiteren van de toename van de bevolking in de komende jaren. Voor de andere supermarkten in de gemeenten Castricum en Heiloo zal het effect op de omzet aanzienlijk beperkter zijn (zonder wezenlijk effect op de exploitatie). Tot grote uitval c.q. sterk oplopende leegstand elders zal de ontwikkeling van een supermarkt aan de Visweg dan ook niet leiden. De huidige leegstand in Castricum en Heiloo ligt ruim onder het landelijk gemiddelde.
 
Hoewel het op voorhand niet valt uit te sluiten dat een enkel verkooppunt uitvalt – een autonome trend die mogelijk versneld wordt door opening van een Deen-supermarkt – is duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur niet aan de orde. Het criterium voor duurzame ontwrichting is de vraag of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in de zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen. De effecten van een nieuwe supermarkt in Limmen zijn niet van dien aard dat er sprake is van een structuurverstorende werking of duurzame ontwrichting. Er ontstaat juist een betere ruimtelijke spreiding van het supermarktaanbod, die in het bijzonder interessant is voor de nieuwe bewoners in de geplande nieuwbouw in Limmen-Zandzoom. Ook zal het totale keuzeaanbod voor dagelijkse boodschappen verbeterd worden, voor consumenten in Limmen alsook voor de omgeving.
 
De foodbranche kenmerkt zich tot op heden als een branche waar het aandeel online bestedingen beperkt is (1-1,5%). Dit percentage zal de komende jaren ongetwijfeld toenemen, maar tot nu toe wijst alles erop dat er een grote behoefte bestaat bij de consument van nu om voor dagelijkse boodschappen naar de winkel – in veel gevallen de supermarkt – te gaan. De breed gedragen verwachting is dan ook dat het online aandeel food zal oplopen tot maximaal 5%.
 
Zowel het parkeren als het laden en lossen zal volledig door Deen zelf opgelost worden op de locatie zelf. Deen is er van op de hoogte dat er volledig zal moeten worden voorzien in de toekomstige parkeervraag vanuit de supermarkt. Voor de ontsluiting van de supermarkt worden gedetailleerde plannen gemaakt samen met de gemeente, in de vorm van een deels nieuw aan te leggen weg en een aanpak van het kruispunt Rijksweg/Visweg. Er is op dit moment geen enkele aanleiding om problemen te verwachten op het gebied van ontsluiting, parkeren of laden en lossen.
 
2.4.3 Inpassing
De locatie van de supermarkt bevindt zich achter het bedrijf Jacob Hooy & Co. B.V. aan de Rijksweg. Ten noorden, westen en zuiden van de locaties liggen nieuwe woongebieden. De volgende afbeeldingen tonen de inpassing van de supermarkt in het gebied en een voorlopig ontwerp van de supermarkt.
 
Inpassing supermarkt 
Voorlopig ontwerp supermarkt
 
Ontsluiting
De locatie wordt ontsloten door een nieuwe ontsluiting op de Visweg/Rijskweg. Ten behoeve van de afwikkeling van het verkeer wordt de kruising Visweg/Rijksweg verbeterd. Door deze verbetering ontstaan een verkeerskundig duurzame ontsluiting.
 
Door de realisatie van de supermarkt zal het verkeer op de Visweg/Rijksweg toenemen. Op basis van kencijfers van het CROW heeft een fullservice supermarkt met een middelhoog prijsniveau een verkeersaantrekkende werking van minimaal 76,2 en maximaal 117,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etm) per 100 m² bvo. Voor de nieuwe supermarkt betekent dit dat de verkeersaantrekkende werking minimaal 1.143 en maximaal 1.767 mvt/etm bedraagt.
 
De Visweg is een smalle erftoegangsweg met eenzijdige bebouwing en zonder voetgangersvoorzieningen. Bij de huidige vormgeving is een auto-intensiteit van niet meer dan 2.000 mvt/etm wenselijk. Omdat de daadwerkelijke auto-intensiteit, als gevolg van de ontwikkeling van Zandzoom (met woningen en supermarkt), hoger zal zijn, zijn verschillende verkeersonderzoek uitgevoerd. Uiteindelijk is ervoor gekozen om de Visweg op te waarderen en op de kruising Rijksweg-Visweg verkeerslichten te plaatsen. Voor zowel de autonome als de prognosesituatie kunnen de geprognosticeerde verkeersintensiteiten dan goed kunnen worden afgewikkeld op de kruising Rijksweg-Visweg. Voor de aanpassing van de kruising is het uitwerkingsplan 'Kruising Visweg' opgesteld.
        
Parkeren
Voor fullservice supermarkten met een middelhoog prijsniveau, binnen de bebouwde kom, in een gebied met een beperkte stedelijkheidsgraad (matig stedelijk), geldt op basis van de parkeerkencijfers van het CROW een bandbreedte van 3,9 – 5,9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Dit betekent voor de betreffende supermarkt aan de Visweg 58 tot 88 parkeerplaatsen. Er is zowel aanleiding om bovenin de bandbreedte te gaan zitten (relatief hoog autobezit in Limmen) als onderin de bandbreedte (primair een lokaal verzorgende functie). Een gemiddelde is in deze situatie van toepassing. Een gemiddelde van 4,9 parkeerplaatsen per 100 m² betekent 74 parkeerplaatsen. Voor de supermarkt zal op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd, waar bij de huidige plannen (in aansluiting op de parkeervraag) ten minste ruimte is voor 70 tot 77 parkeerplaatsen. 
 
