Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Dampegheest, Limmen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0383.BPLDampegheest-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voornemen is om de braakliggende locatie ten oosten van 't Kieftenland en de Vaartkant in Limmen te herontwikkelen. Op deze locatie bevond zich in het verleden zwembad Dampegheest. Momenteel is er geen bebouwing aanwezig op de locatie. Het voornemen is om een hospice, acht seniorenwoningen en een vrijstaande woning mogelijk te maken. Op 30 maart 2023 heeft de raad van de gemeente Castricum het stedenbouwkundig plan (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) als ruimtelijk en welstandskader voor de ontwikkeling vastgesteld.
    
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan 'Kern Limmen'. Het perceel heeft de bestemmingen 'Recreatie', 'Sport' en 'Groen'. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. De beoogde herontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan 'Kern Limmen'. Om de nieuwe woningen en het hospice mogelijk te maken dient een herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) vastgesteld te worden.
 
1.2 Ligging plangebied
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een nieuwe vrijstaande woning, 8 seniorenwoningen en een hospice aan de oostzijde van kern Limmen. De planlocatie ligt op de grens van het stedelijk gebied van Limmen. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Dusseldorpervaart, aan de oostzijde liggen agrarische gronden. Aan de zuidzijde zijn de sportvelden van voetbalvereniging Limmen aanwezig en aan de westzijde van het plangebied bevinden zich de bestaande woningen aan 't Kieftenland en de Vaartkant.
 
De volgende afbeeldingen tonen de ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
 
Ligging plangebied (rood omcirkeld)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Limmen'. Dit bestemmingsplan is op 7 april 2011 door de raad van de gemeente Castricum vastgesteld. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Standplaatsen, Terrassen en Parkeren' van toepassing, dat op 8 juni 2017 is vastgesteld.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Geldend bestemmingsplan 'Kern Limmen' (plangebied is rood omkaderd)
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Kern Limmen' de bestemmingen 'Sport', 'Groen', 'Recreatie', 'Water' en 'Waarde - Archeologie - 2'. Gronden met de bestemming 'Sport' zijn bestemd voor sportterreinen, sportcentrum en bijbehorende bouwwerken. De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatieve doeleinden en speelvoorzieningen met bijbehorende gebouwen. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen. Tot slot zijn de voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Op grond van de toegekende bestemmingen zijn woningbouw en een hospice niet mogelijk. Ter plaatse van de beoogde nieuwbouw mogen thans geen gebouwen opgericht worden. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daar in.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde.
 
 
2 Projectbeschrijving
De planlocatie ligt in het oostelijke gebied van de kern Limmen, aan de rand van het stedelijk gebied. Voorheen was er op de planlocatie een zwembad aanwezig. Deze is in 2015 verwijderd en sindsdien is het plangebied braakliggend. Er zijn in de huidige situatie geen gebouwen aanwezig op de locatie.
 
Onderstaande afbeelding geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
 
Huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)
 
Initiatiefnemer is voornemens het plangebied te herontwikkelen. Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van een hospice, één vrijstaande woning en 8 seniorenwoningen. Onderstaande afbeelding geeft het stedenbouwkundig plan weer.
 
Stedenbouwkundig plan
   
Het plan is opgedeeld in drie plandelen, te weten het hospice, de vrijstaande woning en de seniorenwoningen. Het plangebied wordt ontsloten via 't Kieftenland. Gezamenlijk vormen de plandelen een geheel en wordt hiermee 't Kieftenland beëindigd. De bebouwing wijkt in architectuur af van de omgeving door het toepassen van zogenaamde schuurarchitectuur. Dit leidt tot verbijzondering van de plek en zorgt voor een overgang naar het omliggende landelijk gebied.
 
Hospice
De bebouwing van het hospice is georiënteerd op het water van de Dusseldorpervaart. De bebouwing is alzijdig door de bijzondere functie en de ligging ten opzichte van het water.
 
Vrijstaande woning
De bebouwing accentueert de entree van de planlocatie en vormt de inleiding op wat er aanwezig is in de rest van het plangebied. De woning wordt georiënteerd op 't Kieftenland en voegt zich in de lijn met de bestaande vrijstaande en halfvrijstaande woningen in de oostrand van 't Kieftenland.
 
Seniorenwoningen
De beoogde bebouwing met seniorenwoningen staat in lijn met de bestaande bebouwing en staan rug aan rug met de woningen aan 't Kieftenland 48 t/m 58. Deze woningen worden georiënteerd op het oosten. De achtererven zijn ontsloten via een achterpad dat ook gebruikt kan worden door de bewoners van 't Kieftenland 48 t/m 58. De woningen hebben een voortuin van maximaal 3 m diep, die grenst aan de openbare buitenruimte.
 
Groen
De boomsingel aan de oostzijde van het plangebied blijft behouden. Deze vormt een grens tussen het landelijk en stedelijk gebied van Limmen. Dit geldt ook voor de groenstrook langs de Dusseldorpervaart. Ten oosten van de seniorenwoningen is een nieuwe groenvoorziening beoogd.
 
In toelichting paragraaf 4.10 wordt ingegaan op de ontsluiting van het plangebied en het parkeren.
 
3 Beleid
3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Met onderhavige ontwikkeling wordt het toevoegen van 9 woningen en een hospice beoogd. De ontwikkeling is daarmee, voor wat betreft de hospice, aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de 'stappen van de ladder' doorlopen moeten worden.
  
Behoefte
Desalniettemin dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aangetoond te worden dat de beoogde woningen in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve behoefte voorzien. In dit kader wordt in toelichting paragraaf 3.5 en toelichting paragraaf 3.7 nader ingegaan op het regionaal beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragrafen en uit het gemeentelijk woonbeleid (zie toelichting paragraaf 3.8) blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe woningen in Limmen. 
  
