1.1 Aanleiding
De gemeente Castricum is voornemens om een rotonde mogelijk te maken op het kruispunt van de Rijksweg (N203) en de Visweg te Limmen. Daarnaast wordt met het voorliggende plan ten zuidwesten van de rotonde een gemengde bestemming opgenomen. Hiermee wordt het mogelijk om een restaurant te vestigen/verplaatsen in combinatie met de bouw van maximaal 4 (boven-)woningen. Daarnaast is het mogelijk om kleinschalige detailhandel te vestigen en/of een maatschappelijke invulling te realiseren. Het beoogde programma is passend binnen het totaal aantal woningen zoals voorzien in het oorspronkelijke moederplan.
Het initiatief, bestaande uit de aanleg van de rotonde en de beoogde nieuwe functies, past echter niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. De gronden beschikken over de bestemmingen ‘Gemengd – Uit te werken 1’, ‘Horeca’, ‘Verkeer’ en ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Een rotonde is niet toegestaan binnen de bestemming 'Horeca'. Om het beoogde initiatief mogelijk te maken zal er een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' opgesteld moeten worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op het kruispunt van de Rijksweg (N203) en Visweg te Limmen. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Limmen en is kadastraal bekend onder de gemeente Limmen, sectie A en C, perceelnummers 1116, 1737, 3720, 3758, 3759 en 4525.
Op de navolgende afbeelding staat de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Zandzoom', vastgesteld op 3 februari 2011, bestemmingsplan 'Partiële herziening Limmen - Zandzoom', vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum op 8 juni 2017. Verder geldt het bestemmingsplan 'Standplaatsen, Terrassen en Parkeren', vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum op 8 juni 2017.
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden van het plangebied hebben in het thans vigerende bestemmingsplan de bestemmingen ‘Gemengd – Uit te werken 1’, ‘Horeca’, ‘Verkeer’ en ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. De voor 'Gemengd - Uit te werken 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, werken en maatschappelijke voorzieningen. De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven in de categorie 1 en 2. De bestemming 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn opgenomen voor wegen, straten en wandel- en fietspaden.
Tevens geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Bij werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Het bestemmingsplan 'Standplaatsen, terrassen en parkeren gemeente Castricum' is opgesteld ten behoeve van het juridisch planologisch legaliseren van de reeds aanwezige standplaatsen en terrassen. Daarnaast is een parkeerregeling opgenomen.
Wegen en straten zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Horeca'. Tevens zijn er ten zuidwesten van de rotonde nieuwe functies beoogd, zoals een restaurant, woningen, kleinschalige detailhandel en maatschappelijke functies. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen op het kruispunt van de Rijksweg (N203) en Visweg te Limmen. De Rijksweg loopt door Limmen, waarmee in noordelijke richting Heiloo en in zuidelijke richting Castricum te bereiken is. Aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich voornamelijk bedrijven en woningen. Ten zuiden van het plangebied zijn verschillende typen woningen gelegen.
De verkeersintensiteit op de Rijksweg ter hoogte van de kruising ligt in de huidige situatie op ca. 15.000 motorvoertuigen per etmaal. Na de nieuw aan te leggen aansluiting op de A9 ten noorden van de planlocatie zal naar verwachting de verkeersintensiteit wijzigen in ca. 18.000 m², er is daarmee sprake van een toename met circa 3.000 mvt/e.
Naast de wegen en straten binnen het plangebied is aan de noordzijde van de Visweg een chinees restaurant gesitueerd. De gronden aan de zuidzijde van de Visweg zijn braakliggend.
De navolgende afbeeldingen tonen een impressie van de huidige situatie.
Impressie van de huidige situatie, rechts chinees restaurant (bron: Google Streetview)
Impressie van de huidige situatie (bron: Google Streetview)
2.2 Beoogde situatie
Onderdeel van de planvorming in Limmen - Zandzoom is het opwaarderen van de Visweg en het opwaarderen van het kruispunt Rijksweg - Visweg. Om de verkeersveiligheid en doorstroming op de Rijksweg en Visweg te bevorderen zal een nieuwe rotonde gerealiseerd worden. Op 21 november 2019 heeft de gemeenteraad besloten om een de rotonde op het kruispunt van de Rijksweg (N203) en Visweg mogelijk te gaan maken.
Voor de herinrichting van het kruispunt is een kruispuntonderzoek met variantenstudie uitgevoerd, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1. Met deze studie zijn vijf (hoofd)varianten opgesteld. Aan de hand van verschillende analyses op het gebied van inpasbaarheid, doorstroming en draagvlak, maar ook de ontsluiting van naastgelegen wijken, effecten per vervoerswijze en verkeersveiligheid ging de voorkeur uit naar een 4-taksrotonde of 3-taksrotonde. De lage snelheid van het autoverkeer in combinatie met de aanleg van veilige oversteekplekken voor langzaam verkeer zorgt voor een hoge verkeersveiligheid.
Ondanks dat beide varianten inpasbaar zijn, zal de rotonde uitgevoerd worden als een 4-taksrotonde. De 4-taksrotonde zorgt voor een betere bereikbaarheid en wordt gezien als meest verkeersveilige variant. De lage snelheid van het autoverkeer in combinatie met de aanleg van veilige oversteekplekken voor langzaam verkeer zorgt voor een hoge verkeersveiligheid.
Om de rotonde mogelijk te maken zal het chinees restaurant aan de noordzijde van de Visweg gesloopt worden.
De navolgende afbeelding toont het ontwerp van de beoogde rotonde.
