direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijksweg 68
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BPL21Rijksweg68-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Langs de Rijksweg is ter plaatse van nummer 68 een perceel aanwezig waarop vervallen bebouwing aanwezig is dat geruime tijd leeg staat. Op het perceel zijn de adressen Rijksweg 68, 68A, 68B en 68C aanwezig. Het perceel leent zich voor een herontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om twee vrijstaande woningen mogelijk te maken die worden gerealiseerd ter vervanging van de bestaande bebouwing. De vigerende bestemming 'Dienstverlening' komt hiermee te vervallen ten behoeve van een woonbestemming.

Aan het voorliggende bestemmingsplan ligt een conceptaanvraag ten grondslag waarop door de gemeente Castricum is gereageerd dat het initiatief onder voorwaarden aanvaardbaar is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld met inachtneming van de gestelde voorwaarden.

1.2 Plangebied

De planlocatie is gelegen op de hoek van de Rijksweg (westzijde) en de Enterij (noordzijde). Aan de oost- en zuidzijde grenst de locatie aan woonbestemmingen. De navolgende afbeeldingen tonen het aanzicht vanaf de Rijksweg en de Enterij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPL21Rijksweg68-ON01_0001.jpg"

Afbeelding: aanzicht vanaf de Rijksweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPL21Rijksweg68-ON01_0002.jpg"

Afbeelding: aanzicht vanaf de Enterij

De navolgende afbeelding toont de bestaande situatie vanuit de lucht waarbij de planlocatie is aangegeven met een blauw kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPL21Rijksweg68-ON01_0003.jpg"

Afbeelding: luchtfoto van de planlocatie en omgeving (bron: www.kadastralekaart.com)

1.3 Planbeschrijving

1.3.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is er een volume aanwezig waarin in het recente verleden woningen plus bedrijfsruimte aanwezig waren. Aan de oostzijde van de bebouwing is het perceel verhard. Het perceel wordt ontsloten op de Enterij. De bebouwing is verouderd en inmiddels niet meer in gebruik. De huidige uitstraling van het perceel doet afbreuk aan de omgeving.

1.3.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt de bebouwing vervangen door maximaal twee vrijstaande woningen. De navolgende afbeelding toont de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPL21Rijksweg68-ON01_0004.jpg"

Afbeelding: nieuwe situatie

Het noordelijke perceel krijgt een iets kleinere omvang dan het zuidelijke. Dit komt doordat beide percelen moeten worden ontsloten op De Enterij en er ruimte nodig is voor een lange oprit naar het zuidelijke perceel toe. Beide percelen bieden ruimte voor minimaal twee parkeerplaatsen. Door de lange oprit van minimaal 15 meter kunnen er drie auto's achter elkaar worden geparkeerd (er staan er nu twee ingetekend). Zie voor de parkeertoets 2.4.5.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Vigerend is het bestemmingsplan ‘Kern Limmen’ welke is vastgesteld op 7 april 2011. Tevens is het bestemmingsplan ‘Standplaatsen, Terrassen en Parkeren’ van toepassing, welke is vastgesteld op 8 juni 2017.

1.4.1 Bestemmingsplan Kern Limmen

De planlocatie heeft de enkelbestemming Dienstverlening, waarvan een gedeelte een bouwvlak heeft. De gronden zijn bestemd voor dienstverlening, wat is gedefinieerd als: 'het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen'. Tevens zijn daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeer- en groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven toegestaan.

Gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak. Voor het bouwvlak is geen maximaal bebouwingspercentage gesteld. De goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 9 meter.

Tevens is de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 van toepassing. Deze regelt bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De grens voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is gesteld op 500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPL21Rijksweg68-ON01_0005.jpg"

Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan. De bedrijfsbestemming ten zuiden van de projectlocatie is met een partiële herziening (Raparatieplan Castricum) bestemd als Wonen.

1.4.2 Standplaatsen, Terrassen en Parkeren

Het bestemmingsplan bepaalt dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet kan worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand zal worden gehouden. De parkeerbehoefte wordt bepaald met behulp van de Nota Parkeernormen Castricum 2020. In paragraaf 2.4.5 wordt onderbouwd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op het perceel.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan 'Rijksweg 68' is vervat in:

  • de verbeelding, waarop de bestemmingen van de in het plan gelegen gronden en bijbehorende verklaringen zijn aangegeven;
  • de planregels, waarin bepalingen zijn opgenomen over de inhoud van de bestemmingen en bepalingen omtrent het gebruik van gronden en de toelaatbaarheid van bebouwing.

Het bestemmingsplan gaat verder vergezeld van deze toelichting, waarin de opzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en verantwoord. Ook worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld, alsmede de resultaten van inventarisatie en onderzoek. Tot slot worden de resultaten van inspraak en overleg in deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende.

De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fietsen wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die
worden gemaakt.

