Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Raakterrein
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0377.WPRaakterrein-vg01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Hartekamp Groep (initiatiefnemer) is voornemens invulling te geven aan een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Bennebroek 2016'.
 
Initiatiefnemer heeft het voornemen om de locatie Raakterrein in Bennebroek te herontwikkelen naar zorg in combinatie met woningbouw. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wil men de maatschappelijke functie op het perceel aan de De Ruyterlaan 125 in Bennebroek voortzetten en het perceel deels herbestemmen naar 'wonen'. Voor de invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk.  
1.2 Plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft het perceel aan de De Ruyterlaan 125 te Bennebroek. De locatie is gelegen aan de zuidrand van de oude kern Bennebroek. Het gebied wordt gekenmerkt door een mix aan religieuze voorzieningen, sociaal-maatschappelijke voorzieningen en woningbouw. De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. 
   
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: Google maps)
 
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: Google maps)
    
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Bennebroek 2016'. Dit bestemmingsplan is op 24 november 2016 vastgesteld door de raad van de gemeente Bloemendaal. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
   
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan (plangebied: rode omkadering)
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk' 'Groen' en 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ter plaatse van de planlocatie geldt tevens een gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied .2'.
 
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied .2' te wijzigen in de bestemmingen 'wonen - 1', 'groen', 'verkeer' en 'maatschappelijk', met inachtneming van de volgende bepalingen: 
  1. binnen de bestemming Maatschappelijk is maximaal één gebouw ten behoeve van een zorginstelling met dagbesteding toegelaten waarbij op de begane grond een zorgfunctie is toegestaan en op de verdiepingen een zorgfunctie en een woonfunctie;
  2. het bebouwd grondoppervlak van de zorginstelling bedraagt maximaal 1.800 m²;
  3. de bouwhoogte van de zorginstelling is maximaal 10 meter;
  4. binnen de bestemming Wonen-1 zijn maximaal 15 grondgebonden woningen toegelaten;
  5. het aantal aaneengesloten geschakelde woningen mag maximaal 3 zijn;
  6. maximale goot- en bouwhoogte van de woningen is 9 meter;
  7. aan de zuid- en oostzijde, evenwijdig aan de De Ruyterlaan en de Witte de Withlaan, wordt een groenstrook gerealiseerd van tenminste 10 meter breed, binnen deze groenstrook is een ontsluitingsweg mogelijk;
  8. aan de noordzijde van het wijzigingsgebied dient de te realiseren bebouwing tenminste 10 meter uit de grens van het wijzigingsgebied te blijven;
  9. er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd volgens de normen van de CROW/ASVV;
  10. er dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteld.
In toelichting hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de bovengenoemde voorwaarden.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de milieuwetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Momenteel is in het plangebied een gebouw van Stichting de Hartekamp gevestigd. Deze organisatie biedt hulp aan mensen met een beperking. Het gebouw aan de De Ruyterlaan 125 functioneert momenteel als dagbesteding en cursuscentrum voor mensen met een (verstandelijke) beperking die op andere locaties gehuisvest zijn. De locatie is genaamd "Dagbesteding de Raak'.
 
Het complex 'Dagbesteding de Raak' beslaat een groot deel van het plangebied (zie ook toelichting paragraaf 1.2). Het is in de zeventiger jaren gebouwd met als oorspronkelijke functie een huishoudschool. Het beeld vanaf de buitenzijde van het Raakterrein is relatief besloten en overwegend groen. Het terrein wordt aan alle zijden omsloten door boombeplanting met veelal ook onderbeplanting. Aan de Witte de Withlaan (oostzijde plangebied) gaat de groene besloten rand over in een groene ‘open’ rand welke wordt gevormd door gazon met bomen. Hier is tevens een wandelpad gelegen. Aan de zuidzijde, langs de De Ruyterlaan, zet deze structuur zich door.
 