Ontwerp nieuwe rotonde (bron: buro SRO)
Voor de gronden ten zuidwesten van de rotonde wordt een gemengde bestemming opgenomen. De mogelijkheden binnen deze gemengde bestemming bestaan uit het vestigen van een restaurant en het realiseren van woningen, waarbij een maximum van 25 woningen per hectare geldt. In onderhavig geval komt dat neer op een maximaal aantal van 4 woningen. Tevens is het mogelijk om kleinschalige detailhandel te vestigen en een maatschappelijke invulling te geven. De maximale oppervlakte van deze functies bedraagt 180 m². De in het ontwerp opgenomen twee vrijstaande woningen maken, als gevolg van een ingediende zienswijze, geen onderdeel uit van het plangebied en onderhavig bestemmingsplan. Of de invulling van die kavel zal nog nader overleg plaatsvinden en zal op termijn een zelfstandige planologische procedure doorlopen worden.
Er zullen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden voor de woningen en/of andere functies. Aan de zuidzijde wordt een groene zone ontwikkeld. Deze zone dient mede als afscherming voor het achtergelegen bedrijf.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De NOVI is gezien de aard en omvang van het project niet specifiek van toepassing op het plangebied. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren van vier nieuwe woningen en het waarborgen van een veilige infrastructuur.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Gelet op de mogelijkheden binnen het vooliggende bestemmingsplan zijn er maximaal 4 woningen toegestaan. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor en restaurant, kleinschalige detailhandel en maatschappelijke functies. Echter wordt er met voorliggend plan ook een restaurant gesloopt, waardoor de bebouwingsmogelijkheden voor deze functies nauwelijks toenemen. Er kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Om die reden is verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. Bij voorgenoemde doelen zijn de volgende ambities opgesteld:
Gebruik van de leefomgeving
- Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
- Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
- Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
- Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
- De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
- Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
- Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
- Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
- Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
- Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
- Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Planspecifiek
Een uitgangspunt uit de omgevingsvisie is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk en -dorps plaatsvinden. De beoogde ontwikkeling van de rotonde, het verplaatsen van het restaurant en de ontwikkeling van de appartementen in bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt, zie
toelichting paragraaf 3.1.3. Met de ontwikkeling van de rotonde wordt de infrastructuur binnen de kern Limmen versterkt. Binnen het plangebied wordt voorzien in maximaal 4 woningen en de mogelijkheid tot het oprichten van een horecagelegenheid (verplaatsing van de noordzijde) en/of detailhandelsvoorziening of maatschappelijke voorziening. De combinatie van programma is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Artikel 6.3 van de Omgevingsverordening is daarmee niet van toepassing.
3.2.2 Provinciaal Ruimtelijke Verordening
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het Landelijk gebied, Bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
- het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
- het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
- het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
Planspecifiek
In artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 wordt gesteld dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken. In
toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien wordt. Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen het stedelijk gebied. Het plan hoeft niet nader getoetst te worden aan de ladder voor stedelijke ontwikkeling.
Verder zijn er geen relevante aanvullende eisen ten aanzien van het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening NH2020 waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.
3.3.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Castricum maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-de Rijp, Heerhugowaard, Langedijk en Schermer deel uit van de regio Alkmaar. Op 1 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn.
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw sowieso gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot €48.000 (grens soc. koop) met daarbinnen nadruk op de categorie €38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens). Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens €681,02 (prijspeil 2013) en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot €48.000) gerealiseerd moeten worden.
Om de visie waar te kunnen maken worden in de regionale woonvisie acties weergegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt. Om realisatie van de in het Regionaal Actie Programma opgenomen afspraken te stimuleren heeft de provincie een woonfonds. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het provinciale woonfonds kunnen regio’s concrete projectvoorstellen indienen. Bij de uitvoering van de acties zal onderzocht worden voor welke een beroep gedaan zal worden op het woonfonds.
Tot 2040 zal de bevolking nog doorgroeien. Er is een tekort aan woningen voor starters in de regio Alkmaar. De ontwikkeling van vier appartementen boven het restaurant levert een positieve bijdrage aan het woningtekort binnen de regio.
Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan op de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
3.3.2 Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar
De provincie Noord-Holland en alle gemeenten in Noord-Holland hebben met elkaar regionale actieprogramma's wonen opgesteld. Hiermee geven zij uitvoering aan de Provinciale Woonvisie 2010 - 2020. In de regionale actieprogramma's wonen staan per regio afspraken over het aantal te bouwen woningen en de kwaliteit ervan. Deze afspraken worden nader kwalitatief uitgewerkt in de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar, zie
toelichting paragraaf 3.3.1.
Planspecifiek
De vergrijzing en de huisvesting van zorgbehoevenden worden gezien als belangrijke thema's binnen de regio. De woningbehoefte binnen de regio wordt voor een groot deel bepaalt door ouderen. Zo is er bijvoorbeeld tot 2020 een behoefte aan 6.600 levensloopbestendige woningen. Gezien de sterke toename van de vergrijzing kan gesteld worden dat er behoefte is aan zorgwoningen.
Het aantal huishoudens in de regio blijft de komende jaren nog sterk groeien. Daarbij komt dat er in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) ook een grote behoefte aan nieuwe woningen bestaat. De regio Alkmaar zal een deel van deze behoefte op gaan vangen. Het ontwikkelen van vier appartementen boven het restaurant leveren een bijdrage aan de behoefte vanuit de regio Alkmaar zelf, maar ook voor de Metropoolregio Amsterdam.
Geconcludeerd kan worden dat er binnen de regio een behoefte is aan woningen en zorgwoningen. Onderhavig plan voorziet hierin, waarmee een bijdrage geleverd wordt aan het tekort.