Hetgeen hiervoor is beschreven vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Voorliggende herontwikkeling is een voorbeeld van binnenstedelijke ontwikkeling waarbij met het oog op duurzaamheid en de vraag naar specifieke woningen is ontworpen. Binnenstedelijk bouwen is in lijn met de actuele discussie over het gebruik van het gevoelige buitengebied. Met binnenstedelijke ontwikkelingen blijft het buitengebied gespaard. De ontwikkeling is in lijn met het NOVI.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. De met dit bestemmingsplan beoogde realisatie van twee woningen wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het recente verleden waren er immers al woningen aanwezig. Het doorlopen van de ladder is daarom niet aan de orde. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient echter te voldoen aan een behoefte die dient te worden gemotiveerd (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In voorliggend geval kan worden aangetoond dat er een grote behoefte is aan de realisatie van woningen. In paragraaf 2.3.2 wordt hier verder op ingegaan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen
economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie
Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert
ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst
vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en
leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor
een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

Leefomgeving

  • a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust
    worden ingericht.
  • b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
  • c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

Gebruik van de leefomgeving

  • a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
  • b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
  • c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op
    klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering
    van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.
  • d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op
(een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • a. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat,
    waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  • b. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • c. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • d. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • e. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Het voorliggende initiatief zorgt voor de toevoeging van burgerwoningen waarmee de kern Limmen wordt versterkt. De planlocatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied waardoor het gevoelige landschap buiten de kern wordt ontzien. Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsvisie NH2050 ruimte biedt voor de realisatie van woningen op deze locatie.

2.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.

Genoemde kernkwaliteiten worden door het plan niet aangetast. De planlocatie ligt in het bestaand stedelijk gebied waarbij het is ingesloten door stedelijke functies. De locatie is gelegen op een strandwal: de Kennemerstraatweg/Herenweg. Door voorliggende ontwikkeling vindt er echter geen aantasting plaats van deze strandwal.

2.2.3 Omgevingsverordening NH2020

Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

Relevant is artikel 6.3 dat bepaalt dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze in overeenstemming is met de in de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Het voorliggend initiatief is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en wordt derhalve niet beperkt door voorliggend artikel. Desalniettemin wordt in paragraaf 2.3.2 ingegaan op de regionale behoefte.

2.2.4 Woonagenda 2020-2025

De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de
komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal
ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord
‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed
functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland,
maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.

De provincie wil ruimte bieden voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik. De
speerpunten richten zich op een woning voor iedereen:

  • a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
  • b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
  • c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.

En tevens richt het zich op gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Richtinggevende principes zijn o.a.:

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde
    onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • 3. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.

De regionale afstemming gebeurt thans via de Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP), welke op basis van de Woonagenda 2020-2025 op den duur zullen worden vervangen door de Woonakkoorden.

De woningen die met voorliggend plan wordt mogelijk gemaakt komt tegemoet aan de grote vraag naar woningen. Op het regionale beleid wordt in paragraaf 2.3 in gegaan.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013 - 2020

De regio Alkmaar bestaat uit de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer. De gemeenten en woningmarktpartijen in deze regio werken intensief samen en maken afspraken over ieders rol op het terrein van wonen. In dit kader is de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 vastgesteld door de acht gemeenteraden. De regionale woonvisie is opgesteld om als kader te kunnen dienen voor lokale woonvisies van de gemeenten en om richting te geven voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte gelaten om op de lokale behoefte in te spelen.

Het uitgangspunt is om in te spelen op de daadwerkelijke behoeftes en mogelijkheden van de klant en de ontwikkelende partij. Tegelijk wil de regio waarborgen dat woningbouwplannen kwalitatief bijdragen aan de lokale voorraad. De regio stelt daarom dat ontwikkelende partijen en gemeenten gezamenlijk moeten zoeken naar het optimale bouwplan. De regio Alkmaar hanteert bij nieuwbouw regionaal een percentage van minimaal 30% sociale woningbouw, maar dit mag/kan per gemeente hoger of lager uitvallen. Ook kan dit variëren tussen huur, dan wel koop, mits regionaal afgestemd.

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen waardoor ontwikkeling van een percentage sociale woningbouw niet aan de orde is.

2.3.2 Regionaal Actieprogramma regio Alkmaar 2016 - 2020

In het RAP is aangegeven dat voor de nieuwbouwprogrammering de actuele provinciale prognose voor demografie en woningbouw en andere recente prognoses worden gehanteerd. Uitgangspunt is daarbij dat iedere gemeente in de regio Alkmaar de lokale uitbreidingsbehoefte kan faciliteren. De nieuwbouwprogrammering is flexibel om zo jaarlijks goed mogelijk te kunnen aansluiten bij de vraag. Bij de prognose wordt een bandbreedte gehanteerd waarbij afwijkingen zowel aan de bovenkant als de onderkant mogelijk zijn. Met de harde plancapaciteit wordt de actuele uitbreidingsbehoefte ingevuld. Hieruit blijkt dat conform afspraak rekening wordt gehouden met een overloop vanuit de MRA, waar de woningmarkt zeer oververhit is. De voorkeur wordt gegeven aan woningen op inbreidingslocaties en in de nabijheid van voorzieningen. In voorliggend geval is sprake van beide. Verder wordt het belang van sociale- en middeldure huurwoningen en levensloopbestendige woningen in het RAP benadrukt.