De Witte de Withlaan en de De Ruyterlaan worden geflankeerd door geschakelde woningen en vrijstaande woningen. De woningen bestaan overwegend uit één laag met een kap en hebben groene voortuinen waar tevens geparkeerd wordt. De stedenbouwkundige opzet en de toegepaste architectuur geven de straat een groen en ingetogen karakter.
 
Dagbesteding de Raak, gezien vanaf de De Ruyterlaan
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens het huidige gebouw te slopen en te vervangen voor een 'groen complex'. Binnen dit complex wordt het terrein voor een deel ingevuld met grondgebonden ‘parkwoningen’, die zorgen voor een goede overgang naar de bestaande woningen en typologisch goed aansluiten bij de directe (groene) omgeving, en een gebouw met woonzorgeenheden en dagbesteding.
    
Definitief inrichtingsplan met daarin zoveel mogelijk bestaande bomen gehandhaafd
Het zorgcomplex, dat uit drie bouwlagen bestaat, vormt een goede stedenbouwkundige beëindiging voor het noordelijk gelegen openbaar gebied. Het complex bestaat uit een begane grondlaag met circa 400 m2 dagbesteding en aanvullende voorzieningen. Verdeeld over de twee verdiepingen daarboven komen zorgeenheden, grotendeels ten behoeve van cliënten van de dagbesteding.
 
Aan de oost- en zuidkant van het Raak-terrein wordt voorgesteld om in het groengebied een vijftal woonblokken te realiseren bestaande uit drie woningen per blokje van maximaal drie lagen. Op de derde laag kan eventueel een buitenruimte worden toegepast. De gekozen typologie sluit aan bij de parkachtige inrichting. Op navolgende afbeelding een referentiebeeld van een 'parkwoning'.
Referentiebeeld parkwoningen, blok van 3 woningen, 3 lagen
Door het plan als één te zien met de groene rand langs de Witte de Withlaan en de De Ruyterlaan ontstaat een aantrekkelijk gebied voor wonen en wandelen. De parkwoningen zijn nadrukkelijk bedoeld als onderdeel van het openbare groencomplex en dienen zich dan ook architectonisch zo in te voegen. Het wijzigingsplan benadrukt het openbare karakter van het toekomstige Raak-terrein door het geheel als 'Groen' te bestemmen. Het groen is openbaar gebied. De woningen staan hier als losse objecten in en krijgen inpandige bergingen. Eventuele aan- en uitbouwen dan wel andere bouwwerken, danwel vergunningsvrije bouwwerken, zijn niet toegestaan omdat deze bouwwerken juist afbreuk doen aan het alzijdige karakter (alle zijden representatief) van de bouwblokken in relatie tot de groene omgeving. Het gebruik van het erfje ten behoeve van een buitenruimte behorende bij de woning doet geen grote afbreuk aan het karakter en is wel toegestaan. Alleen aan de zuidzijde van de woonblokken is een lage gebouwde erfafscheiding van maximaal 1 meter hoog toegestaan die de private buitenruimte afschermt en onderdeel uitmaakt van het architectonisch beeld. Dit is binnen de bestemming 'Groen' middels een specifieke aanduiding  'specifieke vorm van groen- besloten groen' gewaarborgd in de regels en de verbeelding van onderhavig wijzigingsplan.
De woonblokken zijn zodanig gepositioneerd dat alle buitenruimten op het zuidwesten zijn georiënteerd en voldoende afstand houden zodat er geen directe zichtrelaties zijn naar direct naastgelegen bestaande woningen.
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er geen raakvlak is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het plan kan daarom aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling.
 
Behoefte
Om te voldoen aan de Ladder dient het plan aantoonbaar in kwantitatieve en idealiter ook in kwalitatieve behoefte voorzien. In dit kader wordt in toelichting paragraaf 3.3 nader ingegaan op het regionale beleid met betrekking tot woningbouw. Uit deze paragraaf, het Regionale Actie Programma, blijkt dat er zowel regionaal als lokaal behoefte is aan nieuwe eengezinswoningen. Doordat veel senioren in een eengezinswoning blijven wonen, komen er te weinig woningen vrij voor gezinnen met kinderen en één- en tweepersoons huishoudens. 
 