3.4.1 Structuurvisie 'Buiten Gewoon Castricum 2030'
Op 4 december 2014 is de actualisatie van de Structuurvisie 'Buiten Gewoon Castricum 2030' vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. De structuurvisie beschrijft hoe de gemeente de komende 15 jaar wil omgaan met bijvoorbeeld het buitengebied, het water binnen de gemeente, woningbouw, verkeer en andere voorzieningen in de vijf kernen. Het is een visie op de nabije toekomst, waarin ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in onderlinge samenhang zijn beschreven. In de visie worden de volgende drie speerpunten gegeven voor Castricum:
- Een open gevarieerd landschap - van het Alkmaardermeer tot aan de duinen en de zee - met het erfgoed, dat daarmee verbonden is; met kwaliteit in beheer, behoud en benutting.
- Een stabiel inwonertal met voorzieningen op maat; in ‘stenen’ en activiteiten, toegespitst op de werkelijke behoefte aan welzijns-, onderwijs- en culturele voorzieningen van onze inwoners en wonen voor onze starters en ouderen.
- Recreatie en toerisme bevorderen als belangrijke pijler van de lokale economie.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft de meeste raakvlakken met speerpunt 2 'een stabiel inwonertal met voorzieningen op maat'. Uitgangspunten als een samenhangend aanbod dat aansluit bij de behoefte en basiszorg dichtbij huis beschikbaar sluiten aan op de beoogde ontwikkeling. De gemeente verwacht dat ouderen meer behoefte zullen hebben aan kleinschalige woonvormen en zorgvoorzieningen in de wijk. Daarbij worden er vier appartementen toegevoegd aan de woningvoorraad van de gemeente. Hiermee wordt het stedelijk gebied optimaal benut. Tevens draagt de herontwikkeling van het kruispunt van de Rijksweg en Visweg bij aan een goede en veilige infrastructuur.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde initiatief in lijn is met de Structuurvisie 'Buiten Gewoon Castricum 2030'.
3.4.2 Woonvisie Castricum 2020-2025
De Woonvisie Castricum 2020-2025 schetst de visie op het wonen in de gemeente Castricum. In deze woonvisie wordt het streven naar een kwalitatief gedifferentieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag van de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente. Er wordt gestreefd naar een lichte groei van het aantal inwoners. Hierbij wordt ook aangesloten op de behoefte vanuit de Metropoolregio Amsterdam (MRA).
De gemeente biedt een veilige en behaaglijke woonomgeving met veel groen, optimale voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen, fraaie verblijfsgebieden in de dorpen en de natuur. Kortom een inspirerende omgeving voor inwoners, ondernemers en bezoekers.
Woningbehoefteonderzoek
Voor de onderbouwing van de Woonvisie Castricum 2020-2025 is onder andere gebruik gemaakt van het Woningbehoefteonderzoek Castricum 2018. Aan de hand van enquêtes is de woningbehoefte binnen de gemeente in kaart gebracht. Daarnaast is de woningvoorraad van de gemeente geanalyseerd. Op de korte termijn geldt voor bestaande huishoudens dat 60% behoefte heeft aan een grondgebonden woning en 40% aan een appartement. Daarnaast zijn er veel starters opzoek naar een woning. Hier is de behoefte aan appartementen juist hoger, op 59%.
Op de lange termijn hebben starters vooral voorkeur voor een sociale huurwoning of betaalbare koopwoning. Daarnaast hebben gezinnen overwegend voorkeur voor een grondgebonden woning. Jonge huishoudens kiezen vaak voor een meer betaalbare woning tot zo'n €250.000,-, terwijl gezinnen en oudere huishoudens juist in de hogere prijsklassen zoeken. Oudere huishoudens kiezen eerder voor een appartement.
Tot 2030 ligt de jaarlijkse opgave voor appartementen en nultredenwoningen rond de 110 woningen. Tot en met 2020 is er een opgave voor reguliere grondgebonden woningen, gemiddeld 85 woningen per jaar. Na 2020 krimpt deze opgave. De komende jaren groeit het aantal gezinnen en jonge huishoudens tot 35 jaar nog licht. Dit zijn huishoudens met een sterke voorkeur voor grondgebonden woningen. Doordat de groei omslaat naar krimp, daalt de behoefte aan grondgebonden woningen op termijn.
Planspecifiek
De woningmarkt is al een aantal jaren flink aan het veranderen. Er is een grote vraag naar woningen, koopprijzen lopen verder op en het woningaanbod daalt. Voor de doelgroep starters is er een tekort aan woningen en bouwplannen binnen de gemeente. De gemeente stimuleert de doorstroming op de woningmarkt en waar nodig wordt dit bediend met nieuwbouw. De ontwikkeling van woningen biedt kansen om aansluiting te zoeken op de behoefte naar woningen. Uit het woningbehoefteonderzoek van de gemeente Castricum blijkt dat er behoefte is aan zowel grondgebonden woningen als appartementen. Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor beide woningtypen. Zo kunnen er appartementen voor starters, maar ook voor ouderen gerealiseerd worden. Daarnaast is er de mogelijkheid om grondgebondenwoningen te realiseren.
Gesteld kan worden dat het voorliggende plan aansluit op de Woonvisie Castricum 2020-2025 en de woningbehoefte in de gemeente.
3.4.3 Wegenbeleidsplan 2013-2022
De wegen, straten, trottoirs en fietspaden vormen samen met de groenstroken de openbare ruimte en zijn daarmee de belangrijkste dragers van de leefomgeving van de bewoners in de woonkernen. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt door drie factoren bepaald:
- het inrichten van de openbare ruimte;
- het reguleren en stimuleren van het dagelijks gebruik;
- het onderhoudsniveau.
