Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Pagenlaan 2, Limmen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0383.BPLPagenlaan2-VS01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het gebied tussen Limmen en Heiloo wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met 2.000 - 2.400 woningen met bijbehorende voorzieningen. Op het grondgebied van de gemeente Castricum gaat het om 500 - 600 woningen die tezamen het woongebied Limmen-Zandzoom vormen. Dit woongebied wordt aan de noord- en westzijde van Limmen gerealiseerd.  
 
De ontwikkeling van Limmen-Zandzoom tot een woongebied is juridisch-planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dit bestemmingsplan bevat voor de te ontwikkelen gebieden globale uit te werken bestemmingen, die voorzien in de ontwikkeling van onder meer woningen, een supermarkt en maatschappelijke voorzieningen.   
 
Voor het gebied Limmen-Zandzoom zijn reeds verschillende uitwerkingsplannen vastgesteld of in procedure. Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld om de bouw van een nieuwe woning ter hoogte van de Pagenlaan 2 mogelijk te maken. De bestaande woning zal gesloopt worden.
 
Het bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen vast en zijn juridisch bindend voor burger en overheid. Het voorliggend bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan. Doel van het plan is een bouwtitel voor de realisatie en het geven van richtlijnen voor het gebruik.
 
Voor het perceel gelden het bestemmingsplan ‘Limmen - Zandzoom’ en de ‘Partiële herziening Limmen - Zandzoom’, waarmee één woning ter plaatse van de bestaande woning mogelijk gemaakt is. Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt het uitwerkingsplan ‘Limmer Linten fase 1c’ met de bestemming ‘Tuin’. Het bestemmingsplan/uitwerkingsplan staat het bouwen van de woning niet toe, omdat de woning buiten het bouwvlak is voorzien. De bouw van de beoogde woning buiten het bouwvlak is niet mogelijk op grond van deze plannen.
 
Om de nieuwe vrijstaande woning mogelijk te maken dient een herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) vastgesteld te worden.
 
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een nieuwe woning in het westen van het gebied Limmen-Zandzoom. Globaal gezien wordt het plangebied begrensd door de aangrenzende woning in het noorden, de ontwikkeling 'Limmer Linten fase 3d Visweg - Pagenlaan'  in het oosten, de Pagenlaan in het zuiden en (de woonpercelen aan) de Pagenlaan en Visweg in het westen. De volgende afbeeldingen tonen de ligging van het plangebied in Limmen-Zandzoom en de begrenzing van het plangebied.
 
Ligging plangebied in Limmen-Zandzoom (rood omcirkeld)
Begrenzing plangebied (rode omkadering)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Dit bestemmingsplan is op 3 februari 2011 door de raad van de gemeente Castricum vastgesteld. Op 8 juni 2017 is de partiële herziening 'Limmen - Zandzoom' vastgesteld. Voor het oostelijk deel van het plangebied geldt het uitwerkingsplan 'Limmer Linten fase 1c', vastgesteld op 16 mei 2017.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen.
 
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' en 'Limmen Zandzoom fase 1' en uitwerkingsplan 'Limmer Linten fase 1c' (plangebied is rood omkaderd)
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor:
  • woningen;
  • aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • mantelzorg in een afhankelijke woonruimte; 
  • ontsluitingswegen;
  • tuinen en erven;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor:
  • tuinen;
  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het gedeelte van het plangebied dat ligt in het geldende uitwerkingsplan 'Limmer Linten fase 1c' is voorzien van de bestemming 'Tuin'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor:
  • tuinen;
  • bijbehorende gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op grond van deze plannen is de bouw van extra woningen niet mogelijk. Ter plaatse van de beoogde woning ligt geen bouwvlak. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied daarom moeten worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daar in.
 
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de uitwerking van het plan toegelicht en geplaatst in de ruimtelijke context. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Context
Op 16 december 2005 hebben de gemeenten Castricum en Heiloo en de provincie Noord-Holland de bestuursovereenkomst 'Wonen in het Groen en aansluiting A9' ondertekend. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over woningbouw, een nieuwe aansluiting op de A9 en de ontwikkeling van natuur en recreatie in het gebied Zandzoom, op de strandwal van Heiloo en Limmen. In Zandzoom investeren de gemeenten Castricum en Heiloo samen met de provincie Noord-Holland in wonen, groen en bereikbaarheid. Doel is het maken van een bijzonder woonlandschap op de vroegere strandwal.
 
Naar aanleiding van de bestuursovereenkomst is in 2005 het beeldkwaliteitplan 'Wonen in het groen Heiloo/Limmen' opgesteld en in 2007 het structuurplan 'Limmen-Zandzoom'. Deze documenten bevatten randvoorwaarden voor de verkaveling van het gebied Limmen-Zandzoom. Belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat de woningen en de inrichting van de buitenruimte ondergeschikt moeten zijn aan het landschap, dat 'groen' dominant moet zijn ten opzichte van 'rood' en dat het bestaande landschap zoveel mogelijk intact moet worden gelaten en waar mogelijk moet worden versterkt.
 
Op basis van het beeldkwaliteitplan en het structuurplan is in 2013 de gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' opgesteld. Deze gebiedsvisie slaat een brug tussen de 'sturende plannen' (intentieverklaring, beeldkwaliteitplan, structuurplan) en de concrete invulling van de deelgebieden. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de gebiedsvisie.
 
Op 12 maart 2014 zijn de provincie en de gemeenten de 'Overeenkomst Nieuwe Strandwal' aangegaan waarin nieuwe afspraken over het programma zijn vastgelegd. Het project gaat sindsdien verder onder de naam 'Programma De Nieuwe Strandwal'.
 