Er is in de directe omgeving van de locatie in zeer beperkte mate (openbare) parkeergelegenheid aanwezig. Deze parkeergelegenheid leent zich niet voor gebruik door klanten van de toekomstige supermarkt, maar is uitsluitend bestemd voor de huidige aanwezige functies en de nieuw te bouwen woningen. De supermarkt zal dan ook geheel in zijn eigen parkeerbehoefte moeten voldoen. 
 
Laden & lossen
De ontsluiting van de nieuw te bouwen supermarkt vindt plaats via de Visweg en een nieuw aan te leggen zijstraat van de Visweg ter hoogte van de noordzijde van de kavel. De kruising van de Visweg en de Rijksweg zal door de gemeente worden aangepast in lijn met de toekomstige functie. De toekomstige ingang van het terrein, zowel voor bezoekers als voor de bevoorrading, is gepland aan de noordzijde van locatie, via de zojuist beschreven nieuw aan te leggen weg. Gezien de zorgvuldige uitwerking van de ontsluiting van de supermarktkavel, zal het aanrijden ten behoeve van het laden en lossen naar verwachting geen problemen opleveren. Het laden en lossen zelf zal binnen het project door de supermarkt zelf worden gerealiseerd en opgelost. Ook hierbij zijn in dit stadium geen problemen voorzien. Op dit moment is er geen enkele aanleiding om problemen te voorzien voor wat betreft laden en lossen.
3 Milieu- en omgevingsaspecten
 
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van een oppervlakte van 100 ha of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling bestaat namelijk uit  een oppervlakte van 0,67 ha en 1.500 m² bedrijfsvloeroppervlakte. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
3.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van de bestemming 'Gemengd - uit te werken' uit het geldende bestemmingsplan. Binnen deze bestemming is, in het plangebied, een zone aanwezig rondom het bedrijf Jacob Hooy & Co B.V. waarbinnen geen woningen mogen worden gebouwd. Een supermarkt is wel mogelijk binnen deze zone.
 
De nieuwe supermarkt brengt een zekere milieubelasting met zich mee, met name door de verkeersaantrekkende werking. Een supermarkt heeft een richtafstand van 10 meter voor mogelijke hinder tot gevoelige functies (milieucategorie 1). In het stedenbouwkundig ontwerp is hier voldoende rekening mee gehouden. Er worden geen belemmeringen voorzien vanuit het aspect milieuzonering.  
3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
 
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Een supermarkt is niet gelijk te stellen, o.a. op grond van de gemiddelde verblijfsduur, aan de bovengenoemde functies.
 
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zandzoom op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat zowel voor NO2 als PM10 voor geen van de onderzoekslocaties sprake is van een overschrijding van de gestelde normen. Met betrekking tot de normen voor luchtkwaliteit is het plan dan ook uitvoerbaar.
3.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
 
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek industrielawaai bestaande geluidgevoelige objecten
Met voorliggend uitwerkingsplan worden geen geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een supermarkt kan echter wel voor geluidhinder naar omliggende geluidgevoelige objecten zorgen. In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin de geluidbelasting vanwege de geplande supermarkt voor de huidige situatie (bestaande woningen) is berekend, zie bijlage 2. Dit onderzoek leidt tot de volgende conclusies:
 
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT)
Uit de resultaten blijkt dat de berekende langtijdgemiddelde geluidniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode (deels ruimschoots) voldoen aan de toelaatbare waarden van 50, 45 en 40 dB(A) van het Activiteitenbesluit. De geluidbelasting wordt voor de woning aan de Rijksweg 117a (rekenpunt 1) voornamelijk veroorzaakt door het gebruik van winkelwagentjes en het rijden van personenauto’s op het parkeerterrein. Voor de woningen aan de Visweg zijn het aan- en afrijden van vrachtwagens ten behoeve van de bevoorrading, de transportkoeling en het laden en lossen van rolcontainers de belangrijkste geluidbronnen.
 
Maximale geluidniveaus (LAmax)
Ook de maximale geluidniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode voldoen aan de toelaatbare waarden van 70, 65 en 60 dB(A) van het Activiteitenbesluit.
 
De geluidniveaus vanwege laden en lossen en aanverwante activiteiten behoeven hierbij in de dagperiode niet te worden getoetst. Het blijkt dat - in het geval de geluidpieken vanwege het laden en lossen wel getoetst zouden worden - er nog steeds wordt voldaan aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. De geluidpieken bedragen ten hoogste 67 dB(A) en voldoen hiermee aan de toelaatbare waarde van 70 dB(A).
 
In de avondperiode worden de relevante maximale geluidniveaus veroorzaakt door het dichtslaan van een portier en het gebruik van winkelwagentjes. De maximale geluidniveaus bedragen ten hoogste 64 dB(A) voor de woning aan de Rijksweg 117a en voldoen hiermee aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit. In het zuidoosten van het plangebied zal een geluidswerend kokosscherm geplaatst worden, waardoor de geluidsbelasting voor de nabijgelegen woningen in de praktijk lager zal zijn.
 
In de nachtperiode worden de relevante maximale geluidniveaus veroorzaakt door het optrekken van een bakwagen voor aanvoer van brood. De maximale geluidniveaus bedragen ten hoogste 59 dB(A) voor de woning aan de Visweg 24 (rekenpunt 05) en voldoen hiermee aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit.
   