Bestaand stedelijk gebied
De beoogde ontwikkeling van 9 woningen en een hospice vindt plaats in het oosten van Limmen. Volgens artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Uitgaande van deze definitie kunnen de gronden in het plangebied aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied. Als een woningbouwontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dat is in het onderhavige geval niet aan de orde.
 
3.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 16 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening uit 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het landelijk gebied, het bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA-regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Kaart 3 van de Omgevingsverordening laat zien dat een smalle strook aan de noordzijde van het plangebied, te weten de bestaande watergang en de bijbehorende oever, tot het Bijzonder provinciaal landschap behoort. Het derde lid van artikel 6.46 bevat een verbod op nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het Bijzonder provinciaal landschap. Het voorliggende plan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen het BPL mogelijk. Daarnaast doet het plan geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het BPL. De bestaande watergang en de bijbehorende oever blijven behouden.
 
Artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Voor kleinschalige ontwikkelingen (geen nieuwe stedelijke ontwikkeling) geldt dat er buiten het landelijk gebied geen bijzondere eisen vanuit de verordening van toepassing zijn. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het (regionaal) woningbouwbeleid. Uit deze paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
 
3.3 Woonagenda 2020-2025
De Woonagenda 2020-2025 vormt de uitvoeringsagenda van de provincie Noord-Holland voor de periode tot 2025. De provincie heeft als doelstelling dat zij wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Eén van de belangrijkste speerpunten uit de Woonagenda is het aanjagen van de woningbouwproductie. Hierbij zet de provincie vooral in op woningbouw op plekken waar het ruimtelijk goed past en waar de voorzieningen goed geregeld zijn. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vraag van de verschillende doelgroepen en er wordt ook gekeken naar de bestaande woningvoorraad. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, Woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied.
 
Het plangebied valt binnen het Woonakkoord Regio Alkmaar. In toelichting paragraaf 3.7 wordt op dit woonakkoord verder ingegaan.
 
3.4 Monitor Woningbouw 2021
In oktober 2021 is de Monitor Woningbouw 2021 van de provincie Noord-Holland gepubliceerd. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en de woonakkoorden.  
 
De woningvoorraad in Noord-Holland is in 2020 met 11.000 woningen gegroeid. Nieuwbouw is in het algemeen de (meest) bepalende factor voor de ontwikkeling van de woningvoorraad. In 2020 zijn er in Noord-Holland circa 10.600 nieuwbouwwoningen gebouwd. Dat is ongeveer 3.200 nieuwbouwwoningen minder dan het jaar ervoor. De daling zit volledig in Noord-Holland Zuid, met name in de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam is overgegaan naar een nieuw registratiesysteem waardoor een aantal nieuwbouwwoningen in Amsterdam niet geheel is meegenomen in de cijfers van 2020.
 
Op basis van de toename van het woningtekort kan de inhaalvraag bepaald worden. Het woningtekort geeft de verhouding weer tussen de gewenste woningvoorraad (vraag) en de daadwerkelijke woningvoorraad (aanbod). De inhaalvraag is het aantal woningen dat bovenop de verwachte vraag naar woningen gebouwd zou moeten worden om de druk op de woningmarkt te laten afnemen. De nieuwproductie in Noord-Holland is met ongeveer 10.600 woningen groter dan de huishoudensgroei in 2020. Omdat het aantal gebouwde woningen groter was dan de huishoudensgroei, is het woningtekort gedaald. Begin 2021 was het woningtekort 4,8% ten opzichte van 5,9% in 2020.
 
De totale plancapaciteit in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020. Voor alle Noord-Hollandse gemeenten samen bedraagt de bruto plancapaciteit (alle geplande te bouwen woningen, exclusief sloop) in totaal 443.000 woningen. In de (binnenstedelijke) plannen worden naar verwachting 5.700 woningen gesloopt (voor vervanging). Totaal resteert er een netto plancapaciteit van 437.300 woningen. Dat zijn 10.700 woningen meer dan in 2020. Deze toename zit zowel in de harde plannen als (grotendeels) in de zachte plannen.
   
Verder is er in alle regio’s op papier voldoende capaciteit aanwezig voor de woningbehoefte tot 2030. Ook wanneer het inlopen van het woningtekort wordt opgeteld bij de (indicatieve groei van de) woningbehoefte is dit het geval. De regio’s Kop van Noord-Holland, Zaanstreek-Waterland en Amsterdam hebben voldoende harde capaciteit voor de bouwopgave tot 2025. De overige regio’s (in prioritaire volgorde) Amstelland-Meerlanden, Zuid-Kennemerland/IJmond, West-Friesland, Gooi- en Vechtstreek en Regio Alkmaar moeten nog zachte plannen hard maken om de streefwaarde te behalen.
  
3.5 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Castricum maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Heiloo, Uitgeest, Heerhugowaard, en Langedijk deel uit van de regio Alkmaar. Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
 
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn. 
 
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd, zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
 
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot € 48.000 (grens sociale koop) met daarbinnen nadruk op de categorie € 38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens). Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens € 681,02 (prijspeil 2013) en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot € 48.000) gerealiseerd moeten worden.
 
In het plangebied worden een hospice, één vrijstaande woning en 8 seniorenwoningen gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende bestemmingsplan niet voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw. Binnen de gemeente Castricum wordt 30% sociale woningbouw wel gehaald.
 