2.2 Gebiedsvisie Zandzoom Limmen
De Gebiedsvisie Zandzoom Limmen 'Dorps wonen aan Limmense Linten' geeft richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende deelgebieden in Limmen, zonder hiervoor een ver uitgewerkt masterplan te maken. Omdat Zandzoom waarschijnlijk over een zeer lange periode van enkele decennia zal worden ontwikkeld, bevat deze gebiedsvisie een plan op hoofdlijnen, gecombineerd met een 'gereedschapskist' die spelregels bevat voor de ontwikkeling van deelgebieden.
 
Kwaliteiten van de Limmense Linten
Limmen bestaat van oudsher uit een stelsel van linten op de strandwal, waartussen de afgelopen decennia enkele velden zijn bebouwd. De sfeer van Limmen, en zeker van Zandzoom, wordt echter bepaald door de linten. De profielen zijn smal en hebben een bochtig verloop ('slordige wegen: geen rechtstanden'). Ze worden begeleid door groen en zijn hierdoor lommerrijk en intiem/besloten. Het groen staat vooral in de particuliere tuinen en bestaat uit een grote diversiteit aan hagen, singels, bosjes en solitaire bomen. Doordat de kavels vaak ruim zijn is er veel ruimte voor dit particuliere groen. Door de smalle profielen wordt er vrijwel niet aan de weg geparkeerd. Hierdoor is de auto nauwelijks aanwezig in het wegbeeld. Vanaf de linten is er zicht op de achterliggende akkers en bollenvelden. De velden worden op een groot aantal plekken begeleid door groensingels die meestal haaks op de linten staan. Het hemelwater wordt afgevoerd via smalle greppels langs wegen of kavelgrenzen. De woningen in Limmen kennen een grote variatie in leeftijd, maat, vorm en materialisatie. Toch is er sprake van een rustig en harmonieus beeld, door het gebruik van natuurlijke materialen, een terughoudend kleurgebruik en verfijnde detailleringen.
 
Invulling nieuwe velden
Voor de nieuwe woonbuurten die aan en tussen de linten zullen worden gebouwd, wordt nadrukkelijk aangesloten op de kwaliteit van het bestaande. De buurten zijn klein en overzichtelijk (veelal tussen de 20 en 80 woningen) en worden zoveel mogelijk opgezet volgens de huidige kavelstructuren en sluiten hierdoor op een vanzelfsprekende manier aan op de linten. In de buurten domineert groen het wegbeeld, de auto is buiten beeld. Mensen wonen op ruime kavels in het groen. De wegen hebben, net als de linten, een informeel, dorps karakter en een vloeiend enigszins kronkelig verloop ('slordige wegen'), waardoor je altijd tegen de groene voortuinen aan kan kijken. Bestaande singels en bosjes worden ingepast. Door de ruime opzet van de kavels en de mix van typologieën in elke buurt, ontstaat een gevarieerd beeld.
 
Om het groene karakter van de buurten verder te versterken, worden in de buurten enkele nieuwe groene elementen opgenomen (speelveldjes, bosjes, boomgaarden e.d.). Tussen de buurten liggen smalle paadjes die de buurten en de groene plekken met elkaar verbinden. Daarnaast blijven tussen de buurten velden in agrarisch gebruik. Door deze open velden en de grote groene plekken in de buurten zelf, zal er voldoende lucht blijven in het plangebied en behoud Limmen de uitstraling van een agrarisch dorp. Elke buurt krijgt een groene rand, in de vorm van een houtsingel, aan de kant van het onbebouwde gebied dat er naast ligt.
 
De volgende afbeeldingen tonen een voorbeeld van de mogelijke invulling van het gebied en een toelichtende plattegrond infrastructuur en groen.
 
Voorbeeld mogelijke invulling (bron: Strootman Landschapsarchitecten) 
Toelichtende plattegrond infrastructuur en groen (bron: Strootman Landschapsarchitecten)
 
2.3 Beleid
2.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling van één woning betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plangebied ligt nabij gebied dat is aangewezen als te ontwikkelen woongebied en dit is ook als zodanig vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Daarnaast ligt het plangebied binnen de bebouwde kom van Limmen. Daarom is het aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee is een onderbouwing van de behoefte naar de ontwikkeling niet noodzakelijk.
  
Desalniettemin is aangetoond dat het plan aantoonbaar in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve behoefte voorziet. In dit kader wordt in toelichting paragraaf 2.3.5 en toelichting paragraaf 2.3.7 nader ingegaan op het regionaal beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragrafen en uit het gemeentelijk woonbeleid (zie toelichting paragraaf 2.3.8) blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe woningen in Limmen.
 
2.3.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 16 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening uit 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het landelijk gebied, het bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA-regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het (regionaal) woningbouwbeleid. Uit deze paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
 
2.3.3 Woonagenda 2020-2025
De Woonagenda 2020-2025 vormt de uitvoeringsagenda van de provincie Noord-Holland voor de periode tot 2025. De provincie heeft als doelstelling dat zij wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Eén van de belangrijkste speerpunten uit de Woonagenda is het aanjagen van de woningbouwproductie. Hierbij zet de provincie vooral in op woningbouw op plekken waar het ruimtelijk goed past en waar de voorzieningen goed geregeld zijn. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vraag van de verschillende doelgroepen en er wordt ook gekeken naar de bestaande woningvoorraad. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, Woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied.
 
Het plangebied valt binnen het Woonakkoord Regio Alkmaar. In toelichting paragraaf 2.3.7 wordt op dit woonakkoord verder ingegaan.
 