Indirecte hinder
De geluidbelasting vanwege de indirecte hinder, het verkeer van en naar de inrichting, bedraagt ten hoogste 52 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A). Wel wordt ruimschoots voldaan aan de maximale toelaatbare waarde van 65 dB(A). Bovendien zal, gelet op de minimale geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit, het binnenniveau 52 minus 20 dB = 32 dB(A) bedragen, zodat wordt voldaan aan het toelaatbare binnenniveau van 35 dB(A).
 
Planspecifiek industrielawaai toekomstige geluidgevoelige objecten
Naast een akoestisch onderzoek voor de huidige situatie (bestaande woningen) is ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelasting ter plaatse van de geplande toekomstige geluidgevoelige bestemmingen  (nieuwe woningen in uitwerkingsplan Limmer Linten fase 2c), zie bijlage 3. Dit onderzoek leidt tot de volgende conclusies:
 
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT)
Uit de resultaten blijkt dat de berekende langtijdgemiddelde geluidniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode voor de meeste geluidgevoelige bestemmingen voldoen aan de toelaatbare waarden van 50, 45 en 40 dB(A) van het Activiteitenbesluit.
De geluidbelasting voor een deel van het appartementencomplex 2 voldoet in de dag- en avondperiode niet aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit. In de nachtperiode wordt wel voldaan aan de toelaatbare waarden. 
De overschrijding in de dag- en avondperiode varieert van 1 tot ten hoogste 2 dB (voor de tweede bouwlaag in de avondperiode) en wordt voornamelijk veroorzaakt door het rijden van personenauto’s op het parkeerterrein.
 
Maximale geluidniveaus (LAmax)
Uit de rekenresultaten blijkt dat in de dagperiode de maximale geluidniveaus ten hoogste 75 dB(A) bedragen voor de woningen type R, S en T (rekenpunt 04 t/m 08). De maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door het optrekken van een vrachtwagen (trailer) voor bevoorrading met onder meer rolcontainers. Deze geluidpieken hoeven in het kader van het Activiteitenbesluit niet getoetst te worden. In de toelichting van het Activiteitenbesluit is weergegeven dat 'de waarden voor het maximale geluidniveau in de dagperiode niet van toepassing zijn op het laden en lossen, omdat deze waarden gedurende de dagperiode in het algemeen niet tot hinder leiden'. Voorts is van belang op te merken dat deze geluidpieken slechts enkele keren in de dagperiode optreden vanwege een arriverende en vertrekkende vrachtwagen. Het gaat hierbij om ten hoogste 4 transporten die van en naar de inrichting rijden.   
 
In de avondperiode worden de relevante maximale geluidniveaus veroorzaakt door het dichtslaan van een portier en het gebruik van winkelwagentjes. De maximale geluidniveaus bedragen ten hoogste 65 dB(A) en voldoen hiermee aan de toelaatbare waarden van het Activiteitenbesluit.
 
In de nachtperiode worden de relevante maximale geluidniveaus veroorzaakt door het optrekken van een bakwagen voor aanvoer van brood. De maximale geluidniveaus bedragen:
  • ten hoogste 61 dB(A) voor een vrijstaande woning (rekenpunt 02);
  • ten hoogste 65 dB(A) voor een vrijstaande woning (rekenpunt 03);
  • ten hoogste 70 dB(A) voor de woningen type R, S en T (rekenpunt 04 t/m 08);
  • ten hoogste 64 dB(A) voor appartementencomplex 2 (rekenpunt 09 t/m 12).
Indirecte hinder
De geluidbelasting vanwege de indirecte hinder, het verkeer van en naar de inrichting, bedraagt ten hoogste 54 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A). Wel wordt ruimschoots voldaan aan de maximale toelaatbare waarde van 65 dB(A). Bovendien zal, gelet op de minimale geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit, het binnenniveau 54 -20 dB = 34 dB(A) bedragen, zodat wordt voldaan aan het toelaatbare binnenniveau van 35 dB(A).
 
Planspecifiek wegverkeerslawaai en railverkeer
De voorgenomen ontwikkeling van de supermarkt heeft geen betrekking op de realisatie van geluidgevoelige objecten. Omdat direct ten westen van de supermarkt woningen (fase 2c) worden gerealiseerd, is de ontwikkeling van de supermarkt meegenomen bij de berekening van de geluidbelasting op de bestaande woningen en de woningen in fase 2c vanwege wegverkeerslawaai en railverkeer. Navolgend worden de resultaten van het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen in fase 2c vanwege wegverkeerslawaai en railverkeer, zie bijlage 4, en de geluidbelasting op de bestaande woningen vanwege wegverkeerslawaai en railverkeer, zie bijlage 5 , toegelicht.
    