De beoogde ontwikkeling voorziet in een zorgcomplex met woonzorgeenheden op de verdiepingen en 15 woningen. De woonzorgeenheden zijn bestemd voor cliënten die tevens gebruik maken van de dagbesteding en momenteel elders zijn gehuisvest (o.a. in Nieuw Vennep "de Poorten"). De bestaande huisvesting van de cliënten wordt afgestoten, waarvoor nieuwe vervangende huisvesting noodzakelijk is. Groot voordeel van huisvesting direct bij de dagbesteding is dat het aantal verkeersbewegingen met busjes sterk afneemt. De 15 nieuwe parkwoningen sluiten aan op de regionale en lokale behoefte aan eengezinswoningen.
 
Bestaand stedelijk gebied
Omdat het plangebied in het vigerend bestemmingsplan is aangewezen als te ontwikkelen woongebied binnen de kern Bennebroek, is het aan te merken als bestaand stedelijk gebied.
 
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale woonvisie 2010-2020
Op 27 september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
 
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
  1. betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  2. betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
  3. verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.  
   
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen het Regionaal Actie Programma voor de Regio Zuid-Kennemerland/IJmond. In toelichting paragraaf 3.3.1 wordt op dit actieprogramma verder ingegaan.
3.2.2 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. Hierin geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen. In de structuurvisie wordt ingegaan op de demografische veranderingen en de gevolgen ervan.
 
In de visie wordt uiteen gezet dat het belangrijk is te erkennen dat de demografische verandering een autonome ontwikkeling is en dat nagedacht moet worden over de aanpassingen aan een veranderende omvang en samenstelling van de bevolking. Het gaat om de vraag hoe leefbaarheid kan worden behouden met de demografische verandering. De provincie wil hierin een coördinerende en toetsende rol vervullen. Gemeenten en burgers worden bewust gemaakt van deze ontwikkelingen.
 
Daarnaast wil de provincie steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied, met name waar het gaat om bedrijventerreinen, ondergronds bouwen, hoogbouw, stationsomgevingen en knooppunten. In de structuurvisie wordt gesteld dat door demografische ontwikkelingen, zoals vergrijzing en krimp, in dorpen sprake is van grote ruimtelijke, economische en sociale dynamiek, waardoor de identiteit van de dorpen onder druk komt te staan. De Provincie wil een bijdrage leveren aan het versterken van de identiteit van de dorpen vanuit een duurzaam toekomstperspectief.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling op het Raak-terrein vindt binnen het bestaand bebouwd gebied van Bennebroek een herontwikkeling plaats. Met de bouw van woon(zorg)eenheden in combinatie met maatschappelijke bestemmingen (dagbesteding) wordt een bijdrage geleverd aan het zo optimaal mogelijk benutten van de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied (optimalisatie) wat aansluit bij de wens van de provincie om bestemmingen meer te bundelen zodat dit tot minder ruimtelijke claims leidt.
3.2.3 Provinciaal Ruimtelijke Verordening
Op 21 juni 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na deze vaststelling zijn er verschillende wijzigingen van de verordening vastgesteld. De laatste wijziging is op 12 december 2016 vastgesteld en op 1 maart 2017 in werking getreden.
 
De PRV stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder andere (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
    
Planspecifiek
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 3.1.3 ligt het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied. In de PRV worden geen regels gegeven voor de realisatie van woningen in bestaand bebouwd gebied. Vanuit de verordening zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden met betrekking tot voorliggend plan.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionaal Actie Programma Regio Zuid-Kennemerland/IJmond
De provincie Noord-Holland en alle gemeenten in Noord-Holland hebben met elkaar Regionale Actie Programma's wonen (RAP) opgesteld. Hiermee geven zij uitvoering aan de Provinciale woonvisie 2010-2020. In de regionale actieprogramma's wonen staan per regio afspraken over het aantal te bouwen woningen en de kwaliteit ervan. Deze afspraken worden nader kwalitatief uitgewerkt in de Regionale Woonvisies. Op het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is het RAP Regio Zuid-Kennemerland/IJmond van toepassing.
 