2.3.4 Monitor Woningbouw 2021
In oktober 2021 is de Monitor Woningbouw 2021 van de provincie Noord-Holland gepubliceerd. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en de woonakkoorden.  
 
De woningvoorraad in Noord-Holland is in 2020 met 11.000 woningen gegroeid. Nieuwbouw is in het algemeen de (meest) bepalende factor voor de ontwikkeling van de woningvoorraad. In 2020 zijn er in Noord-Holland circa 10.600 nieuwbouwwoningen gebouwd. Dat is ongeveer 3.200 nieuwbouwwoningen minder dan het jaar ervoor. De daling zit volledig in Noord-Holland Zuid, met name in de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam is overgegaan naar een nieuw registratiesysteem waardoor een aantal nieuwbouwwoningen in Amsterdam niet geheel is meegenomen in de cijfers van 2020.
 
Op basis van de toename van het woningtekort kan de inhaalvraag bepaald worden. Het woningtekort geeft de verhouding weer tussen de gewenste woningvoorraad (vraag) en de daadwerkelijke woningvoorraad (aanbod). De inhaalvraag is het aantal woningen dat bovenop de verwachte vraag naar woningen gebouwd zou moeten worden om de druk op de woningmarkt te laten afnemen. De nieuwproductie in Noord-Holland is met ongeveer 10.600 woningen groter dan de huishoudensgroei in 2020. Omdat het aantal gebouwde woningen groter was dan de huishoudensgroei, is het woningtekort gedaald. Begin 2021 was het woningtekort 4,8% ten opzichte van 5,9% in 2020.
 
De totale plancapaciteit in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020. Voor alle Noord-Hollandse gemeenten samen bedraagt de bruto plancapaciteit (alle geplande te bouwen woningen, exclusief sloop) in totaal 443.000 woningen. In de (binnenstedelijke) plannen worden naar verwachting 5.700 woningen gesloopt (voor vervanging). Totaal resteert er een netto plancapaciteit van 437.300 woningen. Dat zijn 10.700 woningen meer dan in 2020. Deze toename zit zowel in de harde plannen als (grotendeels) in de zachte plannen.
   
Verder is er in alle regio’s op papier voldoende capaciteit aanwezig voor de woningbehoefte tot 2030. Ook wanneer het inlopen van het woningtekort wordt opgeteld bij de (indicatieve groei van de) woningbehoefte is dit het geval. De regio’s Kop van Noord-Holland, Zaanstreek-Waterland en Amsterdam hebben voldoende harde capaciteit voor de bouwopgave tot 2025. De overige regio’s (in prioritaire volgorde) Amstelland-Meerlanden, Zuid-Kennemerland/IJmond, West-Friesland, Gooi- en Vechtstreek en Regio Alkmaar moeten nog zachte plannen hard maken om de streefwaarde te behalen.
  
2.3.5 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Castricum maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Heiloo, Uitgeest, Heerhugowaard, en Langedijk deel uit van de regio Alkmaar. Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
 
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn. 
 
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd, zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
 
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot € 48.000 (grens sociale koop) met daarbinnen nadruk op de categorie € 38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens). Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens € 681,02 (prijspeil 2013) en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot € 48.000) gerealiseerd moeten worden. In het plangebied wordt één vrijstaande koopwoning gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende bestemmingsplan niet voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw. Wel wordt in het totale plan Limmen-Zandzoom 30% sociale woningbouw gehaald.
 
2.3.6 Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar
In de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' d.d. 7 februari 2019 hebben de gemeente in de regio Alkmaar een actueel inzicht in de woningmarkt en daarop gebaseerde woningbouwafspraken en -programmering opgenomen. Deze notitie vormt een actualisatie concretisering van de woningbouwafspraken zoals die onder andere in het RAP zijn vastgelegd. Hieruit volgt voor de gemeente Castricum in de periode 2018-2023 een woningbouwopgave van 750-1.000 woningen. In de perioden 2023-2028 en 2028-2030 bedraagt de woningopgave respectievelijk 300-550 en 150-250 woningen.
 
Het bouwprogramma (harde plannen) van Castricum voorziet in circa 120 woningen per jaar tot 2021 en in circa 55 woningen op de middellange termijn. Het bouwprogramma blijft achter op de behoefte, voor zowel de korte als de lange termijn. Op de korte termijn is er in de koopsector vraag naar rijwoningen en vrijstaande woningen.
 
2.3.7 Woonakkoord Regio Alkmaar
De Regio Alkmaar heeft samen met de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021- 2025 opgesteld. Hierin is aangegeven welke woonopgaven er liggen, wat de gewenste richting is en welke afspraken daarbij passen. De Regio Alkmaar bestaat uit zeven gemeenten: Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Uitgeest. Sinds 2011 maakt de regio afspraken over wonen. Eerst in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen (RAP 2011), later in het RAP 2016-2020, de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar, de Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar (2019) en de Woondeal Noord-Holland Noord (NHN).
  
Het Woonakkoord is een nieuw beleidsinstrument van de provincie Noord-Holland met als hoofddoel om voldoende woningen te realiseren. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied. De provincie wil ook het verduurzamen van de woningvoorraad stimuleren en inspelen op het veranderde klimaat.
 
De Regio Alkmaar ziet het woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het woonakkoord is de opvolger van het instrument Regionale Actie Programma’s (RAP) en is tegelijkertijd in veel opzichten een voortzetting van bestaand beleid of eerdere regionale samenwerkingsafspraken. Het woonakkoord is een agenda met concrete afspraken en acties.
 