In maart 2019 hebben de colleges in Regio Alkmaar de notitie Woningbouwafspraken en programmering vastgesteld. De regionale woningbouwafspraken zijn na intensief overleg tussen de regiogemeenten, de provincie en de Woningmakers onder begeleiding van adviesbureau Companen tot stand gekomen.

Met deze notitie Woningbouwafspraken en programmering zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het RAP nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaat Regio Alkmaar zich meer richten op realisatiecapaciteit. Hierbij wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente marktinformatie en huishoudensprognoses. Het RAP en de notitie Woningbouwafspraken en programmering, hebben aan de basis gelegen van de Woonvisie Castricum 2020 - 2025. Zie hiervoor paragraaf 2.4.2.

Uit de provinciale Monitor Woningbouw 2020 blijkt dat een groot deel van de woningbehoefte in de regio Alkmaar tot 2040 hard is. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het voldoen aan de volledige woningbehoefte door ook zachte plancapaciteit te benutten. Bovendien zorgt de ontwikkeling voor doorstroming op de woningmarkt waarmee ruimte wordt gerealiseerd in het goedkopere segment.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030

In de structuurvisie zijn speerpunten en beleidscriteria geformuleerd. Belangrijke uitgangspunten voor het voorliggende initiatief zijn het vergroten van de woningvoorraad om doorstroming te bevorderen en dan met name door te bouwen op inbreidingslocaties. Belangrijke doelgroepen daarbij zijn jongeren en ouderen.

Het voorliggende initiatief betreft een inbreiding waarbij de woningen onder meer geschikt zijn voor jonge gezinnen. Het initiatief is niet in strijd met de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPL21Rijksweg68-ON01_0006.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit de structuurvisiekaart, planlocatie aangegeven met een gele pijl

2.4.2 Woonvisie Castricum 2020 - 2025

In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Castricum. Om de woningbehoefte op de korte en middellange termijn tegemoet te komen, moeten er de komende jaren meer woningen worden gebouwd en bestaande plannen worden versneld. Om dit waar te kunnen maken heeft de gemeente Castricum samen met de gemeenten in Regio Alkmaar en de Woningmakers de ‘Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar’ gemaakt. Hierin zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het Regionaal Actie Programma nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaan de gemeenten in Regio Alkmaar zich richten op realisatiecapaciteit. Hierbij wordt steeds gebruikgemaakt van de meest recente marktinformatie en huishoudensprognoses.

Regio Alkmaar ziet een vijftal opgaven:

  • 1. Het bouwtempo moet stevig omhoog om de huidige druk op de markt het hoofd te bieden.
  • 2. Flexibiliteit creëren in planvoorraad door adaptief te programmeren.
  • 3. Inzet op de diversiteit in woonmilieus, waarbij drie subregio’s op basis van de verscheidenheid aan woonmilieus wordt gehanteerd: Alkmaar, Heerhugowaard/Langedijk en de BUCH gemeenten.
  • 4. Voorkomen van verdringing.
  • 5. Inspelen op de langetermijnbehoefte.

Kwantitatief

In Castricum zijn er, afhankelijk van het scenario, jaarlijks tussen de 150 en 200 woningen nodig tot 2023. Na 2023 neemt de jaarlijkse vraag af tot tussen de 60 en 110 woningen per jaar. Een doorrekening van de plannen die zijn opgenomen in www.plancapaciteit.nl levert de woningbouwprogrammering naar realisatiecapaciteit op. Hieruit volgt dat er de komende jaren woningen nodig zijn om aan de vraag te voldoen.

De doorstroming in de woningvoorraad wordt de komende jaren belemmerd doordat de gewenste woningen beperkt beschikbaar komen. Deze woningen zitten voor een groot deel in de bestaande voorraad. Om de doorstroming te bevorderen zullen er koopwoningen en vrije sector huurwoningen moeten worden toegevoegd.


