Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Dusseldorperweg 28, Limmen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0383.BPL23Dusseldweg28-VS01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om naast de bestaande woning aan de Dusseldorperweg 28 een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Hiervoor wordt het bestaande bijgebouw gesloopt.
 
Het initiatief is op dit moment niet mogelijk volgens het bestemmingsplan ‘Kern Limmen’. De locatie is voorzien van de bestemming ‘Wonen’, maar zonder bouwvlak. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) vastgesteld te worden. Hierin krijgt het perceel aan de Dampegheestlaan de bestemming ‘Wonen’ (en ‘Tuin’) met bouwvlak, waarbinnen één extra woning gebouwd mag worden.
    
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de Dusseldorperweg en de Achterweg te Limmen, aan de Dampegheestlaan. De Dusseldorperweg loopt in noord-zuidelijke richting door het dorp Limmen. De functionele opbouw van de Dusseldorperweg kenmerkt zich door een grotere verscheidenheid aan functies dan elders in Limmen. Dit geldt vooral voor het middendeel van de weg. Zowel bedrijvigheid, cultuur en ontspanning, detailhandel als maatschappelijke functies komen voor. De verklaring hiervoor is de historische groei als belangrijkste weg in het buurtschap Dusseldorp waarlangs in beide richtingen bebouwing is ontstaan. De woonfunctie is met name aan de uiteinden van de weg de meest voorkomende functie. Het plangebied wordt globaal ingesloten door de Dusseldorperweg aan de westzijde, Dampegheestlaan aan de noordzijde en de Achterweg aan de oostzijde. Het plangebied is onderdeel van de percelen die kadastraal bekend staan onder sectie A, perceel 3017 en 3018.
 
De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. 
 
Globale ligging plangebied (rood omcirkeld)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Limmen'. Dit bestemmingsplan is op 7 april 2011 door de raad van de gemeente Castricum vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het op 8 juni 2017 vastgestelde bestemmingsplan 'Standplaatsen, Terrassen en Parkeren'. Hierin worden de reeds aanwezige standplaatsen en terrassen planologisch gelegaliseerd en wordt een parkeerregeling opgenomen.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen.
 
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Kern Limmen' (plangebied is rood omkaderd)
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Kern Limmen' de bestemming 'Wonen'. De voor wonen aangewezen gronden zijn ter plaatse van het plangebied bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, overeenkomstig het bepaalde in lid 25.1;
  3. mantelzorg in een afhankelijke woonruimte; 
  4. bijbehorende gebouwen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. tuinen en erven;
  7. wegen en paden;
  8. parkeer- en groenvoorzieningen;
  9. water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
Op grond van het geldende bestemmingsplan is de bouw van extra woningen niet mogelijk. Ter plaatse van de beoogde woning ligt geen bouwvlak. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied daarom moeten worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daar in.
 
1.4 Opzet van de toelichting
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de uitwerking van het plan toegelicht en geplaatst in de ruimtelijke context. In hoofdstuk 3 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Beleid
2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, op twaalf nieuwe woningen ligt. In het onderhavige geval wordt slechts één woning mogelijk gemaakt. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Desalniettemin is aangetoond dat het plan aantoonbaar in een kwantitatieve en idealiter ook in een kwalitatieve behoefte voorziet. In dit kader wordt in toelichting paragraaf 2.1.5 en toelichting paragraaf 2.1.7 nader ingegaan op het regionaal beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragrafen en uit het gemeentelijk woonbeleid (zie toelichting paragraaf 2.1.8) blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe woningen in Limmen.
 
2.1.2 Omgevingsverordening NH2020
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 16 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie, vastgesteld op 19 november 2018, vorm te geven en wordt er een start gemaakt met werken in de geest van de Omgevingswet. Echter valt de Omgevingsverordening NH2020 nog onder de huidige wet- en regelgeving.
 
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn alle regels van de provincie die gaan over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Merendeel van de regels in deze verordening zijn vrijwel ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening uit 2010. Echter zijn een aantal onderdelen wel gewijzigd of nieuw. Belangrijke gewijzigde en nieuwe onderdelen zijn het landelijk gebied, het bijzonder provinciaal landschap, de mogelijkheden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied en de ruimte voor windenergie in de MRA-regio. De omgevingsverordening heeft de volgende doelstellingen:
  • het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken;
  • het behoud en herstel van de biologische diversiteit;
  • het in standhouden en doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.  
Daarnaast is het doel om de provinciale regels in meer samenhang en op een meer overzichtelijke manier kenbaar te maken.
 
Planspecifiek
Artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 stelt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het (regionaal) woningbouwbeleid. Uit deze paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid.
 
2.1.3 Woonagenda 2020-2025
De Woonagenda 2020-2025 vormt de uitvoeringsagenda van de provincie Noord-Holland voor de periode tot 2025. De provincie heeft als doelstelling dat zij wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Eén van de belangrijkste speerpunten uit de Woonagenda is het aanjagen van de woningbouwproductie. Hierbij zet de provincie vooral in op woningbouw op plekken waar het ruimtelijk goed past en waar de voorzieningen goed geregeld zijn. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vraag van de verschillende doelgroepen en er wordt ook gekeken naar de bestaande woningvoorraad. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, Woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied.
 
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen het Woonakkoord Regio Alkmaar. In toelichting paragraaf 2.1.7 wordt op dit woonakkoord verder ingegaan. 
 