Samenvattend worden in het woonakkoord de volgende opgaven onderscheiden:
  • Tot 2030 worden jaarlijks minimaal 2.000 woningen toegevoegd.
  • Tot 2040 worden circa 25.000 - 33.000 woningen toegevoegd.
  • Aan alle segmenten is behoefte.
  • Versnelling van woningbouwrealisatie is essentieel.
  • Er wordt gezocht naar nieuwe locaties om versneld tot ontwikkeling te brengen.
  • De vinger wordt aan de pols gehouden om te zien of men voldoende woningen van het juiste type bijbouwt om aan de (toekomstige) vraag te voldoen.
  • De doorlooptijd van plan tot bouw is zeven tot vijftien jaar. In die tijd kan er (economisch) veel veranderen. De marktontwikkelingen worden gevolgd, zodat men waar nodig kan bijsturen.
 
2.3.8 Woonvisie Castricum 2020-2025
Met de Woonvisie Castricum 2020-2025 schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Deze woonvisie houdt onder andere rekening met de kaders van het landelijk, provinciaal en regionaal woonbeleid. Voor de onderbouwing van deze woonvisie is gebruik gemaakt van het kwalitatieve woningmarktonderzoek voor de regio Alkmaar en het woningbehoefteonderzoek voor de gemeente Castricum uit 2018.
 
Er is een grote vraag naar woningen, koopprijzen lopen verder op en het woningaanbod daalt. Het zijn niet alleen starters die het moeilijk hebben door stijgende huizenprijzen en strengere leennormen, maar ook doorstromers zien minder mogelijkheden. Het is daarom belangrijk te zorgen voor een woningproductie die gelijke tred houdt met de demografische groei. Woningtypen en prijssegmenten moeten vraaggericht zijn voor alle inwoners uit Castricum: starters, doorstromers, gezinnen, senioren, en inwoners met een zorgvraag.
 
Om de woningbehoefte op de korte en middellange termijn tegemoet te komen, moeten er de komende jaren meer woningen worden gebouwd en bestaande plannen worden versneld. Om dit waar te kunnen maken heeft de gemeente Castricum samen met de gemeenten in de regio Alkmaar de ‘Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar’ gemaakt. Hierin zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het Regionaal Actie Programma (zie toelichting paragraaf 2.3.6) nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaan de gemeenten in de regio Alkmaar zich richten op realisatiecapaciteit. Hierbij wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente marktinformatie en huishoudensprognoses.
 
De regio Alkmaar ziet een vijftal opgaven:
  1. het bouwtempo moet stevig omhoog om de huidige druk op de markt het hoofd te bieden;
  2. flexibiliteit creëren in planvoorraad door adaptief te programmeren;
  3. inzet op de diversiteit in woonmilieus, waarbij drie subregio’s op basis van de verscheidenheid aan woonmilieus wordt gehanteerd: Alkmaar, Heerhugowaard/Langedijk en de BUCH-gemeenten;
  4. voorkomen van verdringing;
  5. inspelen op de langetermijnbehoefte.
De gemeente Castricum zet in op 30% sociale woningbouw bij nieuwbouw (categorie 1 en 2). Voor de komende jaren ligt de nadruk binnen het sociale segment vooral op de huursector. Hierbij moet het sociale/betaalbare koopsegment niet uit het oog verloren worden. Voor woningbouwprojecten die niet aan de eisen kunnen voldoen hanteert Castricum een vereveningsfonds. In het plangebied wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende bestemmingsplan niet voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw. In het totale plan Limmen-Zandzoom wordt 30% sociale woningbouw wel gehaald.
 
2.3.9 Welstandsnota
Op 19 september 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum de Welstandsnota 2013 vastgesteld. De welstandsnota heeft tot doel een effectief, controleerbaar en helder welstandstoezicht in te richten. In de welstandsnota formuleert de gemeente voor haar grondgebied haar beleid voor de ruimtelijke kwaliteit. Het geeft toetsingscriteria voor alle bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
 
Toetsing aan de welstandsnota vindt plaats aan de hand van gebiedscriteria. In dit kader worden de volgende gebieden onderscheiden:
  • welstandsvrije gebieden;
  • luwe welstandsgebieden;
  • reguliere welstandsgebieden;
  • bijzondere welstandsgebieden.
De volgende afbeelding toont een fragment van de niveaukaart uit de welstandsnota.
 
Fragment niveaukaart welstandsnota 2013
 
Het plangebied ligt volledig in een bijzonder welstandsgebied. Navolgend worden de gebiedscriteria voor dit welstandsgebied gegeven.
 
Bijzonder welstandsgebied:
  • Ligging
    • rooilijnen van de hoofdmassa’s volgen de weg en verspringen enigszins ten opzichte van elkaar, bij rijen is de
    • rooilijn in samenhang;
    • gebouwen situeren op de belangrijkste openbare ruimte en zo nodig meerdere voorgevels geven;
    • bijgebouwen staan bij voorkeur uit het zicht en in ieder geval achter de voorgevelrooilijn.
  • Massa
    • de bouwmassa en gevelopbouw zijn evenwichtig, in balans met het dorpse karakter van het gebied en afgestemd op de oorspronkelijke bebouwingskenmerken (hoofdvorm en nokrichting);
    • gebouwen zijn individueel en afwisselend en hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw met een eenvoudige rechthoekige plattegrond;
    • een woning binnen een rij is deel van het geheel;
    • gebouwen hebben bij voorkeur een onderbouw van één laag met een kap;
    • de entree ligt bij voorkeur aan de belangrijkste openbare ruimte;
    • uitbreidingen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa;
    • gebouwen met bijzondere functies mogen afhankelijk van hun positie in het gebied afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm.
  • Architectonische uitwerking
    • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig, gevarieerd en evenwichtig en volgen het beeld van de dorpse bebouwing;
    • begane grondlaag afstemmen op geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel;
    • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen;
    • kozijnen, dakgoten, daklijsten, windveren en dergelijke zorgvuldig detailleren;
    • ramen zijn bij voorkeur staand of (verticaal) onderverdeeld;
    • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume.
  • Materiaal en kleur
    • materialen en kleuren zijn terughoudend en bij voorkeur traditioneel;
    • gevels in hoofdzaak uitvoeren in baksteen of natuursteen met hier en daar stuc- en siermetselwerkaccenten;
    • hellende daken dekken met (matte) keramische pannen en bij uitzondering met (natuurlijk) riet;
    • houtwerk schilderen in traditionele kleuren;
    • kleuren afstemmen op de omringende bebouwing.
 