Kwalitatief

Het zijn niet alleen starters die het moeilijk hebben door stijgende huizenprijzen en strengere leennormen, maar ook doorstromers zien minder mogelijkheden. Om aan de woningbehoefte op de korte en middellange termijn tegemoet te komen, moeten er de komende jaren meer woningen worden gebouwd en bestaande plannen worden versneld. Om dit waar te kunnen maken heeft de gemeente Castricum samen met de gemeenten in Regio Alkmaar en de Woningmakers de ‘Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar’ gemaakt (zie 2.3.2). Hierin zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het Regionaal Actie Programma nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaan de gemeenten in Regio Alkmaar zich richten op realisatiecapaciteit. Zo moet het bouwtempo stevig omhoog en moet worden ingezet op een diversiteit aan woonmilieus.

Starters hebben behoefte aan betaalbare koopwoningen, gezinnen hebben behoefte aan woningen van €250.000,- en meer en senioren hebben een sterke voorkeur voor relatief luxere koop- en vrijesector huurappartementen. De voorliggende vrijstaande woningen zijn vooral bestemd voor de doelgroep van (jonge) gezinnen. Hiermee zorgt het voor het vrijkomen van woningen (vooral rijwoningen) in de bestaande voorraad voor jonge huishoudens. Onderhavig initiatief draagt (mede door het hogere prijssegment) bij aan de ambities zoals gesteld in de gemeentelijke woonvisie.

2.4.3 Welstandsnota

Ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit heeft de gemeente Castricum de Welstandsnota 2013. In deze nota is de gemeente onderverdeeld in gebieden, die weer zijn onderverdeeld in welstandsniveaus. De niveaus zijn: welstandsvrij, welstandsluw, regulier niveau en een bijzonder niveau. De projectlocatie is gelegen in een bijzonder welstandsgebied. De linten van Limmen bestaan uit gevarieerde en veelal vooroorlogse bebouwing langs groene straten. Uitzonderingen zijn de verspreid voorkomende clusters seriematige woningen, zoals aan de Kerkweg.

De waarde is gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met overwegend kleinschalige bebouwing. Bouwwerken zijn door hun ligging, vorm en bouwperiode cultuurhistorisch
waardevol. Criteria zijn gebaseerd voor het behouden van de ruimtelijke kwaliteit.

Bij de verdere uitwerking van het initiatief zal aandacht worden besteed aan de criteria, zodat wordt voldaan aan de welstandseisen.

2.4.4 Masterplan Inbreidingen

In de vergadering van 5 maart 2020 heeft de gemeenteraad van Castricum de ‘Oplegnotitie actualisatie van het masterplan inbreidingen’ vastgesteld. De oplegnotitie is een actualisatie van het Masterplan Inbreidingen 2009. Dit plan uit 2009 geeft een overzicht van locaties waar binnen de bebouwde kom van Akersloot, Bakkum, Castricum en Limmen, nog woningbouw mogelijk is. De wijzigingen ten opzichte van het Masterplan Inbreidingen 2009 zijn zeer beperkt.

De uitgangspunten uit 2009 zijn ongewijzigd:

  • het openhouden van het landelijk gebied door daar waar mogelijk woningbouw binnen de kernen te realiseren via intensiveren, combineren en transformeren;
  • niet bouwen in parken en het stedelijk groen.

De voorliggende planlocatie is niet opgenomen als specifieke ontwikkellocatie in de notitie. Echter, de locatie is gelegen binnen de kern waardoor het buitengebied wordt open gehouden. Daarnaast betreft het geen park of stedelijk groen. Hiermee wordt er voldaan aan de voorgenoemde uitgangspunten. De Rijksweg in Limmen is de doorgaande route naar Heiloo. Deze route is geen onderdeel van de historische structuur van de kern. De Rijksweg vormt een aaneenschakeling van diverse soorten bedrijven en woningen. Met name langs de westzijde van de Rijksweg zijn diverse voormalige bedrijfslocaties na verhuizing of beëindiging van het bedrijf vrijgekomen en bebouwd met woningen. De aard van de nog aanwezige bedrijvigheid maakt het aannemelijk dat in de toekomst meer bedrijven zullen verhuizen en het gebied geleidelijk aan volledig zal veranderen in woongebied. De voorliggende ontwikkeling sluit hiermee beleidsmatig aan bij het Masterplan Inbreidingen.

2.4.5 Nota Parkeernormen 2020

De Nota Parkeernormen 2020 vervult een rol in het ruimtelijk toetsingskader voor nieuwbouw- en transformatieontwikkelingen. Aan de hand van deze nota wordt het aantal parkeerplaatsen voor auto’s bepaald dat aangelegd en in stand gehouden moet worden. Aan te leggen parkeerplaatsen moeten voldoen aan kwalitatieve eisen die de bruikbaarheid van de parkeerplaatsen waarborgen.

Ten aanzien van haar parkeernormenbeleid hanteert de gemeente Castricum de volgende uitgangspunten.