2.1.4 Monitor Woningbouw 2021
In oktober 2021 is de Monitor Woningbouw 2021 van de provincie Noord-Holland gepubliceerd. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen, nu en in de toekomst. De basis van de monitor wordt gevormd door de doelstellingen, uitkomsten en de woonakkoorden.  
 
De woningvoorraad in Noord-Holland is in 2020 met 11.000 woningen gegroeid. Nieuwbouw is in het algemeen de (meest) bepalende factor voor de ontwikkeling van de woningvoorraad. In 2020 zijn er in Noord-Holland circa 10.600 nieuwbouwwoningen gebouwd. Dat is ongeveer 3.200 nieuwbouwwoningen minder dan het jaar ervoor. De daling zit volledig in Noord-Holland Zuid, met name in de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam is overgegaan naar een nieuw registratiesysteem waardoor een aantal nieuwbouwwoningen in Amsterdam niet geheel is meegenomen in de cijfers van 2020.
 
Op basis van de toename van het woningtekort kan de inhaalvraag bepaald worden. Het woningtekort geeft de verhouding weer tussen de gewenste woningvoorraad (vraag) en de daadwerkelijke woningvoorraad (aanbod). De inhaalvraag is het aantal woningen dat bovenop de verwachte vraag naar woningen gebouwd zou moeten worden om de druk op de woningmarkt te laten afnemen. De nieuwproductie in Noord-Holland is met ongeveer 10.600 woningen groter dan de huishoudensgroei in 2020. Omdat het aantal gebouwde woningen groter was dan de huishoudensgroei, is het woningtekort gedaald. Begin 2021 was het woningtekort 4,8% ten opzichte van 5,9% in 2020.
 
De totale plancapaciteit in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020. Voor alle Noord-Hollandse gemeenten samen bedraagt de bruto plancapaciteit (alle geplande te bouwen woningen, exclusief sloop) in totaal 443.000 woningen. In de (binnenstedelijke) plannen worden naar verwachting 5.700 woningen gesloopt (voor vervanging). Totaal resteert er een netto plancapaciteit van 437.300 woningen. Dat zijn 10.700 woningen meer dan in 2020. Deze toename zit zowel in de harde plannen als (grotendeels) in de zachte plannen.
   
Verder is er in alle regio’s op papier voldoende capaciteit aanwezig voor de woningbehoefte tot 2030. Ook wanneer het inlopen van het woningtekort wordt opgeteld bij de (indicatieve groei van de) woningbehoefte is dit het geval. De regio’s Kop van Noord-Holland, Zaanstreek-Waterland en Amsterdam hebben voldoende harde capaciteit voor de bouwopgave tot 2025. De overige regio’s (in prioritaire volgorde) Amstelland-Meerlanden, Zuid-Kennemerland/IJmond, West-Friesland, Gooi- en Vechtstreek en Regio Alkmaar moeten nog zachte plannen hard maken om de streefwaarde te behalen.
  
Planspecifiek
Uit de Monitor Woningbouw 2021 blijkt dat er een groot woningtekort is in de provincie Noord-Holland. Onderhavige ontwikkeling betreft het toevoegen van één nieuwe vrijstaande woning. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningvoorraad in de provincie Noord-Holland. Tevens wordt door het toevoegen van een vrijstaande woning bijgedragen aan de doorstroming op de woningmarkt.
 
2.1.5 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar
De regio Alkmaar heeft zijn beleid op het gebied van wonen vastgelegd in de regionale woonvisie. De gemeente Castricum maakt, samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Heiloo, Uitgeest, Heerhugowaard, en Langedijk deel uit van de regio Alkmaar. Op 4 juli 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum ingestemd met de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar.
 
In de regionale woonvisie wordt ingegaan op de woonsituatie nu en in de toekomst op het gebied van woonlasten, woonruimte en de verdeling van de woonruimte, duurzaamheid en de relatie tussen wonen, zorg en welzijn. 
 
De regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken. De veranderende huishoudensamenstelling (vergrijzing, combinatie wonen met zorg, alleenstaande ouders na echtscheiding), betaalbaarheid en toevoegen van het juiste aanbod vormen de opgaven. Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om oplossingen in de nieuwbouw te realiseren moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd, zowel huur als koop, zodat deze voor een ieder bereikbaar blijft of wordt. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment.
 
Voor de regio Alkmaar is de 'Doelgroep van beleid' de categorie inkomens tot € 48.000 (grens sociale koop) met daarbinnen nadruk op de categorie € 38.500 (grens sociale huur/huurtoeslaggrens). Bij nieuwbouw zal in ieder geval minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens € 681,02 (prijspeil 2013) en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot € 48.000) gerealiseerd moeten worden.
 
Planspecifiek
In het plangebied wordt één vrijstaande koopwoning gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende bestemmingsplan niet voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw. Wel wordt 30% sociale woningbouw gemeente breed nagestreefd. Daarnaast wordt aangesloten bij de ambitie voor het verdichten van het bestaande stedelijke gebied.
  