De gemeente Castricum het hoge niveau van welzijn en welbevinden, van wonen en werken in de gemeente zoveel mogelijk waarborgen door een adequaat beheer van de openbare ruimte in de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar een duurzaam niveau om de wegen te onderhouden en de verkeersveiligheid te waarborgen.
Planspecifiek
Het plan om een rotonde te ontwikkelen op de kruising van de Rijksweg en Visweg zal gaan zorgen voor een verbetering van de belevingswaarde en gebruikswaarde van de wegen. De rotonde zorgt voor meer overzicht en een betere doorstroming van het verkeer. Daarmee wordt de verkeersveiligheid en bruikbaarheid van de wegen verbeterd. De ontwikkeling van de rotonde is dan ook in lijn met het Wegenbeleidsplan 2013-2022 van de gemeente Castricum.
3.4.4 Doelgroepenverordening
Op 7 december 2021 heeft de raad de gewijzigde Doelgroepenverordening Castricum 2021 vastgesteld. De doelgroepen verordening kan opgevat worden als de juridische uitwerking van de woonvisie. De wet biedt gemeenten de mogelijkheid te eisen dat een bepaald percentage van categorieën woningen wordt gerealiseerd in nieuwbouwplannen. Dit kan voor de categorieën sociale huur, middeldure huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap. De doelgroepenverordening vormt de basis voor het doorvoeren van gemeentelijk woonbeleid in bestemmingsplannen en maakt het juridisch mogelijk om woningen te behouden voor de woningbouwcategorie zoals oorspronkelijk beoogd. Om de doelgroepenverordening toe te passen moet dit in het bestemmingsplan vastgelegd worden. Alleen dan kan de doelgroepenverordening worden toegepast. Het toepassen van de verordening is een keuze die afhankelijk van de afwegingen in elk bestemmingsplan moet worden gemaakt.
Planspecifiek
Voor nieuwe woningbouwprojecten is het uitgangspunt dat 30% van het woonprogramma als sociaal wordt gerealiseerd. In de raadsvergadering van 3 december 2020 is besloten dat afgezien kan worden van sociale woningbouw indien een bijdrage wordt gedaan aan de 'Egalisatiereserve sociale woningbouw'. Voor kleine projecten biedt deze regeling een uitkomst.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
PlanspecifiekUit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer en ook niet aan de oppervlakte van 100 hectare of meer. De ontwikkeling ziet op de realisatie van 6 woningen en een aanvullende functie van 180 m2. De omvang van de ontwikkeling is daarmee dusdanig beperkt dat de ontwikkeling niet aangemerkt kan worden als een stedelijke ontwikkeling. Daarmee is er geen verplichting tot het nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met de ontwikkeling worden o.a. woningen mogelijk gemaakt. Er moet aangetoond worden of ter plaatse van de beoogde gemengde bestemming de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Waar gronden hun functie behouden voor verkeer of een verkeersfunctie krijgen is er sprake van eenzelfde of minder streng bodemgebruik. Voor deze gronden is geen onderzoek uitgevoerd.
Voor de gronden die een gemengde functie krijgen (o.a. woningen) is door Grondslag b.v. bodemonderzoek uitgevoerd (verkennend bodemonderzoek Visweg/Rijksweg d.d. 4 april 2022), bijlage 2 van de plantoelichting. Uit dit verkennende bodemonderzoek blijkt dat in de bovengrond van het noordelijke plandeel lichte verhogingen aan kwik, lood en/of PAK aanwezig zijn. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
In de bovengrond (meest verdacht) zijn geen bestrijdingsmiddelen aangetoond. Alle gehalten zijn kleiner dan de detectielimiet. Nader onderzoek naar OCB's zijn niet uitgevoerd.
Door Grondslag wordt aanbevolen om de grond die tijdens de werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn dat de grond nog onderzocht dient te worden op PFAS. Voor de werkzaamheden in de grond is conform de CROW400 geen veiligheidsklasse van toepassing.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het ontwikkelen van een rotonde en het mogelijk maken van verschillende functies zoals wonen, een restaurant kleinschalige detailhandel en een maatschappelijke functie. Het realiseren van de rotonde zorgt voor een verbetering van de doorstroming en verkeersveiligheid en leidt niet direct tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling is het project aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
Woningen, alsmede maatschappelijke voorzieningen, zijn aan te merken als een gevoelige bestemming. Het realiseren van een gevoelige bestemming in de nabijheid van een Provinciale weg is niet toegestaan indien een overschrijding van de streefwaarden dreigt. Om te toetsen of er sprake is van een mogelijke overschrijding is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. Dit is ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening gedaan.
Uit raadpleging van de Atlas voor de leefomgeving blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel PM10 als stikstofdioxide en 20 µg/m3 voor PM2,5. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17 μg/m³ PM10, 8 μg/m³ PM2,5 en 15 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De onderstaande afbeeldingen laten een uitsnede zien van de Atlas leefomgeving.
PM10 PM2,5
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Rond de nieuwe rotonde zijn er diverse bestaande geluidgevoelige objecten aanwezig. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd, zie bijlage 3 bij de plantoelichting. Het onderzoek heeft de geluidbelasting vanwege de aanleg van de rotonde op de omliggende geluidgevoelige objecten inzichtelijk gemaakt.