2.4 Pagenlaan 2
De ontwikkeling van het plangebied betreft de realisatie van één vrijstaande woning, met bijbehorende uitritten, parkeervoorziening, tuinen en groenstrook. Aan de noordzijde van de woning worden enkele aanbouwen gerealiseerd. Ten noorden van de woning is voorzien in een opstelplaats voor pv-panelen. De volgende afbeelding toont een situatietekening voor de toekomstige inrichting van het plangebied. Hierop is tevens duidelijk zichtbaar waar groen verwijderd wordt en waar nieuw groen aangeplant wordt.
 
Situatietekening plangebied beoogde situatie (Bron: RAAD Architecten, d.d. 13 december 2022)
 
Het gebied bestaat volledig uit niet-openbaar gebied. Het stedenbouwkundig plan is zoveel mogelijk afgestemd op de omgeving. De vrijstaande woning zal op enige afstand van de woningen aan de Pagenlaan en de Visweg gerealiseerd worden. De woning wordt aan de Pagenlaan gebouwd en ontsloten. Tevens is voorzien in een ontsluiting op de Visweg voor voetgangers en fietsers. Aan de ontsluitingsweg voor auto's wordt in een parkeerkoffer met twee private parkeerplaatsen voorzien.
 
De kavel heeft een oppervlak van circa 8.000 m². Vanwege het grote oppervlak van de kavel is een ruimer bouwvlak opgenomen dan gebruikelijk in Limmen. Deze ruime met groen omzoomde kavel leent zich echter voor een groter bouwvlak. De woning krijgt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale nokhoogte van 9 meter en is daarmee, in samenhang met het groen, passend in zijn omgeving. Vanwege de ruime kavel is ook de regeling voor bijbehorende bijgebouwen ruimer, namelijk maximaal 200 m².
 
2.5 Ontsluiting en parkeren
Verkeersontsluiting
De ontsluiting van de woning in het plangebied loopt via een directe aansluiting op de Pagenlaan. De wegen rondom het plangebied en de aansluitende wegen zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h.
 
Er is een verkenning naar de verkeerseffecten (Goudappel Coffeng, 006274.20201013.N1.03, 25 november 2020, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van de meest recente inzichten omtrent het aantal woningen dat tot 2025 wordt gerealiseerd. De woning die in voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt valt binnen dit aantal, er wordt in feite slechts een vrijstaande woning verplaatst.
 
Uit het onderzoek van Goudappel blijkt dat bij de voorziene toename van woningen tot 2025 de verkeersintensiteit op de verschillende wegen aanvaardbaar is. Ook de Rijksweg kan de verkeersintensiteit, inclusief de voorziene woningbouw, aan. Hierbij wordt door Goudappel wel opgemerkt dat de kruispunten meer onder druk komen te staan. De wachttijden bij kruispunten kunnen hierdoor oplopen. Gelet op de verkeersmaatregelen die zijn of op korte termijn worden genomen, zijn de effecten van de nieuwbouw op de verkeersafwikkeling aanvaardbaar. Het belang van nieuwe woningen is bij deze afweging meegewogen. De behoefte aan woningen is zodanig groot dat het belang van woningbouw groter wordt geacht dan het oplopen van langere wachttijden op de Rijksweg.
 
Ook is gekeken naar de voorgestelde maatregelen in het rapport van Goudappel. Deze geven mogelijkheden om de verkeerssituatie op de Rijksweg zo optimaal mogelijk te maken tot 2025. De reconstructies van de kruispunten zijn echter zodanig ingrijpend, zowel ruimtelijk als financieel, dat uitvoering hiervan voor een tijdelijke situatie niet als evenredig wordt beschouwd. Het betekent inbreuk op eigendom van particulieren en kapitaalvernietiging als de maatregelen later niet meer nodig zijn. Om wel de verkeersdoorstroming binnen de huidig beschikbare profielen te verbeteren is een nieuwe inrichting van de Rijksweg voorzien, waarbij diverse kruispunten een nieuwe inrichting krijgen. In 2022 start de uitvoering hiervan. De doorstroming is daarmee tot 2025 niet optimaal, maar blijft wel aanvaardbaar.
 
Het jaar 2025 is in het onderzoek aangehouden in verband met de verwachte aansluiting op de A9 ter hoogte van de Lagelaan in Heiloo. De aansluiting heeft vertraging opgelopen. De huidige verwachting is dat de aansluiting in 2026 gereed is. Aangezien het totaal van de voorziene woningen uit het onderzoek van Goudappel niet voor 2026 zal zijn opgeleverd, leidt deze vertraging niet tot andere inzichten.
   
Verkeersveiligheid
De wegen rondom het plangebied hebben een maximum snelheid van 30 km/u. De verkeersintensiteiten zijn beperkt, waardoor al het verkeer gebruik kan maken van dezelfde gebruiksruimte, dus auto’s, fietsers en voetgangers gemengd. De exacte invulling van de wegen wordt later bepaald.
 