  • In iedere nieuwbouw- of transformatieontwikkeling is sprake van een bepaalde behoefte aan parkeerplaatsen. Aan de hand van deze nota parkeernormen wordt de omvang van deze behoefte bepaald.
  • Nieuwbouw- en transformatieontwikkelingen mogen niet leiden tot een dusdanige verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte waardoor bewoners hun auto niet meer kunnen parkeren.
  • De gemeente Castricum streeft naar een flexibel parkeernormenbeleid. Deze flexibiliteit uit zich in de wijze waarop de parkeernormen worden toegepast en niet in de hoogte van de parkeernormen.
  • Bedachte parkeeroplossingen zijn toekomstbestendig en leiden niet tot parkeeroverlast in de toekomst.

Limmen is ingedeeld in de stedelijkheidsgraad 'Weinig tot niet stedelijk'. Daarnaast valt Limmen in 'Rest bebouwde kom'. De bandbreedte die voor deze locatie moet worden aangehouden is gemiddeld.

In bijlage 2 van de nota staan de parkeernormen opgenomen. Een vrijstaand koophuis heeft op deze locatie een parkeereis van 2,3. Per woning bestaat er een afgeronde parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen. Hiervoor is voldoende ruimte op de woonpercelen. De lange oprit van minimaal 15 meter naar het zuidelijke perceel biedt ruimte aan 3 parkeerplaatsen. Conform bijlage 6 van de Nota Parkeernormen 2020 telt dit als 2,3 parkeerplaatsen. Aan de Nota Parkeernormen 2020 kan worden voldaan.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk worden de verschillende relevante ruimtelijke- en milieuaspecten behandeld. Per aspect wordt beoordeeld of de voorliggende ontwikkeling die met het bestemmingsplan wordt beoogd ruimtelijk aanvaardbaar is.

3.1 Water

3.1.1 Algemeen

In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.


Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

3.1.2 Provinciale Watervisie 2021

Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid
en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is vastgelegd in de Watervisie 2021.

De Watervisie is een integraal onderdeel van het omgevingsbeleid. Er worden doelen gesteld voor primaire en regionale waterkeringen. Bij dijkversterkingen die tot 2021 plaatsvinden wordt toegezien op een goede ruimtelijke inpassing. In voorliggend geval is geen sprake van een waterkering waarop of waarbij wordt gebouwd.

3.1.3 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.


Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

3.1.4 Watertoets

Voor de ontwikkeling is een digitale watertoets gedaan via www.dewatertoets.nl. Deze watertoets is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit de watertoets volgt dat de korte procedure wordt gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen.

Verharding en compenserende maatregelen

Er geen / slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van de verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.


Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.

Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Binnen het plan is geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Geadviseerd wordt om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen.

Tevens wordt geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Conclusie

Met de adviezen die uit de digitale watertoets volgen zal rekening worden gehouden bij de verdere planontwikkeling. Het aspect waterhuishouding staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Milieu

3.2.1 Besluit milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het voorliggende plan zou kunnen worden geschaard onder D11.2: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In kolom 2 wordt onder andere genoemd dat het moet gaan om 2000 woningen of meer.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.

Gelet op de aanwezigheid van de bestaande bebouwing waarin dienstverlenende functies zijn toegestaan en waarin tevens woningen aanwezig waren, afgezet tegen de realisatie van twee burgerwoningen, wordt beoordeeld dat geen sprake is van de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject en daarom ook geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. De ruimtelijke context is een omgeving waar veel woningen aanwezig zijn en waarin voorliggende ontwikkeling zich derhalve goed in voegt.

3.2.2 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Omdat er in het voorliggende geval sprake is van de realisatie van een woonbestemming is er bodem- en asbestonderzoekonderzoek uitgevoerd door Landview. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een niet-verdachte locatie. De hypothese voor het onderzoek is echter, dat er licht verhoogde gehalten van zware metalen en of PAK in de mogelijk puin houdende grond aanwezig zijn. Het asbestonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5707 richtlijnen voor een verdachte locatie met diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld.

Het veldwerk is, door KIWA gecertificeerde medewerkers, uitgevoerd onder het procescertificaat BRL
SIKB 2000, conform de protocollen 2001, 2002 en 2018.

Conclusies onderzoek

Uit de rapportage kunnen de volgende conclusies worden gehaald:

Bodem

  • In de bovengrond zijn lichte verhogingen van kwik, som PAK en som PCB’s geconstateerd.
  • In de ondergrond is een lichte verhoging van som PCB’s aangetroffen.
  • In het grondwater is een lichte verhoging van barium aangetroffen.


De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek eveneens bevestigd.

De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering of verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

Asbest

Tijdens de visuele inspectie zijn asbestverdachte materialen op het maaiveld (delen groter dan 20 mm) waargenomen. In beide verzamelmonsters is serpentijn asbest (10-15 % hechtgebonden chrysotiel) gemeten. Tijdens het graven van de gaten, het zeven en de monstername is in de grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het mengmonster van de grond uit de gaten is door het laboratorium geen asbest aangetroffen boven de bepalingsgrens.