Kwantiteit
De regio Zuid-Kennemerland/IJmond heeft in zijn totaliteit voor de periode 2016 t/m 2020 ongeveer 8.100 woningen in de planning zitten. Realisatie van dit bouwprogramma betekent dat optimaal wordt aangesloten op de kwantitatieve vraag naar nieuwbouw in de regio, op basis van de woningbehoefteberekening. Omdat omstandigheden gedurende de looptijd van de RAP kunnen wijzigen wordt gewerkt met een bandbreedte van 20%.
 
Kwaliteit
Bij het bepalen van de woningbehoefte wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende segmenten. Het is van belang hier rekening mee te houden bij het ontwikkelen van woningbouw. Voor de hele regio geldt dat de huishoudensgroei de komende jaren vooral bestaat uit één- en tweepersoons huishoudens. De vraag naar bepaalde segmenten woningen verschilt erg per gemeente binnen de regio.
 
Volgens het RAP betreft de gewenste ontwikkelingsrichting van het bouwprogramma voor Bloemendaal, de gemeente waar het plangebied zich bevindt, 590 woningen. Voor de segmenten vrije- en sociale huur geldt dat er per saldo idealiter niets verandert aan de voorraad. Voor de koopsegmenten (betaalbaar, middelduur, duur) geldt dat ze allen per saldo in voorraad zullen toenemen om te kunnen voldoen aan de vraag. Voor het middeldure segment is er een behoefte aan een sterke toename (>25%). Hierbij geldt dat binnenstedelijke locaties, transformaties en locaties rondom OV-knooppunten prioriteit hebben.
 
In de gemeente Bloemendaal is er voor de periode 2016-2020 sprake van een tekort aan plancapaciteit voor het uitvoeren van het vraaggerichte woningbouwprogramma van 590 woningen. Het verschil tussen de plancapaciteit en het gewenste bouwprogramma bedraagt -222 woningen. Bloemendaal moet zich derhalve inspannen om:
  • 'zachte' plancapaciteit 'hard' te maken;
  • nieuwe plancapaciteit toe te voegen;
  • plancapaciteit naar voren te halen.    
Planspecifiek.
In de RAP wordt aangegeven dat er een tekort is aan plancapaciteit om aan te sluiten op de woningbehoefte in de gemeente Bloemendaal. De beoogde ontwikkeling van 15 woningen draagt bij aan de behoefte aan koopwoningen in het middeldure segment. Voorts levert de bouw van woonzorg eenheden eveneens een bijdrage aan de woningbehoefte omdat het de doorstroming van ouderen in de regio stimuleert. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij de regionale woningbehoefte.
   
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Bloemendaal 2011 - 2023
De Structuurvisie van de gemeente Bloemendaal is op 27 januari 2011 vastgesteld en is geldend beleid tot en met 2023. Het doel van de visie is 'het verder versterken van de ruimtelijke kwaliteit van Bloemendaal en het vooraf bieden van spelregels voor iedereen bij ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst'.
 
Bloemendaal staat bekend om zijn goede ruimtelijke kwaliteit. Bij alle ontwikkelingen en veranderingen zal kritisch gekeken moeten worden of deze een verbetering zijn van de ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid is door zowel het college als de gemeenteraad aangewezen als speerpunt van beleid. Bij alle projecten moeten duurzame oplossingen worden gevonden. Het beleid is verdeeld in drie zones met specifieke ruimtelijke kenmerken: de kust- en duinzone, de landgoederenzone en de dorpenzone. Onderhavig plan valt binnen de dorpenzone van Bennebroek.
 