3.6 Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar
In de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' d.d. 7 februari 2019 hebben de gemeente in de regio Alkmaar een actueel inzicht in de woningmarkt en daarop gebaseerde woningbouwafspraken en -programmering opgenomen. Deze notitie vormt een actualisatie concretisering van de woningbouwafspraken zoals die onder andere in het RAP zijn vastgelegd. Hieruit volgt voor de gemeente Castricum in de periode 2018-2023 een woningbouwopgave van 750-1.000 woningen. In de perioden 2023-2028 en 2028-2030 bedraagt de woningopgave respectievelijk 300-550 en 150-250 woningen.
 
Het bouwprogramma (harde plannen) van Castricum voorziet in circa 120 woningen per jaar tot 2021 en in circa 55 woningen op de middellange termijn. Het bouwprogramma blijft achter op de behoefte, voor zowel de korte als de lange termijn. Op de korte termijn is er in de koopsector vraag naar rijwoningen en vrijstaande woningen.
 
De raad heeft in 2022 een ruimtelijk kader vastgesteld voor het realiseren van een hospice, 8 seniorenwoningen en één vrije kavel. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen door participatie en de vraag naar seniorenwoningen in Limmen en omgeving. Daarnaast bevordert het de doorstroming. De behoefte aan een hospice is opgenomen in het coalitieakkoord 2022-2026. De raad vindt het belangrijk dat er sociale cohesie is in de gemeente en inwoners meekunnen doen in de samenleving. Daar waar dat niet kan is ondersteuning nodig. Een voorziening als een hospice in de gemeente zorgt ervoor dat iemand in de laatste fase van zijn leven in de eigen vertrouwde omgeving kan blijven, waardoor er ook contact kan blijven met de familie.
 
3.7 Woonakkoord Regio Alkmaar
De Regio Alkmaar heeft samen met de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021- 2025 opgesteld. Hierin is aangegeven welke woonopgaven er liggen, wat de gewenste richting is en welke afspraken daarbij passen. De Regio Alkmaar bestaat uit zeven gemeenten: Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Uitgeest. Sinds 2011 maakt de regio afspraken over wonen. Eerst in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen (RAP 2011), later in het RAP 2016-2020, de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar, de Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar (2019) en de Woondeal Noord-Holland Noord (NHN).
  
Het Woonakkoord is een nieuw beleidsinstrument van de provincie Noord-Holland met als hoofddoel om voldoende woningen te realiseren. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied. De provincie wil ook het verduurzamen van de woningvoorraad stimuleren en inspelen op het veranderde klimaat.
 
De Regio Alkmaar ziet het woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het woonakkoord is de opvolger van het instrument Regionale Actie Programma’s (RAP) en is tegelijkertijd in veel opzichten een voortzetting van bestaand beleid of eerdere regionale samenwerkingsafspraken. Het woonakkoord is een agenda met concrete afspraken en acties.
 
Samenvattend worden in het woonakkoord de volgende opgaven onderscheiden:
  • Tot 2030 worden jaarlijks minimaal 2.000 woningen toegevoegd.
  • Tot 2040 worden circa 25.000 - 33.000 woningen toegevoegd.
  • Aan alle segmenten is behoefte.
  • Versnelling van woningbouwrealisatie is essentieel.
  • Er wordt gezocht naar nieuwe locaties om versneld tot ontwikkeling te brengen.
  • De vinger wordt aan de pols gehouden om te zien of men voldoende woningen van het juiste type bijbouwt om aan de (toekomstige) vraag te voldoen.
  • De doorlooptijd van plan tot bouw is zeven tot vijftien jaar. In die tijd kan er (economisch) veel veranderen. De marktontwikkelingen worden gevolgd, zodat men waar nodig kan bijsturen.
 
3.8 Woonvisie Castricum 2020-2025
Met de Woonvisie Castricum 2020-2025 schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Deze woonvisie houdt onder andere rekening met de kaders van het landelijk, provinciaal en regionaal woonbeleid. Voor de onderbouwing van deze woonvisie is gebruik gemaakt van het kwalitatieve woningmarktonderzoek voor de regio Alkmaar en het woningbehoefteonderzoek voor de gemeente Castricum uit 2018.
 
Er is een grote vraag naar woningen, koopprijzen lopen verder op en het woningaanbod daalt. Het zijn niet alleen starters die het moeilijk hebben door stijgende huizenprijzen en strengere leennormen, maar ook doorstromers zien minder mogelijkheden. Het is daarom belangrijk te zorgen voor een woningproductie die gelijke tred houdt met de demografische groei. Woningtypen en prijssegmenten moeten vraaggericht zijn voor alle inwoners uit Castricum: starters, doorstromers, gezinnen, senioren, en inwoners met een zorgvraag.
 
Om de woningbehoefte op de korte en middellange termijn tegemoet te komen, moeten er de komende jaren meer woningen worden gebouwd en bestaande plannen worden versneld. Om dit waar te kunnen maken heeft de gemeente Castricum samen met de gemeenten in de regio Alkmaar de ‘Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar’ gemaakt. Hierin zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het Regionaal Actie Programma (zie toelichting paragraaf 3.6) nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaan de gemeenten in de regio Alkmaar zich richten op realisatiecapaciteit. Hierbij wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente marktinformatie en huishoudensprognoses.
 
De regio Alkmaar ziet een vijftal opgaven:
  1. het bouwtempo moet stevig omhoog om de huidige druk op de markt het hoofd te bieden;
  2. flexibiliteit creëren in planvoorraad door adaptief te programmeren;
  3. inzet op de diversiteit in woonmilieus, waarbij drie subregio’s op basis van de verscheidenheid aan woonmilieus wordt gehanteerd: Alkmaar, Heerhugowaard/Langedijk en de BUCH-gemeenten;
  4. voorkomen van verdringing;
  5. inspelen op de langetermijnbehoefte.
De gemeente Castricum zet in op 30% sociale woningbouw bij nieuwbouw (categorie 1 en 2). Voor de komende jaren ligt de nadruk binnen het sociale segment vooral op de huursector. Hierbij moet het sociale/betaalbare koopsegment niet uit het oog verloren worden. Voor woningbouwprojecten die niet aan de eisen kunnen voldoen hanteert Castricum een vereveningsfonds. In het plangebied wordt een hospice, één vrijstaande woning en 8 seniorenwoningen gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende bestemmingsplan niet voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw. Binnen de gemeente Castricum wordt 30% sociale woningbouw wel gehaald.
 