Akoestische situatie Visweg
De Visweg is een 30 km/h-weg en behoeft daarmee geen formele toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder. De situatie is echter beschouwd als een formeel te toetsen situatie. Dat wil zeggen dat de plansituatie vergeleken is met de huidige situatie om de verschillen inzichtelijk te maken. Voor de vergelijking van de geluidsbelastingen is de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als referentie aangehouden voor het berekenen van het verschil. Uit de resultaten valt op te maken dat op diverse waarneempunten sprake is van een toename van de geluidbelasting. De hoogst berekende toename bedraagt 8 dB. Deze geluidtoename is berekend op de zijgevel van het adres Rijksweg 121/121a. Dit betreft een Chinees restaurant waar volgens de BAG nog wel een woonfunctie aanwezig is. De maatgevende geluidbelasting wordt hier echter met name veroorzaakt door de Rijksweg. Voor de overige woningen is de toename maximaal 5 dB wanneer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als referentie wordt aangehouden. De verwachting is dat de nieuwe inrichting zorgt voor een lagere rijsnelheid van het verkeer ten opzichte van de huidige situatie, waarmee de toename naar verwachting beperkter zal zijn.
Er dient geconcludeerd te worden dat in de huidige situatie sprake is van een relatief lage geluidbelasting, de berekende geluidbelastingen in de plansituatie niet uitzonderlijk zijn en deze als acceptabel kunnen worden beschouwd. Wanneer de relatie gelegd wordt met de maximale ontheffingswaarde bij een wegreconstructie wordt de waarde van 68 dB niet overschreden. Voor bijna alle woningen neemt de geluidbelasting met niet meer dan 5 dB toe en blijft deze daarmee binnen normale waarden voor een stedelijke omgeving.
 
Akoestische situatie nieuwe woningen fase 2C
Voor de nieuwe woningen in het plangebied zijn geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde berekend ten gevolge van het verkeer van de Rijksweg. Ten gevolge van de Visweg is voor 3 woningen een geluidbelasting berekend van 53 dB. De berekende geluidbelasting is 5 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar beduidend lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Door middel van het toepassen van geluidreducerend asfalt zou nog een geluidreductie van enkele decibellen kunnen worden bereikt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan hiermee echter niet worden bereikt. Een hogere grenswaarde is in de onderhavige situatie niet van toepassing, omdat de Visweg wettelijk gezien geen geluidzone heeft. Dit betekent dat niet hoeft te worden getoetst aan de Wgh. De berekende geluidbelastingen zijn niet uitzonderlijk voor een dergelijke stedelijke omgeving, waarmee sprake is van een acceptabel leef- en woonklimaat als gevolg van de geluidproductie van het wegverkeer van zowel de Visweg als de supermarkt.
3.5 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek 
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit van het plangebied vastgelegd. De vooraf gestelde hypothese 'verdacht' is juist gebleken. In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met som drins aangetroffen. De aangetoonde gehalten geven echter geen aanleiding tot nader onderzoek. Naast de lichte verontreinigingen met som drins zijn geen verontreinigingen aangetroffen in de boven- en ondergrond. Het grondwater is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Van de twee op het maaiveld aangetroffen asbestverdachte platen is één asbesthoudend. In de grond onder deze platen is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen. Op basis van het milieuhygiënisch bodemonderzoek zijn geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
 
Naar aanleiding van aanvullende eisen, gesteld door de RUD Noord Holland Noord, is nog een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Doel van dit aanvullende onderzoek is het vaststellen of er in de ondergrond en het grondwater sprake is van de aanwezigheid van enkele specifieke bestrijdingsmiddelen. De vooraf gestelde hypothese 'verdacht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de bodem' is onjuist gebleken. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de ondergrond mengmonsters de geanalyseerde parameters niet boven de detectielimiet zijn aangetoond. Wat betreft het grondwater blijkt de vooraf gestelde hypothese 'verdacht op het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in het grondwater' wel juist. In één grondwatermonster is de individuele parameter monobutyltin net boven de detectielimiet aangetoond. Voor deze stof bestaat echter geen normwaarde. Er bestaat echter wel een somnorm voor zeven verschillende organotinbestrijdingsmiddelen. De waarde van de individuele monobutyltin is zo laag dat dit getoetst aan de norm van de zeven oranotins geen probleem is. Er is sprake van een zeer lichte verontreiniging die geen humaan risico met zich brengt en dus geen aanleiding is voor nader bodemonderzoek. Naast het ontbreken van een humaan risico is er ook geen sprake van risico voor verspreiding of het ecosysteem in het kader van de Wet bodembescherming.
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde risico vormt een leiding van de Gasunie op bijna 1 kilometer van het plangebied. Daarnaast worden in het plangebied zelf ook geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Gezien voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering.
 
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft een advies 8 uitgebracht over het plan. De Veiligheidsregio adviseert de volgende aspecten te betrekken bij het plan en de locatiekeuze:
  • de mogelijke gevaren en gevolgen van een explosie of brand door een ongeval met LPG op de N203;
  • het handelingsperspectief dat de aanwezige personen hebben om zichzelf in veiligheid te brengen door te schuilen in een gebouw of te vluchten;
  • dat kennis over het handelingsperspectief mede de mate van zelfredzaamheid beïnvloed;
  • de beoogde locatie ligt binnen 90 m afstand van de N203, waarbij het aannemelijk is dat 10% van de personen in het gebouw kan overlijden;
  • dat de hulpverlening een ongeval niet kan voorkomen en zich richt op het helpen van slachtoffers en het veiligstellen van het gebied.
De beoogde locatie is vanuit het oogpunt van veiligheid door de ligging nabij de N203 niet het meest gunstig. Gezien de andere criteria waarop de locatiekeuze gebaseerd is (zie toelichting paragraaf 2.4.1) en in combinatie met het treffen van maatregelen, is de beoogde locatie een acceptabele keuze. De Veiligheidsregio adviseert te overwegen om maatregelen in de volgende denkrichtingen te treffen:
  • bij de constructie van gebouwen en het toepassen van materialen rekening houden met de gevaren van mogelijke ongevallen met gevaarlijke stoffen;
  • installaties en voorzieningen in gebouwen treffen waardoor snel de toevoer van buitenlucht kan worden gestopt;
  • personen in het plangebied voorbereiden op de mogelijke gevaren en hoe men moet handelen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen;
  • mogelijkheden creëren om het gebied te kunnen ontvluchten;
  • de bereikbaarheid en bluswatervoorziening af te stemmen op het definitieve bouwplan;
  • de risicocommunicatie inrichten op de specifieke gevaren in het plan;
  • initiatiefnemers, die betrokken zijn bij het wijzigingen en/of het vormgeven van het nieuwe plan informeren over hun invloedsmogelijkheden via de interne organisatie, de keuze van bouwmaterialen, de keuze van inrichting en de terreininrichting.
3.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een supermarkt met parkeervoorzieningen op bestaand grasland.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde natuurgebieden. Deze beschermde gebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden daarvan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. Het dichtstbijzijnde gebied is het Natura2000-gebied Noordhollands Duinreservaat op ruim 1 kilometer ten westen van het gebied. Gezien voorgaande heeft de ontwikkeling geen negatieve invloed op beschermde natuurgebieden.
 