Uit het onderzoek blijkt dat er op 37 woningen een toename van de geluidsbelasting plaatsvindt binnen de zone van de Rijksweg. Voor de twee woningen aan de Rijksweg 123 en de Visweg 16 is de toename van de geluidbelasting hoger dan 1,5 dB. Bij deze woningen is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. De maximaal te ontheffen toename van maximaal 5 dB wordt echter niet overschreden.
Voor de Rijksweg 123 en de Visweg 16 is onderzocht in hoeverre door het treffen van maatregelen de toename in de geluidbelasting gereduceerd kan worden. Het treffen van bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en ontvangersmaatregelen blijken niet doelmatig dan wel wenselijk te zijn. Voor deze woningen zal door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum hogere waarden moeten worden vastgesteld. Voor de Rijksweg 123 bedraagt de hogere waarde 61 dB en voor de Visweg 16 bedraagt de hogere waarde 54 dB. Deze procedure loopt gelijk op met het bestemmingsplan op grond van de wettelijke regeling vanuit de Wet geluidhinder. Het ontwerpbesluit is als bijlage aan dit plan toegevoegd.
Naast de Rijksweg is ook de geluidbelasting door de Visweg meegenomen in het onderzoek. Rondom de aanpassing van de Visweg vindt er op zeven woningen een toename van de geluidbelasting plaats. Voor vier woningen, Visweg 24, 26, 28 en 30, is er een toename van de geluidbelasting hoger dan 1,5 dB. Daarmee zou er hier sprake zijn van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. 30 km/u wegen vallen niet onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. Daarmee is er in formele zin geen sprake van een reconstructie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het bevoegd gezag wel beoordelen of de toename van de geluidsbelasting acceptabel is. Voor deze woningen geldt dat de nieuwe geluidsbelasting onder de maximale ontheffingswaarde blijft. Daarnaast hebben al deze woningen een geluidsluwe gevel hebben en een geluidsluwe buitenruimte.
Voor de woningen aan de Visweg 16, 24 t/m 30 en Rijksweg 123 is nader onderzoek uitgevoerd naar het binnenniveau. Uit dit onderzoek is gebleken dat voor alle beschouwde woningen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn aan de gevel om de woningen te laten voldoen aan het maximale binnenniveau zoals bepaald in het bouwbesluit. Met maatregelen kunnen alle woningen voldoen aan de vereisten vanuit het bouwbesluit.
Daarnaast maakt het bestemmingsplan het mogelijk om 4 nieuwe woningen te realiseren ten zuidwesten van de rotonde. Woningen zijn geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Om die reden is voor deze locatie een akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd, zie bijlage 4 bij de plantoelichting. In dit onderzoek is uitgegaan van drie verschillende concepten. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek is bepaald of er wordt voldaan aan de grenswaarden conform de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal met een nader onderzoek aangetoond moeten worden of ook voldaan wordt aan de wettelijke binnenwaarde.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid, na het treffen van maatregelen, geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
In het onderzoek van Anteagroep zijn enkele onvolkomenheden geslopen. Daarmee zou er onderduidelijkheid kunnen ontstaan over met welke verkeerscijfers Anteagroep gerekend heeft. Dit is met een korte memo gecorrigeerd. Deze memo is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hiermee is deze onduidelijkheid gecorrigeerd.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een gevoelige bestemming (woningen) mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze milieugevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
Het plangebied kan getypeerd worden als het omgevingstype 'gemengd gebied', omdat sprake is van een matige tot sterke functiemenging. In de directe omgeving van het plangebied zijn woon-, bedrijfs- en horecafuncties aanwezig. Doordat het plangebied getypeerd kan worden als 'gemengd gebied' worden de richtafstanden uit de VNG publicatie, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandstap verlaagd worden.
Met behulp van het bestemmingsplannen 'Limmen - Zandzoom' en 'Bedrijventrerein Nieuwelaan Oost en West' is bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering ' is bepaald of aan de relevante richtafstanden wordt voldaan.
Aan de westzijde van het plangebied aan de Rijksweg 119 bevindt zich een bedrijfsbestemming waar bedrijvenactiviteiten met de milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. In de huidige situatie bevindt zich hier de groothandel Jacob Hooy & Co B.V. (SBI 4638, 4639). Een dergelijk bedrijf heeft de milieucategorie 2, waarbij in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m geldt. De woningen worden op een grotere afstand dan 10 m van het bedrijf gepositioneerd. Daarnaast wordt een groene houtwal met een afschermende werking gerealiseerd tussen het bedrijf en de woningen. De gevel van het bedrijfspand, zoals deze aansluit op onderhavig plangebied, is in zijn geheel gesloten. Daarmee vindt er vanuit deze gevel geen geluidemmissie plaats. De aansluitende loods wordt gebruikt voor de ontvangst en uitlevering van goederen en heeft richting de Rijksweg een laad- en losdeur. De loods vormt in zichzelf daarmee een geluidsbuffer richting de nog te realiseren woningen.
Om aan te tonen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geur is de ligging nabij de groothandel in specerijen Jacob Hooy & Co B.V. onderzocht, zie bijlage 5 bij de plantoelichting. De voorgenomen ontwikkeling vormt voor het aspect geur geen belemmering. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De belasting met geur afkomstig van de activiteiten geeft geen aanleiding tot nader geuronderzoek. Voor zover er sprake is van diffuse emissies van geur door de handel in specerijen volstaat de richtafstand voor een groothandel in specerijen in een gemengd gebied. In het bestemmingsplan Zandzoom is uitgegaan van 30 meter. Echter is met het onderzoek aangetoond dat volstaan kan worden met een afstand van 10 m. Aan de richtafstand van 10 meter wordt, mede door het realiseren van de groene houtwal, voldaan. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ten noordoosten van het plangebied is het bedrijventerrein Nieuwelaan gelegen. Hier zijn bedrijven met de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Het dichtstbijzijnde bedrijf bevindt zich op een afstand van ca. 50 m, waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de richtafstand van 10 m die hoort bij bedrijfsactiviteiten met de milieucategorie 2. Enkele bedrijven op het bedrijventerrein beschikken over milieucategorie 3.1, waarvoor in een gemengd gebied een richtafstand van 30 m geldt. De bedrijven met milieucategorie 3.1 bevinden zich op een afstand van 250 m of meer van het plangebied. Er wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de gestelde richtafstand.