Dorpenzone 
Het authentieke en eigen karakter van elk dorp moet behouden en versterkt worden. Recreatie binnen de kernen is gericht op kwaliteit en lokaal gebruik. Er komt meer ruimte voor lichte horeca binnen de dorpscentra. Onder voorwaarden wordt kleinschalige verblijfsrecreatie in bestaande bebouwing toegestaan. Ieder dorp krijgt minstens één brede school. Er zijn zes zoeklocaties voor (zorg-)woningbouw aangewezen, waaronder de oude kern Bennebroek. De kernpunten voor de dorpenzone zijn:
  1. Bomenlanen aanvullen, kiezen voor karakteristieke boomsoorten passend bij de kern.
  2. Ecologie langs de oevers waterlopen en vaarten.
  3. Recreatie binnen de kernen gericht op kwaliteit en lokaal gebruik.
  4. Ruimte voor een liberaler beleid op het gebied van lichte horeca binnen centrumbestemmingen.
  5. Onder voorwaarden toestaan kleinschalige verblijfsrecreatie binnen bestaande bebouwing.
  6. In Bennebroek meer waterrecreatie.
  7. Behouden en versterken authentiek eigen karakter van elk dorp, accentueren historische structuren.
  8. Behoud en zo mogelijk versterking voorzieningenniveau.
  9. Zes zoeklocaties voor woningbouw: het Haringbuysterrein, rond de Westelijke Randweg en vier locaties in de zone Vogelenzang/Bennebroek
  10. Mogelijkheid bedrijvigheid in oude woonwijken te vervangen door woningen.
  11. Nieuwbouw sluit aan bij bestaande dorpsbebouwing qua schaal en sfeer.
  12. Intensivering van functies stationsgebouwen/gebieden.
  13. Minstens één brede school in iedere kern.
Planspecifiek
De oude kern van Bennebroek, waar het Raakterrein binnen valt, is in de Structuurvisie aangewezen als locatie voor het realiseren van (zorg-) woningen. De beoogde ontwikkeling van (zorg-) woningen past daarmee binnen het beleid. Voorts sluit de ontwikkeling aan op de kernpunten a, g, h, i, j en k. De nieuwe ontwikkeling draagt bij aan het groene karakter van de kern Bennebroek, sluit goed aan op de bestaande bebouwing en is aangewezen als locatie voor woningbouw. In toelichting paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
3.4.2 Woonvisie Bloemendaal 2012 - 2016
De gemeenteraad heeft op 2 februari 2012 de Woonvisie Bloemendaal 2012-2016 vastgesteld. In de woonvisie wordt beschreven wat voor woningen er in de gemeente moeten worden gebouwd en welke andere maatregelen de gemeente wil uitvoeren om bij te dragen aan een goed functionerende woningmarkt. De kerndoelen uit de woonvisie zijn de bouw van seniorenwoningen, het creëren van meer aanbod in het middeldure segment en de bouw van éénderde sociale huurwoningen op nieuwbouwlocaties.
 
De gemeente wil de bouw van woningen die voldoen aan de wensen van senioren bevorderen, zodat meer senioren doorstromen uit eengezinswoningen en er meer eengezinswoningen voor gezinnen beschikbaar komen. Dit draagt bij aan de leefbaarheid in de kernen van Bloemendaal, omdat er meer draagvlak blijft voor voorzieningen zoals scholen, sportverenigingen en winkels.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling van (zorg-) woningen sluit goed aan bij de woningbehoefte zoals geformuleerd in de Woonvisie. Het plan levert een bijdrage aan de bouw van woningen voor senioren en woningen in het middeldure segment.
3.4.3 Nota Bijgebouwen
De Nota Bijgebouwen 2017 dient als ruimtelijk toetsingskader voor het oprichten van bouwwerken behorende bij een hoofdgebouw. Hierbij gaat het om aan- en bijgebouwen, zoals serres, keukenuitbouwen, garages of bergingen, maar ook om bijvoorbeeld fietsenbergingen en plantenkassen. Tevens is een regeling voor zwembaden (open en overdekt) opgenomen. De nota bijgebouwen heeft tot doel veel voorkomende aanvragen voor aanbouwen en bijgebouwen eenvoudig te kunnen toetsen en dient als uitgangspunt voor het opstellen van bestemmingsplannen.
 