Verder zijn, en worden op korte termijn, maatregelen getroffen in Limmen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Deze maatregelen hebben hun oorsprong in het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Zoals uitgewerkt in de Gebiedsvisie Zandzoom Limmen wordt voor de woonstraten uitgegaan van het principe van shared spaces en het zoveel als mogelijk in stand houden van het bestaande landschap.
 
In 2021 is een deel van de Visweg opnieuw ingericht en voorzien van een voetpad. Daarnaast is er eenrichtingsverkeer ingesteld op de Pagenlaan en Visweg, tussen de Hogeweg en Kapelweg. Bij de reconstructie van de Rijksweg in 2022 wordt naast verbetering van de doorstroming ook de verkeersveiligheid verbeterd. Dit betekent onder andere verruiming van kruispunten, verbetering van inritten bij bedrijven, meer oversteekvoorzieningen voor fietsers en voetgangers en verbreding van de vrijliggende fietspaden. Daarnaast is de aanleg van de rotonde Rijksweg/Visweg in voorbereiding. Met deze maatregelen wordt voorzien in het verbeteren van de verkeersveiligheid, zodat alle verkeersdeelnemers (zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer) op een veilige manier gebruik kunnen maken van de bestaande infrastructuur.
 
Integraal Verkeersplan (IVP)
Om beter zicht te krijgen op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid in de woongebieden van Limmen wordt een Integraal Verkeersplan opgesteld. Samen met bewoners wordt een analyse gemaakt van de huidige situatie en de gewenste situatie. De woonstraten worden onder de loep genomen, wat mogelijk leidt tot verkeerskundige of meer landschappelijke aanpassingen. Dit onderzoek vindt plaats in 2022/2023.
   
Parkeren
De parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling zal in het plangebied worden opgelost. In de volgende tabel is weergegeven wat de parkeerbehoefte is van de ontwikkeling.
 
Woningtype
Aantal
Parkeernorm
Benodigd aantal parkeerplaatsen
Koop, huis, vrijstaand
1
2,3
2,3
Totaal
1
 2,3
   
Voor de vrijstaande woning zijn (afgerond) in totaal 3 parkeerplaatsen nodig. Deze kunnen volledig op eigen terrein worden gerealiseerd. Er zijn twee parkeerplaatsen voorzien naast de inrit. De kavel van deze woning is zodanig ruim dat hier drie auto’s geparkeerd kunnen worden. Hiermee voldoet de parkeerbalans.
 
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat een bouwwerk als een woning uitsluitend gebouwd mag worden als in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden. Voor het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2020 van de gemeente Castricum of de rechtsopvolger(s) daarvan.
 
3 Milieu- en omgevingsaspecten
 
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk maximaal één woning en beslaat een oppervlakte van ca. 8.000 m². Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken en de plaats van het project worden in toelichting hoofdstuk 1 en toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Gezien de omvang van het project, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. De potentiële effecten hebben met name betrekking op verkeer en de effecten als gevolg daarvan. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gevoelige en kwetsbare gebieden.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
  
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting die gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
3.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling binnen het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. In de toelichting van dit bestemmingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect bedrijven en milieuzonering. Op basis van dit onderzoek is waar nodig, op basis van de milieucontour van bedrijven, de aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn geen woningen toegestaan, tenzij uit nader onderzoek blijkt dat de woningen geen onevenredig nadelige gevolgen voor de omliggende bedrijven hebben en sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Binnen het plangebied komt de aanduiding 'wonen uitgesloten' niet voor.
 
Op de gronden ten noord(west)en van het plangebied zijn conform het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' recreatiewoningen toegestaan. Voor recreatiewoningen kan uitgegaan worden van milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 m geldt. De afstand van de recreatiewoningen tot het plangebied bedraagt minimaal 65 m.
   
Gezien het voorgaande zijn in de omgeving van het plangebied derhalve geen bedrijven of andere milieubelastende activiteiten aanwezig die een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning. Andersom zal de beoogde woning in het plangebied bedrijven en andere milieubelastende activiteiten niet in hun mogelijkheden beperken.
 
3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' is onderzoek gedaan naar de effecten van de gehele ontwikkeling van Zandzoom op het gebied van luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek volgt dat zowel voor NO2 als PM10 voor geen van de onderzoekslocaties sprake is van een overschrijding van de gestelde normen. Met betrekking tot de normen voor luchtkwaliteit is het plan dan ook uitvoerbaar.
   
3.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
 
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
  
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Woningen worden in het kader van de Wet geluidhinder gezien als geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een weg, en eveneens niet binnen de geluidzone van de spoorweg Uitgeest-Alkmaar. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
 
In het kader van de ontwikkeling 'Limmer Linten fase 3d Visweg - Pagenlaan', ten oosten van het plangebied, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De beoogde woning staat op een grotere afstand van de Pagenlaan en de Visweg dan de woning in onderhavig plan. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat, ondanks overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh voor geluidgezoneerde wegen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarmee is dat ook voor de woning in onderhavige ontwikkeling het geval.
   
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.
 
3.5 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt voor het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek (HB Adviesbureau, 22HB0591-A1, 18 oktober 2022) uitgevoerd voor perceel 1858. Voor perceel 4276 is in het kader van de ontwikkeling 'Zandzoom fase 3 (locatie G) reeds een bodemonderzoek uitgevoerd (HB Adviesbureau, 19HB0061-G, 27 augustus 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Voor het perceel 2259 vinden geen wijzigingen plaats en is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Op basis van de resultaten van de onderzoeken kan het volgende geconcludeerd worden.
  