Voor het restaurant (milieucategorie 1) binnen het plangebied geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 0 m. Het restaurant vormt daarmee in principe geen belemmering voor de ontwikkeling van de beoogde appartementen. De planvorming rondom het restaurant bevindt zich nog in een zeer pril stadium. Of en in welke vorm invulling wordt gegeven aan de planologische mogelijkheid een horecagelegenheid te realiseren is nog niet bekend. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat woningen te combineren zijn met een horecagelegenheid. BIj de verdere planuitwerking zal hierna nog wel onderzoek verricht moeten worden.
Ten zuid westen van het plangebied is de DekaMarkt gevestigd. De afstand van de supermarkt tot het plan gebied is circa 5 meter. Voor een supermarkt geldt een richtafstand van 10 meter. Daarmee wordt niet voldaan aan de richtafstand. Van richtafstanden kan gemotiveerd afgeweken worden. De supermarkt zoals gerealiseerd heeft naar het plangbied een volledig gesloten gevel. Emissie van geluid naar het plangebied vindt er niet plaats. Laden en lossen vindt inpandig plaats. De deur voor het in- en uitrijden is gestiueerd aan de westkant van het gebouw en ligt daarmee af van het plangebied. Parkeren t.b.v. de supermarkt vindt plaats aan de zuidzijde. Het gebouw en het gebouw van Jacob Hooy & Co schermen het geluid af van de planlocatie. Afgeweken kan worden van de richtafstand van 10 meter.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet nabij een transportroute voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of risicovolle inrichtingen binnen of nabij het plangebied aanwezig zijn. Met andere woorden, het plangebied ligt niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
De risicokaart laat zien dat er binnen en/of nabij het plangebied geen buisleidingen aanwezig zijn.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormt.
4.2.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met het initiatief wordt het bestaande restaurant gesloopt en wordt het gebied ten zuidwesten van de rotonde herontwikkeld. Dit heeft mogelijk een negatief effect heeft op beschermde flora en fauna en beschermde natuurgebieden. Om die reden is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 6 bij de plantoelichting.
Soortenbescherming
Uit de resultaten van de quickscan is gebleken dat de aanwezigheid van vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen in het restaurant op voorhand niet geheel uit te sluiten is. Op overige plaatsen binnen de planlocatie worden geen beschermde soorten verwacht.
Naar de aanwezigheid van vleermuizen, huismussen en de gierzwaluw is, conform de hiervoor voorgeschreven onderzoeksopzet, nader onderzoek uitgevoerd (Els & Linde b.v., 22 november 2021), zie bijlage 7 bij de plantoelichting. Uit dit nadere onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen nestlocaties van de huismus aanwezig zijn. Daarnaast is gebleken dat er ook geen nestplekken van de gierzwaluw aanwezig zijn. Als laatste blijkt uit het onderzoek dat op locatie er ook geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Daarmee is er geen ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming en staat flora en fauna niet in de weg aan de voorgenomen planontwikkeling.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of een ander beschermd (natuur)gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Noordhollands Duinreservaat' ligt op een afstand van ca. 2,2 km van het plangebied. De kans dat er een significante wijziging in de emissie is, is aanwezig. Een berekening van de stikstofdepositie is noodzakelijk, gezien de aard van de werkzaamheden. Andere effecten op de Natura 2000-gebieden en/of het Natuurnetwerk Nederland zijn uit te sluiten.
Stikstofdepositie
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen een depositie van stikstof veroorzaken die voor nabijgelegen beschermde natuurgebieden een negatief effect kunnen hebben. Om de effecten te kunnen bepalen is door het rijk de zogenaamde AERIUS calculator ontwikkeld. Hiermee kunnen de effecten van ontwikkelingen op omliggende natuurgebieden berekend worden. Op grond van de 'Stikstofwet' hoeft alleen de gebruiksfase in beeldgebracht te worden. De bouwfase, is gezien het tijdelijke karakter hiervan, vrijgesteld. Om de effecten in beeld te brengen is door buro SRO een AERIUS berekening uitgevoerd (Buro SRO, d.d. 14 oktober 2021), zie bijlage 8 bij de plantoelichting. Uit deze berekening blijkt dat, als gevolg van de beoogde planontwikkeling, er geen berekenbaar effect optreedt.
De uitgevoerde berekening van oktober 2021 is door de Omgevingsdienst Noord Holland Noord herberekend met de nieuwe Aerius-calculator (versie 2022). Uit deze herberekening blijkt dat er geen berekenbaar effect optreedt voor wat betreft de depositie van stikstof.
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Op 16 december 2015 is het Waterprogramma 2016-2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
- Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
- Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
- Welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met het Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In 2016 is de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier' vastgesteld door Het hoogheemraadschap. De regels in de keur zijn onder te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Met de geboden worden derden verplicht het aan hen toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. De verboden zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het bijvoorbeeld verboden om zonder toestemming van het Hoogheemraadschap een steiger in het water aan te leggen of een sloot te dempen.
De regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
4.3.3 WatertoetsDaarmee kan de toename van verharding in het plangebied, voor de toekomstige ontwikkeling, opgevangen worden.
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In dit kader is op 2 mei 2017 de digitale watertoets ingevuld. Hieruit is gebleken dat de normale procedure gevolgd kan worden. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap in overleg met de gemeente zal bekijken hoe in het plan rekening kan worden gehouden de waterhuishoudkundige belangen.
De maatregelen die mogelijk genomen moeten worden zijn verwerkt in voorliggende waterparagraaf. Deze waterparagraaf zal ten tijde van de ter inzage legging van voorliggend bestemmingsplan aan het hoogheemraadschap voorgelegd worden.
Planspecifiek
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak zonder vergunning is toegestaan indien de verhardingstoename minder dan 800 m² bedraagt, de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10 % van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken. Wanneer meer dan 800 m² aan verharding wordt toegevoegd dient er gecompenseerd te worden met 10% van het totale verhard oppervlak.
In de huidige situatie bestaat de verharding uit het perceel van het restaurant en de wegen. Daarnaast is het gebied ten zuiden van de Visweg vrijwel volledig onverhard. Met de ontwikkeling van de rotonde en het gebied te zuiden van de Visweg zal de oppervlakte aan verharding toenemen. Voor het beoogde plan is een voorlopige verhardingsbalans gemaakt.
De kavel aan de noordzijde, welke door de gemeente wordt aangekocht heeft een omvang van 918 m2. In de nieuwe situatie blijft 391 m2 van de kavel onverhard. Daarmee is er sprake van een afname van verharding voor deze kavel.
De planontwikkeling aan de zuidzijde is nog niet uitgekristalliseerd. Het hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier stelt bij een toename van meer dan 2.000 m² dat er een 'maatwerkberekening' nodig om het minimaal benodigd oppervlak aan oppervlaktewater te bepalen. Ten behoeve van de herinrichting van de Rijksweg worden langs de Rijksweg infiltratiepakketten aangelegd. Daarnaast voorziet het plan in de aanleg van een watergang/greppel die de Rijksweg en Visweg begeleid. Daarmee kan de toename van verharding in het plangebied, voor de toekomstige ontwikkeling, opgevangen worden.
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier blijkt dat binnen het plangebied en in de directe omgeving geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig zijn.
Riolering en afkoppeling
Het hemelwater infiltreert in de toekomstige situatie in de bodem. Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Voor de afvoer van het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel.
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
4.4.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat er bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Onderhavig plan voorziet in bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m², waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Het nadere onderzoek is uitgevoerd door Transect b.v. (Transect, archeologisch bureauonderzoek en inventrariserend veldonderzoek versie 1.2, 30 mei 2022), zie bijlage bij de plantoelichting. Uit dit onderzoek van Transect is gebleken dat op locatie de top van de jonge duinafzettingen is omgewerkt bij het gebruik van het plangebied als bollengrond. Hierdoor is er een verstoring aanwezig tot een diepte van 130 tot 180 cm -Mv. In de top van de oude duinafzettingen of binnen de (intacte) jonge duinafzettingen zijn geen humeuze niveaus aangetroffen die een oud loopoppervlakte markeren. Er kan daarom worden vastgesteld dat in het zuiden van het plangebied, ter plaatse van het braakliggende terrein geen archeologische waarde (meer) worden verwacht.
In het noorden van het plangebied, ter plaatse van het bestaande restaurant, is een ophogingspakket van circa 1,4 m aangetroffen, met hierin steenkool en baksteenbrokken. Deze ophogingslaag kan mogelijk gerelateerd worden aan de bebouwing die aanwezig is op een topografische kaart uit de 18de eeuw of eventuele voorgangers hiervan. Hierom kan de hoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd in het noorden van het plangebied behouden blijven. Op basis van het reeds uitgevoerde onderzoek langs de Rijksweg is de verwachting ook hieronder hoog.
Op basis van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek is voor het zuidelijke plandeel de archeologische dubbelbestemming van de verbeelding afgehaald. Alleen bij ingrepen aan de noord/oostzijde zal, afhankelijk van de ingreep, nader onderzoek noodzakelijk zijn.
In de ontwerpfase van dit bestemmingsplan was versie 1.1 van het onderzoek toegevoegd. Op verzoek van het bevoegd gezag zijn aanvullende boringen gezet op locatie. Deze extra boringen hebben inhoudelijk niet geleid tot een andere conclusie. Bij het vastgestelde plan is de laatste versie (1.2) van het onderzoek toegevoegd.
4.4.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief op het kruispunt van de Rijksweg en Visweg te Limmen heeft geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke- en/of rijksmonumenten aanwezig. Ook zijn er geen andere cultuurhistorisch waardevolle elementen te vinden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkelen.
4.5 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.5.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
De nieuwe functies ten zuidwesten van de nieuwe rotonde zullen een toename van de verkeersgeneratie veroorzaken. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling zal deze toename niet gaan leiden tot problemen in de verkeersstructuur. De nieuwe functies worden ontsloten via het Berkenlint die aansluit op de Visweg. Daarbij wordt het kruispunt van de Rijksweg en Visweg vervangen door een rotonde. De mogelijkheden voor de rotonde zijn door middel van een kruispuntonderzoek in beeld gebracht, zie bijlage 1 van de plantoelichting.