Soortenbescherming
De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord geeft in zijn advies d.d. 24 mei 2016 het volgende aan. Het beoogde terrein voor de voorgestelde ontwikkeling is in gebruik als agrarisch productiegebied. Het wordt niet geschikt geacht voor het verblijf van beschermde (dier)soorten. Wanneer er geen bomen gekapt, sloten gedempt of opstaande begroeiing wordt gerooid dan is een quickscan flora en fauna niet noodzakelijk. De zorgplicht blijft van kracht.
 
Planspecifiek stikstofdepositie
Omdat de ontwikkelingen in Zandzoom voorzien in een toename van woningen is ook sprake van een toename van Stikstofuitstoot. Als onderdeel van een toets in het kader van Natura 2000 dient daarom onderzocht te worden of er invloeden zijn op beschermde waarden in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Op enkele kilometers afstand van de planlocatie is het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat gelegen. In het kader van de voorbereiding van dit uitwerkingsplan is getoetst aan de externe werking van de Wet natuurbescherming (Wnb). Gezien de afstand van de planlocatie tot de in de Wnb beschermde natuurgebieden speelt het aspect stikstofdepositie een rol. De Wnb biedt de juridische basis voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden en de beoordeling van activiteiten die (mogelijk) negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden. Het kan daarbij zowel activiteiten binnen als buiten het betreffende Natura 2000-gebied betreffen. De Wnb kent een zogenaamde externe werking, waardoor ook moet worden bezien of activiteiten buiten het Natura 2000-gebied, negatieve effecten kunnen hebben op de daarvoor vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen. Beoordeeld is of het mogelijk maken van 133 woningen mogelijk conflicteert met de instandhoudingsdoelen voor de genoemde Natura 2000-gebieden.
 
Uitgangspunten
De verandering van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden wordt met name veroorzaakt door de emissie van stikstofoxiden (NOx) bij het in werking zijn van verbrandingsmotoren. Daarnaast veroorzaakt de katalysator in personenwagens een emissie van ammoniak (NH3). Deze emissie veroorzaakt ook een wijziging van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Ook woningen zelf kennen een zekere emissie.
 
Berekeningsmethode
Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor het tijdvak 2015-2021 in werking getreden, dus voor een duur van zes jaar. In het programma zijn maatregelen opgenomen die enerzijds zorgen voor een daling van de stikstofdepositie (brongerichte maatregelen) en anderzijds bijdragen aan het herstel van de natuurkwaliteit in Natura 2000-gebieden (gebiedsgerichte maatregelen). Hierdoor ontstaat ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen. Deze ruimte wordt ‘depositieruimte’ genoemd. Een deel van de ‘depositieruimte’ wordt ter beschikking gesteld voor nieuwe ontwikkelingen. Deze ruimte is de ‘ontwikkelingsruimte’ en is alleen gekoppeld aan concrete projecten en andere handelingen waarvoor in de lopende programmaperiode toestemming wordt verleend.
 
De ontwikkelingsruimte kan niet worden toegekend aan ontwikkelingen in (bestemmings- of uitwerkings)plannen. Toch kan het PAS behulpzaam zijn bij de plantoets, omdat het reken- en registratiemodel AERIUS (dat is opgesteld ten behoeve van het PAS; zie hierna) kan worden gebruikt om te toetsen of de planologische ontwikkelingen die een plan mogelijk maakt, leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats ten opzichte van de referentiesituatie. Overigens is het PAS niet van toepassing op Beschermde natuurmonumenten.
 
Zoals hierboven aangegeven is onderzocht of sprake kan zijn van een significant negatief effect. In het PAS is thans een grenswaarde vastgelegd van 1,00 mol stikstof per hectare per jaar. Als de toename van stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat of leefgebied hoger is, is een project of andere handeling vergunningplichtig en dient een aanvraag te worden ingediend bij het bevoegd gezag om een deel van de vrije ontwikkelingsruimte te mogen gebruiken. Ligt de toename van stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat of leefgebied in een Natura 2000-gebied tussen de 0,05 mol N/ha/j en 1,00 mol N/ha/j, dan kan voor een project of andere handeling worden volstaan met een melding; een vergunning is dan niet nodig. Als 95% van de gereserveerde depositieruimte door het beroep op de ontwikkelingsruimte is benut, wordt de grenswaarde van rechtswege verlaagd tot 0,05 mol. Dit laatste is het geval voor het Noordhollands Duinreservaat. Omdat alleen projecten en andere handelingen gebruik kunnen maken van de vrije ontwikkelingsruimte in het PAS en (uitwerkings- of bestemmings)plannen niet, is bij een toename van meer dan 0,05 mol N/ha/j op een stikstofgevoelig habitat in een Natura 2000-gebied (de grens waarboven significante effecten niet zijn uit te sluiten) in het kader van een bestemmingsplan een vergunningaanvraag noodzakelijk.
 