3.9 Welstandsnota
Op 19 september 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum de Welstandsnota 2013 vastgesteld. De welstandsnota heeft tot doel een effectief, controleerbaar en helder welstandstoezicht in te richten. In de welstandsnota formuleert de gemeente voor haar grondgebied haar beleid voor de ruimtelijke kwaliteit. Het geeft toetsingscriteria voor alle bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
 
Toetsing aan de welstandsnota vindt plaats aan de hand van gebiedscriteria. In dit kader worden de volgende gebieden onderscheiden:
  • welstandsvrije gebieden;
  • luwe welstandsgebieden;
  • reguliere welstandsgebieden;
  • bijzondere welstandsgebieden.
De volgende afbeelding toont een fragment van de niveaukaart uit de welstandsnota.
 
Fragment niveaukaart welstandsnota 2013, plangebied rood omcirkeld
 
Het plangebied ligt volledig in een regulier welstandsgebied. Voor de beoogde ontwikkeling zijn welstandscriteria opgesteld, die opgenomen zijn in het stedenbouwkundig plan dat door de raad van de gemeente Castricum is vastgesteld. Met het besluit van de raad zijn de welstandscriteria uit het stedenbouwkundig plan aan de welstandsnota gehecht en vormen ze het welstandskader voor de afgifte van de omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
  5. aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk een hospice en 9 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken en de plaats van het project worden in toelichting hoofdstuk 1 en toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Gezien de omvang van het project, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. De potentiële effecten hebben met name betrekking op verkeer en de effecten als gevolg daarvan. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gevoelige en kwetsbare gebieden.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
  
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting die gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat er geen m.e.r. opgesteld hoeft te worden. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief betreft de oprichting van één vrijstaande woning, een hospice en 8 seniorenwoningen. Wonen is een gevoelige functie, waardoor beoordeeld dient te worden of er ter plaatse van deze gevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van de ontwikkeling.
 
Het plangebied is gelegen aan de oostrand van Limmen. In de omgeving van het plangebied zijn woningen, agrarische gronden en sportvoorzieningen aanwezig. Derhalve is het plangebied en omgeving aan te merken als 'rustige woonwijk'. De navolgende tabel toont een overzicht van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
 
ActiviteitSBI-codeAdresMilieucategorie (maximaal toegestaan)RichtafstandMinimale afstand tot woningen in plangebied
Voetbalvereniging931GDampegheestlaan 23.150 m62 m
 
Ca. 50 m ten zuiden van het plangebied bevinden zich gronden die voorzien zijn van de bestemming 'Sport', waarbinnen de sportvelden van de voetbalvereniging bevinden. Vanuit de VNG-richtafstandenlijst is de richtafstand van sportvelden 50 m, waarbij het aspect geluid maatgevend is. De afstand gemeten van het zuidelijke punt van het plangebied tot het sportveld bedraagt 47 m. Aangezien het uiterste zuidelijke deel van het plangebied een groene invulling krijgt, zal aan de richtafstand van 50 m worden voldaan. Daarnaast bevinden zich aan de zuidkant van het plangebied reeds woningen op kortere afstand van de sportvelden. Het is daarom redelijk aan te nemen dat de geluiduitstraling aanvaardbaar zal zijn. Er kan geconcludeerd worden dat de voetbalvereniging geen belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat bij de beoogde ontwikkeling en niet belemmerd wordt in zijn mogelijkheden.
   
In het plangebied wordt een hospice gerealiseerd. Deze voorziening komt met meest overeen met een verpleeg- en verzorgingshuis uit de VNG-richtafstandenlijst, dat tot milieucategorie 2 behoort en waar een richtafstand van 30 m voor geldt. Hieraan wordt niet voldaan. De afstand tussen de hospice en de beoogde woningen is minimaal 15 m. Gezien aard en de kleinschaligheid van de hospice (5 kamers) worden milieucategorie 2 en een richtafstand van 30 m als een overschatting van de mate van hinder dat de hospice veroorzaakt beschouwd. De hospice is een voorziening die naar aard en omvang op een afstand van circa 15 m tot woningen geen belemmering vormt voor een woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen.
 
In de bestaande situatie zijn in de directe omgeving van het plangebied gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' gelegen. Indien op deze gronden kan worden gespoten met gewasbeschermingsmiddelen, dient aangetoond te worden dat ter plaatse van spuitgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De gronden ten oosten van het plangebied zijn volgens het Natuurbeheerplan van de provincie Noord-Holland aangewezen als 'weidevogelleefgebied'. Deze gronden zijn al langer dan 5 jaar in gebruik als grasland. Volgens het Rijk wordt een perceel waarop minstens 5 jaar achter elkaar gras wordt geteeld in het zesde jaar blijvend grasland. Daarmee mag de teeltvorm niet worden gewijzigd naar een teeltvorm waarbij wel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Derhalve kan gesteld worden dat dit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Gezien het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
De wettelijke grenswaarden voor PM10 en NO2 bedragen 40 μg/m³. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de oprichting van een hospice, één vrijstaande woning en acht seniorenwoningen in Limmen. De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Doordat dit gezien wordt als een NIBM-project is toetsing van het aspect luchtkwaliteit op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
 
Wel is ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening', met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 μg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 16,33 μg/m³, 8,16 μg/m³ en 13,38 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
 
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
 
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
  
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een hospice, één vrijstaande woning en acht seniorenwoningen. Woningen en een hospice worden in het kader van de Wet geluidhinder gezien als geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een weg. Bovendien ligt de planlocatie aan een doodlopende weg, die akoestisch gezien niet relevant is voor de betreffende ontwikkeling en een beperkte geluidbelasting op de gevels tot gevolg zal hebben. Eveneens bevindt de planlocatie zich niet binnen de geluidszone van de spoorweg Uitgeest-Alkmaar of de rijksweg A9. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
   
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.
 