De verwachting, dat niet meer dan 50 mg (gewogen) asbest / kg ds in en op de grond aanwezig is, wordt in het onderzoek bevestigd. Op basis van de nu bekende gegevens mag de grond daarom als ‘asbestvrij’ worden beschouwd. Ten aanzien van de aangetroffen asbesthoudende materialen op het maaiveld wordt geadviseerd deze materialen door een erkend bedrijf door middel van handpicking te laten verwijderen.

Algehele beoordeling

De algehele conclusie is dat is gebleken dat er geen beperkingen aanwezig zijn voor de voorgenomen bouwwerkzaamheden op de locatie. Het realiseren van een woning wordt niet belemmerd door het aspect bodemkwaliteit.

3.2.3 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai . Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw). Voor railverkeer betreft de voorkeursgrenswaarde 55 dB en de maximale ontheffingswaarde 68 dB.

Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdrachtsweg;
  • maatregelen bij de ontvanger.

De nieuwe woonbestemming is volgens de Wet geluidhinder een geluidsgevoelige bestemming. De planlocatie ligt binnen de invloedssfeer van de Rijksweg (50 km/u). Dit is een gezoneerde weg en daarom moet voor het bouwplan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Tevens zijn de Enterij en Zomerschoon (30 km/u) meegenomen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Door Buro DB is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting.

Resultaten onderzoek

Rijksweg

Uit de resultaten volgt dat bij beide woningen de norm van 48 dB op drie van de gevels wordt overschreden. De geluidsbelasting op de oostzijde van de woningen voldoet wel aan de norm. Daarmee is aan deze zijde sprake van een geluidsluwe gevel (volgens de definitie van het gemeentelijke geluidsbeleid). De maximale geluidbelasting is 60 dB. Daarmee wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden.

30 km/u-wegen

De Enterij en Zomerschoon liggen ten noorden en ten oosten van de planlocatie. De geluidsbelasting van deze wegen is, samen met de geluidsbelasting van de Rijksweg getoetst aan de GES-scores van het geluidsbeleid van de gemeente Castricum. Uitgegaan is van de totale geluidsbelasting van het
wegverkeer, zonder toepassing van correctie(s).

Uit de resultaten volgt dat ten gevolge van al het aanwezige wegverkeer in de omgeving van de planlocatie de geluidsbelasting maximaal 65 dB is. De hoogste geluidsbelasting op de nieuwe woningen valt daarmee in de GES-kwalificatie 'onvoldoende'. Deze situatie geldt voor de gevels aan de westzijde van de woningen.

Aan de oostzijde van de woningen is sprake van een geluidssituatie 'goed' tot 'redelijk'.

Geluidsbeperkende maatregelen

In de rapportage wordt bepaald of geluidsbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast. Duidelijk wordt dat maatregelen aan de bron, overdrachtsmaatregelen en dove gevels niet realistisch zijn. Aanbevolen wordt daarom om een hogere waarde te verlenen.

Ontheffing hogere grenswaarde

Ontheffing van een hogere grenswaarde is mogelijk aangezien beide woningen (aan de oostzijde) beschikken over een geluidsluwe zijde. Aan deze kant wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Als verdere motivering voor ontheffing kan worden aangedragen dat de beide nieuwe woningen een na
sloop van de bestaande woning open plek in de bebouwing zullen opvullen en daarmee zorgen voor
akoestische afscherming voor het geluid in de tuinen van de woningen aan de Enterij (huisnummers 60 tot en met 66).

In verband met de aan te vragen ontheffing dient aandacht te worden besteed aan (akoestische) compensatie, zoals aangegeven in het gemeentelijke geluidsbeleid. Voor wat betreft de indeling van de woningen wordt sterk aanbevolen om de geluidsgevoelige ruimten als woon- en slaapkamers zoveel
mogelijk te situeren aan de oostzijde van de woningen.

Maximale binnenniveau

In het Bouwbesluit 2012 is gesteld dat bij nieuwbouw de karakteristieke geluidwering van een woning voldoende moet zijn om een maximaal toelaatbaar geluidsniveau van 33 dB binnen de woning te kunnen garanderen.

De totale geluidsbelasting van het wegverkeer (zonder correctie(s)) bedraagt maximaal 65 dB. De geluidwering van de gevels van de woningen moet dan ook ten minste (65-33 =) 32 dB bedragen.

Op basis van het bouwkundig ontwerp van de woningen moet nader onderzoek worden uitgevoerd naar de benodigde/gerealiseerde geluidwering. Daarbij dient te worden uitgegaan van de totale en ongecorrigeerde geluidsbelasting van het wegverkeer. Bouwtechnisch gezien is het realiseren van de benodigde geluidwering bij de woningen van het plan goed mogelijk.