Planspecifiek
In het plangebied worden buitenruimtes en tuinen binnen de bestemming 'Wonen' opgelost. Om die reden is de Nota Bijgebouwen 2017 niet van toepassing en staat dit de vaststelling van het wijzigingsplan niet in de weg.
 
3.4.4 Gemeentelijk Rioleringsplan
Het Rioleringsplan Heemstede en Bloemendaal 2017-2021 beschrijft de doelen en eisen voor de gemeentelijke zorgplichten op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater en geeft een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te realiseren. Het rioleringsplan is een planinstrument om mee te kunnen bewegen met de veranderingen zoals meer neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en burgers en meer focus op doelmatig beheer. De algemene doelen van de riolering, bescherming van de volksgezondheid, handhaving van een goede en een gezonde leefomgeving, beschermen van natuur en milieu en de algemene doelen van het oppervlaktewater zijn: 
  • Zorgen voor een doelmatige inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • Zorgen voor een doelmatige inzameling en verwerking van overtollig hemelwater;
  • Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.
Planspecifiek
Alvorens de beoogde ontwikkeling plaatsvindt, wordt overlegd met het Hoogheemraadschap van Rijnland. De riolering, infiltratie van hemelwater in de bodem en eventuele toename van verharding komen aan bod. In toelichting paragraaf 5.1 wordt hier nader op ingegaan.
4 Haalbaarheid
Voor de locatie is de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied.2' van kracht. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied.2'  te wijzigen in de bestemmingen 'Maatschappelijk', Wonen - 1, 'Groen', 'Tuin'en 'Verkeer' met inachtneming van de, zoals in navolgende tabel genoemde, regels. De regels vormen de criteria waar de voorgenomen ontwikkelingen aan dienen te voldoen:
 
RegelsVoorgenomen ontwikkeling
a.) binnen de bestemming Maatschappelijk is maximaal één gebouw ten behoeve van een zorginstelling met dagbesteding toegelaten waarbij op de begane grond een zorgfunctie is toegestaan en op de verdiepingen een zorgfunctie en een woonfunctieDe beoogde ontwikkeling heeft betrekking op één gebouw met dagbesteding op de begane grond en woonzorgeenheden op de verdiepingen.
b.) het bebouwd grondoppervlak van de zorginstelling bedraagt maximaal 1.800 m²In het bouwplan wordt voor de zorggebouw rekening gehouden met een maximaal grondoppervlak van 1.800 m². Derhalve wordt het maximale bebouwde grondoppervlak niet overschreden.
c.) de bouwhoogte van de zorginstelling is maximaal 10 meterDe bouwhoogte van de zorginstelling zal bestaan uit 3 lagen en daarmee de maximale hoogte van 10 meter niet overschrijden.
d.) binnen de bestemming Wonen-1 zijn maximaal 15 grondgebonden woningen toegelatenDe beoogde ontwikkeling heeft betrekking op 15 woningen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarde.
e.) het aantal aaneengesloten geschakelde woningen mag maximaal 3 zijnIn het stedenbouwkundig plan wordt met 5 blokken van 3 woningen rekening gehouden met het maximaal aantal aaneengesloten woningen.
f.) maximale goot- en bouwhoogte van de woningen is 9 meterIn het bouwplan wordt rekening gehouden met een maximale bouwhoogte van 9 meter. Derhalve wordt de maximale bouwhoogte niet overschreden
g.) aan de zuid- en oostzijde, evenwijdig aan de De Ruyterlaan en de Witte de Withlaan, wordt een groenstrook gerealiseerd van tenminste 10 meter breed, binnen deze groenstrook is een ontsluitingsweg mogelijk;De landschappelijke inrichting voorziet in een groenstrook van tenminste 10 meter aan de oost- en zuidzijde van het plangebied.
h.) aan de noordzijde van het wijzigingsgebied dient de te realiseren bebouwing tenminste 10 meter uit de grens van het wijzigingsgebied te blijvenIn het stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met het situeren van de bebouwing op tenminste 10 meter uit de grens van het wijzigingsgebied.
i.) er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd volgens de normen van de CROW/ASVVHet stedebouwkundige plan voorziet in voldoende, volgens de normen van het CROW/ASVV, te realiseren parkeerplaatsen.
j.) er dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteldIn het kader van de beoogde ontwikkeling is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie: bijlagen bij toelichting).
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook op gronden van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen.
5 Randvoorwaarden
5.1 Waterhuishouding
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Voor de planperiode 2016 - 2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft het waterschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het Hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur 2015 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Het onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
 