4.5 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.
 
Planspecifiek
Bij een planologische functiewijziging naar een gevoeliger bodemgebruik dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Omdat er met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een gevoeliger bodemgebruik, is een bodemonderzoek uitgevoerd (Landview, d.d. 5 juli 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
In de bovengrond is ter plaatse van boring 16 een sterke verontreiniging, tot boven de interventiewaarde met som PCB’s, geconstateerd. Middels een aanvullend onderzoek is de verontreiniging in kaart gebracht. De omvang van de sterke verontreiniging met som PCB’s wordt, op basis van de tot nu toe bekende gegevens, ingeschat op maximaal 10 m³. Op de locatie is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging voor som PCB’s in de grond. In het grondwater uit de peilbuis 50 (nabij boorpunt 16) zijn geen verhoogde concentraties aan som PCB’s geconstateerd.
 
Naast de genoemde verontreiniging zijn op de locatie lokaal licht verhoogde gehalten aan kwik, som PAK en som PCB’s in de grond geconstateerd. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde gehalten aangetroffen. Ter plaatse van de chemicaliënopslag zijn in de grond geen afwijkende waarden gemeten ten opzichte van elders op de locatie.
 
In het grondwater ter plaatse van de chemicaliënopslag zijn lichte verhogingen van barium, benzeen, naftaleen, som xylenen en vinylchloride aangetroffen. Er zijn geen afwijkingen in de zuurgraad geconstateerd. In het grondwater elders op het perceel zijn lichte verhogingen van arseen, barium, molybdeen en/of naftaleen aangetroffen. De overige onderzochte stoffen zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.
 
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Van de puinhoudende ondergrond is een monster kwalitatief onderzocht op de aanwezigheid van asbest. In de puinhoudende grond is geen asbest geconstateerd. Voor het overige zijn op de locatie geen aanwijzingen geconstateerd dat er asbest in de grond aanwezig is. De uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
 
Bij graafwerkzaamheden op het terrein bestaan er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
 
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect bodem. 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed wordden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligeheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een langetermijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart (plangebied is rood omcirkeld)
 
Transport gevaarlijke stoffen
De planlocatie ligt in het effectgebied van de rijksweg A9, maar wel een op ruime afstand van circa 640 m. Over deze weg vindt het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Voor de A9 geldt geen plasbrandaandachtsgebied. Maatgevend voor de risico’s is het transport van toxische stoffen. Een groepsrisicoberekening is niet benodigd, omdat de afstand tot de transportroute A9 meer dan 200 m bedraagt (Bevt, art. 8). Er is wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico benodigd.
 
Verantwoording groepsrisico
Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet aandacht worden besteed (Bevt, art. 7). Bij een incident met toxische stoffen op de A9 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn voor de in het plangebied aanwezige gebouwen geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert is daarvoor voldoende. In deze situatie zijn er voldoende mogelijkheden om voor de toxische wolk uit te vluchten.
 
De initiatiefnemer zal toekomstige bewoners en gebruikers informeren over mogelijke scenario’s bij een incident en een handelingsperspectief bieden, wat bewoners en gebruikers meer bewust maakt van wat zij moeten doen bij het scenario en de risico’s vermindert.
 
Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een zogenaamde Bevi-inrichting.
    
Buisleidingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een buisleiding. 
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatie veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
  
Advies veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft een advies uitgebracht (Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, d.d. 4 september 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Hierin stelt de veiligheidsregio dat op maximaal 40 m gemeten vanaf de toegang van een woning een opstelplaats voor een blusvoertuig van de brandweer aanwezig dient te zijn. Verwacht wordt dat de bewoners van de woningen verminderd zelfredzaam zijn ten opzichte van de doorsnede van de Nederlandse samenleving. Voor het scenario toxische wolk is het handelingsperspectief schuilen met de ramen en deuren gesloten en eventueel aanwezige mechanische ventilatie uitzetten. Voor een adequate inzet is het van belang dat er voldoende mogelijkheden tot waterwinning in de nabijheid van de woningen en de hospice aanwezig zijn. De aan te leggen bluswatervoorziening wordt in het vervolg bepaald in overleg met de veiligheidsregio.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn ca. 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
 
Planspecifiek 
In het kader van voorliggend bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Els & Linde, d.d. 26 september 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Navolgend staan de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de vastgelegde beschermde gebieden, zowel landelijk als provinciaal. Het plangebied ligt op circa 3 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Het Noordhollands Duinreservaat. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op 500 m afstand van de onderzoekslocatie. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling zijn effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de omvang van de beoogde ontwikkeling zal bij de voorgenomen ontwikkeling van significante stikstofdepositie geen sprake zijn.
 
Om het bovenstaande nader te onderbouwen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Triple Detachering & Advies, d.d. 17 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Hieruit volgt dat er voor de gebruiksfase en de bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden.
 
Soortenbescherming
Uit de resultaten van de quickscan blijkt dat de aanwezigheid van marters binnen de planlocatie niet is uit te sluiten. Derhalve is een aanvullend onderzoek (Blom Ecologie, d.d. 21 september 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6) uitgevoerd. 
 