Uit het onderzoek voor perceel 1858 blijkt dat de zandige bovengrond hoogstens licht verontreinigd is met PCB (indicatieve kwaliteitsklasse Landbouw en natuur). De zandige ondergrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters (indicatieve kwaliteitsklasse Landbouw en natuur). De grond is niet verontreinigd met PFAS. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel. Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er geen beperkingen aanwezig zijn voor het voorgenomen gebruik op de locatie.
  
Uit het onderzoek voor perceel 4276 blijkt dat de grond ten hoogste licht verontreinigd is met zink, PAK, PCB en/of OCB. Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit wordt de grond ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Industrie en Landbouw en natuur. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium, koper en/of nikkel aangetoond. In het grondwater van peilbuis 08, welke is geanalyseerd op het voorkomen van 13 nieuwe bestrijdingsmiddelen zijn geen verhoogde concentraties aangetoond boven de detectiegrenzen. Uit de resultaten van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er geen beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
  
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
 
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een langetermijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron betreft twee gasleidingen op minimaal 500 m afstand van het plangebied. In de volgende tabel zijn de gegevens van de twee leidingen weergegeven.
 
Leiding
Max. werkdruk (bar)
Diameter (inch)
1% letaliteitscontour
100% letaliteitscontour
A-562
66,20
24,02
315
140
W-571-01
40,00
12,76
140
70
  
Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de buisleidingen ligt. 
   
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
3.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geenonderdeel uit van de vastgelegde beschermde gebieden, zowel landelijk als provinciaal. Het plangebied ligt op circa 1,7 kilometer van het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling zijn effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Gezien de afstand tot het Natura 2000 gebied en de omvang van de beoogde ontwikkeling zal bij de voorgenomen ontwikkeling van significante stikstofdepositie geen sprake zijn. Om dit nader te onderbouwen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Buro SRO, 20 maart 2023, bijlagen bij toelichting bijlage 3).
Er zijn voor de gebruiksfase en de bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Er is voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot stikstofdepositie dan ook geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd.
 
Soortenbescherming
Er is een quickscan Wet natuurbescherming (Equipe Adviseurs, 224172, 11 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) uitgevoerd. Het plangebied van het onderzoek betreft de percelen 1858 en 4276. Voor het perceel 2259 vinden geen wijzigingen plaats en is een ecologisch onderzoek niet noodzakelijk. Uit het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren: 
     
De navolgende tabel geeft per soort de conclusie van het uitgevoerde veldonderzoek weer.
 
 
De aanwezigheid van beschermde soorten kan op basis van deze quickscan niet worden uitgesloten. Er dient nader onderzocht te worden of de huismus binnen het plangebied voorkomt. De huismus nestelt mogelijk onder de dakpannen van de woning. Nader onderzoek is derhalve noodzakelijk.
  
Aanvullend onderzoek huismus
Uit de quickscan volgt dat voor de beoogde ontwikkeling aanvullend onderzoek naar de huismus uitgevoerd dient te worden. In de periode april t/m mei 2023 is het onderzoek naar huismussen (Equipe Adviseurs B.V., 30 mei 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5) uitgevoerd.
 
Uit het nader onderzoek blijkt dat de projectlocatie geen essentieel leefgebied voor de huismus is. De voorgenomen sloopwerkzaamheden bij het pand aan de Zandzoom te Limmen, zullen geen nadelig effect hebben op de populatie huismussen. Maatregelen met betrekking tot de huismus zijn derhalve niet noodzakelijk. Wel nestelen andere algemene broedvogels zich in het huidige pand en in de omliggende vegetatie. De aanvraag van een ontheffing Wet natuurbescherming voor het verstoren/vernietigen van verblijfplaatsen van de huismus is niet benodigd. Echter dient er wel aan randvoorwaarden voor algemene broedvogels te worden voldaan.
 
Randvoorwaarden algemene broedvogels
Om het verstoren en/of beschadigen van nesten tijdens de sloopwerkzaamheden te voorkomen, dienen deze werkzaamheden buiten het broedseizoen (circa 15 maart - 15 juli) uitgevoerd te worden. Indien dit niet mogelijk is, dient er voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole te worden uitgevoerd. Aangetroffen broedende vogels en in gebruik zijnde nesten worden te allen tijde gespaard, ook buiten het reguliere broedseizoen. Deze mogen ook niet worden verstoord. Bij het aantreffen van een broedgeval dient een ecoloog ingeschakeld te worden en wordt een beschermingszone van minimaal 10 meter rondom het nest gehanteerd. Binnen deze zone mogen geen werkzaamheden uitgevoerd worden totdat het is vrijgegeven.
   
Houtopstanden
Op basis van het ecologisch onderzoek wordt geen negatief effect op houtopstanden verwacht.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
 
3.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Op 6 oktober 2011 is de Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. Voor het gehele grondgebied van Castricum is daarbij op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief (bekende en te verwachten archeologische waarden), die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt waar archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en zo ja, welke onderzoekeisen en ontheffingen daarbij gelden.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de maatregelenkaart.
 
Fragment maatregelenkaart archeologie
 
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in een categorie 4-gebied. Voor dit gebied geldt dat bij bodemingrepen groter dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Gezien het feit dat deze normen niet overschreden zullen worden, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
 
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect archeologie.
 