AERIUS
Tegelijk met het van kracht worden van het PAS is het reken- en registratie-instrument AERIUS beschikbaar gesteld. Daarmee kan worden berekend wat de gevolgen van een ontwikkeling zijn voor de stikstofdepositie op de verschillende gebieden en habitats. Aan de hand van de resultaten kan worden beoordeeld of door de planontwikkeling sprake kan zijn van significante gevolgen door stikstofdepositie. AERIUS geeft ook aan of er nog ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor de betreffende habitats en leefgebieden van soorten. Door de realisatie van de woningen wordt een relatief grote verkeersaantrekkende werking verwacht in de gebruiksfase. Uit ervaringscijfers blijkt dat in deze situaties de gebruiksfase leidt tot de grootste toename van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Voor het voorliggende uitwerkingsplan geldt dat met de AERIUS-berekening aangetoond dient te worden of de ontwikkelingen in de nabijheid van betreffende natuurgebieden wel of geen significante gevolgen heeft. Bij beoordeling van een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming wordt vervolgens op basis van de AERIUS-berekening vastgesteld of er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar waardoor significante verslechtering uitgesloten kan worden.
 
Onderzoeksresultaten
In de bijlage van deze toelichting is de uitdraai van de AERIUS-berekening, zie bijlage 9, opgenomen. In deze berekening is beoordeeld of een projectbijdrage is te verwachten op nabijgelegen natuurgebieden. Zoals gezegd betreft dit één gebied, en wel het Noordhollands Duinreservaat. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van dit Natura 2000-gebied geen significante toename van de stikstofdepositie wordt waargenomen als gevolg van de ontwikkeling van de supermarkt.   
 
Conclusies
Het plangebied van de uitwerkingsplannen Zandzoom maakt de bouw van een supermarkt mogelijk. Op enkele kilometers ligt een Natura 2000-gebied. Er is beoordeeld of de externe werking met betrekking tot de stikstofdepositie leidt tot verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming. De ontwikkelingen die de plannen mogelijk maken leiden tot een overschrijding van de norm van 0,05 mol N/ha/j. Dit betekent dat een vergunningaanvraag (Wnb) benodigd is. Gezien de beschikbare ontwikkelingsruimte binnen de PAS wordt geconcludeerd dat de ontwikkelingen ruimtelijk aanvaardbaar zijn en niet conflicteren met de instandhoudingsdoelen voor het genoemde Natura 2000-gebied.
3.8 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Op 6 oktober 2011 is de Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. Voor het gehele grondgebied van Castricum is daarbij op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief (bekende en te verwachten archeologische waarden), die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt waar archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en zo ja welke onderzoekeisen en ontheffingen daarbij gelden.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de maatregelenkaart.
 
Fragment maatregelenkaart archeologie
 
Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan ligt in een categorie 4-gebied. Voor dit gebied geldt dat bij plangebieden groter dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm -mv archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. In onderhavig geval is het plangebied groter dan 500 m². Derhalve is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 10.
 
Uit het bureauonderzoek komt het volgende naar voren. Op grond van de geologische ouderdom is op de strandwal Limmen-Heiloo-Alkmaar bewoning mogelijk geweest vanaf het Laat Neolithicum. Uit archeologische gegevens uit de regio is gebleken dat de strandwal in ieder geval vanaf de Bronstijd bewoond is geweest. Bewoningresten kunnen in de top van de duinafzettingen aanwezig zijn. Als gevolg van grondbewerking zullen ondiep gelegen resten zijn opgenomen in de bovengrond. Op een dieper niveau kunnen oude bodems aanwezig zijn, die met duinzand overstoven zijn. Door latere verstuiving kunnen oude niveaus geërodeerd zijn en worden deze niet meer als zodanig herkend. Op veenlaagjes kunnen resten uit de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen verwacht worden.
 
Het veldonderzoek heeft aangetoond dat het plangebied voor de supermarkt op de oostelijke flank van de strandwal ligt. De ondergrond van het plangebied wordt gevormd door duinafzettingen. Aan de basis van het duin bevinden zich een of twee ingeschakelde veenlagen. Naar het oosten toe zakt de top van het veen. De afzettingen van de strandwal bevinden zich waarschijnlijk onder de veenlagen en zijn met het huidige onderzoek niet bereikt. De bovenste 100 tot 130 cm van het profiel is geheel verstoord door landbouwactiviteiten voor de bollenteelt. Het verkennende onderzoek heeft aangetoond dat er geen archeologische leeflagen in het onderliggende duinzand zijn waar te nemen. Het veen, waarop bewoningsresten zouden kunnen worden aangetroffen, ligt hier minimaal 280 cm beneden maaiveld. Eventuele grondwerkzaamheden ten behoeve van de supermarkt zullen niet dieper reiken dan 200 cm -mv, waardoor verwacht kan worden dat eventuele vindplaatsen op het veen niet zullen worden aangetast.
    