Conclusie

Op basis van het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat met ontheffing van een hogere grenswaarde voor beide woningen tot 60 dB vanwege het geluid van de Rijksweg en met aantoonbaar voldoende geluidwerende gevels, de beide woningen van het plan, vanuit het aspect geluid, kunnen worden gerealiseerd.

Het voorliggende bestemmingsplan wordt niet belemmerd vanuit het deelaspect geluid.

3.2.4 Luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdragen” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen. De hoeveelheid verkeersbewegingen die wordt gerealiseerd als gevolg van de woningen zijn dusdanig laag dat het initiatief kan worden bestempeld als NIBM. Bovendien wordt met de ontwikkeling een bestaande dienstverlenende functie met bijbehorende uitstoot wegbestemd. Onderzoek naar luchtkwaliteit is niet aan de orde en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.

3.2.5 Milieuzonering

Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.

Aan de overzijde van De Enterij is een kantoorfunctie aanwezig. Een kantoorfunctie heeft vanuit de VNG-publicatie een richtafstand van 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Er kan daarom worden vastgesteld dat de kantoorfunctie door de voorliggende ontwikkeling niet wordt beperkt. Bovendien zijn er reeds woningen aanwezig op kortere afstand van de kantoorfunctie.

Ten noordwesten, aan de overzijde van de Rijksweg is een bedrijfsbestemming aanwezig waar bedrijven tot de milieucategorie 2 en waar detailhandel in volumineuze goederen is toegestaan. Een richtafstand van 30 meter is hier aan de orde. Aan deze afstand wordt voldaan. Bovendien zijn er in de bestaande situatie reeds woningen aanwezig op kortere afstand van de bedrijfsbestemming, dan de afstand van de te realiseren woonbestemming.

Het aspect milieuzonering werkt niet belemmerend op de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

3.2.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in de besluitvorming.

Het bevoegd gezag dient het groepsrisico in bepaalde gevallen te verantwoorden bij het ruimtelijk besluit, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden.

In de directe omgeving zijn geen verkeers-, spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Bedrijven waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen, verwerkt of geproduceerd worden en transportleidingen van aardgas zijn gelegen op voldoende afstand van de ruimtelijke ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid is voor deze locatie niet relevant.

 

3.3 Ecologie

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

Quick scan ecologie

Door ecologisch adviesbureau AFO is een ecologische quick scan uitgevoerd om te inventariseren of er belangrijke ecologische waarden en of er een effect op belangrijke soorten te verwachten zijn. De quick scan is als bijlage 4 toegevoegd. Uit de quick scan is gebleken dat het te slopen pand ruimte biedt voor vleermuizen en mogelijk ook huismussen en gierzwaluwen. Hiervoor wordt vervolgonderzoek uitgevoerd tijdens het broedseizoen 2021. De resultaten van het totale onderzoeken worden verwerkt in deze paragraaf.

Berekening stikstofdepositie

Omdat de voorliggende ontwikkeling een stikstofuitstoot tot gevolg heeft is beoordeeld of er sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden. Uit de berekening (als bijlage 5 toegevoegd), volgt dat er geen toename van stikstofdepositie is op enig Natura 2000-gebied. Andere (externe) effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van enig Natura 2000-gebied zijn gezien de afstand van het plangebied tot de natuurgebieden, en de geringe omvang van het plan, ook uit te sluiten.

3.4 Cultuurhistorie en archeologie

3.4.1 Cultuurhistorie

In paragraaf 2.2.2 is met de behandeling van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de
provincie Noord-Holland reeds de relatie van het bestemmingsplan met de cultuurhistorische
waarden verantwoord. De (lint)bebouwing van Limmen is gelegen op een strandwal. Het
bestemmingsplan maakt de herstructurering van een bestaande kavel binnen het lint mogelijk,
waarbij twee nieuwe woonpercelen worden toegestaan. Het bestemmingsplan sluit daarbij aan bij
het streven om de strandwal in relatie tot de vlakten herkenbaar in het landschap te maken.
Binnen het plangebied zijn voorts geen cultuurhistorische elementen/objecten van waarde aanwezig.

3.4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij als uitgangspunt geldt: ‘de verstoorder betaalt’. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke) omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen.

In het vigerende bestemmingsplan is het voorliggende plangebied volledig aangewezen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Deze dubbelbestemmingen vereisen archeologisch bureauonderzoek wanneer er grondroerende werkzaamheden plaatsvinden over een grotere oppervlakte dan 500 m2. Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen grondroeringen mogelijk gemaakt die groter zijn dan 500 m2. Er hoeft daarom niet te worden verwacht dat met voorliggend bestemmingsplan archeologische waarden worden verstoord. Ter zekerstelling van behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen in voorliggend postzegelbestemmingsplan.