2.1.6 Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar
In de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' d.d. 7 februari 2019 hebben de gemeente in de regio Alkmaar een actueel inzicht in de woningmarkt en daarop gebaseerde woningbouwafspraken en -programmering opgenomen. Deze notitie vormt een actualisatie concretisering van de woningbouwafspraken zoals die onder andere in het RAP zijn vastgelegd. Hieruit volgt voor de gemeente Castricum in de periode 2018-2023 een woningbouwopgave van 750-1.000 woningen. In de perioden 2023-2028 en 2028-2030 bedraagt de woningopgave respectievelijk 300-550 en 150-250 woningen.
 
Het bouwprogramma (harde plannen) van Castricum voorziet in circa 120 woningen per jaar tot 2021 en in circa 55 woningen op de middellange termijn. Het bouwprogramma blijft achter op de behoefte, voor zowel de korte als de lange termijn. Op de korte termijn is er in de koopsector vraag naar rijwoningen en vrijstaande woningen.
 
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling maakt één nieuwe vrijstaande woning mogelijk. Daarmee wordt aangesloten bij de korte termijnvraag naar vrijstaande woningen in Castricum. De ontwikkeling is in lijn met de woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar.
   
2.1.7 Woonakkoord Regio Alkmaar
De Regio Alkmaar heeft samen met de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021- 2025 opgesteld. Hierin is aangegeven welke woonopgaven er liggen, wat de gewenste richting is en welke afspraken daarbij passen. De Regio Alkmaar bestaat uit zeven gemeenten: Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Uitgeest. Sinds 2011 maakt de regio afspraken over wonen. Eerst in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen (RAP 2011), later in het RAP 2016-2020, de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar, de Woningbouwafspraken en programmering Regio Alkmaar (2019) en de Woondeal Noord-Holland Noord (NHN).
  
Het Woonakkoord is een nieuw beleidsinstrument van de provincie Noord-Holland met als hoofddoel om voldoende woningen te realiseren. De provincie Noord-Holland vraagt in haar Woonagenda 2020-2025 aan regio’s om, samen met de provincie, woonakkoorden op te stellen, met daarin afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied. De provincie wil ook het verduurzamen van de woningvoorraad stimuleren en inspelen op het veranderde klimaat.
 
De Regio Alkmaar ziet het woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het woonakkoord is de opvolger van het instrument Regionale Actie Programma’s (RAP) en is tegelijkertijd in veel opzichten een voortzetting van bestaand beleid of eerdere regionale samenwerkingsafspraken. Het woonakkoord is een agenda met concrete afspraken en acties.
 
Samenvattend worden in het woonakkoord de volgende opgaven onderscheiden:
  • Tot 2030 worden jaarlijks minimaal 2.000 woningen toegevoegd.
  • Tot 2040 worden circa 25.000 - 33.000 woningen toegevoegd.
  • Aan alle segmenten is behoefte.
  • Versnelling van woningbouwrealisatie is essentieel.
  • Er wordt gezocht naar nieuwe locaties om versneld tot ontwikkeling te brengen.
  • De vinger wordt aan de pols gehouden om te zien of men voldoende woningen van het juiste type bijbouwt om aan de (toekomstige) vraag te voldoen.
  • De doorlooptijd van plan tot bouw is zeven tot vijftien jaar. In die tijd kan er (economisch) veel veranderen. De marktontwikkelingen worden gevolgd, zodat men waar nodig kan bijsturen.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling maakt één nieuwe vrijstaande woning mogelijk. Met onderhavige ontwikkeling wordt aangesloten bij het woonakkoord regio Alkmaar.
 
2.1.8 Woonvisie Castricum 2020-2025
Met de Woonvisie Castricum 2020-2025 schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Deze woonvisie houdt onder andere rekening met de kaders van het landelijk, provinciaal en regionaal woonbeleid. Voor de onderbouwing van deze woonvisie is gebruik gemaakt van het kwalitatieve woningmarktonderzoek voor de regio Alkmaar en het woningbehoefteonderzoek voor de gemeente Castricum uit 2018.
 
Er is een grote vraag naar woningen, koopprijzen lopen verder op en het woningaanbod daalt. Het zijn niet alleen starters die het moeilijk hebben door stijgende huizenprijzen en strengere leennormen, maar ook doorstromers zien minder mogelijkheden. Het is daarom belangrijk te zorgen voor een woningproductie die gelijke tred houdt met de demografische groei. Woningtypen en prijssegmenten moeten vraaggericht zijn voor alle inwoners uit Castricum: starters, doorstromers, gezinnen, senioren, en inwoners met een zorgvraag.
 
Om de woningbehoefte op de korte en middellange termijn tegemoet te komen, moeten er de komende jaren meer woningen worden gebouwd en bestaande plannen worden versneld. Om dit waar te kunnen maken heeft de gemeente Castricum samen met de gemeenten in de regio Alkmaar de ‘Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar’ gemaakt. Hierin zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het Regionaal Actie Programma (zie toelichting paragraaf 2.1.6) nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaan de gemeenten in de regio Alkmaar zich richten op realisatiecapaciteit. Hierbij wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente marktinformatie en huishoudensprognoses.
 