Derhalve worden aanbevolen binnen het plangebied voor de supermarkt geen vervolgonderzoek uit te voeren, en het terrein vrij te geven voor de bouwactiviteiten. In de planregels is middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' vastgelegd dat grondwerkzaamheden die niet dieper reiken dan 200 cm -mv toegestaan zijn. De gemeente Castricum ondersteunt dit advies.
3.9 Waterhuishouding
 
3.9.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
3.9.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
In de rapportage ‘Waterstructuur Limmer Linten’ (zie bijlage 11) wordt zowel naar grondwater als hemelwater gekeken en worden hiervoor uitgangspunten opgesteld voor de ontwikkeling van de bouwvelden. Allereerst is gekeken naar het maaiveld en vloerpeil voor de toekomstige situatie, in combinatie met de bodemopbouw. In hoofdstuk 3 volgt het thema grondwater. Hierin zijn de gewenste en huidige grondwatersituatie berekend, gemeten en vergeleken, waarop een toetsing van de ontwateringsdiepte zonder drainerende voorzieningen heeft plaatsgevonden. Op basis van de ontwateringsdiepte komt naar voren dat voor fase 2b en 2c drainerende voorzieningen nodig zijn om te voldoen aan de ontwateringseis. Daaruit volgt in hoofdstuk 4 het drainage-advies voor beide plangebieden ten aanzien van de benodigde toepassing van greppels en infiltratieleidingen. Extra aandacht wordt in hoofdstuk 5 besteedt aan de overgangen tussen bestaande en nieuwe woningen. Daar waar de nieuwe situatie tot hemelwateroverlast zou kunnen leiden worden maatregelen voorgesteld om deze overlast te voorkomen. Deze worden aan bewoners voorgelegd. In hoofdstuk 6 wordt meer technisch ingegaan op de eisen aan de waterstructuur.
 
Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten van de hydraulische toetsing, waarbij voor drie neerslagsituaties is berekend of het watersysteem zoals beoogd is adequaat zal werken. Dat leidt per neerslagsituatie tot de volgende conclusies.
 
T=2
Het systeem is getoetst op bui8 uit de leidraad riolering om te kijken of er geen water-op-straat optreedt. Uit de resultaten blijkt dat de het systemen vo-doende capaciteit hebben om water te bergen en af te voeren.
 
T=25
Om te kijken of het systeem voldoende berging heeft bij een geknepen afvoer (6m³/min/100ha) is het systeem doorgerekend met een T=25 bui. Voor de fases zijn de volgende maximale afvoeren op basis van oppervlakte bepaald:
  • fase 2a, 0,0046 m³/s;
  • fase 2b, 0,0057 m³/s;
  • fase 2c, 0,0097 m³/s;
Uit de berekende maximale debieten en maximale waterstanden blijkt dat de systemen voldoen en dat bij een maximaal toegelaten debiet het systeem voldoende berging heeft om het water tijdelijk te bergen.
 
T=100
Het systeem is getoetst op een t=100 bui om te kijken of er geen water vanuit de greppels inundeert. Voor fase 2b is er voldoende berging in het systeem aanwezig om de neerslaggebeurtenis op te vangen. In fase 2a en 2c is de berekende maximale waterstand vlak boven de insteek. Omdat de inundatie zelf, het uitstromen van water over bijvoorbeeld het wegoppervlak, niet in het model zit, wordt al het water binnen de breedte van de greppel geborgen. In werkelijkheid stroomt het water uit en verspreid het zich zodra het boven de insteek van de greppel stijgt. Omdat de waterstand slechts één cm boven de insteek stijgt, is de verwachting dat dit bij het uitstromen niet of nauwelijks zichtbaar is.
 
Op basis van de resultaten uit de hydraulische toetsing wordt verwacht dat de afvoer van de te ontwikkelen gebieden geen nadelige gevolgen heeft voor de afvoer van het gehele stroomgebied.
 
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft een doorslaggevende rol in de beoordeling van de in de rapportage genoemde maatregelen en conclusies. Na positief advies van het hoogheemraadschap zal sprake zijn van een goed functionerend watersysteem, zowel wat betreft grondwatersituatie, ontwatering als hemelwaterafvoer en –berging.
3.10 Duurzaamheid
De gemeente Castricum heeft haar doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in de 'Standaardeisen Duurzaam Omgeven' uit 2006. Doel hiervan is om bij nieuwbouw, herinrichting en beheer van de gebouwde omgeving een duurzame kwaliteitssprong te maken. Onder 'Duurzaam Omgeven' verstaat de gemeente een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de gebouwde omgeving die primair is gericht op het bevorderen van een aantrekkelijke en gezonde omgeving om in te wonen en werken. De standaardeisen beschrijven drie ambitieniveaus: een Basisniveau, een Plusniveau en een Topniveau. De gemeente stelt zich ten doel minimaal het Basisniveau te realiseren en waar mogelijk het Plusniveau.
 
In navolgend schema is samengevat welke duurzaamheidseisen de gemeente stelt.
 