3.9 Waterhuishouding
 
3.9.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
3.9.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
      
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak zonder vergunning is toegestaan indien de verhardingstoename minder dan 800 m² bedraagt, de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken. Er is met het voorgenomen initiatief sprake van een toename aan verhard oppervlak. In de huidige situatie is ca. 313 m² aan bebouwing en 399 m² aan verharding (o.a. tuin en oprit) aanwezig. In de toekomstige situatie wordt dit vervangen door ca. 436 m² bebouwing en ca. 787 m² aan verharding. In totaal resulteert dit in een netto verhardingstoename van 511 m². Watercompensatie is daarmee niet aan de orde.
   
Watergangen en waterkeringen
Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Daarnaast zijn in de omgeving enkele watergangen of greppels aanwezig. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De woning zal voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het rioolsysteem. Het hemelwater vanaf de woning wordt afgekoppeld van het riool en zal in de bodem infiltreren en/of afgevoerd worden naar het oppervlaktewater in de omgeving.
 
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect waterhuishouding.
 
3.10 Duurzaamheid
De gemeente Castricum heeft haar doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in de 'Standaardeisen Duurzaam Omgeven' uit 2006. Doel hiervan is om bij nieuwbouw, herinrichting en beheer van de gebouwde omgeving een duurzame kwaliteitssprong te maken. Onder 'Duurzaam Omgeven' verstaat de gemeente een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de gebouwde omgeving die primair is gericht op het bevorderen van een aantrekkelijke en gezonde omgeving om in te wonen en werken. De standaardeisen beschrijven drie ambitieniveaus: een Basisniveau, een Plusniveau en een Topniveau. De gemeente stelt zich ten doel minimaal het Basisniveau te realiseren en waar mogelijk het Plusniveau. Het Basisniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Pass' of 15% lager dan de EPC-norm. Het Plusniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Very Good' of 25% lager dan de EPC-norm.
 
De gemeente Castricum heeft daarnaast de ambitie om op termijn energieneutraal te zijn. Om dit doel te realiseren zal de gemeente haar ambitie overbrengen op initiatiefnemers. Hierbij kan het Servicepunt Duurzame Energie (www.servicepuntduurzameenergie.nl), een externe en onafhankelijke partij, als adviseur optreden.
 
In navolgend schema is samengevat welke duurzaamheidseisen de gemeente stelt.
 
 
Planspecifiek
Bij het ontwerp van het plan wordt aan een groot aantal van de hiervoor genoemde maatregelen invulling gegeven, zoals de minimalisering van de verharding, het creëren van kwalitatief hoogwaardig groen en voor zover mogelijk een zongerichte verkaveling.  De woning zal daarnaast voldoen aan de, sterk opgevoerde, eisen van het Bouwbesluit 2012, waarin verplicht wordt dat woningen aardgasvrij gebouwd worden.
 
4 Toelichting op de regels
4.1 Opzet regels
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
4.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' van de gemeente Castricum.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het bestemmingsplan komen drie bestemmingen voor, te weten:
  • Tuin (artikel 3);
  • Wonen (artikel 4);
  • Waarde - Archeologie (artikel 5). 
Artikel 3 Tuin
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen gebouwen toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Aan dit gedeelte van het erf is de bestemming 'Tuin' toegekend. Om de groene omzoming van de woning te borgen is deze bestemming ook aan een strook langs de oostzijde van het perceel en langs de Visweg opgenomen. Parkeervoorzieningen zijn toegestaan binnen deze bestemming.
   
Artikel 4 Wonen
Aan de woning is de bestemming 'Wonen' toegekend. Daarin begrepen zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 50 m² van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor beroepen en bedrijven aan huis mogen worden benut. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van deze laatste bepaling. In artikel 8 van de regels zijn de bepalingen voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximum goot- en bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding. In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sloop van de huidige woning binnen 6 maanden na gereedmelding van de nieuwe woning. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van 200 m² gebouwd worden.
       
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
De bepaling bevat een algemene regel dat een bouwwerk als een woning uitsluitend gebouwd mag worden als in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden. Voor het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2020 van de gemeente Castricum of de rechtsopvolger(s) daarvan.
   
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan en regels over aan huis verbonden bedrijfs- of beroepsactiviteiten en een Bed & Breakfast.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat algemene afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van maten, bouwgrenzen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Artikel 12 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
        
Participatie
De direct omwonenden aan de Pagenlaan en de Visweg zijn in januari benaderd door de initiatiefnemer. Zij zijn geïnformeerd over de beoogde ontwikkeling. De opmerkingen zijn positief en men hoopt dat de ontwikkeling snel gerealiseerd kan worden. 
 
5.1.1 Vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan voorgelegd aan de vooroverlegpartners.
  
Er zijn vooroverlegreacties ontvangen van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN) en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).  De opmerkingen zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien.
   
1. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (reactie d.d. 3 mei 2023)
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geeft aan geen opmerkingen op het plan te hebben. 
Deze vooroverlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
 
2. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (reactie d.d. 23 mei 2023)
De veiligheidsregio geeft aan dat plangebied niet gelegen is in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, hogedruk aardgastransportleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid is niet van invloed op het planvoornemen. Tevens wordt de opmerking gemaakt dat op maximaal 40 meter van de toegang van de woning een opstelplaats aanwezig dient te zijn voor het blusvoertuig van de brandweer.
Deze vooroverlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Met de opmerking ten aanzien van de opstelplaats zal in de nadere uitwerking rekening gehouden worden.
 
5.1.2 Zienswijzen
Het ontwerp uitwerkingsplan heeft vanaf donderdag 27 april 2023 tot en met woensdag 7 juni 2023 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
 
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek   
Het kostenverhaal voor de planvoorbereiding wordt verhaald middels leges. Verder heeft de ontwikkeling geen financiële gevolgen voor de gemeente. Een overeenkomst of exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Hiermee is het ruimtelijke plan financieel uitvoerbaar.