De regio Alkmaar ziet een vijftal opgaven:
  1. het bouwtempo moet stevig omhoog om de huidige druk op de markt het hoofd te bieden;
  2. flexibiliteit creëren in planvoorraad door adaptief te programmeren;
  3. inzet op de diversiteit in woonmilieus, waarbij drie subregio’s op basis van de verscheidenheid aan woonmilieus wordt gehanteerd: Alkmaar, Heerhugowaard/Langedijk en de BUCH-gemeenten;
  4. voorkomen van verdringing;
  5. inspelen op de langetermijnbehoefte.
De gemeente Castricum zet in op 30% sociale woningbouw bij nieuwbouw (categorie 1 en 2). Voor de komende jaren ligt de nadruk binnen het sociale segment vooral op de huursector. Hierbij moet het sociale/betaalbare koopsegment niet uit het oog verloren worden. Voor woningbouwprojecten die niet aan de eisen kunnen voldoen hanteert Castricum een vereveningsfonds.
 
Planspecifiek
In het plangebied wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Er wordt binnen het voorliggende bestemmingsplan niet voldaan aan de doelstelling van 30% sociale woningbouw. Daarom zal een bijdrage gedaan worden aan het vereveningsfonds. De ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie Castricum 2020-2025. 
 
2.1.9 Welstandsnota
Op 19 september 2013 heeft de raad van de gemeente Castricum de Welstandsnota 2013 vastgesteld. De welstandsnota heeft tot doel een effectief, controleerbaar en helder welstandstoezicht in te richten. In de welstandsnota formuleert de gemeente voor haar grondgebied haar beleid voor de ruimtelijke kwaliteit. Het geeft toetsingscriteria voor alle bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
 
Toetsing aan de welstandsnota vindt plaats aan de hand van gebiedscriteria. In dit kader worden de volgende gebieden onderscheiden:
  • welstandsvrije gebieden;
  • luwe welstandsgebieden;
  • reguliere welstandsgebieden;
  • bijzondere welstandsgebieden.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de niveaukaart uit de welstandsnota.
 
Fragment niveaukaart welstandsnota 2013
 
Het plangebied ligt volledig in een bijzonder welstandsgebied. Er zal in het kader van de omgevingsvergunning aangesloten worden bij de geldende gebiedscriteria. Navolgend worden de gebiedscriteria voor dit welstandsgebied gegeven.
 
Bijzonder welstandsgebied:
  • Ligging
    • rooilijnen van de hoofdmassa’s volgen de weg en verspringen enigszins ten opzichte van elkaar, bij rijen is de
    • rooilijn in samenhang;
    • gebouwen situeren op de belangrijkste openbare ruimte en zo nodig meerdere voorgevels geven;
    • bijgebouwen staan bij voorkeur uit het zicht en in ieder geval achter de voorgevelrooilijn.
  • Massa
    • de bouwmassa en gevelopbouw zijn evenwichtig, in balans met het dorpse karakter van het gebied en afgestemd op de oorspronkelijke bebouwingskenmerken (hoofdvorm en nokrichting);
    • gebouwen zijn individueel en afwisselend en hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw met een eenvoudige rechthoekige plattegrond;
    • een woning binnen een rij is deel van het geheel;
    • gebouwen hebben bij voorkeur een onderbouw van één laag met een kap;
    • de entree ligt bij voorkeur aan de belangrijkste openbare ruimte;
    • uitbreidingen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa;
    • gebouwen met bijzondere functies mogen afhankelijk van hun positie in het gebied afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm.
  • Architectonische uitwerking
    • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig, gevarieerd en evenwichtig en volgen het beeld van de dorpse bebouwing;
    • begane grondlaag afstemmen op geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel;
    • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen;
    • kozijnen, dakgoten, daklijsten, windveren en dergelijke zorgvuldig detailleren;
    • ramen zijn bij voorkeur staand of (verticaal) onderverdeeld;
    • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume.
  • Materiaal en kleur
    • materialen en kleuren zijn terughoudend en bij voorkeur traditioneel;
    • gevels in hoofdzaak uitvoeren in baksteen of natuursteen met hier en daar stuc- en siermetselwerkaccenten;
    • hellende daken dekken met (matte) keramische pannen en bij uitzondering met (natuurlijk) riet;
    • houtwerk schilderen in traditionele kleuren;
    • kleuren afstemmen op de omringende bebouwing.
 
2.2 Dusseldorperweg 28
De ontwikkeling van het plangebied betreft de realisatie van één vrijstaande woning, met bijbehorende uitritten, parkeervoorziening en tuinen. De planlocatie maakt in de huidige situatie deel uit van het perceel van Dusseldorperweg 28. De locatie is in gebruik als tuin bij de bestaande woning en de bebouwing betreft een garage. De vrijstaande woning zal op enige afstand van de woning aan de Dusseldorperweg 28 gerealiseerd worden. De woning wordt aan de Dampegheestlaan gebouwd en ook op deze weg ontsloten. Op het perceel is ruimte voor 3 parkeerplaatsen, daarmee wordt op eigen terrein in de benodigde parkeerplaatsen voorzien. De woning zal bestaan uit één bouwlaag met een kap, waarmee deze passend is in de omgeving. De goothoogte betreft maximaal 4 m en de bouwhoogte maximaal 9 m. 
   
De volgende afbeelding toont een situatietekening voor de toekomstige inrichting van het plangebied.
    
Situatietekeing, aanzichten en doorsnee beoogde situatie (Bron: RAAD Architecten, d.d.  3 april 2023) 
 
2.3 Ontsluiting en parkeren
Verkeersontsluiting
De ontsluiting van de woning in het plangebied loopt via een directe aansluiting op de Dampegheestlaan. De wegen rondom het plangebied en de aansluitende wegen zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h.
 