Uit het onderzoek zijn twee voorkeursvarianten naar voren gekomen die toepasbaar zijn op de locatie. Het gaat hier om een 3-taksrotonde en een 4-taksrotonde. De 4-taksrotonde wordt beschouwd als het meest verkeersveilige variant en zorgt voor een betere bereikbaarheid. De snelheid van het autoverkeer wordt verlaagd ter hoogte van de rotonde. De lage snelheid van het autoverkeer in combinatie met de aanleg van veilige oversteekplekken voor langzaam verkeer zorgt voor een hoge verkeersveiligheid. Bij de 3-taksvariant sluit de Visweg-Oost op de Rijksweg aan vlak na de rotonde. Hierdoor is het niet mogelijk dat verkeer uit de Visweg-Oost afslaat richting het zuiden. Het gevolg hiervan is dat zij een andere route moeten rijden, dit leidt tot een verkeerstoename op de Dusseldorperweg. De ligging van de rotonde werkt eveneens in de hand dat fietsers vanuit de Visweg-Oost tegen de rijrichting in rijden richting het zuiden in plaats van rond de rotonde te fietsen. Alles afwegend kan worden geconcludeerd dat de 4-taksrotonde hoger scoort op verkeersveiligheid. De navolgende afbeelding toont een mogelijke impressie van de 4-taksrotonde.

Voorkeursvariant 4-taksrotonde (bron: Antea group)
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
In het verkeersonderzoek zijn enkele onvolkomenheden geslopen. Daarmee zou er onduidelijkheid kunnen ontstaan over met welke cijfers Anteagroep gerekend heeft. Dit is met een korte memo gecorrigeerd, zie bijlage 10 bij de plantoelichting.
4.5.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Castricum heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de 'nota Parkeernormen Castricum 2020', die is vastgesteld op 19 oktober 2020. De nota vervult de rol als ruimtelijk toetsingskader voor nieuwbouw- en transformatieontwikkelingen. Aan de hand van deze nota wordt het aantal parkeerplaatsen voor auto’s bepaald dat aangelegd en in stand gehouden moet worden. Aan te leggen parkeerplaatsen moeten voldoen aan kwalitatieve eisen die de bruikbaarheid van de parkeerplaatsen waarborgen.
Planspecifiek
Met het voorliggende plan wordt naast de rotonde een gebied ontwikkeld met de mogelijkheid voor verschillende functies. Echter is het nog niet bekend hoe dit gebied ingedeeld gaat worden. Met de verdere invulling van het plan wordt er rekening gehouden met de parkeernormen uit de ' nota Parkeernormen Castricum 2020'. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
De volgende (dubbel)bestemmingen komen in voorliggend bestemmingsplan voor:
Gemengd
Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn woningen, horecabedrijven, kleinschalige detailhandel en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Daarnaast is het mogelijk om binnen deze bestemming onder andere ontsluitingswegen, tuinen en erven, gebouwen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen te realiseren.
Het bebouwd oppervlak binnen deze bestemming mag niet meer dan 65% bedragen. Het aantal woningen dat is toegestaan bedraagt 25 per hectare, waarbij de maximale bouwhoogte voor gestapelde bouw 11 m bedraagt. Voor vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen bedraagt de bouwhoogte maximaal 11 m met een goothoogte van 4,5 meter. Rijwoningen zijn niet toegestaan. Voor gebouwen voor kleinschalige detailhandel en een maatschappelijke functie bedraagt de maximale bouwhoogte 9 m. Het is toegestaan om boven de horecavoorziening (restaurant) 4 appartementen mogelijk te maken. De maximale oppervlakte van het restaurant of de kleinschalige detailhandel bedraagt 180 m².
Groen
De groenbestemming is opgenomen voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Ook zijn deze gronden bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, verhardingen, ontsluiting ten behoeve van de aangrenzende woongebieden en speelvoorzieningen.
Verkeer
De Rijksweg en de rotonde zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
Verkeer - Verblijfgebied
De Visweg is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
Water
Het plan voorziet in een watergang die de nieuwe rotonde begeleidt. Hiervoor is de bestemming water opgenomen. Deze bestemming sluit aan bij de gemeentelijke standaard wijze van bestemmen.
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers zes woningen gebouwd. Voor de ontwikkeling van de zuidzijde van de Visweg is nog geen anterieure overeenkomst gesloten, voor dit planonderdeel wordt een separaat beknopt exploitatieplan opgesteld, zodat het verplichte kostenverhaal veilig is gesteld.
7 Maatschappelijk uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Tijdens het Kruispuntonderzoek Rijksweg-Visweg in Limmen is continu afstemming geweest met omwonenden, betrokken stakeholders en de gemeente Castricum. Het aanleggen van een rotonde op de kruising Rijksweg – Visweg heeft immers impact op de gehele omgeving. Om vanuit dat gegeven belangen goed af te wegen en de verschillende stappen logisch te doorlopen en zodoende bij te dragen aan draagvlak is een drietal werkateliers belegd. Een brede klankbordgroep bestaande uit omwonenden, belanghebbenden (fietsersbond, VVN, ed.) en aanliggende bedrijven zijn tijdens de werkateliers actief betrokken geweest binnen het proces, hebben richting gegeven aan de afwegingen en (tussen-) producten en zijn kritische meedenkers gebleken. Het participatieproces bestond uit een algemene startbijeenkomst, drie werkateliers met de werkgroep en een algemene slotbijeenkomst, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8 voor het kruispuntonderzoek participatieverslag.
7.2 Vooroverleg
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties in deze paragraaf of in een separate bijlage van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 2 juni 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn er 3 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de 'Nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ontwerp Bestemmingsplan Rotonde Rijksweg - Visweg Limmen'. Deze nota is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.