In de periode juli - augustus 2023 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in de handreiking kleine marterachtigen (provincie Noord-Holland, 2021). Tijdens het onderzoek zijn geen individuen en/of sporen van kleine marterachtigen aangetroffen binnen het plangebied. Daarnaast zijn er ook geen nesten en/of verblijflocaties van andere soorten in het plangebied aangetroffen. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming (art. 3.10, lid). Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet benodigd.
 
Met de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van algemeen voorkomende broedvogels om te nestelen in de bomen, struiken en oevervegetatie op en rond de locatie. Er moet rekening gehouden worden met het broedseizoen voor en tijdens de werkzaamheden. Geadviseerd wordt de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten.
 
Houtopstanden
Er is geen melding of vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel houtopstanden benodigd.
 
Conclusie 
Het plan is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming, mits er rekening wordt gehouden met de Algemene zorgplicht.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Op 6 oktober 2011 is de Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. Voor het gehele grondgebied van Castricum is daarbij op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief (bekende en te verwachten archeologische waarden), die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt waar archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en zo ja, welke onderzoekeisen en ontheffingen daarbij gelden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Castricum aangeduid als 'strandwallen'. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de beleidskaart weergegeven.
 
Archeologische beleidskaart Castricum, plangebied zwart omcirkeld
 
In het geldende bestemmingsplan 'Kern Limmen' heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Vanwege deze aanduiding is een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan 500 m² en dieper dan 50 cm -Mv. Gezien het feit dat deze normen overschreden zullen worden, is er archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Transect, d.d. 3 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7).
 
Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied zich op een strandwal bevindt, dat zover bekend niet overdekt is geraakt met veen. Het plangebied is naar verwachting vanaf het Neolithicum een gunstige locatie voor bewoning geweest. In de omgeving van het plangebied zijn veel vondsten uit met name de Romeinse tijd bekend. Mogelijk strekt de vindplaats zich ook tot in het plangebied uit. Er geldt een hoge archeologische verwachting voor de periode Neolithicum – Romeinse tijd. Voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd geldt eveneens een hoge archeologische verwachting. Het plangebied bevindt zich binnen het terrein van buitenplaats ‘Dampegheest’. Binnen het plangebied kunnen resten van de tuininrichting of resten van bijgebouwen worden verwacht.
 
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de ondergrond in het plangebied uit strand- en duinafzettingen bestaat. De top van de strandafzettingen is aanwezig op een diepte tussen 200-310 cm -Mv (2,1-2,8 m -NAP). Bovenop de strandafzettingen zijn duinafzettingen (Oude Duinafzettingen) afgezet. De exacte overgang tussen de strandafzettingen en duinafzettingen valt op basis van de boringen niet te duiden. De duinafzettingen reiken tot een diepte van 65-110 cm -Mv (0,7-1,1 m -NAP) en worden veelal afgedekt door een cultuurlaag. Deze cultuurlaag betreft waarschijnlijk een oude bouwvoor. De cultuurlaag heeft een dikte van circa 30 cm. De bovenkant van deze laag is aanwezig op een diepte van 45-95 cm -Mv (0,5-0,8 m -NAP). In het noorden van het plangebied is plaatselijk bovenop de cultuurlaag een 5 cm dikke zandige veenlaag aanwezig. Deze veengroei valt mogelijk te relateren aan de verlanding van het Oer-IJ sinds 200 voor Chr. De top van de ondergrond bestaat uit ophooglagen waarin een moderne bouwvoor van 10-15 cm dik gevormd is. In enkele boringen ontbreekt de cultuurlaag en zijn verstoringen tot in het duinzand aanwezig. Op basis van bovenstaande bevindingen is de hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek op resten en sporen van bewoning sinds het Neolithicum bevestigd. Deze archeologische waarden worden in de cultuurlaag en daaronder gelegen intacte duin- en strandafzettingen verwacht.
 
In het kader van de bestemmingswijziging wordt geadviseerd de bestaande middelhoge verwachting te blijven hanteren of deze naar hoog bij te stellen. In het plangebied is namelijk sprake van een cultuurlaag en intacte duin- en strandafzettingen waarin resten vanaf het Neolithicum aangetroffen kunnen worden. Doordat archeologische resten vanaf 45 cm -Mv (0,5 m -NAP) aangetroffen kunnen worden, wordt geadviseerd een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren voordat er graafwerkzaamheden in het gebied gaan plaatsvinden. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (BRL4000, KNA Protocol 4003: IVO-P), aangezien met name grondsporen verwacht worden. Voor een dergelijk gravend onderzoek dient op voorhand van de werkzaamheden een, door de bevoegde overheid (gemeente Castricum) goedgekeurd, Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld.
 
In het voorliggende plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hierin is opgenomen dat een (vervolg)onderzoek vereist is bij bodemingrepen dieper dan 0,45 cm -mv (0,5 m -NAP) en groter dan 100 m².
 
4.9 Waterhuishouding
 
4.9.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
 
De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
4.9.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak zonder vergunning is toegestaan, indien de verhardingstoename minder dan 800 m² bedraagt, de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken.
 
Er is met het voorgenomen initiatief sprake van een toename aan verhard oppervlak. Voor de voorgenomen ontwikkeling mag de voormalige verharding en bebouwing meegenomen worden in de waterbalans. In deze voormalige situatie was 892 m² verharding en 289 m² bebouwing aanwezig. In de toekomstige situatie wordt dit vervangen door ca. 1.004 m² verharding, ca. 916 m² bebouwing, ca. 915 m² kavels en 350 m² halfverharding. In totaal resulteert dit in een verhardingstoename van 2.004 m². Derhalve dient er 200 m² water gecompenseerd te worden.
 