 
Planspecifiek
Bij het ontwerp van het plan wordt aan een groot aantal van de hiervoor genoemde maatregelen invulling gegeven zoals de minimalisering van de verharding, het gebruik maken van beken in het gebied, het realiseren van een groene buffers en het plaatsen van fietsparkeervoorzieningen. De bebouwing zal daarnaast voldoen aan de, sterk opgevoerde, eisen van het Bouwbesluit.
4 Toelichting op de regels
4.1 Opzet regels
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
4.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het 'moederplan', bestemmingsplan 'Zandzoom' van de gemeente Castricum.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan of bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het Uitwerkingsplan komen 4 bestemmingen voor, te weten:
  • Detailhandel (artikel 3);
  • Groen (artikel 4);
  • Verkeer (artikel 5);
  • Waarde - Archeologie (dubbelbestemming artikel 6);
Artikel 3 Detailhandel
De supermarkt is mogelijk binnen de bestemming Detailhandel. Behalve detailhandel mogen in deze bestemming ook een nutsvoorziening, verkeers- en groenvoorzieningen en water worden aangelegd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven. 
 
Om aan te sluiten bij de aanwezige marktruimte is een fasering opgenomen waardoor de supermarkt bij aanvang over niet meer dan 850 m² winkelvloeroppervlakte mag beschikken. Op termijn mag dit uitbreiden naar 1.250 m² in 2020.
 
Artikel 4 Groen
Ten noorden van de supermarkt is een groenstrook gesitueerd. Gelet op het groene karakter van deze strook is de bestemming 'Groen' aan deze strook toegekend.
 
Artikel 5 Verkeer
Voor de ontsluiting van de supermarkt wordt een nieuwe weg aangelegd die aansluit op de Visweg. Gezien de overwegende verkeersfunctie van deze weg valt de weg onder de bestemming 'Verkeer'.
   
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat een algemene regels omtrent de maximale toegestane hoogte, toegelaten bouwwerken met afwijkende maten en toegestane overschrijding van bouwgrenzen.
 
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan.
 
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.1.1 Inspraak en vooroverleg
Dit plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan 'Limmen-Zandzoom'. Dat bestemmingsplan heeft reeds een uitgebreide procedure doorlopen. Onderhavig uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels. Ondanks het uitgebreide procedé bij het bestemmingsplan heeft de gemeente Castricum ervoor gekozen het voorontwerp-uitwerkingsplan ter inzage te leggen. Binnen deze periode zal het mogelijk zijn om inspraakreacties in te dienen. Gedurende de periode voor terinzagelegging wordt tevens het overleg met instanties gevoerd ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening.
 
Het voorontwerpuitwerkingsplan heeft van 2 juni 2016 tot en met 13 juli 2016 ter inzage gelegen. Gedurende de periode voor terinzagelegging is tevens het overleg met instanties gevoerd ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening.
 
In totaal zijn binnen de termijn twaalf inspraakreacties en drie overlegreacties van instanties ontvangen. In de Nota van inspraak en overleg, zie bijlage 12, worden alle ingekomen reacties kort samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.
 
5.1.2 Zienswijze
Het ontwerp-uitwerkingsplan heeft van 18 oktober 2017 tot en met 28 november 2017 ter inzage gelegen. In deze periode zijn zienswijzen ingediend. In de Nota zienswijzen en ambtelijke wijzigingen, zie bijlage 13, zijn deze van een gemeentelijk reactie voorzien.
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek   
Het kostenverhaal is geregeld middels privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemers en gemeente. Daarnaast heeft initiatiefnemer de haalbaarheid van de ontwikkeling met een positieve grondexploitatie aangetoond. Als gevolg van de plannen zal het exploitatieplan Limmen - Zandzoom structureel worden herzien. De herziening van het exploitatieplan kent zijn eigen procedure.
   
  • 1. Toets aan Ladder voor duurzame verstedelijking - Nieuw filiaal Deen Visweg te Limmen, Strabo bv, Opdrachtnummer: 31-2237, oktober 2016
  • 2. Akoestisch onderzoek Deen supermarkt te Limmen, ABT bv, 164434-00, 3 juli 2017
  • 3. Akoestisch onderzoek Deen supermarkt te Limmen, abtWassenaar, V17105-81, 22 januari 2018
  • 4. Akoestisch onderzoek Zandzoom Limmen, Goudappel Coffeng, CTC101/Kmc/0600.01, 10 juli 2017
  • 5. Onderzoek verkeer en geluid Visweg, Goudappel Coffeng, CTC102/Kmc/0601.02, 1 oktober 2017
  • 6. Verkennend bodemonderzoek Visweg (nabij huisnummer 59) te Limmen, BK Ingenieurs B.V., 162884, 7 september 2016
  • 7. Aanvullend bodemonderzoek Visweg (nabij huisnummer 59) te Limmen, BK Ingenieurs B.V., 164613, 1 februari 2017
  • 8. Advies EV/RO Voorontwerp uitwerkingsplan 'Supermarkt' Castricum, Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, UIT-2016-3260, 31 mei 2016
  • 9. Stikstofberekening, Els & Linde B.V., 25 augustus 2016,
  • 10. Archeologisch bureau- en verkennend bodemonderzoek Limmer Linten - deelgebied 3 (inclusief locatie supermarkt, Buro de Brug ACR bv, B16-280a, 15 augustus 2016
  • 11. Waterstructuur Limmer Linten, Wareco ingenieurs, CA08 RAP20170927, 24 januari 2018
  • 12. Nota inspraak en overleg Voorontwerpuitwerkingsplan 'Supermarkt', gemeente Castricum, 15 november 2016.
  • 13. Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen Ontwerpuitwerkingsplan 'Supermarkt', gemeente Castricum, 30 januari 2018