Gemeente: | Castricum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Team: | |
Contact: |
In de loop van de 19e en 20e eeuw heeft de binnenduinrand van Castricum een heel ander aanzien gekregen. Onder andere voor het talud van de spoorbaan Alkmaar-Haarlem/Amsterdam werd een groot stuk duin voor het benodigde zand afgegraven. De spoorlijn werd op 1 mei 1867 in gebruik genomen. Het afgraven is tot enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog doorgegaan. Door het afgraven van de Voorduinen, behorende tot het Papenbergmassief, ontstond tussen de spoorbaan en het Noord-Hollands Duinreservaat een groot tuinbouwgebied, dat nu bekend staat als de Zanderij en waar al lange tijd bloembollenteelt plaatsvindt.
De gemeente Castricum koestert al jaren de ambitie om hier in de Zanderij de ruimtelijke kwaliteit en functionaliteit van het gebied te vergroten. Op basis van een gebiedsvisie uit 2008 wordt fasegewijs gewerkt aan een nadere uitwerking van ontwikkelingen en projecten die invulling kunnen geven aan de gewenste kwaliteitsimpuls. Nadat eerst de Zanderij Zuid is herontwikkeld, is het nu de beurt aan de Zanderij Noord. Om verschillende redenen moet aandacht worden besteed aan de toekomst van het plangebied.
Het plangebied in Castricum is nu de aangewezen locatie om nieuwe waardevolle toekomstwaarden te ontwikkelen. Die kansen houden verband met de ligging van het plangebied. De Zanderij Noord is gelegen tussen de dorpskern van Castricum en het Noordhollands Duinreservaat. Het Noordhollands Duinreservaat is een Natura 2000-gebied. Het feit dat het plangebied wordt geflankeerd door dit unieke duinlandschap, biedt kansen voor natuurontwikkeling. Bovendien biedt de ligging een uitgelezen plek voor een weldadige ruimte en stilte, en fungeert het als voorportaal voor ontspanning in de duinen. Het is kortom een buitengewoon prettige locatie voor mensen om zich daar te begeven. Bij dit alles komt nog dat de Zanderij gelegen is nabij het NS-station van Castricum, wat maakt dat het gebied ook (extra) aantrekkelijk kan zijn voor de OV-reiziger afkomstig uit de wijdere regio. Deze combinatie van factoren, die allemaal te maken hebben met de ligging van het gebied, maken dat de Zanderij Noord de uitgelezen locatie is voor natuurontwikkeling.
Het plangebied wordt bovendien gekenmerkt door een cultuurhistorische rijkdom, die behouden moet blijven. Zo is het gebied ontstaan bij wijze van zandafgraving. Bovendien ligt in het plangebied, vlak onder het maaiveld, een deel van de voormalige monding van het Oer-IJ. Daarbij komt dat de toekomstwaarde van het plangebied onder druk staat. In het gebied komt bollenteelt voor, maar door schaalvergroting dreigt deze voor een groot deel te verdwijnen. Agrariërs zien zich bij onvoldoende perspectief voor de vraag gesteld hoe hun landbouwpercelen dan in te zetten. Verrommeling en versnippering van het grondgebruik in de Zanderij worden gevreesd, als er geen samenhangend perspectief voor de toekomst komt.
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Zanderij Noord' heeft betrekking op een deel van de Zanderij. De Zanderij valt uiteen in twee contrasterende delen met als grens de Geversweg / Oude Schulpweg: een noordelijk deel (voormalig duingebied en de eigenlijke Zanderij) en een zuidelijk deel (de omgeving van het station) met een grote diversiteit aan functies. Deze grens valt samen met een restant van de Atlantikwall uit de Tweede Wereldoorlog, in de vorm van een tankversperring die aan de zuidzijde langs de Oude Schulpweg ligt. Dit bestemmingsplan richt zich alleen op het noordelijke deel van de Zanderij, de Zanderij Noord.
De Zanderij Noord is gelegen ten wensten van de spoorlijn en het station met als geografisch kader de duinen en de karakteristieke binnenduinrand aan de westzijde, de Oude Schulpweg aan de zuidzijde en in het noorden de Vinkebaan en het terrein van Duin en Bosch. Het is een bijzonder gebied gelegen tussen de duinen en het dorp 'afgeschermd' door de spoorlijn Amsterdam/Haarlem – Den Helder. Het gebied valt te typeren als een karakteristiek geestgrondengebied dat de overgang vormt tussen de duinen en het dorp Castricum.
Dit bestemmingsplan vervangt de onderstaande besluiten die momenteel gelden in het plangebied:
De betreffende percelen grenzen aan het Natuurnetwerk Nederland (hierna ook wel: NNN), het Noordhollands Duinreservaat (zoals al vermeld, tevens een Natura 2000-gebied). De Zanderij is – zoals hiervoor ook al opgemerkt – een oude zandafgraving; een deel van het binnenduin is in de periode 1850-1950 afgegraven t.b.v. zandwinning. In de huidige situatie is het een vlak terrein, voornamelijk in gebruik als bollenland. Het zuidelijke deel van de Zanderij is in 2019 ingericht als duinbeeksysteem met vochtige graslanden en struwelen. Een deel van de Zanderij viel al binnen de NNN-contour.
De waterkwaliteit in de Zanderij is zeer gunstig; het is kalkrijk schoon water uit de zoetwaterbel van het duinmassief. De betreffende percelen kunnen hierop aangesloten worden, hetgeen kansen biedt voor:
Op deze natuurtypen zijn de natuurbeheertypen open duin (N08.02) en duinbos (N15.01) van toepassing, en mogelijk duinvallei (N08.03). Door de naar het oosten toe aflopende maaiveldhoogte zijn er makkelijk gradiënten in vochttoestand te realiseren. Weliswaar is de Zanderij een afgraving van een voormalig duin dat niet meer redelijkerwijs te herstellen is, maar de potenties voor natuurontwikkeling passen zeer goed bij een streefbeeld van de binnenduinrand-zone en sluiten dus zeer goed aan bij het Noordhollands Duinreservaat. Ook de ambitiekaart van de provincie Noord-Holland (hierna: PNH) geeft voor de bestaande NNN-delen een hiermee overeenstemmend beeld:
Figuur 1.1: Kaart uit het Natuurbeheerplan 2020 (PNH).
Op 13 november 2008 heeft de gemeenteraad van Castricum (hierna: de Raad) de gebiedsvisie Zanderij benoemd als ruimtelijk kader voor nadere uitwerking in delen. De visie is een toekomstbeeld van gefaseerde verbetering van de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het gebied. Via een herontwikkelingsimpuls met hoogwaardige bebouwing in het landschap (in het zuidelijk deel) en handhaving van de openheid in combinatie met natuuraccenten in het noordelijk deel wordt een landschappelijk raamwerk geboden voor ontwikkelinitiatieven.
Deze visie- en beeldvorming heeft de planvorming op gang gebracht in het zuidelijke deel van de Zanderij. De herontwikkeling van dat gedeelte heeft zijn beslag gekregen in het bestemmingsplan Buitengebied Castricum uit 2013, waarbij in eerste instantie aparte bestemmingsplannen zijn gemaakt en vastgesteld voor het Huis van Hilde en het plan Duinkant. Het Huis van Hilde is later overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Dit plan is gericht op het voortzetten van de huidige, voornamelijk agrarische situatie. Verandering van die bestemming voor de Zanderij Zuid is alleen mogelijk ten behoeve van natuur, cultuurhistorie en landschappelijke waarde. In 2014/2015 kwam dit uitgangspunt onder druk te staan met het initiatief van een projectontwikkelaar om een Landal GreenParks recreatiepark te bouwen ten zuiden van de Geversweg, in combinatie met natuurontwikkeling door PWN. Toen deze planontwikkeling voor een recreatiepark strandde, is PWN doorgegaan met haar initiatief voor het realiseren van een nollenlandschap bij de Geversweg (een laag glooiend duinlandlandschap van zand en een lage vegetatie).
De ontwikkelingen en discussies van de afgelopen jaren vormden voor de gemeente de aanleiding om ook voor de Zanderij Noord een kadernota op te stellen. Deze kadernota is stapsgewijs tot stand gekomen. Allereerst zijn in de 'Hoofdlijnen Kadernota Zanderij Noord' van 13 november 2017 de volgende uitgangspunten benoemd:
In februari 2018 heeft de Raad voormelde hoofdlijnennotitie vastgesteld. Naast de hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de Zanderij Noord, geeft de Raad daarin ook het college van burgemeester en wethouders van Castricum (hierna: het College van B&W) de opdracht om de kaders uit de hoofdlijnennotitie verder uit te werken, inclusief een voorstel voor financiering van de gebiedsontwikkeling.
Sindsdien is gesproken met grondeigenaren en andere stakeholders, waaronder PWN (zie hierna ook paragraaf 1.5 voor een uitgebreidere beschrijving van het participatietraject dat heeft plaatsgevonden). Er is getekend en gerekend, maar een sluitende business case werd niet bereikt. Vervolgens is PWN zelf met een visie op, en plan voor, natuurontwikkeling in de Zanderij Noord. De visie van PWN bleek wel economisch uitvoerbaar te zijn. PNH kan zich bovendien vinden in het plan dat PWN heeft voor de Zanderij Noord.
De hoofdlijnennotitie heeft eind 2020 geresulteerd in de vaststelling van het ruimtelijk kader voor de natuurontwikkeling in de Zanderij Noord. Dat kader heeft de Raad namelijk op 17 december 2020 vastgesteld. Het ruimtelijk kader beschrijft hoe het huidige bollengebied kan worden heringericht tot een mooi natuurgebied met een rijke biodiversiteit. Het OV-knooppunt bij het station gaat fungeren als 'poort naar de duinen' voor recreatief medegebruik, door er voetpaden, bewegwijzering en fietsroutes te realiseren. De natuurontwikkeling sluit daar op aan; het resultaat van de natuurontwikkeling is een sterker en gezonder duin- en natuurgebied.
In het ruimtelijk kader worden de hoofdlijnen uit de Kadernota als uitgangspunt genomen. De visie van Bosch Slabbers, in opdracht van PWN opgesteld om te komen tot een eerste ruimtelijke herontwikkelingsschets, vormt de tweede bouwsteen voor het ruimtelijk kader.
De visie kent de volgende strekking:
In het kader van die visie is een schetsontwerp opgesteld waarin herstel van een duinbeekcomplex met vochtige en droge duingraslanden, struwelen en bossen is voorzien:
Figuur 1.2: Schetsontwerp van de betreffende percelen in de Zanderij, waarop destijds een eerste mogelijke invulling was verbeeld (Bosch Slabbers 2019).
Figuur 1.3: Legenda behorend bij voorgaand schetsontwerp uit 2019 (Bosch Slabbers 2019).
Dit schetsontwerp is daarna geëvolueerd tot een "praatplaat". Deze praatplaat is besproken met omgeving en belanghebbenden. De inbreng vanuit de omgeving is daarna verwerkt in een Voorlopig Ontwerp. Dit Voorlopig Ontwerp is afgestemd met de omgeving. Het gebied wordt gefaseerd ingericht, volgend op de verwerving. Ter voorbereiding daarop wordt per fase het Voorlopig Ontwerp uitgewerkt naar een Definitief Ontwerp.
In het ruimtelijk kader wordt de visie getoetst aan de hoofdlijnen. De visie voldoet aan de hoofdlijnen; het College van B&W heeft de Raad geadviseerd om niet zelf ook nog een eigen ruimtelijk kader op te (laten) stellen. Met dit ruimtelijk kader ligt er een uitgelezen kans om het wensbeeld uit de Gebiedsvisie Zanderij 2008 en de Hoofdlijnen voor de Zanderij-Noord 2018 te realiseren, een en ander met inachtneming van de volgende overwegingen:
Het plan voor de Zanderij Noord is vertaald naar een ontwerpbestemmingsplan, om de voorziene ontwikkeling planologische mogelijk te maken. Dit ontwerp voorzag in een dubbelbestemming 'Natuur - Agrarisch-Tuinbouw' voor een groot deel van het plangebied, de bestemming 'Natuur' voor een deel van het plangebied en o.a. het toevoegen van maximaal drie nieuwe woningen en de realisatie van een parkeerplaats. Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 29 juli 2021 tot en met 8 september 2021. Er zijn in deze periode in totaal 22 zienswijzen ingediend.
Er is vervolgens een inrichtingsplan gemaakt, een samenwerkingsovereenkomst gesloten met PWN en een verzoek ingediend het gebied aan te wijzen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op 3 juli 2023 heeft Gedeputeerde Staten het aanwijzingsbesluit NNN genomen. Hierbij is wel gebleken dat de beoogde dubbelbestemming in het bestemmingsplan 'Natuur - Agrarisch-Tuinbouw' niet te vereenzelvigen is met de NNN-doelstellingen. De bestemmingsregeling was oorspronkelijk conserverend van aard en via een uitsterfconstructie was na bedrijfsbeëindiging alleen nog natuur toegestaan. Uit de zienswijzen bleek daarnaast dat er weinig draagvlak was voor verkoop van de gronden door de grondeigenaren tegen huidige agrarische waarde.
Inleiding
Bij meerdere grondeigenaren is gebleken dat ze niet bereid waren gronden te verkopen tegen agrarische waarde. Vaak zijn gronden lang in bezit en het vinden van vervangende grond is in de omgeving lastig. In overleg met de grondeigenaren is gekeken wat een acceptabele oplossing zou zijn. Dit heeft geleid tot een vereveningsmethodiek. Er worden nog twee woningen toegevoegd in het gebied en de opbrengst van de grond wordt verdeeld over de grondeigenaren die meedoen hieraan. Het totaal aantal nieuwe woningen in het gebied komt daarbij uit op vijf. De gemeenteraad heeft hiertoe een kaderstellend bestluit genomen, op 19 oktober 2023.
Voornaamste wijzigingen
De voornaamste wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan uit 2021 zijn:
Nadere informatie betreffende biologische tuinderij en voedselbos
Zoals uit het kaderstellend besluit van 19 oktober 2023 blijkt is met een aantal grondeigenaren afspraken gemaakt, waarbij de gronden (deels) in bezit blijven van de grondeigenaar, maar wel afspraken gemaakt zijn over de inrichting en beheer van hun gronden conform de natuurdoelstellingen. Een van deze situaties betreft de ontwikkeling van een biologische tuinderij. Deze komt op de locatie waar in het landschapsplan van Bosch Slabbers, door de gemeenteraad vastgesteld als ruimtelijk kader, een voedselbos was opgenomen. Hoe dit voedselbos eruit zou zien was niet verder uitgewerkt. De grondeigenaar wil de grond niet verkopen en is in gesprek gegaan over de mogelijke invulling van deze locatie. Dit heeft geleid tot het voorstel een iets andere invulling te geven door een biologische tuinderij te gaan ontwikkelen die binnen de natuurdoelstellingen past. Dit is ontwikkeld samen met twee ervaren biologische tuinders. Het projectplan voor de biologische tuinderij is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Bij een voedselbos is de bedoeling dat mensen zelf fruit komen plukken, bij de tuinderij is dat de bedoeling voor groente en fruit. De doelstelling van de biologische tuinderij is inwoners van Castricum van duurzame groente te voorzien. Educatie is daarbij een nevendoelstelling. Vonk heeft aangegeven hun opleidingsprogramma te willen verbreden met biologische tuinbouw en gebruik te willen maken van de faciliteiten op de tuinderij en samen met de tuinders praktijkles aan scholieren aan te bieden. Er komt geen klaslokaal en de invulling van de praktijkles is additioneel op het bestaande onderwijsprogramma.
Voor de tuinderij is bebouwing nodig. Deze komt aan de zuidoostzijde. Op die locatie staat de bebouwing op grotere afstand tot woningen en niet in zichtlijnen van woningen en kan het terrein efficiënter ingericht worden met de tuinderij, natuur en water. Het gaat over de volgende bebouwing:
In de natuurdoelstellingen is het niet wenselijk dat er een toename van de hoeveelheid bebouwing is in het gebied. Buiten de locaties van de totaal vijf nieuwe woningen mag de bebouwing ook niet toenemen. In het bestemmingsplan is daarom de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de werkschuur en kweekkas alleen gerealiseerd mogen worden als er andere bebouwing in het gebied verwijderd is met minimaal dezelfde oppervlakte. Concreet betreft dat:
Door de bouw van de kweekkas en werkschuur (maximaal 225 m2) en de sloop van vier gebouwen (245m2) neemt de totale hoeveelheid bebouwing af.
In de hoek tussen spoor, de biologische tuinderij aan de oostzijde van de Zanderijweg wordt het mogelijk een voedselbos te realiseren. Daarbij wordt rekening gehouden met een vrije zichtlijn vanaf de spoorwegovergang en de woningen aan de Vinkenbaan.
Inrichtingsplan
Het inrichtingsplan voor de Zanderij Noord is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Eerder ingediende zienswijzen
Omdat er een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd wordt is het niet nodig de zienswijzen te beantwoorden, omdat door onder andere deze zienswijzen de planvorming en grondverwerving gewijzigd is. Wel is de inhoud van deze eerdere zienswijzen betrokken bij dit nieuwe ontwerp bestemmingsplan en de gesprekken die met de belanghebbenden in dit gebied zijn gevoerd.
De hoofdlijnen voor de kadernota zijn via een intensief participatieproces tot stand gekomen. Daarnaast heeft een overlegtraject gelopen met de betrokken grondeigenaren. De processtappen zijn besproken met de direct betrokken grondeigenaren, de Provincie Noord-Holland en PWN. Er is regelmatig individueel met de grondeigenaren gesproken. Daarnaast is er met de vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke- en natuur- organisaties en grondeigenaren gesproken. Betrokken partijen zijn derhalve in alle fasen van het project geraadpleegd en geïnformeerd.
Omwonenden en natuurorganisaties zijn blij dat de realisatie van natuur in dit gebied hiermee een stap dichterbij is gekomen. Onder grondeigenaren bestaan gemengde gevoelens. De meeste grondeigenaren staan niet achter de plannen maar hebben gekozen om medewerking te verlenen. Participatie wordt weer breder vervolgd in de verdere planontwikkelingsfase, onder leiding van PWN. Gemeente speelt hierin een faciliterende rol. Ook wordt het ontwerp bestemmingsplan voor 6 weken voor zienswijzen ter inzage gelegd.
PNH had oorspronkelijk de ambitie om in de huidige coalitieperiode 3.000 ha aan nieuw NNN-gebied te realiseren. Dat is ongeveer de helft van de restantopgave van 5.600 ha die in 2027 moet zijn afgerond (ofwel gerealiseerd, ofwel verworven om binnen drie jaar daarna te realiseren). PNH heeft een regiebureau opgericht teneinde de trajecten om die nieuwe NNN-gebieden te realiseren, soepel en sneller te laten verlopen. De realisatie van 3.000 ha bleek te ambitieus, dat is bijgesteld naar 1.750 ha. Hiervoor is een realisatiestrategie opgetuigd.
In totaal is circa 4.000 ha van de tot NNN om te vormen gronden in eigendom van particulieren en voor het overgrote deel in agrarisch gebruik. Om het natuurnetwerk te kunnen uitbreiden, zullen deze gronden eerst beschikbaar moeten komen. Dat kan op meerdere manieren. Dit kan via aankoop van deze gronden door PNH of door zelfrealisatie waarbij de grondeigenaar – met behulp van subsidie van PNH – zelf de agrarische grond omzet naar natuur en het natuurbeheer uit gaat voeren. Het animo voor verkoop of zelfrealisatie is beperkt, omdat dit vaak geen oplossing biedt voor agrarische bedrijven die de gronden niet kunnen missen in hun bedrijfsvoering. In feite komen er alleen bij bedrijfsbeëindiging gronden te koop.
In de Zanderij Noord zijn, voordat het eerste ontwerp bestemmingsplan in de tweede helft van 2021 ter inzage is gelegd, verwervingsgesprekken gevoerd met de grondeigenaren in het plangebied. GS hebben destijds als volgt toegelicht hoe de grondverwerving heeft plaats te vinden en hoe moet worden omgegaan met het betreffende budget:
“Om zowel de aankoop van gronden alsook de zelfrealisatie aantrekkelijker te maken, biedt ons college met dit besluit de mogelijkheid om voor alle NNN-gronden in en nabij Natura 2000-gebieden een volledige schadeloosstelling te betalen. Hiermee ontstaan ruimere financiële mogelijkheden die (agrarische) ondernemingen perspectief bieden op een bedrijfsverplaatsing vanuit het NNN naar agrarische gebieden. Ook ontstaan er betere mogelijkheden voor zelfrealisatie, bedrijfsbeëindiging en bedrijfsomschakeling naar een meer natuurinclusief bedrijf. We stellen voor deze coalitieperiode een budget van € 32 miljoen beschikbaar om op basis van volledige schadeloosstelling gronden beschikbaar te krijgen. De verwerving op basis van volledige schadeloosstelling zal in de volgende coalitieperiode onverminderd doorlopen. Het is derhalve denkbaar dat dit bedrag nog zal worden verhoogd; mede afhankelijk van het animo onder grondeigenaren.
Uitgangspunt is om gronden voor het NNN waar mogelijk op vrijwillige basis, dat wil zeggen via minnelijke overeenstemming, te verwerven. Alleen in het uiterste geval, wanneer ook na een zorgvuldig traject met de desbetreffende grondeigenaar, geen zicht komt op de beschikbaarheid van de gronden, zullen wij besluiten om het onteigeningsinstrument in te zetten. Dit is ook een juridische plicht die wij als overheid hebben; de overheid mag namelijk een grondeigenaar enkel een volledige schadeloosstelling bieden als zij bereid is om als uiterst middel ook het onteigeningsinstrument in te zetten. Zo niet, zou sprake zijn van ongeoorloofde staatssteun bij het bieden op basis van volledige schadeloosstelling. Dit is ook de reden dat wij volledige schadeloosstelling selectief inzetten: enkel in en nabij de Natura 2000-gebieden. Hier gelden immers in Europees verband afgesproken verplichtingen om de kwaliteit van natuurgebieden te verbeteren. Met de NNN-realisatie ontstaan hier robuuste natuurgebieden die minder kwetsbaar zijn voor invloeden van buitenaf, zoals verdroging en verrijking van de bodem door stikstof of fosfaat. Zo zal de inzet van dit instrument ook tot een gunstig effect op andere beleidsvelden leiden: daar waar voor de NNN-realisatie agrarische bedrijven worden verplaatst en het natuurareaal wordt uitgebreid, kan de waterkwaliteit worden verbeteren en kan in veenweidegebieden bodemdaling worden tegengegaan. Bovendien kan het beheer van de natuurgebieden in robuuste eenheden doeltreffender en doelmatiger worden georganiseerd. Omdat agrarische bedrijven in grote delen van het NNN een belangrijke rol vervullen in de uitvoering van het natuurbeheer, wordt bij beëindiging en verplaatsing van agrarische bedrijven vooraf een beheercheck gedaan. Daarbij wordt nagegaan of er zicht is op continuïteit van het beheer van zowel de natuur alsook van het omliggende landschap. Waar nodig vinden extra maatregelen plaats om duurzaam beheer te kunnen waarborgen.”
Bij meerdere grondeigenaren is vervolgens gebleken dat ze niet bereid waren gronden te verkopen tegen agrarische waarde. Vaak zijn gronden lang in bezit en het vinden van vervangende grond is in de omgeving lastig. In overleg met de grondeigenaren is gekeken wat een acceptabele oplossing zou zijn. Dit heeft geleid tot een vereveningsmethodiek. Er worden nog twee woningen toegevoegd in het gebied en de opbrengst van de grond wordt verdeeld over de grondeigenaren die meedoen hieraan. Het totaal aantal nieuwe woningen in het gebied komt daarbij uit op vijf.
Uiteindelijk hebben van de twaalf grondeigenaren er zes aangegeven mee te doen aan de verevening en hun grond te verkopen. Dit betreft totaal circa 6 van de 21 benodigde hectares. Hiervoor is door deze eigenaren samen met de gemeente een samenwerkingsovereenkomst getekend. Met vijf andere eigenaren zijn andere afspraken gemaakt of in de maak over schadeloosstelling of een andere oplossing waarbij de gronden (deels) in bezit blijven van de grondeigenaar, maar wel een overeenkomst gesloten wordt over de inrichting en beheer van hun gronden conform de natuurdoelstellingen.
Eén eigenaar heeft aangegeven niet mee te willen werken. Op deze locatie is in dit voorliggende ontwerpbestemmingsplan een enkelbestemming 'Natuur' opgenomen. Zodra het bestemmingsplan onherroepelijk is zullen de gronden van deze eigenaar als natuur ingericht moeten worden. De eigenaar dient daar dan voor te zorgen.
Conclusie is dat voor een aantal gronden binnen het plangebied dit plan de mogelijkheid biedt om woningen te realiseren in plaats van de bestaande agrarische opstallen, dan wel het bestaande agrarische gebruik. Het plan biedt deze mogelijkheden, omdat aan een groot aantal agrarische percelen binnen het plangebied een natuurbestemming wordt toegekend. Het bestaande agrarische gebruik binnen het plangebied wordt derhalve grotendeels beëindigd, hetgeen de ruimte schept om ter plaatse een aantal woningen te realiseren.
Dit bestemmingsplan biedt een actueel planologisch en juridisch kader voor de Zanderij Noord. Het bestemmingsplan geeft uitvoering aan de visie Zanderij Noord en het kaderstellend besluit uit 2020. Zo biedt het plan de grondslag voor de grootschalige herontwikkeling van het plangebied tot waardevolle natuur. Tegelijkertijd willen de gemeente, PNH en PWN zo zorgvuldig mogelijk omgaan met de grondeigenaren in het gebied en hun belangen, binnen de kaders.
Hoewel de nadruk in dit bestemmingsplan ligt op de ontwikkeling van nieuwe natuur, voorziet het plan ook in een (zeer) kleinschalige woningbouwontwikkeling (vijf nieuwe woningen), de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning en de realisatie van een biologische tuinderij en voedselbos.
De status van het bestemmingsplan 'Zanderij Noord' is zowel beleidsmatig (de toelichting) als juridisch (de verbeelding en de regels). Het bestemmingsplan bindt burger en gemeente en dient als toetsingskader voor aanvragen voor omgevingsvergunningen en het gebruik van gronden en gebouwen.
De toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:
Beoogde ontwikkeling
Met het voorliggende plan maakt het planologisch mogelijk dat nieuwe natuur wordt gerealiseerd waarmee Natuurnetwerk Nederland wordt uitgebreid, in aansluiting op de bestaande duinrand (tevens Natuurnetwerk Nederland). Hierbij wordt extensief recreatief medegebruik mogelijk gemaakt en worden de cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken gerespecteerd. Het plan draagt bij aan aspecten zoals het versterken van de biodiversiteit, klimaatbestendigheid en waterberging en sluit daarmee aan op genoemde prioriteiten in de NOVI.
Voor de doorwerking van Rijksbelangen in plannen van decentrale overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, het NNN, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van het kustfundament (artikel 2.3 Barro). Het plangebied is tegen het kustfundament aangelegen (zie afbeelding hieronder). De natuurontwikkeling in de Zanderij Noord is in overeenstemming met de bepalingen in het Barro over het kustfundament.
Figuur 2.1: Uitsnede verbeelding Barro t.b.v. kustfundament.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd, het gaat – voor zover hier mogelijk relevant – om het Natuurnetwerk Nederland, daar wordt in paragraaf 3.2.1 op ingegaan. Verder zou het kunnen gaan om onderwerpen als de ruimtelijke reservering voor de toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet of voorkeurstracés voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar deze onderwerpen zijn hier niet van toepassing.
Beoogde ontwikkeling
De herontwikkeling van de Zanderij Noord is in overeenstemming met de toepasselijke regels uit het Barro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen.
De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies. Jurisprudentie wijst o.a. uit dat vanaf de ontwikkeling van 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling
Beoogde ontwikkeling
Doel van het voorliggende plan is hoofdzakelijk de realisaie van nieuwe natuur. Hierbij worden ook vijf nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt bebouwing gerealiseerd ten behoeve van een biologische tuinderij, waarbij ook een aantal parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Met het voorliggende plan wordt ook bebouwing gesloopt. Met het plan is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder van duurzame verstedelijking is niet van toepassing.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland (hierna: PS) de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt PNH zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Uit de Omgevingsvisie blijken op hoofdlijnen de volgende ambities:
Beoogde ontwikkeling
Bij de herontwikkeling van de Zanderij Noord staat het ontwikkelen van nieuwe natuurterreinen voorop. In het inleidend hoofdstuk van deze toelichting is reeds ingegaan op de verschillende kansen die de natuurontwikkeling biedt::
Deze combinatie van factoren, die allemaal te maken hebben met de ligging van het gebied, maken dat de Zanderij Noord de uitgelezen locatie is voor natuurontwikkeling. Deze natuurontwikkeling is daarom niet alleen interessant voor de gemeente Castricum, haar inwoners en voor PWN, maar draagt tegelijkertijd bij aan de provinciale ambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie. Het is duidelijk dat de natuurontwikkeling past binnen de provinciale ambities ten aanzien van de leefomgeving (voornamelijk biodiversiteit en natuur). Tegelijkertijd fungeert Castricum als 'poort naar de duinen'. De natuurontwikkeling sluit daar op aan en versterkt die poortfunctie. Als gevolg van de natuurontwikkeling worden de mogelijkheden om in het gebied te kunnen ontspannen in ruimte en stilte aanzienlijk versterkt. Gelet op de nabijheid bij het station, kunnen bezoekers bovendien gemakkelijker met het openbaar vervoer het gebied bezoeken in plaats van met de auto. Daarbij biedt de natuurontwikkeling een toekomstbestendige invulling van het gebied, waarbij recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden daarvan. De natuurontwikkeling past dan ook binnen de ambitie van PNH, die is gericht op het gebruik van de leefomgeving (wonen en werken, mobiliteit en landschap).
Op 16 november 2020 hebben PS de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld (de geconsolideerde versie is van 10 juli 2023). Op de aspecten uit deze verordening, die voor de onderhavige natuurontwikkeling van belang zijn, wordt hierna ingegaan:
Plangebied lag oorspronkelijk binnen Bijzonder provinciaal landschap
Om te zorgen dat Noord-Holland een mooie provincie blijft om te wonen, werken en vrije tijd door te brengen, beschermt de Omgevingsverordening NH2020 32 gebieden (in aanvulling op de natuurgebieden dus). Die gebieden vormen gezamenlijk het Bijzonder Provinciaal Landschap (het BPL). Voorheen golden er veel verschillende regels om het landschap te beschermen. Nu is alles samengebracht onder het BPL en gelden binnen de 32 gebieden overal dezelfde regels.
De Zanderij Noord was, voordat de voorliggende ontwikkeling werd ingezet, gelegen binnen het BPL Noord-Kennemerland:
Figuur 2.2: BPL Noord-Kennemerland, Omgevingsverordening NH2020, geconsolideerde versie 21 juni 2022.
Het BPL wordt beschermd door artikel 6.46 Omgevingsverordening NH2020. Deze bepaling luidt als volgt:
De kernkwaliteiten van het gebied zijn vastgelegd in Bijlage 6 bij de Omgevingsverordening NH2020 en luiden als volgt: aardkundige en landschappelijke karakteristiek (het BPL Noord-Kennemerland bestaat uit een brede zone van strandwallen en -vlakten en een aantal kleinere droogmakerijen; het landschap heeft als gevolg van de kustvormende processen een noord-zuid gerichte opbouw; het bestaat uit hoger gelegen, zandige strandwallen, afgewisseld met lage, nattere strandvlakten; het landschap is afwisselend met herkenbare landschappelijke overgangen op korte afstand van elkaar; in de strandvlakten en droogmakerijen is het landschap open met grote stukken natuur; de strandwallen zijn meer besloten door bossen, beplanting en bebouwing); openheid en ruimte beleving (het BPL Noord-Kennemerland kenmerkt zich door het contrast tussen de openheid in de strandvlakten en beslotenheid op de strandwallen; in enkele gebieden is de stilte een belangrijk kenmerk; dit maakt grote delen tot een geschikt habitat voor weidevogels; de openheid in combinatie met het nabijgelegen duingebied maken het gebied aantrekkelijk voor wandel- en fietsrecreatie); en ruimtelijke dragers (de belangrijkste ruimtelijke dragers in het BPL Noord-Kennemerland zijn de stolpenstructuren, de historische wegen op de strandwallen en in de strandvlakten, oude dijken en kades, het Noordhollandsch Kanaal en de Hondsbossche Zeewering in samenhang met de Slaperdijk en Hargervaart).
De beoogde ontwikkeling
De natuurontwikkeling zal tot uitvoer worden gebracht om de karakteristieke kenmerken tot uiting te brengen. De natuur zal dan ook in overeenstemming zijn met de kernkwaliteiten van het gebied zoals deze door de Omgevingsverordening NH2020 worden voorgeschreven. Omdat bijna het gehele plangebied zal worden voorzien van een natuurbestemming, worden de bijzondere kenmerken van het BPL dan ook voldoende gewaarborgd. Artikel 6.46 Omgevingsverordening NH2020 staat bovendien niet aan de voorziene ontwikkeling van vijf woningen, de realisatie van een biologische tuinderij en voedselbos en de, na de beëindiging van de betreffende agrarische bedrijfsvoering, omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning, in de weg. Zo betreffen dit geen 'stedelijke ontwikkelingen' in de zin van de Omgevingsverordening. Bij het toevoegen van de nieuwe bouwkavels is rekening gehouden met de bestaande structuren en is hierbij aangesloten. Dit betekent dat nieuwe bebouwing zich bevindt tussen of aansluitend bij bebouwingsstructuren (linten en ensembles). Voor nieuwe woningen geldt dit voor de Geversweg (lint) en de zuidzijde van de Duinenboschweg (ensemble). De biologische tuinderij en het voedselbos sluiten aan op de functies ten oosten langs de Duinenboschweg en Zanderijweg, parallel langs het spoor. Ter compensatie van de te bouwen bebouwing, wordt minimaal hetzelfde oppervlak aan schuren gesloopt in het plangebied. Dit betreffen vier schuren die deels middenin het open gebied liggen. De posities van de woningbouwlocaties werken positief op de te realiseren toekomstige natuurwaarden van het gebied, waarbij beleving en de ervaring van rust en ruimte nieuwe kernwaarden moeten worden. Het gebied wordt toegankelijker (wandelpadenstructuur), groener en dynamischer in structuren. Veel (zichtbare en grote) bedrijfsbebouwing verdwijnt en de openheid in het gebied blijft gehandhaafd met een variatie in laagtes (duinrellen) en lage duintjes (nollen).
De functies vormen dus een integraal onderdeel van een omvangrijk natuurinrichtingsplan waarbij geen sprake is van aantasting van het bijzondere landschap, maar integendeel, wordt ingezet om een nieuw (oud) landschap te realiseren die kernkwaliteiten toevoegen aan het gebied. De woningen zijn ook nodig om medewerking te verkrijgen, aan het voorliggende plan, van de grondeigenaren (minnelijke verwerving). Tot slot kan de biologische tuinderij worden gerealiseerd binnen het geldende natuurdoeltype NNN, waarmee deze ook passend is binnen de doelstellingen.
Nieuwe begrenzing NNN en Bijzonder Provinciaal Landschap
Vooruitlopend op artikel 2.44 lid 5 Omgevingswet (waarin is bepaald dat NNN-gebieden niet kunnen worden aangewezen als Bijzonder Provinciaal Landschap), vormt NNN geen onderdeel van het BPL. Op 3 juli 2023 heeft GS het aanwijzingsbesluit NNN genomen, waarmee een groot deel van het plangebied binnen de NNN-begrenzing is komen te liggen:
Figuur 2.3: Begrenzing NNN in en om plangebied, Omgevingsverordening NH2020, geconsolideerde versie 10 juli 2023..
Hiermee is ook de begrenzing van het BPL aangepast:
Figuur 2.4: BPL Noord-Kennemerland, Omgevingsverordening NH2020, geconsolideerde versie 10 juli 2023.
NNN en BPL sluiten nu op elkaar aan. Op deze manier bestaat er geen overlap tussen NNN en BPL-gebied, maar vormen zij samen met de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (artikel 6.49 Omgevingsverordening NH2020) een robuust beschermd landelijk gebied.
Plangebied ligt gedeeltelijk binnen Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De gronden waar nieuwe natuur wordt gerealiseerd liggen binnen de begrensde NNN. Hier is artikel 6.43 van de provinciale verordening op van toepassing. In dit artikel is o.a. vastgelegd dat een ruimtelijk plan ter plaatse van NNN in ieder geval strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden. Het ruimtelijk plan stelt regels in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Een ruimtelijke plan mag geen nieuwe activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van samenhang tussen die gebieden.
De beoogde ontwikkeling
Het voorliggende plan voldoet hieraan. Het voorliggende plan maakt planologisch de natuurlijke inrichting van de gronden die binnen de NNN zijn begrenst mogelijk. De gronden krijgen met dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur'. Met deze bestemming en de bijbehorende regels is geborgd dat de wezenlijke kenmerken en waarden niet worden aangetast. Dit geldt ook ter plaats van de biologische tuinderij. Ter compensatie van de te bouwen bebouwing voor deze biologische tuinderij, wordt minimaal hetzelfde oppervlak aan schuren gesloopt in het plangebied. Dit betreffen schuren die in de NNN liggen. De biologische tuinderij kan daarbij worden gerealiseerd binnen het geldende natuurdoeltype NNN, waarmee deze ook passend is binnen de NNN-doelstellingen.
Twee van de nieuw te realiseren woningen komen door de uitgevoerde herbegrenzing in 2023, binnen de NNN te liggen. Hiertoe zal in 2024 een herbegrenzing NNN plaatsvinden, waarmee deze woningen (die noodzakelijk zijn om het voorliggende plan uit te kunnen voeren) en de fietsenstalling buiten de NNN komen te liggen.
Met de beoogde ontwikkeling wordt een natuurlijke inrichting gerealiseerd voor gronden die als NNN zijn aangewezen, maar nog niet als zodanig zijn ingericht. In samenhang met de beoogde herbegrenzing van het NNN in 2024 wordt met de ontwikkeling een bijdrage geleverd aan het areaal van NNN en de kwaliteit van de NNN. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de vereisten vanuit provinciaal beleid en de regelgeving.
Inmiddels ligt het ontwerp van de eerste wijziging van de provinciale Omgevingsverordening NH2022 ter inzage. Hierin zijn de nieuwe woonpercelen in het bestemmingsplan Zanderij Noord uit de NNN-begrenzing gehaald. Daarmee komen dit bestemmingsplan en de Omgevingsverordening in overeenstemming met elkaar. Van 'ontwerp' naar 'vaststelling' is in een voorliggende bestemmingsplan nog een aanpassing aan de woonbestemming Zanderijweg 10 gekomen. De aanpassing van de NNN-begrenzing rond dit perceel wordt in de eerstvolgende wijziging van de provinciale Omgevingsverordening NH2022 meegenomen.
Landelijk gebied
Kleinschalige woningbouwontwikkeling is toegestaan binnen het landelijk gebied, mits deze ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwafspraken. Dit is geregeld in artikel 6.10 Omgevingsverordening NH2020. Deze bepaling luidt als volgt:
De beoogde ontwikkeling
Het bestemmingsplan Zanderij Noord voorziet in een (zeer) kleinschalige woningbouwontwikkeling (geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de Omgevingsverordening). De Omgevingsverordening NH2020 vergt kort gezegd een onderbouwing op zowel de locatie van de kleinschalige woningbouwontwikkeling, als een onderbouwing van de behoefte daarnaar. Het gaat om vijf nieuwe woningen en de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. De vijf nieuwe woningen zijn bewust aan het begin van de Geversweg geprojecteerd (drie) en aan de Duinenboschweg (twee), op nog “open plekken” direct aan de rand van bestaande bebouwing (aan een kern). De vijf woningen worden op deze manier welbewust gesitueerd aan het dorpslint en aan de rand van de kern van Castricum. Ter compensatie van de realisatie van de woningen, vindt realisatie van nieuwe natuur plaats, waarmee een deel van de NNN wordt gerealiseerd. Ook worden enkele schuren gesloopt.
Aan de woningen bestaat bovendien behoefte. Het CBS verwacht een sterke toename van het aantal huishoudens. In de periode 2020-2023 zullen vermoedelijk 230.000 woningen aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd, terwijl het aantal huishoudens met bijna 335.000 zal toenemen. De spanning op de woningmarkt zal de komende jaren hierdoor toenemen. Uit de Woonvisie Castricum 2020-2025, waarin ook wordt ingegaan op de Provinciale Woonvisie 2010-2020, de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 en het Regionaal Actie Programma, blijkt dat er in Castricum vermoedelijk tussen de 150 en 200 nieuwe woningen nodig zullen zijn voor de periode tot 2023 in alle prijssegmenten. De woningbouwontwikkeling past binnen de regionale afspraken, zoals hiervoor geschetst.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Ingevolgde de Omgevingsverordening NH2020 moeten ontwikkelingen in het landelijk gebied geschieden met inachtneming van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad). Dit wordt geborgd via artikel 6.59 Omgevingsverordening NH2020:
Deze Leidraad is een van de provinciale instrumenten om te kunnen sturen op Ruimtelijke kwaliteit, een provinciaal hoofdbelang zoals benoemd in de Omgevingsvisie2050. De Leidraad wordt vastgesteld door GS en beschrijft de provinciale belangen ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
De beoogde ontwikkeling
De inrichting van de natuurontwikkeling zal plaatsvinden met inachtneming van de relevante aandachtspunten uit de Leidraad. Zo worden historische structuren zichtbaar en beleefbaar gemaakt. Deze historische structuren worden onderdeel van het recreatieve netwerk. Daarbij worden duinrellen teruggebracht als onderdeel van een natuurlijke overgang vanuit de duinen. De precieze uitwerking hiervan volgt niettemin in het Voorlopig Ontwerp dat uiteindelijk zal uitmonden in een Definitief Ontwerp.
Natuur: Natura 2000-gebied
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied het Noordhollands Duinreservaat, hetgeen tevens is aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland. Natura 2000-gebieden genieten bescherming ingevolge (onder andere) de Omgevingsverordening NH2020 (o.a. artikel 4.1.1 van die verordening).
De beoogde ontwikkeling
Hoe hiermee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan, wordt uiteengezet in paragraaf 3.2.2 van deze toelichting.
Op 22 juni 2023 is de Omgevingsvisie Castricum vastgesteld. Doel is te zorgen dat in 2040 Castricum nog steeds een gemeente is waar het goed wonen, recreëren en werken is. De visie gaat over de ontwikkeling van de gemeente op belangrijke onderwerpen, zoals wonen, bereikbaarheid, landschap en natuur, duurzaamheid en voorzieningen. Hoofddoelen en speerpunten die relevant zijn voor het voorliggende plan zijn o.a. voldoende woningen voor jong en oud, openbare ruimte waar maatschappelijke opgaven samenkomen, een open en gevarieerd landschap met waarden (waaronder natuur), realisatie landelijke en provinciale doelen op het gebied van duurzaamheid en biodiversiteit.
De beoogde ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling, waarbij nieuwe natuur wordt ontwikkeld in lijn met doelstelling van de NNN, waar extensieve recreatie mogelijk is en enkele woningen worden gerealiseerd, past binnen de genoemde doelstellingen en speerpunten. De binnenduinrand is de geleidelijke ecologische overgang van duinen naar strandvlakte, en is daarbij volgens de Omgevingsvisie geschikt voor gemengde functies (bebouwing en groene functies). Afwisseling is hier een troef en een kwaliteit. Er geldt een bijzondere, natuurlijke hydrologische situatie, waarbij de diversiteit van de grondwaterstanden ook een diversiteit in het landschap en de ecologie geeft. Het voorliggende plangebied is in de Omgevingsvise daarbij specifiek aangeduid met 'versterken binnendruinrand en functie waterberging'. Natuurontwikkeling kan hier samengaan met woningbouw. Het voorliggende plan geeft hier uitvoering aan. Hierbij wordt ook verwezen naar de kaderstellende besluiten van de gemeenteraad van 13 november 2017, 17 december 2020 en 19 oktober 2023, met betrekking tot de realisatie van natuurontwikkelingsplan Zanderij Noord.
Ingevolge het Wegenbeleidsplan 2013-2022 worden in de bestemmingsplannen voor de woonkernen en het buitengebied de bestemming en het gebruik van de wegen, fiets- en voetpaden, etc. vastgelegd.
De beoogde ontwikkeling
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met voormeld wegenbeleidsplan.
Erfgoednota
Op 5 februari 2014 heeft de Raad de 'Erfgoednota gemeente Castricum' vastgesteld. De erfgoednota is een beleidsdocument dat een integrale aanpak van het archeologie en cultuurhistorisch beleid waarborgt. Daarom wordt deze los beschreven. Daarna volgen dan de paragrafen over cultuurhistorie en archeologie.
Mede op basis van de erfgoednota, streeft de gemeente ernaar 'het verhaal van de plek te verbinden met de agenda van de plek'. In de erfgoednota wordt een nieuwe aanpak geïntroduceerd, die leidt tot een integrale aanpak. Het gebruik van erfgoed staat daarin centraal. De erfgoednota kan gezien worden als een oplegger op het bestaande erfgoedbeleid (archeologie, monumenten en cultuurhistorie) en is daarmee een waardevolle aanvulling op dat bestaande beleid. Het verleden (en dus het verhaal van de gemeente) wordt samen met de ruimtelijke, economische en sociaal culturele opgaves van de gemeente als uitgangspunt gebruikt voor de toekomstige plannen. Dit is uitgewerkt in zogenaamde 'verhaallijnen', waarin de verhalen uit het verleden en de beleidsopgaves samen komen. De verhaallijnen kunnen op deze manier dienen als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat het vertellen van het verhaal als voorwaarde wordt gezien voor investering in het onderzoek.
In de Erfgoednota worden drie doelen beschreven die met de nieuwe omgangsvorm voor erfgoed worden nagestreefd: identiteit, integrale aanpak en toepasbaar:
Beoogde ontwikkeling
De Zanderij is doordrenkt met de historie van Castricum. Het gebied dankt zijn naam aan de zandafgraving die er vroeger plaatsvond. Aan het eind van de 19e eeuw is het gebied geheel afgegraven en zijn de jonge duinen verdwenen. Bovendien ligt vlak onder het maaiveld een deel van de voormalige monding van het Oer-IJ. Het gebied valt te typeren als een karakteristiek geestgrondengebied dat de overgang vormt tussen de duinen en het dorp Castricum. Het duinlandschap (een Natura 2000-gebied) biedt unieke kansen voor natuurontwikkeling. Het gebied wordt herontwikkeld tot natuurgebied, met aandacht voor de geschiedenis. Bij dit alles komt dat de Zanderij is gelegen nabij het NS-station van Castricum, wat maakt dat het gebied ook (extra) aantrekkelijk kan zijn voor de OV-reiziger afkomstig uit de wijdere regio. Kortom, het gebied wordt integraal ontwikkeld, waarbij de identiteit van het gebied wordt versterkt, terwijl inwoners van Castricum en andere bezoekers – meer dan nu al het geval is – kunnen genieten van het gebied.
Cultuurhistorie
Pas nadat de monding van het Oer-IJ, een zeegat dwars door de strandwallen heen, zich naar het noorden had verplaatst, werd het gebied rond Castricum langzamerhand bewoonbaar. In de tweede en derde eeuw na Christus werd er op de strandwallen in de gemeente intensief gewoond. De naam Castricum komt omstreeks 990 voor het eerst in de geschreven bronnen voor. De reden dat Castricum belangrijk werd kwam doordat het dorp aan de postweg Haarlem-Alkmaar lag.
Het dorp Castricum is ontstaan uit een aantal buurtschappen en boerderijen. De groei van Castricum naar de huidige omvang begon vanaf 1865, toen de spoorweg in gebruik werd genomen. Handels- en forensenverkeer werden toen mogelijk. In die tijd werden kolen aangevoerd voor de energievoorziening en werd zand (van de Zanderij) afgevoerd. Waarschijnlijk heeft dit in belangrijke mate de ligging van het spoortracé bepaald en daarmee in feite de groei van het dorp. Van 1879 tot 1923 reed de stoomtram Haarlem-Alkmaar door de Dorpsstraat in Castricum en de Rijksweg in Limmen. Vanaf het station Castricum verzorgde vanaf 1914 een paardentram, later vervangen door elektrische tractie, het vervoer naar “Duin en Bosch” (nu ggz “Dijk en Duin”). Tot de dertiger jaren bleef Castricum een tuindersdorp. Later, vooral in de naoorlogse periode, is de kern gegroeid aan de oostkant van het spoor. In eerste instantie in noordelijke richting, later ook in oostelijke richting.
Beoogde ontwikkeling
Zoals in de vorige subparagraaf beschreven, houdt de ontwikkeling rekening met het Castricumse erfgoed en haar cultuurhistorie. Hierdoor blijft de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en zijn omgeving op zijn minst behouden. Er zijn vanuit het oogpunt van erfgoed geen belemmeringen die de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan.
Monumenten
De bestaande bebouwing in het plangebied heeft geen monumentale status. Bovendien zijn geen van de gebouwen aangeduid als beeldbepalend.
Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het beleidsdocument 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011'. De beleidsnota is definitief vastgesteld op 6 oktober 2011 en inmiddels opgenomen in de overkoepelende Erfgoednota gemeente Castricum (vastgesteld op 5 februari 2014).
De gemeente kiest voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Behalve een effectieve en doelmatige invulling van de rol van het bevoegd gezag, onderschrijft gemeente Castricum het rijks- en provinciale streven naar behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Voor het gehele grondgebied van gemeente Castricum (inclusief zeegebied) is destijds op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart.
Beoogde ontwikkeling
In 2004 is onderzoek gedaan naar De Zanderij in het kader het gemeentelijke archeologiebeleid. Onderzocht zijn cultuurlagen uit de Late IJzertijd en/of Romeinse tijd en de Vroege/Late Middeleeuwen. De locatie bevindt zich op 'stormoverslag gronden' die in de laatste actieve fase van het mariene getijdensysteem zijn afgezet achter de toenmalige lage strandwallen in het mondingsgebied van het Oer IJ. Tot in de 2e eeuw na Chr. overstroomde de zee het gebied tijdens extreme hoogwaterstand. Karakteristiek voor de locatie is dat de cultuurlagen uit de pre- en protohistorie zijn afgedekt met (en daarmee geconserveerd) door een ca. 1,5 m dikke laag stuifzand (Jonge Duinen/Laag van Den Haag).
Het plangebied wordt op basis van de Waarden- en verwachtingenkaart getypeerd als Duinlandschap met geolandschappelijke verwachtingswaarde 1 en 8.
Figuur 2.3: Uitsnede Waarden- en verwachtingenkaart.
Op grond van de Maatregelenkaart wordt het gebied bestempeld als categorie 3 (verwachtingszone 1 en 8): een onderzoekseis in plangebieden groter dan 100 m2 en bodemingrepen dieper dan 4 meter +NAP:
Figuur 2.4: Uitsnede Maatregelenkaart.
Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wanneer rekening moet worden gehouden met archeologie bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden. Deze worden door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd in de bestemmingsplannen.
In het bestemmingsplan ('Buitengebied Castricum') is het huidige archeologieregime vastgelegd. Binnen het onderzoeksgebied zijn twee archeologische regimes van toepassing. De twee regimes betreffen Waarde Archeologie-2 en Waarde Archeologie-5. Zie onderstaande verbeelding (groen geeft de 2e categorie weer en paars de 5e):
Figuur 2.5: Archeologische waarden vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum'.
Bij de terreinen met Waarde Archeologie-2 geldt dat indien bodemingrepen groter zijn dan 500 m2 of dieper is dan 0,4 m vanaf het maaiveld reiken, archeologisch vooronderzoek verplicht is. Bij de terreinen met Waarde Archeologie-5 geldt dat indien bodemingrepen groter zijn dan 500 m2 of dieper is dan 0,6 m vanaf het maaiveld reiken, archeologisch vooronderzoek verplicht is.
Tot slot wordt ook het voormalige parkeerterrein, aan de westzijde van het plangebied, in dit bestemmingsplan meegenomen. Momenteel geldt voor de betreffende gronden de beheersverordening Duingebied. De beheersverordening kent aan het parkeerterrein de waarde Archeologie 3 toe.
In mei 2020 is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, in welk kader de relevante bodemkundige, historische en archeologische gegevens in kaart gebracht. In de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn in het verleden vanaf de late ijzertijd tot en met de nieuwe tijd vondsten en sporen aangetroffen. Hierdoor geldt voor deze periodes een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Waarneming in de directe omgeving hebben uitgewezen de archeologische niveaus tussen 1,0 meter + NAP tot 0,6 meter - NAP aangetroffen zijn. Zie uitgebreider hierover paragraaf 3.4 van deze toelichting.
Het gemeentelijk waterbeleid is onder andere opgenomen in de Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030. Binnen de gemeente speelt de vraag naar extra ruimte voor water in relatie tot klimaatsverandering, (beperkte) toename van het bebouwd en verhard gebied, en het behoud van schoner water in de polders. Deze ruimte zal moeten worden gecreëerd in de poldergebieden. Van belang is daarbij aan te sluiten op de ontwikkeling van natuurwaarden, recreatiemogelijkheden, nieuwe woonmilieus en waterhuishoudkundige eisen. De ingezette beperking van de grondwaterwinning in de duinen en de te verwachtten beperking daarvan door de verdwijnende bollenteelt leiden tot de ontwikkeling van een meer natuurlijk watersysteem van duinen en aanliggende polders. Voor compensatie van bebouwing moet worden uitgegaan van een waterbergend oppervlak van tussen de 11% en 20% van het verharde oppervlak, afhankelijk van de wijze van uitvoering. Verder streeft de gemeente, waar mogelijk, naar afkoppeling van het hemelwater. Infiltratie en berging van het hemelwater is mogelijk binnen de diverse bestemmingen die in het beheergerichte deel van dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: HHNK) wordt gevolgd. De gemeente neemt een coördinerende rol op zich en betrekt zo spoedig mogelijk de waterbeheerder bij de planvorming. De volgende gedragslijn wordt gehanteerd bij nieuwe planontwikkeling:
Aan- en afvoer van water moet geborgd blijven. Gefaseerde realisatie van waterberging zou er in algemene zin toe kunnen leiden dat verschillende ontwikkelaars voor elk project “een eigen vijver moeten graven”, waarvoor de ruimte vaak ontbreekt en wat bovendien tot versnippering leidt. Gelet hierop zijn een duidelijke coördinatie en een duidelijk beleid van de gemeente hier gewenst. Daarbij komt dat de gemeente steeds vaker zelf vervangend water moet aanleggen, onder andere door het nieuwe afkoppelingsbeleid bij de aanleg van riolering.
Uit de Handreiking Stedelijke Wateropgave van de VNG en de UvW volgt dat de kostenverdeling tussen partijen gestoeld zou moeten zijn op het kostenveroorzakingsbeginsel. Dit houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen de kosten voor waterberging van het gebied in principe voor rekening komen van de planexploitatie. In praktische zin betekent dit dat ontwikkelaars financieel verantwoordelijk zijn voor de aanleg van compensatiewater.
De beoogde ontwikkeling
Op het wateraspect wordt integraal ingegaan in paragraaf 3.1. Daar wordt toegelicht hoe wordt omgegaan met dit aspect, en dat hieruit geen belemmeringen volgen voor de voorgenomen natuurontwikkeling. Kern is dat het plan niet alleen bijdraagt aan realisatie van natuurdoelstellingen, maar ook een positief effect heeft op de waterhuishouding en drinkwatervoorziening. Het plan is diverse malen afgestemd met HHNK.
In het Waterprogramma 2016 – 2021 presenteert het HHNK het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het HHNK in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard? De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het HHNK grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
De beoogde ontwikkeling
Op het wateraspect wordt integraal ingegaan in paragraaf 3.1. Daar wordt toegelicht hoe wordt omgegaan met dit aspect, en dat hieruit geen belemmeringen volgen voor de voorgenomen natuurontwikkeling.
Om te garanderen dat water voldoende aandacht krijgt bij het opstellen van ruimtelijke plannen is de zogenaamde 'watertoets' in het leven geroepen. Hiertoe hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen de “Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw” en de “Handreiking watertoets” ondertekend. Doel van de watertoets is het vroegtijdig en expliciet betrekken van de waterbeheerders bij het planproces. Het resultaat hiervan wordt vastgelegd in deze zogenoemde waterparagraaf.
Algemene toelichting
De belangrijkste partners op het gebied van waterbeleid zijn op hoofdlijnen de Europese Unie en het Rijk en PNH, en meer specifiek Rijkswaterstaat, de waterschappen en gemeenten. Het Rijk geeft richting aan het beleid op hoofdlijnen, daarbij rekening houdend met de Europese “Kaderrichtlijn Water”. Binnen deze kaders zorgen provincies, waterschappen en gemeenten voor een integraal waterbeheer waarbij belangen worden afgewogen.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt in het beheersgebied van HHNK. HHNK is onder andere verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van de oppervlaktewateren. HHNK gebruikt diverse planinstrumenten om een goede waterhuishouding te borgen. Voorliggend plan volgt het beleid van HHNK. Een uitzondering op de hoofdregel dat het HHNK als waterschap de waterbeheerder is, betreft het grondwateraspect, waarvoor binnenstedelijk (bebouwde kom) de gemeente en, voor het diepe grondwater, PNH de grondwaterzorgplicht heeft en bevoegd gezag is. In het landelijke gebied heeft HHNK de grondwaterzorgplicht.
Het plangebied is ingevolge de Omgevingsverordening NH2020 gedeeltelijk aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied (zie artikel 4.30 Omgevingsverordening NH2020 e.v. en de afbeelding hieronder). De Omgevingsverordening regelt de aanwijzing als grondwaterbeschermingsgebied en kent een zorgplicht. Verder kent de Omgevingsverordening diverse, rechtstreeks werkende verbodsbepaling ter bescherming van het grondwater.
Figuur 3.1: grondwaterbeschermingsregime.
Regelgeving en vergunningplicht op waterschapsniveau
Zaken die in de Keur van de waterschappen zijn geregeld zijn doorgaans niet opgenomen in het bestemmingsplan. Wel wordt doorgaans de zonering waterstaatswerk voor de waterkeringen in de verbeelding en de planregels opgenomen. Werkzaamheden die tot het normale onderhoud van watergangen behoren zijn vrij van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Doel van de Keur is het veiligstellen van de waterstaatkundige en daaraan verbonden ecologische belangen. De Keur bevat daartoe geboden en verboden (met betrekking tot wateren) ter bescherming van de aan- en afvoer van water en het bergend vermogen van het watersysteem. De Keur bestaat uit drie gedeelten: een algemeen gedeelte, een gedeelte met betrekking tot wateren en een gedeelte met betrekking tot waterkeringen. Tevens zijn de Algemene regels bij de Keur van toepassing.
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij HHNK vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw en het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone van 5 meter uit de insteek van watergangen en een zonering bij primaire - en regionale waterkeringen van toepassing is. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning van HHNK werkzaamheden binnen die zondering mogen worden uitgevoerd. De genoemde bepaling beoogt de bescherming van de waterstaatswerken. Ook voor het onderhoudswerkzaamheden gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en indien nodig wordt daarop gehandhaafd.
Wijze waarop in algemene zin rekening is gehouden met de waterhuishouding
Het bestemmingsplan heeft voor het realiseren van waterbergingsopgaven en waterkwaliteitsopgaven een beperkte rol. Wel is een regeling gewenst waarmee enerzijds de gewenste doelstellingen kunnen worden gerealiseerd, maar anderzijds geen schade wordt berokkend aan cultuurhistorisch waardevolle waterlopen en voorkomende natuurwaarden. Zie daartoe het opgenomen aanlegvergunningstelsel. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en -kwaliteit zijn binnen deze bestemmingen mogelijk. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan binnen de meeste bestemmingen ook water en voorzieningen voor de waterhuishouding mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voor het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid van de diverse overheden ruim baan gegeven binnen het bestemmingsplan.
Ecohydrologisch onderzoek
Te behoeve van het plan heeft ecohydrologisch onderzoek plaatsgevonden. Het rapport (de ecohydrologische onderbouwing van het plan) is opgenomen in Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierna volgt de conclusie van het rapport.
De Zanderij is momenteel een landbouwgebied met vooral bollenteelt. Door de bijzondere ligging van dit gebied op de kwelgevoede binnenduinrand tussen de duinen en bebouwde kom, liggen in dit gebied bijzonder goede kansen voor de ontwikkeling van hoogwaardige natuur bestaande uit een stelsel van natte kreken, vochtige duinvalleien, droge duingraslanden en kleine duintjes, struwelen en bos. Deze natuur levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de instandhouding en zelfs herstel van populaties planten- en diersoorten, waarvan de populaties nu sterk onder druk staan, zoals Parnassia, Beekpunge, Duinviooltje, Duinparelmoervlinder, Icarusblauwtje, Groot Dikkopje. Ook bieden de gebieden kansen als foerageergebied van Kieviet, Watersnip, Kneu en Tapuit.
Het natuurgebied wordt op een zodanige manier ingericht dat nadelige effecten op bebouwing door hoge grondwaterstanden wordt voorkomen. Door monitoring van de grondwaterstand kan de grondwaterstand zonodig worden bijgestuurd door aanpassing van de stuwpeilen.
Naast de belangrijke bijdrage aan de natuurwaarde is de omvorming van het landbouwgebied ook van groot belang voor de klimaatbestendigheid en veiligstelling van de drinkwatervoorziening van Noord Nederland. Door de verwachte zeespiegelstijging in de komende decennia zal de zoetwaterbel waaruit momenteel drinkwater wordt gewonnen naar verwachting door het zoute zeewater landinwaarts worden gedrukt. Hierdoor zullen de drinkwaterputten onvermijdelijk moeten worden verplaatst richting de binnenduinrand. Voor de winning van drinkwater voor Noord Holland is het van groot belang dat het grondwater schoon is en niet wordt belast met meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen. Door de inrichting van de Zanderij Noord als natuurgebied wordt de verontreiniging van toekomstig drinkwater met meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen in de deel van de binnenduinrand zeer sterk gereduceerd. Het is hiervoor van belang het gehele landbouwgebied om te vormen tot natuur.
Tenslotte levert de aan te leggen natuur een zeer belangrijke bedrage aan de berging van regenwater tijdens zogenaamde clusterbuien. Tijdens clusterbuien regent het zo hevig dat regenwater niet de tijd heeft om in de bodem te trekken, maar over maaiveld afstroomt naar de lagere gebieden. Doordat de bodem van de Zanderij een lichte helling heeft richting de bebouwde kom van Castricum, zal regenwater van een clusterbui vanuit de Zanderij richting de bebouwde kom stromen. Dit kan in het westelijke deel van de bebouwde kom van Castricum aanleiding geven tot ernstige wateroverlast. Door het graven van kreken, laagten en verlagen van de bouwvoor ten behoeve van de natuurontwikkeling neemt de berging van regenwater in de Zanderij zeer sterk toe. Dit effect is nu al te zien in de laagten van het reeds aangelegde natuurgebied Zanderij 1 na het optreden van een forse neerslag.
Om maximale berging van clusterbuien in de Zanderij mogelijk te maken is het van cruciaal belang om ook berging te creëren in het noordoostelijke deel van de Zanderij. Hierdoor ontstaat er een grote aaneengesloten stapsgewijze berging in het natuurgebied ten westen van de Duinenboschweg en het gebied tussen de Duinenboschweg en de Spoorsloot. Om bij piekafvoeren water vanuit het natuurgebied aan de westzijde van de Duinenboschweg af te voeren op de Spoorsloot wordt een nieuwe duiker aangebracht onder de Duinenboschweg met voldoende capaciteit om het water bij piekafvoeren te kunnen afvoeren. De capaciteit de huidige duiker onder de Duinenboschweg van het laagwatertracé is hiervoor te klein (rond 60 cm). Om
Bovenstrooms van de nieuwe grote duiker onder de Duinenboschweg en bovenstrooms van de duiker naar de Spoorsloot worden beweegbare stuwen A en C aangebracht om het waterpeil in de kreken in het natuurgebied ten westen van de Duinenboschweg en het natuurgebied tussen de Duinenboschweg en de Spoorsloot op afstand te sturen. In de nadere uitwerking van het ontwerp zal deze in samenwerking met het Hoogheemraadschap op afstand bestuurbaar worden gemaakt. Bij een verwachte clusterbui kan het waterpeil in de kreken en laagten enige uren of dagen van te voren door het Hoogheemraadschap worden verlaagd. Op het moment van de clusterbui zelf worden de stuwen automatisch omhoog gedraaid, zodat de berging in beide gebieden maximaal kan worden benut. Door deze dynamische berging van clusterbuien wordt het risico op inundatie van het westelijke deel van de bebouwde kom van Castricum door een clusterbui vanuit de Zanderij zo veel mogelijk wordt beperkt. Voor deze wijze van dynamische berging is het noodzakelijk om het natuurtracé (via het noordoostelijke deel van het natuurgebied) te gescheiden te houden van het laagwatertracé. In het laagwatertracé kan het peil namelijk niet tijdelijk worden verhoogd vanwege schade aan de bebouwing.
Gebieden die deel uitmaken van het NNN worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe activiteiten mogelijk mogen worden gemaakt die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het NNN of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.
Het NNN is gericht op behoud en bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden van natuur en landschap. Artikel 6.43 Omgevingsverordening NH2020 heeft als doel de bescherming van de natuurwaarden – de zogeheten wezenlijke kenmerken en waarden – van het NNN en natuurverbindingen in PNH. Met het artikel wordt invulling gegeven aan de verplichting uit titel 2.10 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) om bij provinciale verordening regels te stellen aan gemeentelijke ruimtelijke plannen ter bescherming van het NNN. De natuurwaarden van het NNN worden in het Barro aangeduid met de term wezenlijke kenmerken en waarden. In artikel 6.43 Omgevingsverordening NH2020 en in deze toelichting wordt bij deze terminologie aangesloten. De wezenlijke kenmerken en waarden voor het onderhavige NNN-gebied, zijn opgenomen in bijlage 5 van de Omgevingsverordening NH2020 (zie onder: Noordhollands Duinreservaat N4).
In het derde lid van voormeld artikel wordt hieraan voor gemeenten de verplichting gekoppeld om in een ruimtelijk plan in ieder geval regels te stellen in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bij het stellen van deze regels moeten de wezenlijke kenmerken en waarden in acht worden genomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 2.10.3 Barro.
Beoogde ontwikkeling
Op 3 juli 2023 heeft Gedeputeerde Staten een aanwijzingsbesluit NNN genomen, waarmee een groot deel van het plangebied binnen de NNN is komen te liggen (zie figuur 2.3). Het voorliggende plan maakt planologisch de natuurlijke inrichting van de gronden die binnen de NNN zijn begrenst mogelijk. De gronden krijgen met dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur'. Met deze bestemming en de bijbehorende regels is geborgd dat de wezenlijke kenmerken en waarden niet worden aangetast. Dit geldt ook ter plaats van de biologische tuinderij, zoals onderbouwt in paragraaf 2.2.2 van deze toelichting. Bij de ontwikkeling van dit nieuwe NNN, wordt aangesloten bij de Wezenlijke Kenmerken en Waarden zoals die zijn vastgesteld voor het Noordhollands Duinreservaat (N4). In dit document (bijlage 5 bij de Omgevingsverordening NH2020) worden de natuurtypen genoemd, waarbij in het kader van de verdere uitwerking van het inrichtingsplan wordt aangesloten (zie ook paragraaf 1.4.3 van deze toelichting). Ter compensatie van de te bouwen bebouwing voor de biologische tuinderij, wordt minimaal hetzelfde oppervlak aan schuren gesloopt in het plangebied. Dit betreffen schuren die in de NNN liggen. De biologische tuinderij kan daarbij worden gerealiseerd binnen het geldende natuurdoeltype NNN (N12.05 Kruiden- en faunarijke akker), waarmee deze ook passend is binnen de NNN-doelstellingen.
Twee van de nieuw te realiseren woningen komen door de herbegrenzing in 2023, binnen de NNN te liggen. Hiertoe zal in 2024 een herbegrenzing NNN plaatsvinden, waarmee deze woningen (die noodzakelijk zijn om het voorliggende plan uit te kunnen voeren) buiten de NNN komen te liggen.
Met de beoogde ontwikkeling wordt een natuurlijke inrichting gerealiseerd voor gronden die als NNN zijn aangewezen, maar nog niet als zodanig zijn ingericht. In samenhang met de beoogde herbegrenzing van het NNN in 2024 wordt met de ontwikkeling een bijdrage geleverd aan het areaal van NNN en de kwaliteit van de NNN. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de vereisten vanuit provinciaal beleid en de regelgeving.
De Minister van Economische Zaken wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000-gebieden. Deze gebieden genieten bescherming op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en de provinciale ruimtelijke verordeningen. Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitatten.
Het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat is aangewezen voor 20 habitattypen. Van deze 20 habitattypen zijn de volgende 6 habitattypen binnen een straal van 300 meter aanwezig: kalkarme grijze duinen (H2130B), duindoornstruwelen (H2160), duinbossen (droog) berken-eikenbos (H2180A), vochtige duinbossen (H2180B), duinbossen binnenduinrand (H2180C), en vochtige duinvalleien (open water) (H2190A). Andere habitattypen liggen niet in de invloedsferen van de werkzaamheden. Het Noordhollands Duinreservaat is aangewezen voor twee habitatsoorten; de gevlekte witsnuitlibel en de nauwe korfslak.
De beoogde ontwikkeling
Het plangebied ligt tegen het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat aan. Werkzaamheden als grondverzet en aanpassingen aan de waterhuishouding en andere werkzaamheden kunnen een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Ook worden vijf nieuwe woningen mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan. Negatieve effecten zijn niet zonder meer uit te sluiten. Een toetsing naar deze effecten is noodzakelijk. Daarom is een Voortoets Wnb uitgevoerd. De voortoets is opgenomen in Bijlage 11 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het weghalen van de parkeerplaats liggende in het Natura 2000-gebied is een maatregel voortkomend uit het Natura 2000-beheerplan en is in deze toetsing niet meegenomen. Dit is namelijk al meegenomen bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan. Bovendien heeft het uitplaatsen van een parkeerplaats een positief effect op de instandhoudingsdoelstellingen. Effecten zijn daarmee uitgesloten.
De conclusie van het onderzoek is dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de habitattypen en habitatsoorten van het Natura 2000-gebied zijn uitgesloten. Door de natuurlijke inrichting van het plangebied zijn de effecten op de instandhoudingsdoelen juist positief. Negatieve effecten door wijziging in de hydrologische omstandigheden zijn uitgesloten, mede doordat een natuurlijker grondwaterregime wordt gerealiseerd. Daarbij daalt de GHG zeer beperkt: in de laagten 5-10 cm en in de duinrellen zelf 10-20 cm. Plaatselijk stijgt de GHG met 5-10 cm aan de zuidwestzijde met 5-30 cm.
Een vergunning Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk, omdat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen zijn uitgesloten.
In het Noordhollands Duinreservaat is sprake van een overbelasting van stikstofdepositie. Hierdoor kan elke stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door nieuwe ontwikkelingen negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelen van het Noordhollands Duinreservaat.
Bij de uitvoer van de natuurontwikkeling in de Zanderij Noord zal sprake zijn van grondverzet, waarbij mobiele werktuigen en rijbewegingen zorgen voor stikstofuitstoot. Tevens worden vijf nieuwe woningen ontwikkeld in het gebied. Ook worden opstallen gesloopt en gebouwd. Het gebruik van vijf woningen en de biologische tuinderij genereert rijbewegingen die stikstofemissies met zich brengen. Tegelijkertijd gaat de natuurontwikkeling gepaard met het uit productie nemen van agrarisch land (welk land wordt omgezet naar natuur), hetgeen leidt tot een afname in stikstofuitstoot. Er is een stikstofanalyse uitgevoerd om de precieze stikstofstromen in beeld te krijgen. Zie hiertoe de stikstofanalyse zoals opgenomen in Bijlage 13 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hiermee is in beeld gebracht in hoeverre de natuurontwikkeling significante gevolgen kan hebben op het nabijgelegen Natura 2000-gebied.
De conclusies van de stikstofanalyse zijn:
Gelet op het voorgaande is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming niet vereist.
Algemeen
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen: soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn; soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 Vogelrichtlijn. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. PS kunnen ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Beoogde ontwikkeling – quicksan soortenbescherming
Ten behoeve van de natuurontwikkeling, is een natuurtoets verricht (we wachten nog op de actualisatie van dit rapport, daarna verwerken, die als bijlage in de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen (Bijlage 10). Op basis van de natuurtoets worden de volgende conclusies getrokken ten aanzien van soortenbescherming. In het plangebied zijn de beschermde soorten marters, vleermuizen en huismussen niet uit te sluiten. Om de aan- en of afwezigheid van deze soorten te bepalen is het noodzakelijk een nader onderzoek te doen.
Marters en bunzing Voor het slopen van een schuur ter hoogte van de volkstuinen en de schuur naast het spoor is nader onderzoek nodig voor bunzing, kleine marterachtigen en steenmarter.
Vleermuizen Nader onderzoek is nodig naar verblijfplaatsen van vleermuizen in de schuur aan de Geversweg 11a, en twee bomen (indien deze gekapt gaan worden) en een schuurtje met dakpannen.
Huismussen Voor het verwijderen van het schuurtje met dakpannen aan de Geversweg zijn verblijfplaatsen van huismussen op voorhand niet uit te sluiten, hierdoor is nader onderzoek naar het gebruik van het schuurtje door huismussen noodzakelijk.
Algemene zorgplicht
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. Hiervoor zijn door de PNH vrijstellingen van de ontheffingsplicht opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling van ontheffingsplicht indien het een ruimtelijke ontwikkeling betreft.
Wel dient met onderstaande rekening te houden:
Uitvoerbaarheid van de plannen
Gelet op de Wet natuurbescherming en hetgeen hiervoor daarover is uiteengezet, is het plan voor wat betreft soortenbescherming niet zonder meer rechtstreeks uitvoerbaar. Op enkele aspecten is nader onderzoek noodzakelijk. Uit dit onderzoek zal moeten blijken of de voorgenomen ontwikkelingen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Als dat zo is, moet ontheffing worden aangevraagd. Daarnaast dient tijdens de werkzaamheden rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels en wordt geadviseerd een ecologisch werkprotocol op te stellen waarin de maatregelen ten behoeve van de algemene amfibieën en vissen zijn opgenomen.
Met de overige werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het plangebied, zijn negatieve effecten op beschermde soorten uit te sluiten. Met de herontwikkeling van landbouwgebied naar natuur, zal juist meer leefgebied worden gecreëerd voor (beschermde) soorten. De ontwikkeling van landbouwgebied naar natuur zal daarmee juist een positief effect hebben voor (beschermde) soorten.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat een bestemmingsplan niet kan worden vastgesteld, indien in redelijkheid op voorhand inzichtelijk was dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar in de weg staat. Dit betekent dat in de bestemmingsplanprocedure aannemelijk moet worden dat een ontheffing Wet natuurbescherming verleend gaat worden.
Voor verblijfplaatsen van bunzing, steenmarter en kleine marterachtigen, vleermuizen en huismussen worden regelmatig ontheffingen aangevraagd en verkregen. In zijn algemeenheid moeten daarbij de volgende maatregelen genomen worden om de gunstige staat van instandhouding te garanderen en aan de zorgplicht te voldoen:
Door bovengenoemde maatregelen te nemen wordt de functionaliteit van het plangebied (en/of directe omgeving) voor de dieren in stand gehouden. De maatregelen zijn goed inpasbaar bij de voorgenomen ontwikkeling van landbouw naar natuur. Ontheffing kan in dat geval worden aangevraagd voor het verstoren van de dieren. De ontheffing kan dan worden aangevraagd op basis van het belang ter bescherming van flora en fauna. Tot slot moet aangetoond worden dat er geen alternatieven zijn. De ontwikkeling is locatie specifiek, hiervoor is geen alternatief. Alternatieven in het kader van de werkwijze en planning worden ingevuld bij het opstellen van het activiteitenplan en de ontheffing. In het kader van het bestemmingsplan zijn deze onderdelen echter niet relevant. Het bestemmingsplan biedt kortom voldoende ruimte om aan de eisen voor een ontheffing te voldoen. De noodzaak voor een ontheffing belemmeren de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dus niet.
Habitatsoorten Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat
Het Noordhollands Duinreservaat is aangewezen voor twee habitatsoorten: de gevlekte witsnuitlibel en de nauwe korfslak. In voormelde voortoets Wnb is ook ingegaan op de vraag in hoeverre de natuurontwikkeling in de Zanderij Noord effecten heeft, of kan hebben, op deze habitatsoorten.
Beoogde ontwikkeling
Beide habitatsoorten hebben geen leefgebied (of potentieel leefgebied) op de locaties waar de ingrepen plaatsvinden. Ze zijn beide zeer gevoelig voor oppervlakteverlies van een leefgebied. Hier is geen sprake van. Hierdoor kunnen directe negatieve effecten op de habitatsoorten uitgesloten worden. De bedoeling is om na realisatie van de natuur het gebiedseigen water vast te gaan houden en dus geen water uit de omgeving te onttrekken. Bij de werkzaamheden zelf zal ook geen sprake zijn van enige onttrekking van water. Dit betekent dat door de werkzaamheden en door de voorgenomen ontwikkeling, verdroging van de leefgebieden van nauwe korfslak en gevlekte witsnuitlibel niet aan de orde is.
Verder wordt nog opgemerkt dat de nauwe korfslak dan weliswaar niet gevoelig is voor geluid en licht, maar wel voor trillingen. De werkzaamheden gaan niet gepaard met veel trillingen, laat staan met een aardbeving die tot in het mogelijke leefgebied komt. Mogelijk dat het verplaatsen van de parkeerplaats enige trilling met zich brengt, maar dat vindt niet plaats in binnen de verstoringsafstand (meer dan 300 meter afstand).
De ingrepen ter realisatie van de natuur in de Zanderij Noord hebben kortom geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende soorten. Een mogelijk positief effect door het vasthouden van gebiedseigen water is eerder aan de orde.
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden' – zie hoofdstuk 4 van de wet).
Beoogde ontwikkeling
In voormelde natuurtoets is eveneens ingegaan op de bescherming van houtopstanden. Binnen het plangebied worden eventueel enkele bomen verwijderd. Deze zijn in een rij aangeplant waarvan drie grote bomen en meerdere kleine bomen in de berm en een rij langs de watergang. Deze bomen in de berm langs de Duinenboschweg staan buiten de bebouwde kom, waarvoor een meldingsplicht geldt bij de PNH en er sprake is van een herplantplicht. De regels hiervan staan beschreven op de website van PNH. Via het loket van PNH kan de melding gedaan worden. Bij de voorbereiding van (de uitvoering van) de werkzaamheden, zal ook worden bezien in hoeverre een gemeentelijke toestemming is vereist voor het kappen van de bomen (bijv. gelet op de APV). Gelet op het regime van de Wet natuurbescherming is het plan, voor wat betreft houtopstanden, rechtstreeks uitvoerbaar.
De Wet geluidhinder heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van lawaai afkomstig van wegen, spoorwegen en/of industrie. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Voor dit plan zijn de aspecten weggeluid en spoorweggeluid van belang, in relatie tot de woningen die mogelijk worden gemaakt.
Weggeluid
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen, omdat er geen zones gelden. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Dat kan wel voorkomen bij een klinkerweg of een weg met relatief veel verkeer. De nieuwe woningen liggen wel in de zone van de wegen Mient en Stationsweg, waartoe akoestisch onderzoek is uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Brakenburgstraat, Duinenboschweg, Geversweg, Kramersweg, Oude Schulpweg, Stationsweg en Zanderij-weg) in het onderzoek betrokken.
Spoorweggeluid
De nieuwe woningen zijn daarnaast gelegen binnen de geluidszone van de spporlijn Den Helder - Amsterdam. Bescherming tegen spoorweglawaai is geregeld in hoofdstuk VII Wet geluidhinder en hoofdstuk 4 Besluit geluidhinder. De systematiek van de zonering houdt in dat langs een (toekomstige) spoorweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in bovenstaande situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Voor geluidsgevoelige objecten in de zone geldt een basisbeschermingsniveau, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een hogere waarde kan door het bevoegd gezag gemotiveerd een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde.
Op grond van artikel 4.9 lid 1 sub b Besluit geluidhinder betreft de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van woningen in principe 55 dB, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg. Artikel 4.10 Besluit geluidhinder is bepaald dat een hogere waarde kan worden vastgesteld, op voorwaarde dat deze maximaal 68 dB bedraagt.
Akoestisch onderzoek
Ten behoeve van het plan heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Het rapport is opgenomen in Bijlage 12bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Alleen als gevolg van de spoorweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB van toepassing op railverkeer. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB wordt overschreden op de gevels van de nieuwe woningen aan de Duinenboschweg. De maximaal te ontheffen waarde van 68 dB wordt niet overschreden. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Spoorweg Den Helder – Amsterdam dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
Het College van B&W heeft een ontwerpbesluit ter vaststelling van hogere waarde gelijktijdig met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegd. Het besluit Hogere Waarde Wet geluidhinder is verleend door het College van B & W van 9 april 2024.
Zoals in paragraaf 2.3.4 van deze toelichting al aan de orde kwam, is in mei 2020 voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3), in welk kader de relevante bodemkundige, historische en archeologische gegevens in kaart zijn gebracht. In de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn in het verleden vanaf de late ijzertijd tot en met de nieuwe tijd vondsten en sporen aangetroffen. Hierdoor geldt voor deze periodes een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Waarneming in de directe omgeving hebben uitgewezen de archeologische niveaus tussen 1,0 meter + NAP tot 0,6 meter - NAP aangetroffen zijn.
Er is een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische sporen uit de late ijzertijd tot en met de nieuwe tijd. Vanwege deze hoge verwachting wordt aanbevolen om bij alle toekomstige bodemroerende activiteiten binnen het onderzoeksgebied archeologische onderzoek uit te voeren. Hoe dit vervolgonderzoek er uit dient te zien is afhankelijk van de geplande bodemroerende werkzaamheden. Bij voorkeur wordt een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd (protocol 4003). Hiermee kan inzicht worden verkregen in de vormeenheden van het landschap die van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Doel van het onderzoek is het uitsluiten van archeologisch kansarme zones en het selecteren van kansrijke zones.
Beoogde ontwikkeling
In het kader van dit bestemmingsplan is het aspect archeologie voldoende onderzocht. Met inachtneming van het uitgevoerde bureauonderzoek wordt – in afwijking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum' de 'Waarde – Archeologie 3' toegekend aan het gehele plangebied van de Zanderij Noord.
Inleiding
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid, en vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Geen nieuwe risicorelevante activiteit
Op de eerste plaats voorziet het bestemmingsplan niet in de komst van een nieuwe risicorelevante activiteit naar het plangebied.
Eye Film Instituut Nederland (Heemskerk)
Een deel van het plangebied bevindt zich net binnen het invloedsgebied van Eye Film Instituut Nederland, gelegen in Heemskerk. Het betreft hier een Bevi-inrichting. Hier worden 2x 14.000 kg aan cellulosenitraatfilms opgeslagen. Cellulosenitraat is zeer brandbaar en explosief. De inrichting heeft een toxisch invloedsgebied van 4.500 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 4.100 meter van de opslaglocatie van het filminstituut.
Plaatsgebonden risico
De PR 10-6 contour van het Eye Film Instituut ligt tussen de 800 en 1.250 meter van de opslagbunkers. Het plangebied ligt (ver) buiten die contour. Hierdoor wordt voldaan aan de streef- en richtwaarden van het Bevi.
Groepsrisico
Wel moet een beschouwing van het groepsrisico plaatsvinden. Voor het groepsrisico is in het Bevi de oriëntatiewaarde opgenomen. Deze waarde is geen harde grenswaarde, maar een waarde die gebruikt moet worden door het bevoegd gezag bij de verantwoording van het groepsrisico. Op grond van artikel 13 Bevi moet bij Wro-besluiten, die de vestiging of bouw van objecten binnen het invloedsgebied toelaten, een verantwoording van het groepsrisico worden gegeven:
Figuur 3.3: Curve groepsrisico in verband met het Eye Film Instituut.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Nabij het plangebied is de spoorlijn Uitgeest-Castricum-Heiloo gelegen, maar over deze spoorlijn vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Over de nabijgelegen wegen worden evenmin gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor het plangebied en een verantwoording van het groepsrisico is niet vereist.
Buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Beoogde ontwikkeling
Gelet op het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Anderszins is de ligging van kabels en leidingen in het plangebied inzichtelijk gemaakt middels een KLIC-melding (Bijlage 6). Het aspect kabels en leidingen staat kortom de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Met gebiedsspecifiek beleid kan een gemeente afwijken van het landelijke beleid. Daardoor is er meer ruimte voor de afzet van vrijkomende grond- en baggerstromen. Dit is mogelijk door lokale maximale waarden (LMW) op te stellen. Zo kan worden gestuurd op het beschermingsniveau en op de toepassingsmogelijkheden voor grond en baggerspecie binnen (delen van) het beheergebied. De gemeente moet wel vasthouden aan het basisprincipe van het Besluit. Namelijk dat de kwaliteit van de grond altijd geschikt moet zijn voor de functie die het gebied heeft.
Om gebruik te kunnen maken van gebiedsspecifiek beleid moet een gemeente beschikken over een:
Beoogde ontwikkeling
In het voorliggende plan zullen agrarische gronden, natuurlijk worden ingericht. Bodemverontreiniging kan op voorhand niet worden uitgesloten gelet op dit agrarische gebruik. Conform de bodemkaarten en de nota bodembeheer kan het plangebied zowel voor agrarische doeleinden als voor natuur worden gebruikt. De aanwezige bodemkwaliteit past kortom bij het toekomstige gebruik van het plangebied als natuurgebied.
Een aandachtspunt betreft evenwel de voormalige locatie gelegen op het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Castricum, sectie B nummer 12727 (achter Geversweg 3a). PWN heeft, als ontwikkelaar van de natuur, dit perceel reeds verworven. Tijdens de uitvoer van een bodemkeuring van de bovenste 0,3 meter van de bodem is kabelschredder en rubbergranulaat aangetroffen op het maaiveld en in de bodem. De omvang van de sterke verontreiniging wordt na drie fasen van nader onderzoek geschat op circa 1.010 m³ (circa 1.870 ton). In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan weekmakers (ftalaten) gemeten (Bijlage 7). Omdat de kabelschredder naar alle waarschijnlijkheid na 1987 in de paardenbak is verwerkt, is er vermoedelijk sprake van een 'nieuw geval van bodemverontreiniging'. In het kader van de zorgplicht is daarom een spoedige sanering van de gehele verontreiniging noodzakelijk. Een nieuw geval van bodemverontreiniging dient gemeld te worden bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. Hiervoor dient een saneringsplan te worden ingediend. Bodemkwaliteitsbureau Grondslag zal de sanering voor zijn rekening nemen. Met de omgevingsdienst wordt overlegd over de randvoorwaarden en terugsaneerwaarden van de bodemsanering. De exacte saneringsgrenzen worden overlegd, alsmede de resultaatsverplichting. Vooralsnog is het uitgangspunt dat de gevalsgebonden verontreiniging geheel verwijderd zal worden. Dit traject loopt op het moment van schrijven nog. Na afronding hiervan zal ook dit perceel geschikt zijn voor de natuurbestemming.
Voor de volledigheid en gelet op de geschiedenis van het gebied, is ook een verkennend explosievenonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5).
Beoogde ontwikkeling
In figuur 3.4 zijn met de rode cirkels verdachte locaties gemarkeerd alwaar explosieven gevonden zouden kunnen worden. (De blauwe markering betreft overigens de (gedeeltelijke) planbegrenzing van de Zanderij Zuid, de rode cirkels hierin kunnen dus voor dit bestemmingsplan buiten beschouwing blijven.) Bij graafwerkzaamheden in die gebieden zal een aanvullend explosievenonderzoek moeten worden verricht.
Figuur 3.4: Verdachte explosievenlocaties.
Verkeer en parkeren in het plangebied
Voor natuurontwikkeling Zanderij Noord in Castricum is in eerste instantie bedacht het bestaande parkeerterrein aan het einde van de Geversweg te verplaatsen naar de Duinenboschweg, vlak bij P&R terrein bij het station. Hiertoe was een aanduiding opgenomen, om dit planologisch mogelijk te maken. Vanuit omwonenden is de vraag gekomen of dit parkeerterrein dan niet specifiek gebruikt zou gaan worden door forensen die de trein pakken. En daar is dit parkeerterrein niet voor bedoeld. Door de gemeenteraad is, in overleg met provincie Noord Holland en PWN besloten vooralsnog af te zien van een parkeerterrein op deze plek, maar wel een reservering in het bestemmingsplan op te nemen. Het parkeerterrein aan de Geversweg zal gesloten worden zodra het grootste gedeelte van de nieuwe paden in de Zanderij Noord is aangelegd, zodat direct vanaf het station de natuur ingelopen kan worden. De natuur is dan direct vanaf P+R van station Castricum bereikbaar. Omdat de parkeerdruk in de duinen op een ander moment ligt (in de weekenden en in de zomer) dan de parkeerdruk bij het station (tijdens werkdagen) zal dit naar verwachting geen gevolgen hebben op de parkeerdruk bij andere parkeerterreinen in de duinen. Daarnaast wordt efficiënter gebruik gemaakt van het bestaande parkeerterrein bij het station. Mocht blijken dat er toch een parkeerterrein nodig is voor bezoekers aan de duinen, dan kan deze er alsnog komen. Om dat in beeld te brengen wordt een parkeermonitoring gedaan. Binnen het voorliggende bestemmingsplan is nu vastgelegd dat de parkeerplaats alleen met een binnenplanse afwijkingsprocedure kan worden gerealiseerd,waarbij vooraf de noodzakelijkheid dient te worden aangetoond op basis van de 'Parkeermonitoring Zanderij Noord', inclusief criteria, zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan.
Discussie over de mogelijke randweg
Tijdens de totstandkoming van dit bestemmingsplan is nog ter sprake gekomen in hoeverre een nieuwe randweg zou moeten worden geregeld in het plangebied. De Raad heeft op 13 februari 2020 besloten tot opstelling van een Integraal Verkeersplan: “Dit verkeersplan dient onder meer een ongelijkvloerse kruising met het spoor voor auto's te onderzoeken, mede gebaseerd op bijgevoegde suggesties, als mogelijke verbeteringen voor de mobiliteit in Castricum, voor zowel het auto- als voor het fietsverkeer, met aandacht voor het milieu.” De belangrijkste van de “bijgevoegde suggesties” is een nieuwe weg direct ten westen van de spoorlijn tussen Beverwijkerstraatweg en de Zeeweg N513. Deze weg zou in de Zanderij Noord door het beoogde gebied voor natuurontwikkeling lopen. Dit was één van de vier te onderzoeken varianten. Deze is in het actuele coalitieakkoord vervallen.
In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Op grond van artikel 5.16 Wm wordt een bestemmingsplan alleen vastgesteld als aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn: woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg; woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswoningen; kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg; kantoorlocaties met een bruto oppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en één ontsluitingsweg.
Beoogde ontwikkeling
Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang van de woningbouwontwikkeling en realisatie van een biologische tuinderij, die planologisch wordt mogelijk gemaakt, aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Er worden immers slechts vijf nieuwe woningen en een biologische tuinderij mogelijk gemaakt. Het project blijft ver onder voornoemde drempelhoeveelheden (1.500 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg). Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Verder wordt opgemerkt dat, als gevolg van het omzetten van de agrarische bedrijvigheid naar natuur, de luchtkwaliteit in het gebied zal verbeteren. Daar komt nog eens bij dat, door de verplaatsing van het parkeerterrein, er geen verkeer meer (behoudens zeer beperkt bestemmingsverkeer) het gebied in hoeft te rijden. Geconcludeerd wordt dan ook dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het project, er treedt zelfs een verbetering op.
Ten aanzien van dit aspect dient te worden beoordeeld of sprake is van een gevoelig object dat in de nabijheid van een hinder veroorzakend object wordt gerealiseerd, hetgeen het gevoelig object zou kunnen verhinderen (zodat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat) of het hinder veroorzakend object zou kunnen belemmeren in de bedrijfsvoering c.q. uitbreidingsmogelijkheden. Dit wordt in principe bepaald aan de hand van richtafstanden, waarbij de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 wordt gebruikt.
Agrarische bedrijfswoning wordt burgerwoning
Met het voorliggende plan wordt een agrarische bedrijfswoning bestemd als burgerwoning. Dit betreft de woning aan Geversweg 9. Direct naast dit perceel is een paardenhouderij gelegen (Geversweg 3a). De stalopening en de mestopslag zijn emissiepunten van geur.
De agrarische bedrijfswoning mag dan weliswaar meer hinder ondervinden c.q. ontvangen dan een burgerwoning, maar alleen voor zover het betreft de eigen bedrijfsmatige activiteiten. Voor de activiteiten van een ander bedrijf, is het even zo goed een gevoelig object zoals een burgerwoning. Op 15 december 2014 heeft het College van B&W een vergunning verleend ten behoeve van een paardentrainingscomplex, waarvoor een paardenstal met bovenwoning is gebouwd op het perceel Geversweg 3a in Castricum (zie ook paragraaf 4.2.1 van deze toelichting). Bij het verlenen van die vergunning, is al rekening gehouden met de geurcirkels, waarbij werd opgemerkt dat in ieder geval de bedrijfswoning aan de Geversweg 9 daarbinnen is gelegen. Destijds kon de vergunning worden verleend, omdat het aantal dieren niet zou toenemen:
“In deze wet is de minimale afstand tussen emissiepunt (daar waar de lucht de stal verlaat) en de dichtstbijzijnde woning van derden bepaald. Dit geldt ook voor een vaste mestopslag. Deze minimale afstand is afhankelijk van de categorie waarin een gebied is ingedeeld en bedraagt bij situering in het buitengebied 50 m1. Van deze landelijke normen kan worden afgeweken in een plaatselijke geurverordening. De gemeente Castricum heeft geen geurverordening. Het huidige stalgebouw en de mestopslag zijn gelegen binnen de geurcirkel van 2 woningen van derden. Doordat de geurbelasting en het aantal dieren niet toeneemt wordt een omgevingsvergunning bouw niet geweigerd.” (bron: Visiedocument bedrijfsontwikkeling stal Millersfarm, 22 juli 2014)
Overigens blijkt uit bovenstaand citaat dat alleen de staldeur, als emissiepunt waar de lucht de stal verlaat), binnen de richtafstand is gelegen. Het overige emissiepunt, de mestplaats, is met de herontwikkeling van het complex verplaatst, zodat deze meer dan 50 meter van de woning van de Geversweg 9 is gelegen.
Bij omvorming van de agrarische bedrijfswoning aan de Geversweg 9 tot burgerwoning, verandert feitelijk de situatie niet. Het toekennen van een woonbestemming aan een voormalige bedrijfswoning zorgt kortom niet voor een beperking van omliggende bedrijven. Evenmin door de toevoeging van een (ruim) bijgebouw bij die woning. Verder blijft het woon- en leefklimaat van de voormalige bedrijfswoning na bestemmingswijziging ongewijzigd, en gaat er eigenlijk zelfs op vooruit gelet op de natuurontwikkeling (verbeterd uitzicht en algemeen leefklimaat) en de verplaatsing van de parkeerplaats (een drastische vermindering van verkeersbewegingen). Omvorming van de agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning hindert de exploitanten van de paardenhouderij dan ook niet meer in hun bedrijfsvoering dan thans reeds het geval is.
Realisatie vijf nieuwe woningen
Met het voorliggende plan worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd. In de directe omgeving van de locaties waar deze woningen worden gerealiseerd liggen geen (agrarische) bedrijven. Alleen aan de Geversweg 3a ligt een paardenhouderij, zoals hierboven benoemd. Ten noordwesten hiervan wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Deze woning ligt buiten de afstandsnorm van 50 meter (vanaf het emissiepunt). Ook ligt de bestaande woning aan de Geversweg 9 er tussenin, welke 'eerst-beperkend'is.
Aan de Geversweg 2a is een tuinderij gevestigd. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter, tot met name de bedrijfsgebouwen. De nieuwe woningen aan de Geversweg worden op grotere afstand gesitueerd. Tevens liggen er woningen dichterbij de tuinderij, die 'eerst-beperkend' zijn voor de bedrijfsvoering van deze tuinderij.
Realisatie biologische tuinderij
Met het voorliggende plan wordt een biologische tuinderij en een voedselbos gerealiseerd, aan de Zanderijweg. In de nabijheid van deze biologische tuinderij liggen enkele woningen. Voor een tuinbouwbedrijf wordt in beginsel een richtafstand van 30 meter gehanteerd, van bedrijfsgebouwen tot aan woningen van derden, bij het omgevingstype 'rustige woonwijk (rustig buitengebied'). Het bouwvlak voor de biologische tuinderij is zo gesitueerd dat voldaan wordt aan de richtafstand van 30 meter.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Omdat in dit bestemmingsplan beoogde nieuwe woningen/gebouwen dichtbij het spoor zijn gepland kan trillinghinder voor de toekomstige bewoners/gebruikers ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder dient het aspect trillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgewogen indien een trillingsbron aanwezig is. Hiertoe is een trillingsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 16).
De conclusie van het trillingsonderzoek is dat bij bijna alle nieuwe bouwvlakken die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan aan de geldende streefwaarden, op grond van de Richtlijn SBR B, wordt voldaan. Hierbij is steeds uitgegaan van de strengste streefwaarden welke gelden voor de nachtperiode. Tevens geldt dat in de nachtperiode dezelfde trillingsniveaus optreden als in de dagperiode.
Alleen bij twee nieuwe woningbouwvlakken die het dichtst bij het spoor liggen wordt niet voldaan aan de streefwaarden voor nieuwe situaties. De dominante aanstootfrequenties in de horizontale x- en y-richtingen zijn hier relatief hoogfrequent (>25 Hz). In het algemeen leidt een voldoende zware en stijve fundering tot een demping van de trillingen op maaiveld, zodat voldaan kan worden aan de streefwaarden voor maximaal toelaatbare trillingniveaus. De demping is daarbij het sterkst in de hogere frequenties. Het dempend vermogen van de constructie kan met een relatief simpele berekening worden vastgesteld zodat aangetoond kan worden dat de demping voldoende is voor de hoge aanstootfrequenties. Er moet tevens worden nagegaan of de eigenfrequenties van vloeren niet samenvallen met de relevante aanstootfrequenties om resonantie (opslingering) te voorkomen.
Ter nadere borging is in de regels van dit bestemmingsplan, binnen de bestemming 'Wonen', een regel opgenomen dat het verboden is een nieuwe woning binnen de bestemming Wonen in gebruik te nemen en in gebruik te hebben, zolang deze niet is gebouwd overeenkomstig de eisen uit de Richtlijn SBR B of diens opvolger. Deze richtlijn is ook het uitgangspunt voor de Beleidsregel trillinghinder spoor (en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen). Het voorliggende plan is op dit aspect dan ook uitvoerbaar, waarbij sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2: resp. Begrippen en Wijze van meten) van de planregels bevat de inleidende regels van het bestemmingsplan. Hierin worden de in de regels van het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd. Met deze artikelen wordt de interpretatievrijheid van de regels beperkt, hetgeen de rechtszekerheid ten goede komt.
Op 15 december 2014 heeft het College van B&W een vergunning verleend ten behoeve van een paardentrainingscomplex, waarvoor een paardenstal met bovenwoning is gebouwd op het perceel Geversweg 3a in Castricum. In dit bestemmingsplan wordt het complex aan de Geversweg 3a aangeduid als “paardenhouderij”.
Het trainen van paarden is de hoofdactiviteit, waarbij buiten het bouwvlak een paddocks, een paardenrijbak en longeercirkel zijn toegestaan. De paarden worden ter plaatse getraind met het doel deze te verkopen. Paarden worden uitgebracht in de sport op internationaal niveau. Ook worden paarden van derden getraind. De activiteiten zijn dus niet zozeer (strikt) agrarisch van aard, maar veeleer bedrijfsmatig (mede gelet op de omvang van de activiteiten). Gelet op de aanwezige levende have en het benodigde toezicht buiten de normale arbeidsuren, is één bedrijfswoning ter plaatse toegestaan.
In het bestemmingsplan is de keuze gemaakt om de paardenhouderij positief te bestemmen, waarbij voor zover mogelijk de regels over de bestemming 'Agrarisch' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum' zijn overgenomen. Overigens is een oostelijk deel van dit perceel reeds eerder verkocht aan PWN en inmiddels natuurlijk ingericht.
Dit bestemmingsplan wordt opgesteld ten behoeve van de natuurontwikkeling op de Zanderij Noord. Ten behoeve van die natuurontwikkeling, is aan een groot deel van het plangebied de bestemming 'Natuur' toegekend (artikel 6 van de planregels). Zoals eerder vermeld in deze toelichting, wordt deze nieuwe natuur gerealiseerd in het inmiddels nieuw begrensde deel van Natuurnetwerk Nederland. Deze gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke waarden in het plangebied, en voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. Deze gronden mogen ook worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik, mits dit uiteraard ondergeschikt is aan de natuurbestemming.
Verder is in dit artikel een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Voor diverse werken is, gelet op de landschappelijke waarden en natuurwaarden van de Zanderij Noord, in principe een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze vergunning wordt slechts verleend indien (en nadat) de natuurbeheerder van de Zanderij Noord een advies heeft afgegeven en indien aangetoond wordt dat de betreffende activiteit (of activiteiten) geen onevenredige afbreuk doet (of kan doen) aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied. Onder natuurbeheerder wordt PWN (of haar rechtsopvolger(s)) verstaan. Ook bevat het stelsel vier gevallen waarin een aanlegvergunning niet is vereist (bijvoorbeeld wanneer sprake is van regulier onderhoud of wanneer een vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is verleend voor de voorgenomen activiteiten).
Binnen de bestemming 'Natuur' is vastgelegd dat een parkeerplaats (afgezien van de parkeerplaats bij de biologische tuinderij) alleen met een binnenplanse afwijkingsprocedure kan worden gerealiseerd, waarbij vooraf de noodzakelijkheid dient te worden aangetoond op basis van de 'Parkeermonitoring Zanderij Noord', inclusief criteria, zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit bestemmingsplan. Het betreft een parkeerplaats van maximaal 60 plekken.
Binnen de bestemming 'Natuur' is de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - biologische tuinderij' opgenomen. Hiermee wordt de vestiging van een biologische tuinderij, welke ook kan worden gebruikt voor educatie, planologisch mogelijk gemaakt aan de Zanderijweg. Hierbij mogen enkele nieuwe gebouwen worden gebouwd (binnen een aangegeven bouwvlak en maximaal 225 m2), mogen parkeerplaatsen worden gerealiseerd (ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein') en een fietsenstalling (ter plaatse van de functieaanduiding 'fietsenstalling'. Ten behoeve van de vestiging van de biologische tuinderij dienen enkele schuren gesloopt te worden binnen het plangebied (en binnen de bestemming 'Natuur'), met een totale oppervlakte 245 m2, en zijn voorwaarden opgenomen voor een goede landschappelijke en natuurlijke inrichting, in overeenstemming met de NNN-doelstellingen. De biologische tuinderij maakt onderdeel uit van het overgangsgebied naar het natuurreservaat en dient een bijdrage te leveren aan de versterking van de biodiversiteit en de waterhuishouding. Minimaal 20% dient dan ook als natuur ingericht te worden, ook water, mits biologisch beheert, is natuur. Ook dient er met diverse gewassen gewerkt te worden en dient een gewascirculatie plaats te vinden. Daarnaast mag er geen kunstmest of bestrijdingsmiddelen toegepast worden.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - voedselbos' is realisatie van een voedselbos planologisch mogelijk gemaakt.
Aan de Geversweg eveneens de natuurbestemming toegekend, met de functieaanduiding “(we)”. Deze herbestemming is aanvaardbaar, nu de weg aanzienlijk minder zal worden belast als gevolg van de natuurontwikkeling. Het parkeerterrein wordt immers verplaatst. De Geversweg zal alleen nog maar als voet- en fietspad en door bestemmingsverkeer worden gebruikt.
De volkstuinen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Natuur-Volkstuin'. Hiervoor gelden regels overeenkomst artikel 4 (bestemming 'Natuur'). Echter, de aanwezige volkstuinen mogen hier in stand blijven totdat overeenkomstig gebruik wordt gestaakt. Wanneer dit gebruik eenmaal is gestaakt, kan dit gebruik niet worden hervat.
Aan de Duinenboschweg wordt een fietsenstalling gerealiseerd. Deze fietsenstalling wordt planologisch mogelijk gemaakt met de functieaanduiding 'fietsenstalling'. Ook mogen hier maximaal 5 parkeerplaatsen voor invaliden gerealiseerd worden. Daarnaast wordt een bomenhub toegestaan. In een Bomenhub komen bomen en struiken van verschillende oogstdagen van verschillende locaties bij elkaar. Ze worden tijdelijk opgeslagen, tot ze worden opgehaald door een plantlocatie. De bomenhub wordt beheerd door Meer Bomen NU, een vrijwillige landelijke organisatie met een maatschappelijk doel.
Daarnaast is binnen deze bestemming ook de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor realisatie van in totaal 1 parkeerplaats, onder de voorwaarden eerder genoemd.
Deze bestemming geldt voor één perceel binnen het plangebied, welke in gebruik is als volkstuin, en welke buiten Natuurnetwerk Nederland ligt. Hier mag de volkstuin in stand gehouden worden. Deze gronden kunnen met dit bestemmingsplan op termijn ook natuurlijk worden ingericht.
Deze bestemming geldt voor wegen, straten, en wandel- en fietspaden. Het gebruik ter plaatse zal met name zijn gericht op de afwikkeling van bestemmingsverkeer en recreanten die gebruik maken van de natuurbestemming. De gronden die zijn bestemd als “Verkeer” mogen ook worden gebruikt voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
Het bestemmingsplan is voor zover het de woonbestemming betreft, overwegend conserverend van aard. De bestaande, feitelijke situatie wordt in het nieuwe bestemmingsplan vastgelegd. In voorliggend bestemmingsplan zijn met betrekking tot het gebruik en de bebouwing, de regels overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum', waardoor bestaande rechten behouden blijven. De vijf nieuw te realiseren woningen hebben ook de bestemming 'Wonen' gekregen. De nieuwe woningen aan de Geversweg mogen daarbij een maximaal volume hebben van 1000 m3 (deze zijn voorziene van een afwijkende maatvoeringsaanduiding). Dat is meer dan de 650 m3, die voor de overige woningen in beginsel geldt. Dit omdat de bestaande woningen aan de Geversweg ook een overwegend groot volume hebben en het een ruimte verkaveling betreft. Nieuwe woningen met een relatief groter volume, op ook ruime kavels, passen in deze opzet en zijn hier stedebouwkundig en landschappelijk goed inpasbaar.
De twee nieuw te realiseren woningen aan de Duinenboschweg mogen een maximaal volume van 650 m³ hebben, gelet op de beperkte omvang van deze betrokken percelen en de daarmee samengaande stedenbouwkundige inpasbaarheid.
Het oostelijke deel van het nieuwe woonperceel aan de zuidzijde van de Geversweg heeft de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschap', waarbij in de regels is geborgd dat op deze locatie geen vergunningplichtige en vergunningsvrije gebouwen, en erfafscheidingen hoger dan 1,00 m zijn toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat hier ongewenste bebouwing wordt opgericht, daar waar een landschappelijke inrichting is beoogd, conform het inrichtingsplan.
Een dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Gronden met bijvoorbeeld een bestemming Wonen, en een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3, blijven bestemd voor alle doeleinden die mogelijk zijn gemaakt met Wonen (zoals het bouwen van woningen). Daarnaast zijn echter ook de regels van de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 van toepassing.
Op basis van de thans geldende plannen, gelden voor het plangebied van de Zanderij Noord drie archeologische waardes (op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum' gelden waardes 2 en 5, en op basis van de beheersverordening 'Duingebied' geldt waarde 3). Zoals toegelicht in paragrafen 2.3.4 en 3.4 van deze toelichting, is naar aanleiding van het bureauonderzoek aan het gehele plangebied van de Zanderij Noord de Waarde – Archeologie 3 toegekend.
Het hoofdstuk 'Algemene regels' bevat in artikelen 10 tot en met 15 de algemene regels van dit bestemmingsplan (de antidubbeltelregel (10), de algemene bouwregels (11), de algemene gebruiksregels (12), de algemene afwijkingsregels (13), de algemene wijzigingsregels (14), en de overige regels (15), namelijk de regels met betrekking tot parkeren). De wijzigingsbevoegdheid uit artikel 14 is een algemene wijzigingsbevoegdheid voor het gehele plangebied ten behoeve van geringe veranderingen voor bestemmingsgrenzen. Deze bevoegdheid wordt ruimtelijk aanvaardbaar geacht.
Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels' (artikelen 16 en 17) bevat de overgangs- en slotregels.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening mogelijk. Verder is het plan op onderdelen (voor wat betreft woningen) conserverend van aard. Er vinden kortom geen ontwikkelingen plaats waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie zou kunnen staan. Zoals benoemd in hoofdstuk 1 van deze toelichting, is de visie van PWN op de herontwikkeling van de Zanderij Noord economisch uitvoerbaar, zonder dat de gemeente hier kosten voor hoeft te maken.
De transformatie is financieel uitvoerbaar daar de PWN risicodragend (d.w.z. met eigen vermogen) in samenspraak met Tennet en PNH deze ontwikkeling ter hand zal nemen. Op de realisatie is nader ingegaan in hoofdstuk 1. Via de legesverordening worden kosten doorberekend aan PWN, bovendien hebben PWN en de gemeente een planschadeovereenkomst gesloten. Van het stellen van nadere eisen, regels, e.d. is in dit plan geen sprake. Ook het aspect uitwerking of fasering is in dit plan niet aan de orde. Het opstellen van een exploitatieplan wordt dan ook niet noodzakelijk geacht en is achterwege gelaten.
Op basis van deze overwegingen mag het bestemmingsplan 'Zanderij Noord' economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan zal dan ook niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.
Participatie
De hoofdlijnen voor de kadernota zijn via een intensief participatieproces tot stand gekomen. Daarnaast heeft een overlegtraject gelopen met de betrokken grondeigenaren. De processtappen zijn besproken met de direct betrokken grondeigenaren, de Provincie Noord-Holland en PWN. Er is regelmatig individueel met de grondeigenaren gesproken. Daarnaast is er met de vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke- en natuur- organisaties en grondeigenaren gesproken. Betrokken partijen zijn derhalve in alle fasen van het project geraadpleegd en geïnformeerd.
Omwonenden en natuurorganisaties zijn blij dat de realisatie van natuur in dit gebied hiermee een stap dichterbij is gekomen. Onder grondeigenaren bestaan gemengde gevoelens. Meeste grondeigenaren staan niet achter de plannen maar hebben gekozen om medewerking te verlenen. Participatie wordt weer breder vervolgd in de verdere planontwikkelingsfase, onder leiding van PWN. Gemeente speelt hierin een faciliterende rol.
Ontwerpbestemmingsplan
Er heeft reeds eerder een ontwerpbestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegen. Voor een beschrijving wordt verwezen naar paragrafen 1.5 en 1.6. Het voorliggende ontwerpbestemmingsplan (en het ontwerpbesluit Hogere Waarde Wet geluidhinder) hebben vanaf donderdag 14 december 2023 tot en met 24 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 16 zienswijzen naar voren gebracht. In de 'Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ontwerpbestemmingsplan 'Zanderij Noord' zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie (zie bijlage Bijlage 15). Aangegeven is welke zienswijzen tot aanpassingen hebben geleid. Daarnaast bevat deze nota een overzicht van ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
De besluit Hogere Waarde Wet geluidhinder is verleend bij besluit van College van B & W van 9 april 2024.