De gemeente Castricum gebruikt in de 'Nota parkeernormen 2020 Gemeente Castricum' de door de CROW opgestelde parkeerkencijfers als vertrekpunt. Hierbij is uitgegaan van koop, huis, vrijstaand', 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'. Als gevolg van het realiseren van een extra woning in het plangebied zal de verkeersgeneratie toenemen met gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Met deze geringe toename worden er geen problemen voorzien. De Dampegheestlaan en aansluitende wegen beschikken over voldoende capaciteit om deze geringe verkeerstoename op te vangen.
          
De wegen rondom het plangebied hebben een maximum snelheid van 30 km/u. De verkeersintensiteiten zijn beperkt, waardoor al het verkeer gebruik kan maken van dezelfde gebruiksruimte, dus auto’s, fietsers en voetgangers gemengd.
   
Parkeren
De gemeenteraad heeft op 2 december 2020 de nota Parkeernormen 2020 Castricum vastgesteld. In deze nota worden parkeernormen opgelegd aan nieuwe ontwikkelingen en functieveranderingen/-vergrotingen om te voorkomen dat dergelijke ontwikkelingen leiden tot een extra parkeerdruk op de omgeving. Voor Limmen wordt op basis van de Nota parkeernormen uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'.
 
De parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling zal in het plangebied worden opgelost. In de volgende tabel is weergegeven wat de parkeerbehoefte is van de ontwikkeling.
 
Woningtype
Aantal
Parkeernorm
Benodigd aantal parkeerplaatsen
Koop, huis, vrijstaand
1
2,3
2,3
Totaal (afgerond)
  3
   
Voor de vrijstaande woning zijn (afgerond) in totaal 3 parkeerplaatsen nodig. Deze kunnen volledig op eigen terrein worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeereis.
 
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat een bouwwerk als een woning uitsluitend gebouwd mag worden als in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden. Voor het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2020 van de gemeente Castricum of de rechtsopvolger(s) daarvan.
 
3 Milieu- en omgevingsaspecten
 
3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden: 
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk maximaal één woning en beslaat een oppervlakte van minder dan 200.000 m². Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken en de plaats van het project worden in toelichting hoofdstuk 1 en toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Gezien de omvang van het project, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gevoelige en kwetsbare gebieden.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 3. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
  
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting die gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
3.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van een woning. Woningen zijn aan te merken als gevoelige functies. Derhalve dient er beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze gevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt bepaald of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstand.
 
BedrijfAdresMilieucategorieRichtafstand (in gemengd gebied)Afstand bestemmingsgrens tot nieuwe woning plangebied
Bierbrouwerij DampegheestAchterweg 22210 m15 m
 
Kragten B.V. heeft een onderzoek bedrijven en milieuzonering uitgevoerd (Kragten B.V., 20230316-CAS001-RAP-BMZ 1.0, d.d. 16 maart 2023,  zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de geluidbelasting door omliggende milieubelastende functies op het plangebied en het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een akoestisch goed woon- en leefklimaat en of omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
  
Direct ten zuiden van het bouwplan is bierbrouwerij Dampegheest gelegen aan de Achterweg 22. Het bestaande bijgebouw ten oosten van de woning aan de Dusseldorperweg 28 wordt gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe woning. In de bestaande situatie is ter plaatse reeds bedrijvigheid aanwezig (Dusseldorperweg 22A en de brouwerij). Een brouwerij is niet als wijkgebonden voorziening aan te merken. Daarmee wordt deze specifieke locatie het best omschreven door de gebiedstypering voor ‘gemengd gebied’.
 
Voor de bedrijfsbestemmingen die ten zuiden van de planlocatie zijn gelegen (maximaal milieucategorie 2) geldt een richtafstand van 10 meter. De bierbrouwerij wordt daarmee op basis van het geldende bestemmingsplan gelijkgesteld aan een milieucategorie 2 bedrijf. Deze richtafstand geldt voor de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Onderstaande afbeelding geeft deze richtafstand weer, inclusief de planlocatie met het beoogde bouwvlak.
 
Richtafstand milieucategorie 2 (bron: kragten b.v.)
 
Uit de bovenstaande afbeelding blijkt dat de richtafstand van de percelen met de bestemming “bedrijf” reikt tot over de planlocatie. Binnen de richtafstand zijn echter geen gebouwen beoogd. De realisatie van de beoogde woning legt hiermee geen beperkingen op aan de bestaande bedrijvigheden. Daarnaast mag, op basis van de richtafstanden, ter plaatse van de beoogde woningen een aanvaardbaar leefklimaat verwacht worden.
 
Conclusie
Uit de uitgevoerde beoordeling blijkt dat de richtafstanden van de bedrijfspercelen ten zuiden van de planlocatie niet reiken tot over het beoogde bouwvlak. Er is derhalve sprake van voldoende ruimtelijke scheiding. Op basis van de richtafstanden mag ter plaatse van de beoogde woning een aanvaardbaar leefklimaat worden verwacht.
                    
3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft slechts beperkt effect op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een woning gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. In aanvulling daarop is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Met de NIBM-tool (en handleiding) kan op een snelle manier worden bepaald of een plan NIBM bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Aan de hand van de ingevulde tool (zie onderstaande afbeelding) kan worden geconcludeerd dat er geen nader onderzoek nodig is.
 