3.5 Kabels en leidingen

In een ruimtelijk plan moeten planologisch relevante leidingen worden opgenomen. Deze kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik in de omgeving. Planologisch relevant zijn hoofdnutsvoorzieningen, zoals leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen, aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen of afvalwaterleidingen. Als dergelijke leidingen in het plangebied voorkomen worden deze als zodanig bestemd. Dit inclusief de afstand die vrijgehouden moet worden van bebouwing om de leiding te beschermen.

In en rond het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in dit plan rekening moet worden gehouden.

 

3.6 Verkeer

De voorliggende ontwikkeling heeft nieuwe bebouwing tot gevolg waar ook een toename aan verkeersbewegingen door ontstaat. De toename van het verkeer ten behoeve van een vrijstaande koopwoning bedraagt maximaal 17,2 verkeersbewegingen per etmaal. Eén woning ontsluit rechtstreeks op de Rijksweg en één woning ontsluit op De Enterij. De zuidelijke woning ontsluit op de Rijksweg en maakt daarbij gebruik van de bestaande inrit van het perceel Rijksweg 66J. De Rijksweg is de weg die als belangrijkste ontsluitingsweg kan worden gezien voor deze planontwikkeling. De bestaande verkeersintensiteit op de Rijksweg is dusdanig hoog dat de toename als gevolg van deze planontwikkeling niet significant is. Bovendien is er in de bestaande situatie reeds sprake van een bestemming dienstverlening waarbinnen ook wonen mogelijk is. Dit relativeert de verkeersintensiteit verder. Er hoeven daarom geen problemen te worden verwacht op het gebied van verkeersstromen.

3.7 Duurzaamheid

In deze paragraaf wordt aandacht geschonken aan de wijze waarop in relatie tot een ruimtelijk plan rekening wordt gehouden met energiebesparing en de toepassing van duurzame energiebronnen.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen zal een concrete toelichting op de maatregelen ten aanzien van duurzaamheid en energiebesparing worden gegeven. De te bouwen woningen zullen voor wat betreft duurzaamheidsmaatregelen in elk geval voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit die gelden ten aanzien van nieuwbouw. De woningen zullen uiteraard gasloos worden gebouwd en er zal in ieder geval sprake zijn van toepassing van zonnepanelen.


Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Planmethodiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

Het nieuwe bestemmingsplan is gebaseerd op de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Kern Limmen'. Bij de opzet van het bestemmingsplan is uitgegaan van een redelijk gedetailleerde planopzet.

Het plangebied bestaat uit een tuinbestemming aan de west- en noordzijde en een woonbestemming ten oosten en zuiden daarvan. Binnen de woonbestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen maximaal 2 woningen mogelijk zijn. De woningen mogen een goothoogte van maximaal 6 meter hebben en een bouwhoogte van maximaal 9 meter. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' uit het bestemmingsplan Kern Limmen overgenomen.

4.2 Toelichting op de planregels

In het hoofdstuk 'Inleidende regels' is een aantal begrippen verklaard welke gebruikt wordt in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in het artikel "Wijze van meten" bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan geïnterpreteerd dient te worden.

In het hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan opgenomen bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn, waar dat wenselijk is, flexibiliteitbepalingen opgenomen.

Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' gekregen. Voor de regels is aangesloten bij de strekking van de regels uit bestemmingsplan Kern Limmen.

De voor 'Waarde – Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, naast de primaire bestemmingen, bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

4.3 Plansystematiek

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan toegestuurd aan enkele overleginstanties toegestuurd.

PM

5.2 Inspraak en maatschappelijk overleg

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Door de eigenaar van het plangebied zijn de direct omwonenden geïnformeerd over het planvoornemen. De bewoners van het adres Enterij 66 zijn akkoord met de plannen en hebben hierover een verklaring ondertekend. Hetzelfde geldt voor de eigenaren van Rijksweg 66 en 66 a tot en met i. Het overleg met de eigenaar van de zuidelijk gelegen perceel Rijksweg 66j heeft niet tot een getekende verklaring geleid. Dit heeft geresulteerd in het realiseren van een ontsluiting op De Enterij voor de zuidelijke woning in plaats van op de Rijksweg.

5.3 Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Na de zienswijzeperiode zullen in een bijlage bij deze paragraaf de verschillende zienswijzen worden weergegeven en worden voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze zienswijzen zullen door de gemeenteraad worden meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

PM

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin o.a. is opgenomen dat de kosten voor de procedure van het bestemmingsplan worden betaald door de initiatiefnemer en dat de initiatiefnemer de eventuele kans op planschade voor zijn rekening neemt. Overigens wordt gezien de aard van de planontwikkeling geen planschade verwacht.

Tevens is in de overeenkomst een verrekening opgenomen voor de bovenwijkse voorzieningen waarmee de planontwikkeling in relatie staat.

Conclusie

Gezien hoofdstuk 2, 3, 4 en 5 van deze toelichting wordt het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht.