direct naar inhoud van 3.3 Milieu
Plan: Castricum Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BPC12Centrum-VS01

3.3 Milieu

3.3.1 Milieueffectrapportage

Op 15 oktober 2009 heeft het Europese Hof van Justitie besloten dat het nederlandse m.e.r.-besluit niet voldoet aan de Europese Richtlijn. De drempelwaarden die in het m.e.r.-besluit zijn opgenomen zijn te hard, terwijl voor projecten die kleiner zijn niet is aangetoond dat er geen milieueffect optreedt. Hierdoor is het nodig voor alle projecten een korte weergave van de milieueffecten te geven, zonder dat deze projecten direct m.e.r.-beoordelingsplichtig of m.e.r.-plichtig zijn.

In het Besluit m.e.r. is in onderdeel C en D van de bijlage aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van de projecten, de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten.

Dit bestemmingsplan heeft overwegend een conserverend karakter. Ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt hebben een kleinschalig karakter. Gelet op de kenmerken van deze ontwikkelingen, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

3.3.2 Milieuzonering
3.3.2.1 Wetgeving

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009'. Het centrumgebied van Castricum valt hierbij onder een gemengd gebied. In gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voor een dergelijk gebied is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten van toepassing die geen richtafstanden bevat, maar categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn.

  • Categorie A bedrijven zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • Categorie B bedrijven zijn toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • Categorie C bedrijven zijn toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.
3.3.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied zijn in totaal 143 bedrijven aanwezig. De activiteiten die in het plangebied worden toegestaan moeten zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig (aangrenzend) kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

De bedrijven die als goed passend binnen dit gebied worden beschouwd vallen in milieucategorie A. In totaal vallen 118 bedrijven in het plangebied onder categorie A. Hierbij moet gedacht worden aan kleinschalige winkels, horecabedrijven, zakelijke dienstverlening.

Een aantal bedrijven valt in milieucategorie B waarbij de voorwaarde is gesteld dat deze bedrijven bouwkundig afgescheiden worden uitgevoerd. Hieronder worden onder andere de grotere supermarkten gerekend, de grotere maatschappelijke voorzieningen, de dansschool en de amusementshal.

Er zijn twee bedrijven uit milieucategorie C aanwezig in het plangebied. Hierbij is de voorwaarde dat deze bedrijven een ontsluiting hebben op de hoofdinfrastructuur. Dit betreft het het glas- en isolatiebedrijf aan de Dorpsstraat 102 en het Corso Theater aan de Dorpsstraat 70.

Een viertal bedrijven in het bestemmingsplan passen qua aard en omvang niet in een gebied van functiemenging. Dit betreft twee chemische wasserijen aan de Korte Cieweg 47 en de Geesterduin 24. Omdat deze bedrijven reeds aanwezig zijn in het plangebied en op grond van de huidige milieuvergunning binnen de stedelijke woonomgeving kunnen functioneren, mogen de bedrijven worden voortgezet.

In het plangebied bevindt zich een bedrijf dat niet past binnen de bedrijfscategorisering in een gebied van functiemenging. Dit betreft het tankstation aan de Soomerwegh, waar ook LPG wordt verkocht. Hiervoor worden aparte veiligheidsafstanden opgenomen (zie paragraaf 3.3.6). Ook het NS-station aan de Stationsweg 2 wordt gezien als een bedrijf dat niet past binnen een gebied van functiemenging. Het station wordt apart aangeduid.

Nieuwvestiging van bedrijven is uitsluitend toegestaan indien deze bedrijven zich naar aard en invloed voegen in de omgeving. Dit betekent dat uitsluitend bedrijven in de milieucategorie A en B worden toegestaan. Overige bedrijven dienen zich te vestigen op een bedrijventerrein.

3.3.3 Bodem
3.3.3.1 Wettelijk kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

3.3.3.2 Situatie plangebied

In onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande situatie vast te leggen en de bestemmingsregeling te actualiseren. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt.

Op basis van de bestaande informatie is bekend dat er in het gebied sterke verontreinigingen zijn aangetroffen. Onder andere verontreinigingen met olie, Pak's en zware metalen. De beschikbare informatie is echter niet helemaal compleet waardoor het niet mogelijk is om een goede uitspraak te doen over de ernst, omvang en spoedeisendheid van de verontreinigingen en van eventuele saneringen.

Voor eventuele toekomstige bouwontwikkelingen binnen het plangebied dient, voorafgaand aan wijziging in gebruik en bebouwing, duidelijkheid te worden verschaft c.q. onderzoek te worden verricht naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Er kan niet worden gebouwd alvorens vast staat dat de grond in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de desbetreffende ontwikkeling. Bij nieuwe ontwikkelingen zal voor de betreffende locatie minimaal een historisch onderzoek conform NEN 5725 moeten plaatsvinden. Op basis daarvan kan een vervolgstrategie voor het bodemonderzoek worden vastgesteld.

3.3.4 Geluid
3.3.4.1 Wetgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

3.3.4.2 Situatie plangebied

Hogere grenswaarden

In het plangebied zijn in het verleden een aantal hogere grenswaarden verleend. In onderstaande tabel zijn deze opgenomen.

Adres:   Geluidbelasting:   Datum ontwerp:  
Geesterduinweg:
222, 224, 226, 232, 234, 236, 238, 244, 248, 250 en 252  
tussen de 52 en 54 dB   augustus 2007  
Dorpsstraat 75/
Schoolstraat 8-10  
62 dB
(9 appartementen)  
september 2007  
Woonzorgcentrum De Boogaert   10 appartementen 55 dB
8 appartementen 53 dB
2 zorgfuncties 51 dB  
maart 2009  

Tabel 3.1) verleende hogere grenswaarden

Geluidsbelasting

Op de geluidsbelastingkaart van de regio IJmond zijn de geluidscontouren opgenomen van onder andere spoor- en wegverkeerslawaai. De contouren op deze kaarten zijn lijnen van gelijke geluidsbelastingen die zijn berekend op basis van actuele verkeersgegevens en een computermodel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC12Centrum-VS01_0036.jpg"

Figuur 3.4a) geluidsbelasting spoor (dagperiode)

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC12Centrum-VS01_0037.jpg"

Figuur 3.4b) geluidsbelasting wegen (dagperiode)

Op de kaarten is te zien dat er naar aanleiding van het spoor- en wegverkeerslawaai er overschrijdingen op de bestaande woningen zijn. Voor een aantal woningen is daarvoor in het verleden dus een hogere grenswaarde verleend. De Milieudienst Regio Alkmaar is bezig om voor de regio een geluidsbelastingkaart en een actieplan geluid op te stellen om het geluidslawaai terug te dringen. Eén en ander conform de EU richtlijn Omgevingslawaai.

In bepaalde gebieden rond Schiphol zijn op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol in beginsel geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan. Het plangebied valt buiten de in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn toegestaan. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3.5 Luchtkwaliteit
3.3.5.1 Wetgeving

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
3.3.5.2 Situatie plangebied

Er is sprake van een overwegend conserverend bestemmingsplan waarbij geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen van projecten die 'in betekende mate' zullen bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door de Milieudienst Regio Alkmaar gekeken naar de huidige luchtkwaliteit binnen het plangebied. Hiervoor is gebruik gemaakt van de saneringstool (www.saneringstool.nl). Deze tool toont de concentraties PM10 (fijn stof) en NO2 (kooldioxide) voor de huidige situatie (2010) en de toekomstige situatie (2015).

Bestemmingsplan   Beoordeelde weg   NO2   PM10  
    2010   2015   2010   2015  
De Boekel   Boekel
Molenlei  
17,1   16,1   22,8   21,4  
Castricummerwerf   Beverwijkerstraatweg   18,0   17,7   23,5   22,5  
Schulpstet   Costersstraat   17,6   17,2   23,2   22,1  
Heemstederweg   Niet aanwezig   -   -   -   -  
           
Centrum   Dorpsstraat   20,1   19,0   24,0   22,9  

Tabel 3.2) concentraties PM10 en NO2 in 2010 en 2015

Uit de saneringstool blijkt dat in en rond het plangebied, zowel in de huidige situatie als in de toekomst wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen zoals genoemd in de Wet luchtkwaliteit. Naar aanleiding van deze rapportage is de gemeente niet verplicht om voor het komende jaar plannen op te stellen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide alleen maar lager wordt. Er worden voor het plangebied in de toekomst dan ook geen overschrijdingen van de grenswaarden verwacht.

3.3.6 Externe veiligheid
3.3.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Belemmeringenstrook buisleidingen

De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de Regels van het bestemmingsplan moet conform artikel 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

3.3.6.2 Situatie plangebied

Op 25 juni 2012 heeft de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord op het gebied van externe veiligheid geadviseerd over het bestemmingsplan. Zij geven aan dat er binnen het plangebied de spoorlijn Uitgeest-Castricum-Heiloo gelegen is, maar dat over deze spoorlijn geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor het plangebied en een verantwoording van het groepsrisico is niet vereist.

LPG-tankstation BP Kooijman B.V.

Binnen het plangebied is een risicovol bedrijf (Bevi-inrichting) aanwezig, het LPG-tankstation BP Kooijman B.V. aan de Soomerwegh 3. Voor dit tankstation is in juli 2009 een risicoanalyse opgesteld door Prevent Adviesgroep in opdracht van VR NHN. Het betreft een benzineverkooppunt met LPG-installatie met een doorzet van maximaal 1.000 m3. Het verkooppunt (afleverzuil) en het reservoir hiervan ligt binnen het plangebied. Het LPG-vulpunt is net buiten het plangebied gelegen.

Ingevolge het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ liggen er veiligheidszones van 35 meter (plaatsgebonden) en 150 meter (groepsrisico) rondom het vulpunt. Rondom het reservoir liggen veiligheidszones van 25 meter (plaatsgebonden) en 150 meter (groepsrisico). Rondom het afleverpunt ligt een plaatsgebonden risico van 15 meter.

De zone voor het plaatsgebonden risico voor zowel het vulpunt, het reservoir en de afleverzuil worden opgenomen op de planverbeelding. Binnen deze zones mogen geen kwetsbare objecten worden gesitueerd en ook geen beperkt kwetsbare objecten. Dit wordt vertaald in de planregels. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.BPC12Centrum-VS01_0038.jpg"

Figuur 3.5) zones plaatsgebonden risico

Het groepsrisico voor het LPG-tankstation is berekend met Safeti.NL voor de huidige situatie. Het groepsrisico overschrijdt, bij een gelimiteerde doorzet tot 1.000 m3/ jaar en na het treffen van de LPG-branchemaatregelen in de huidige situatie de oriëntatiewaarde net niet (0,8 maal de oriëntatiewaarde). Nieuwe ontwikkelingen, zoals een eventuele uitbreiding van het winkelcentrum, zullen een nadelige invloed hebben op het groepsrisico en mogelijk bijdragen aan een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe welke zullen bijdragen aan een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Eye Film Instituut Nederland (Heemskerk)

Een deel van het plangebied bevindt zich net binnen het invloedsgebied van Eye Film Instituut Nederland, gelegen in Heemskerk. Het betreft hier een Bevi-inrichting. Hier worden 2x 14.000 kg aan cellulosenitraatfilms opgeslagen. Cellulosenitraat is zeer brandbaar en explosief. De effecten van een explosie of warmtestraling door brand reiken niet tot het plangebied. De effecten van toxische verbrandingsproducten reiken echter wel tot in het plangebied. Uit een risicoanalyse van TNO (2008) blijkt dat de 1% letaliteitscontour op ongeveer 4.500 meter afstand is gelegen.

De Veiligheidsregio geeft aan dat de PR=10-8 contour waarschijnlijk niet binnen het plangebied ligt.

Op grond van het Bevi/Revi geldt een invloedsgebied van 4.500 meter (1% letaliteit bij weersklasse F1,5) rondom de opslagvoorziening voor cellulosenitraatfilms. Dit invloedsgebied ligt voor een deel in het bestemmingsplangebied. Op grond van artikel 13 van het Bevi moet in dit bestemmingsplan op grond va het Bevi het groepsrisico worden verantwoord.

Voor het groepsrisico is in het Bevi de oriëntatiewaarde opgenomen. Deze waarde is geen harde grenswaarde, maar een waarde die gebruikt moet worden door het bevoegd gezag bij de verantwoording van het groepsrisico. Op grond van artikel 13 van het Bevi moet bij Wro-besluiten die de vestiging of bouw van objecten binnen het invloedsgebied toelaten een verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd. Voor het berekenen van het groepsrisico is de uitvoering van een QRA met Safeti.NL vereist. Deze verantwoording houdt het volgende in:

  • 1. het aantal personen in het invloedsgebied moet worden aangegeven voor de bestaande situatie voor het besluit en de nieuwe situatie die ontstaat na het besluit;
  • 2. het groepsrisico moet worden berekend voor de bestaande situatie voor het besluit en de nieuwe situatie die ontstaat na het besluit en weergegeven door middel van een fN-curve;
  • 3. de mogelijkheden tot risicovermindering bij het bedrijf moet worden aangegeven;
  • 4. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico moeten worden aangegeven;
  • 5. ten aanzien van het groepsrisico, de mogelijkheden om de omvang van een ramp te beperken en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid, moet een advies worden gevraagd aan de regionale brandweer (veiligheidsregio). Dit advies moet worden betrokken bij de verantwoording en besluitvorming.

Ad 1. Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan waarbij het aantal personen op grond van de voorheen bestemde situatie en de nieuw te bestemmen situatie niet significant zal toenemen.

Ad 2. In de door Milieudienst IJmond verleende revisievergunning uit 2010 is aangegeven dat door TNO in 2010 een groepsrisico is berekend van twee maal de oriëntatiewaarde. Omdat de personendichtheid in het plangebied niet significant zal toenemen zal het groepsrisico ten gevolge van het bestemmingsplan niet significant toenemen.

Ad 3. In de door Milieudienst IJmond verleende rivisievergunning uit 2010 zijn de mogelijke maatregelen tot risicovermindering beschouwd en is onderbouwd waarom maatregelen wel of niet zijn opgenomen in de milieuvergunning. Aangezien de verleende milieumaatregel een gegeven is, is dit aspect in het kader van deze ruimtelijke procedure niet verder uitgewerkt.

Ad 4. Het betreft hier een overwegend conserverend bestemmingsplan, dit aspect hoeft verder niet te worden beschouwd.

Ad 5. Indien er in de opslagvoorziening voor cellulosenitraatfilms brand ontstaat kan onder bepaalde weersomstandigheden (weerstype en windrichting) de wolk met toxisch verbrandingsproducten zodanig ver reiken dat deze over een gedeelte van het plangebied ligt. Binnen dit effectgebied zijn alleen enkele woonbestemmingen en bedrijfsbestemmingen gelegen. De personen in deze gebouwen zijn zelfredzaam en kunnen zelf het gebied verlaten danwel deuren en ramen sluiten indien dit naar oordeel van de adviseur gevaarlijke stoffen (brandweer) noodzakelijk is. Aangezien het hier een bestaande situatie betreft die opnieuw wordt bestemd en de personen in de aanwezige/ bestemde objecten binnen het wettelijk invloedsgebied zelfredzaam zullen zijn hoeft hierover verder geen advies over worden uitgebracht.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

De aanvoer van LPG naar het tankstation aan de Soomerwegh gaat voor een zeer klein deel door het noordelijk deel van het plangebied. Het LPG-vulpunt bevindt zich op de rand van het plangebied. De consequenties van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg op het plangebied is dermate klein, dat er vermoedelijk geen sprake zal zijn van een plaatsgeboden risico of significante bijdrage aan het groepsrisico. het vervoer van gevaarlijke stoffen over de wg is buiten beschouwing gelaten.

Buisleidingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen hoge druk buisleidingen. Nabij het plangebied bevinden zich wel enkele hoge druk aardgastransportleidingen van Gasunie (A-562, W-571-01 en W-571-02). De effectcontouren (1% letaliteit) van deze buisleidingen liggen echter niet over het plangebied heen en vormen daarmee geen belemmering van het plangebied.

Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid

Het plangebied is conserverend van aard en de eisen ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied door hulpdiensten en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen wijzigen hierdoor niet.

3.3.6.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.