NIBM-tool (bron: Rijkswaterstaat)
 
Tevens is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 μg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 16,28 μg/m³ PM10, 8,14 μg/m³ PM2,5 en 12,83 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 en PM2,5. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
   
Conclusie
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
  
3.4 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
 
Het beschermen van geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zone worden toegestaan stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting. De Wgh stelt daarnaast ook dat bij de realisatie van nieuwe geluidsbronnen onderzocht moet worden of er geen nadelige effecten optreden voor geluidsgevoelige objecten. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
  
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Woningen worden in het kader van de Wet geluidhinder gezien als geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een weg, en eveneens niet binnen de geluidzone van een spoorweg. De wegen rondom het plangebied zijn 30 km/u wegen en zijn daarom niet geluidgezoneerd. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd.
     
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect geluid.
  
3.5 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen wat de kwaliteit van de bodem en het grondwater is, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Landview BV, 2023329, d.d. 24 maart 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
 
In het mengmonster van de bovengrond zijn lichte verhogingen van kwik, lood en som PAK geconstateerd. In de mengmonsters van de ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat door Landview voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde, bedrijfsmatige, gebruik, wonen met tuin.
 
Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Indicatief getoetst valt de ondergrond in de klasse 'altijd toepasbaar'.
 
Asbest
Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Op de grens van de locatie is een schuttingdeel van asbestverdacht materiaal aanwezig, deze bleek nog in goede staat. In de grond ter plaatse zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van asbest aangetroffen. Om cijfermatig uit te sluiten of er asbest in de bodem aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. Landview adviseert om een asbestonderzoek op dit deel van de locatie uit te voeren, wanneer de schutting wordt verwijderd. Indien in de te slopen bebouwing asbest is verwerkt, zal een asbestonderzoek conform NEN 5707 eveneens noodzakelijk zijn. Indien noodzakelijk zal ten tijde van de omgevingsvergunningaanvraag asbestonderzoek uitgevoerd worden.
   
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar.
 
(Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een langetermijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
 
Fragment risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron betreft twee gasleidingen op circa 1.000 m afstand van het plangebied. In de volgende tabel zijn de gegevens van de twee leidingen weergegeven. 
 
Leiding
Max. werkdruk (bar)
Diameter (inch)
1% letaliteitscontour
100% letaliteitscontour
A-562
66,20
24,02
315
140
W-571-01
40,00
12,76
140
70
  
Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de buisleidingen ligt. 
   
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
3.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Voor de realisatie van de vrijstaande woning zal de aanwezige bebouwing in de tuin verwijderd moeten worden. Er zijn geen openingen of scheuren aan de bebouwing zichtbaar die door beschermde diersoorten gebruikt kunnen worden. Er is dan ook geen vermoeden dat beschermde diersoorten hier gebruik van maken. De bomen in het plangebied worden niet gekapt. Een quickscan Wet natuurbescherming kan achterwege blijven. De initiatiefnemer zal bij uitvoering van de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwe woning de zorgplicht in acht nemen om overlast c.q. het storen van al dan niet beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabij gelegen Natura 2000 gebied ligt op circa 2,5 km afstand. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. De bouwwerkzaamheden zijn zeer beperkt van omvang en de woning zal voldoen aan de BENG normen en daarmee gasloos worden. Een Voortoets, 'nee, tenzij' -toets is niet noodzakelijk. Om aan te tonen dat er geen sprake is van significante stikstofdeposittie is stikstofberekening met behulp van de AERIUS-calculator uitgevoerd (Gemeente Castricum, 10 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3a en 3b).
Bij onderhavige ontwikkeling wordt één nieuwe woning gebouwd en wordt de huidige garage gesloopt. Daarom is gekozen als worst case benadering de inspanningen in te voeren die vergelijkbaar zijn aan het bouwen van twee woningen, in bijlage 3b wordt nader ingegaan op de gebruikte uitgangspunten. Er zijn voor de gebruiksfase en de bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Er is voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot stikstofdepositie dan ook geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd.     
 
Houtopstanden
Op het erf van Dusseldorperweg 28 in Limmen zijn plannen voor sloop en nieuwbouw. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de bomen in de nabijheid. Daarom is er behoefte aan informatie over de bomen en de invloed van de werkzaamheden op de bomen. Hiervoor is een bomen effect analyse uitgevoerd (Groenadvies Amsterdam bv, P23011, d.d. 23 maart 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). In de beoogde ontwikkeling zijn geen kapwerkzaamheden voorzien. Uit het onderzoek kan het onderstaande worden geconcludeerd en geadviseerd.
 
Kroonschade realisatie nieuwbouw
Voor het realiseren van de nieuwbouw volstaat het om de takken in te korten die binnen de contour groeien, met een marge om materialen op hoogte te brengen en te kunnen monteren. De gesteltakken (de dikste takken die direct vanuit de stam groeien) kunnen ongemoeid blijven. De laagste zijtakken (die vanuit de gesteltakken groeien) zijn dunner en kunnen door een deskundige boomverzorger worden gesnoeid.
 
Dit heeft als consequentie dat er niet met een telescoopkraan door de kroon heen gehesen kan worden. Naar zeggen van de opdrachtgever wordt dit ook niet beoogd. De bast van het kaal gesnoeide deel van de gesteltak mag niet beschadigd raken. Het is daarom noodzakelijk de gesteltak voor de duur van de werkzaamheden in te wikkelen met enkele lagen jute.
  
Wortelschade bij de realisatie van de nieuwbouw
Langs de fundering groeien wortels die gespaard moeten blijven. Dit betekent dat de muren bij het slopen naar binnen getrokken moeten worden. Er wordt geadviseerd voor de zekerheid een houten ommanteling om de stam te plaatsen. De planken mogen de stam en de wortelaanzetten niet direct raken. Dit kan worden voorkomen door eerst een drainbuis om de stam te wikkelen.
 
De fundering moet aan de binnenkant van de garage worden vrij gegraven en daarna voorzichtig naar binnen worden getrokken. Solitaire wortels tot ø 3 cm mogen recht worden afgeknipt. Dikkere wortels en wortelbundels moeten worden gespaard. Desnoods moet de fundering hier eerst met een stootijzer worden losgewrikt.
 
Binnen 5 meter van de bomen 3 en 4 mag niet over onbeschermde bodem worden gereden (met uitzondering van de gesloopte garage). Hier mogen ook geen materialen worden opgeslagen. De wortels in deze zone moeten gespaard blijven om onvermijdelijke schades aan de kant van de garage te compenseren.
 
Er zal aan deze voorwaarden worden voldaan, aanpassing van het ontwerp en verwijdering van bomen is niet noodzakelijk.
 
Aanleg inrit
Om de boom duurzaam te behouden is het uitgangspunt dat er geen beworteling beschadigd raakt tijdens de werkzaamheden, maar ook bij het dagelijks gebruik na de aanleg. Hiervoor wordt in het onderzoek geadviseerd de volgende randvoorwaarden te hanteren:
  • Geen ontgravingen/graafwerkzaamheden toestaan binnen 4,5 meter gemeten vanuit het hart van de stam.
  • Handmatig kan het gras worden verwijderd.
  • Hierop kan een laagje zoet, grof zand worden aangebracht van circa 5 cm.
  • Op dit zand kan vervolgens een drukverdelende constructie aangebracht worden, bijvoorbeeld door betonplaten te plaatsen.
 
Conclusie
Het bouwen van een woning op het perceel Dusseldorperweg 28 te Limmen is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden (soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden). Ten aanzien van de bomen zal voldaan worden aan de voorwaarden. Aanpassing van het ontwerp en verwijdering van bomen is niet noodzakelijk.
 
3.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Op 6 oktober 2011 is de Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum. Voor het gehele grondgebied van Castricum is daarbij op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief (bekende en te verwachten archeologische waarden), die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt waar archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en zo ja, welke onderzoekeisen en ontheffingen daarbij gelden.
 
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden te plaatse van de beoogde vrijstaande woning de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Uit deze dubbelbestemming volgen onderzoeksplichten voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm vanaf het maaiveld.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de maatregelenkaart.
 
Fragment maatregelenkaart archeologie
  
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in een categorie 2 gebied. Voor dit gebied geldt dat bij bodemingrepen groter dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Deze grenzen worden in de beoogde situatie niet overschreden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen archeologisch onderzoek nodig is. Om de archeologische waarden te beschermen zijn in onderhavig bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.
 
Er kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen zijn voor het voorliggende plan.
    
3.9 Waterhuishouding
 
3.9.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2022-2027
In het waterprogramma 2022 - 2027 presenteert het Hoogheemraadschap de koers voor de periode van 2022-2027 en de opgaven waar ze aan werken. Met dit waterplan zorgt het hoogheemraadschap voor voldoende, gezond en schoon water om van te leven, er te werken en te recreëren, voor mens, dier en natuur.
 
Het maatschappelijk belang van water neemt steeds verder toe door klimaatverandering, drukte in de fysieke leefomgeving en toenemend watergebruik. Daardoor is er ook steeds meer aandacht en belang bij het waterbeheer. Het Hoogheemraadschap wilt samenwerken met belanghebbenden in Noord-Holland. Dit doen ze in een context van toenemende complexe vraagtukken op het gebied van klimaat, technologie en maatschappij. De samenleving wil steeds meer zaken in dezelfde beperkte ruimte. Dit vraagt om een goede afstemming van belangen in de ruimtelijke ordening en ook het borgen van het waterbelang daarin.
 
3.9.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
      
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak zonder vergunning is toegestaan indien de verhardingstoename minder dan 800 m² bedraagt, de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken. In de beoogde situatie wordt het bestaande bijgebouw  gesloopt en hiervoor in de plaats wordt de vrijstaande woning gerealiseerd. In de huidige situatie is er sprake van een verhard oppervlakte van 57 m² en in de beoogde situatie zal deze toenemen tot 60 m². Er is met het voorgenomen initiatief slechts sprake van een beperkte toename aan verhard oppervlak. De vrijstellingsgrens wordt niet overschreden en hiermee is watercompensatie niet aan de orde.
     
Watergangen en waterkeringen
Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Daarnaast zijn in de omgeving enkele watergangen of greppels aanwezig. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
De woning zal voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het rioolsysteem. Het hemelwater vanaf de woning wordt afgekoppeld van het riool en zal in de bodem infiltreren en/of afgevoerd worden naar het oppervlaktewater in de omgeving.
 
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect waterhuishouding.
 