Op woningniveau zullen naast regentonnen infiltratiekratten in voortuinen c.q. onder de terrassen worden aangelegd (vrijwel direct onder de bestrating om functie te kunnen hebben). De definitieve positie van de infiltratiekratten wordt in het vervolg nader uitgewerkt en zal aangegeven worden op een inrichtingsplan. Voor infiltratiekratten geldt dat de inhoud gelijk moet zijn aan de verhardingstoename maal 69 mm. De overige waterberging wordt in de vorm van een wadi of greppel gerealiseerd worden. Hiervoor is ruimte in de groenvoorziening aan de oost- en zuidzijde van de seniorenwoningen (bestemming 'Groen').
 
Watergangen en waterkeringen
Uit raadpleging van de legger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier blijkt dat het plangebied niet in de beschermingszone van een waterkering is gelegen.  
 
Aan de randen van het plangebied zijn watergangen aanwezig. Er vinden geen aanpassingen aan het oppervlaktewater plaats, behoudens de aanleg van een steiger aan de noordzijde van het plangebied.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De nieuwbouw zal voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het rioolsysteem. Er wordt een regenwaterriool aangelegd die via het plangebied aansluit op het oppervlaktewater in de omgeving (overstort). Daarmee wordt het hemelwater gescheiden afgevoerd.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekosmtbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (gepubliceerd in december 2018) kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
De gemeente Castricum heeft in de 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Castricum' zelf de stedelijkheidsgraad en gebiedsindeling vastgelegd, gepubliceerd op 2 december 2020.
 
Planspecifiek
Met het voorgenomen initiatief worden op de locatie 8 seniorenwoningen, één vrijstaande woning en een hospice gerealiseerd. Dit levert extra verkeersbewegingen op. Voor het plangebied is er uitgegaan van 'weinig tot niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom' conform de 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Castricum'. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW. Voor een hospice of een vergelijkbare functie is geen kengetal opgenomen. In totaal zullen er bij het hospice 5 kamers gerealiseerd worden. Als reële schatting kan er gesteld worden dat er 2 bezoekers per kamer per dag komen. Dat komt uit op 20 voertuigbewegingen. In het hospice zijn, naast vrijwilligers, ook professionele zorgverleners aanwezig zoals een (huis)arts, fysiotherapeut, thuiszorg en nachtzorg, e.d. Een reële schatting is dat er 2 vrijwilligers/medisch geschoolde personen per kamer per dag komen. Dat komt uit op 20 voertuigbewegingen. Voor de totale ontwikkeling geldt een verkeersgeneratie van 108 voertuigbewegingen per etmaal (zie navolgende tabel).
    
FunctieVerkeersgeneratieAantalTotaal
Koop, huis, vrijstaand8,218,2
Koop, huis, tussen/hoek7,4859,2
Hospice - bezoek4,05 kamers20,0
Hospice - zorgverlening4,05 kamers20,0
Totaal  107,4
   
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via ’t Kieftenland. Tijdens de participatie zijn zorgen geuit over de ontsluiting en de daarmee gepaarde verkeersveiligheid in de wijk. Uit onderzoek is gebleken dat de bestaande infrastructuur voldoende breed is voor een voertuig. Er staan auto’s op de rijweg geparkeerd, maar er zijn voldoende passeermogelijkheden. De laatste 20 m van ’t Kieftenland naar de ontwikkellocatie toe is smaller. Een verbreding van de weg is niet nodig, omdat de verkeersintensiteit laag is waardoor geen problemen worden verwacht. Zicht op tegemoetkomend verkeer is aanwezig. Eventueel kan aan de zijde van de ontwikkellocatie een opstelplaats en/of passeerplaats gerealiseerd worden
 
Ten gevolge van het plan treden geen veranderingen op aan de ontsluitingsstructuur. Het is aannemelijk dat het verkeerssysteem geschikt is voor de toename van verkeer.
 
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
De gemeente Castricum heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in de 'Nota parkeernormen 2020 Gemeente Castricum' (gepubliceerd op 2 december 2020). Bovengenoemde CROW-kencijfers dienen als uitgangspunt voor de nota, waarmee de normen hetzelfde zijn. In de nota wordt echter specifiek ingegaan op de toepassing van deze normen binnen de gemeente.
 
Planspecifiek
In de volgende tabel is weergegeven wat de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie is. Aangesloten wordt bij de categorie 'koop, vrijstaand', 'koop, tussen/hoek' en 'verpleeg- en verzorgingstehuis' van de 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Castricum'. Uitgegaan wordt van de categorie 'rest bebouwde kom' en van het gemiddelde van de bandbreedte van de parkeernorm.
 
In toelichting paragraaf 4.10.1 is aangegeven dat voor een hospice in CROW-publicatie 381 geen kengetal is opgenomen voor het bepalen van de verkeersgeneratie. In publicatie 381 is voor een hospice ook geen parkeernorm opgenomen. Als uitgangspunt voor de berekening van de parkeerbehoefte is in deze paragraaf uitgegaan van de parkeernorm bij 'verpleeg- en verzorgingstehuis'.
 
FunctieParkeernorm per woning/kamerAantalTotaal
Koop, huis, vrijstaand2,312,3
Koop, huis, tussen/hoek2,0816,0
Verpleeg- en verzorgingstehuis0,653,0
Totaal  21,3
 
Voor de totale ontwikkeling geldt een totale parkeerbehoefte van (afgerond) 22 parkeerplaatsen. Dit wordt volledig op de projectlocatie opgevangen. Met de voorgenomen ontwikkeling worden 28 parkeerplaatsen gerealiseerd. Door de ruime inpassing van de parkeerplaatsen kan er rekening gehouden worden met een (huis)arts, bezoekers en thuiszorg ten behoeve van de seniorenwoningen en het hospice. Hiervoor worden 6 parkeerplaatsen gereserveerd. De ontwikkeling leidt hiermee niet tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Hiermee wordt aan de eisen voldaan.
 
Conclusie
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
 
4.11 Duurzaamheid
De gemeente Castricum heeft haar doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in de 'Standaardeisen Duurzaam Omgeven' uit 2006. Doel hiervan is om bij nieuwbouw, herinrichting en beheer van de gebouwde omgeving een duurzame kwaliteitssprong te maken. Onder 'Duurzaam Omgeven' verstaat de gemeente een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de gebouwde omgeving die primair is gericht op het bevorderen van een aantrekkelijke en gezonde omgeving om in te wonen en werken. De standaardeisen beschrijven drie ambitieniveaus: een Basisniveau, een Plusniveau en een Topniveau. De gemeente stelt zich ten doel minimaal het Basisniveau te realiseren en waar mogelijk het Plusniveau. Het Basisniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Pass' of 15% lager dan de EPC-norm. Het Plusniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Very Good' of 25% lager dan de EPC-norm.
 
De gemeente Castricum heeft daarnaast de ambitie om op termijn energieneutraal te zijn. Om dit doel te realiseren zal de gemeente haar ambitie overbrengen op initiatiefnemers. Hierbij kan het Servicepunt Duurzame Energie (www.servicepuntduurzameenergie.nl), een externe en onafhankelijke partij, als adviseur optreden.
 
In navolgend schema is samengevat welke duurzaamheidseisen de gemeente stelt.
 
 
Planspecifiek
Bij het ontwerp van het plan wordt aan een groot aantal van de hiervoor genoemde maatregelen invulling gegeven, zoals de minimalisering van de verharding, het creëren van kwalitatief hoogwaardig groen en voor zover mogelijk een zongerichte verkaveling. De woningen zullen daarnaast voldoen aan de, sterk opgevoerde, eisen van het Bouwbesluit 2012, waarin verplicht wordt dat woningen aardgasvrij gebouwd worden. Daarnaast zal bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning moeten worden aangetoond dat indien er warmtepompen met buitenunit gaan worden toegepast, dat voldoet aan de geluidsnormen van het Bouwbesluit.
 
5 Regels
5.1 Opzet regels
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
5.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor en het bestemmingsplan 'Kern Limmen' van de gemeente Castricum.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De bestemmingsregels zijn zoveel als mogelijk overgenomen uit het bestemmingsplan 'Kern Limmen'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Kern Limmen' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. In het bestemmingsplan komen drie bestemmingen voor, te weten:
  • Groen (artikel 3);
  • Maatschappelijk (artikel 4);
  • Tuin (artikel 5);
  • Verkeer (artikel 6);
  • Water (artikel 7);  
  • Wonen (artikel 8);
  • Waarde - Archeologie - 1 (artikel 9). 
Artikel 3 Groen
De belangrijkste groenstructuren centraal in en aan de randen van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen, voet- en fietspaden, verhardingen, ontsluitingen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
Artikel 4 Maatschappelijk
De gronden waar de hospice en het bijbehorend erf is beoogd krijgt de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming is een hospice met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven, paden, parkeer- en groenvoorzieningen en water mogelijk. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximum goot- en bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding.
 
Artikel 5 Tuin
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen gebouwen toe te staan (met uitzondering van erkers en ingangspartijen). Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Aan dit gedeelte van het erf is de bestemming 'Tuin' toegekend.
 
Artikel 6 Verkeer
De belangrijkste verkeersstructuur en parkeervoorzieningen, bij de entree van het plangebied, zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen en greppels, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' een aanlegplaats voor kano's toegestaan. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
Artikel 7 Water
De bestaande watergang aan de noordzijde van het plangebied is bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen, voet- en fietspaden, verhardingen, ontsluitingen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
   
Artikel 8 Wonen
Aan de gronden behorende bij de beoogde woningen is de bestemming 'Wonen' toegekend. Daarin begrepen zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 50 m² van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor beroepen en bedrijven aan huis mogen worden benut. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van deze laatste bepaling. In artikel 12 van de regels zijn de bepalingen voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximum goot- en bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding, evenals het maximum aantal woningen per bouwvlak wanneer meer dan één woning per bouwvlak is toegestaan.
       
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 1
De voor ‘Waarde - Archeologie - 1’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 11 Algemene bouwregels
De bepaling bevat een algemene regel dat een bouwwerk als een woning uitsluitend gebouwd mag worden als in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden. Voor het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2020 van de gemeente Castricum of de rechtsopvolger(s) daarvan.
   
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan en regels over aan huis verbonden bedrijfs- of beroepsactiviteiten en een Bed & Breakfast.
 
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat algemene afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van maten, bouwgrenzen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Artikel 16 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.1.1 Participatie
De directe omwonenden zijn tijdens een bijeenkomst op 5 juli 2022 geïnformeerd door de gemeente. De opmerkingen zijn over het algemeen positief van aard. In bijlagen bij toelichting bijlage 8 is het verslag van de bijeenkomst opgenomen.
 
6.1.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het bestemmingsplan is n het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. De reacties zijn verwerkt in de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan.
 
6.1.3 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen in deze paragraaf of in een bijlage worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek   
Het gemeentelijk kostenverhaal is verzekerd door de toekomstige verkoop van de grond. Verder heeft de ontwikkeling geen financiële gevolgen voor de gemeente. Een overeenkomst of exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Het plan is economisch uitvoerbaar.