3.10 Duurzaamheid
De gemeente Castricum heeft haar doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid opgenomen in de 'Standaardeisen Duurzaam Omgeven' uit 2006. Doel hiervan is om bij nieuwbouw, herinrichting en beheer van de gebouwde omgeving een duurzame kwaliteitssprong te maken. Onder 'Duurzaam Omgeven' verstaat de gemeente een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren van de gebouwde omgeving die primair is gericht op het bevorderen van een aantrekkelijke en gezonde omgeving om in te wonen en werken. De standaardeisen beschrijven drie ambitieniveaus: een Basisniveau, een Plusniveau en een Topniveau. De gemeente stelt zich ten doel minimaal het Basisniveau te realiseren en waar mogelijk het Plusniveau. Het Basisniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Pass' of 15% lager dan de EPC-norm. Het Plusniveau is gelijk aan BREEAM-niveau 'Very Good' of 25% lager dan de EPC-norm.
 
De gemeente Castricum heeft daarnaast de ambitie om op termijn energieneutraal te zijn. Om dit doel te realiseren zal de gemeente haar ambitie overbrengen op initiatiefnemers. Hierbij kan het Servicepunt Duurzame Energie (www.servicepuntduurzameenergie.nl), een externe en onafhankelijke partij, als adviseur optreden.
 
In navolgend schema is samengevat welke duurzaamheidseisen de gemeente stelt.
  
 
Planspecifiek
Bij het ontwerp van het plan wordt aan een groot aantal van de hiervoor genoemde maatregelen invulling gegeven, zoals de minimalisering van de verharding en voor zover mogelijk een zongerichte verkaveling. De woning zal daarnaast voldoen aan de, sterk opgevoerde, eisen van het Bouwbesluit 2012, waarin verplicht wordt dat woningen aardgasvrij gebouwd worden. Daarom worden er duurzame installaties toegepast. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen en onderhoudsarme materialen. Tot slot zal er een groene tuin worden gerealiseerd.
  
4 Toelichting op de regels
4.1 Opzet regels
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
4.2 Nadere toelichting regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo, het Bor,  het bestemmingsplan 'Kern Limmen' en het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' van de gemeente Castricum.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Voor de bestemmingsregels is aangesloten bij de bestemmingsregels uit het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom'. Op enkele plaatsen zijn de regels aangepast of aangevuld, zodat ze aansluiten bij de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Zodoende is een regeling ontstaan die zoveel mogelijk overeenkomt met het bestemmingsplan 'Limmen - Zandzoom' en die uiteraard past binnen het juridische kader van dat plan. Deze regelingen zijn toegepast op onderhavige ontwikkeling (en geldend bestemmingsplan) en waar nodig aangepast of aangevuld. In het bestemmingsplan komen drie bestemmingen voor, te weten:
  • Tuin (artikel 3);
  • Wonen (artikel 4);
  • Waarde - Archeologie - 1 (artikel 5). 
  • Waarde - Archeologie - 2 (artikel 6). 
Artikel 3 Tuin
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld acht de gemeente het wenselijk om op delen van de erven geen gebouwen toe te staan. Over het algemeen betreft dit het deel van het erf tussen de voorgevel en de openbare weg. Aan dit gedeelte van het erf is de bestemming 'Tuin' toegekend. Parkeervoorzieningen zijn toegestaan binnen deze bestemming.
   
Artikel 4 Wonen
Aan de woning is de bestemming 'Wonen' toegekend. Daarin begrepen zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Hiervoor gelden de algemene regels zoals die in de gemeente worden gehanteerd. Deze houden in dat ten hoogste 50 m² van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor beroepen en bedrijven aan huis mogen worden benut. Het moet gaan om activiteiten die niet veel verkeer aantrekken en die geen of weinig hinder voor hun omgeving veroorzaken. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van deze laatste bepaling. In artikel 10 van de regels zijn de bepalingen voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximum goot- en bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van 75 m² gebouwd worden.
           
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Binnen het plangebied is aan de oostzijde een klein gebied gelegen met een lagere archeologische verwachtingswaarde. Deze gronden zijn voorzien van de bestemming  'Waarde-Archeologie - 2' en zijn bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
De bepaling bevat een algemene regel dat een bouwwerk als een woning uitsluitend gebouwd mag worden als in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden. Voor het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2020 van de gemeente Castricum of de rechtsopvolger(s) daarvan.
   
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene regel omtrent strijdigheid met het bestemmingsplan en regels over aan huis verbonden bedrijfs- of beroepsactiviteiten en een Bed & Breakfast.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat algemene afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van maten, bouwgrenzen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
 
Artikel 13 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Bro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
        
Participatie
De initiatiefnemer is in overleg gegaan met de omwonenden, deze hebben geen bezwaar tegen de voorgenomen plannen voor het realiseren van een extra woning aan de Dampegheestlaan. Op 8 februari 2022 hebben de omwonenden akkoord getekend voor het plan.
  
5.1.1 Vooroverleg
Het ontwerp bestemmingsplan is toegestuurd in het kader van het zogenaamde vooroverleg artikel 3.1.1. Bro. Er zijn geen reacties ontvangen.
 
5.1.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 november 2023 tot en met 3 januari 2024 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
 
5.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek   
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld. Hiermee zijn de kosten anderzins verzekerd en is het ruimtelijke plan financieel uitvoerbaar.