In overleg met het Hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het Hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het Hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het Hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het Hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
      
Planspecifiek
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur (artikel 3.1.4). Een toename aan verharding van meer dan 500 m² dient volgens de regels van het Hoogheemraadschap van Rijnland in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd (15% van de toename aan verharding). Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering ten opzichte van de huidige situatie mag optreden. In de navolgende tabel wordt uiteengezet hoeveel vierkante meter aan verharding zal worden toegevoegd: 
 
 Bestaande situatie Beoogde situatie
Verharding5.437 m²5.390 m²
Groen
9.522 m²9.563 m²
Water0 m²0 m²
Totaal m² plangebied14.959 m²14.953 m²
 
Uit voorgaande tabel blijkt dat de beoogde ontwikkeling leidt tot een afname van 47 m² aan verharding. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.
 
5.2 Milieu
5.2.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Omdat het in dit geval slechts om 15 woningen en een zorgcomplex gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
5.2.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
In februari 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Inventerra Comon Services bv (zie bijlagen bij toelichting) aan de De Ruyterlaan 125 te Bennebroek. Doel van het onderzoek is de grondkwaliteit op het perceel vast te leggen, teneinde inzicht te verkrijgen of er sprake is van bodemverontreiniging en zo ja, met welke parameters de grond is verontreinigd en of dit een belemmering vormt voor de voorgenomen onroerendgoedtransactie.
 
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd:
  • In geen van de mengmonsters zijn verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen aangetoond;
  • In mengmonster MM1 van de bovengrond is een lichte verontreiniging met PCB vastgesteld. In beide overige mengmonsters van de bovengrond (MM1 en MM2) zijn geen verontreinigingen gemeten;
  • In de ondergrond (zowel zand MM4 als veen MM5) is sprake van lichte verontreinigingen met kobalt;
  • In het onderzochte puinmonster is geen asbest aangetroffen;
  • Het grondwater op de onderzoekslocatie is matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met zink (peilbuis 101), respectievelijk licht verontreinigd met barium, koper en zink (peilbuis 112).
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘verdacht’ voor bestrijdingsmiddelen in de grond en asbest in puin verworpen te worden aangezien de betreffende verontreinigingen niet zijn aangetoond. De hypothese ‘onverdachte locatie’ voor overige stoffen dient (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en de licht tot matig verhoogde concentraties in het grondwater.
 
De matig verhoogde concentratie aan barium en licht verhoogde concentraties aan zink en koper in het grondwater betreffen (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarden. De lichte verontreinigingen in de grond wijken niet af van hetgeen vaker wordt aangetroffen op onverdachte locaties. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
 
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
5.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 15 woningen en een woon-zorgcomplex. Deze ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving  blijkt dat op locatie in de huidige situatie voldaan wordt aan de wettelijke streefwaarden voor luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de plannen op deze locatie.
5.2.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van 15 woningen en een woonzorgcomplex. Het plangebied is gesitueerd aan de De Ruyterlaan 125 en in de nabijheid van de Witte de Withlaan. Voor beide wegen geldt een snelheidsregime van 30 km/u. Aangezien 30 km wegen en woonerven geen geluidszone hebben, is wettelijk onderzoek niet verplicht. Voorliggend bestemmingsplan omvat geen strijdigheden met de Wet geluidhinder en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet strijdig op het gebied van geluid (akoestiek).
   
5.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een omgeving waar sprake is van matige tot sterke functiemening en wordt daarom volgens de richtlijnen van de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (2009) beschouwd als een 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de afstanden van de planlocatie tot omliggende bedrijven en inrichtingen weer:
 
InrichtingAdresMilieucategorieRichtafstand (gemengd gebied) (m)SBI-2008Werkelijke afstand (m)Voldoet
Parochie St. Jozef BennebroekKerklaan 9210949190Ja
Basisschool St. FranciscusschoolKerklaan 1221085280Ja
Hovenierscentrum Oosteinde
Zandlaan 22b
2104752150Ja
 
Voorgaande bedrijven bevinden zich op voldoende afstand tot het plangebied. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
  
5.2.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
   
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
    
 
Uitsnede risicokaart (planlocatie = rode cirkel)
 
De beoogde toe te laten functies zoals wonen en maatschappelijke voorzieningen, worden in het kader van het Bevi gezien als een kwetsbaar object (artikel 1 Bevi). Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er geen Bevi-inrichtingen, gevaarlijke transportroutes, buisleidingen of andere voor het plangebied risicovolle inrichtingen in de nabije omgeving zijn. De gewenste functies in het plangebied vormen zelf ook geen inrichting die valt onder het Bevi.
 
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
5.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Om dit te onderzoeken in het plangebied is er door Blom Ecologie een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna in het plangebied uitgevoerd (Blom Ecologie d.d. 9 november 2017, zie bijlagen bij toelichting). Hierin wordt geconcludeerd dat:
 
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het is vooralsnog onduidelijk of de planlocatie een essentiële betekenis heeft voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Het is onbekend of vleermuizen vaste rust- en/of verblijfplaatsen in de te slopen panden hebben. Tevens maken vleermuizen mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren. De locatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene amfibieën en zoogdieren. De groenere delen op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Ecologische Hoofdstructuur. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de identieke nieuwe situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. Ondanks dat er geen effecten worden verwacht ten aanzien van stikstofdepositie kan het wenselijk worden geacht om een Aerius berekening uit te laten voeren.
 
Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
De voorgenomen sloop en nieuwbouw leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden. Het is onduidelijk of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot aantasting van beschermde natuurwaarden. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om de aan- dan wel afwezigheid van vleermuizen aan te tonen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
 
Aanvullend vleermuizen onderzoek
Op basis van het oriënterend onderzoek kon de aanwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen of een essentieel leefgebied van vleermuizen niet worden uitgesloten. Om de mogelijk negatieve effecten voor vleermuizen in kaart te brengen is aanvullend onderzoek uitgevoerd (Blom Ecologie d.d. 2 november 2017, zie bijlagen bij toelichting), geconcludeerd wordt:
 
In de periode juni t/m september 2017 is onderzoek naar de aan- dan wel afwezigheid van vleermuizen op het plangebied aan de De Ruyterlaan 125 te Bennebroek gedaan. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het vleermuisprotocol (NGB, 2017). Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat in de bebouwing en bomen op de locatie geen zomer-, kraam-, winter- en/of paarverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. In de directe omgeving van de locatie zijn gedurende alle veldbezoeken slechts enkele, sporadisch foeragerende en/of passerende gewone dwergvleermuizen en 1 rosse vleermuis waargenomen. De locatie dient als matig tot geschikt foerageergebied. Gelet op de beoogde ingreep, de directe omgeving en de toekomstige situatie blijft de locatie dienen als suboptimaal foerageergebied. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen significant negatief effect op het functionele habitat of verblijfplaatsen van vleermuizen. Tevens worden gedurende de uitvoering van de werkzaamheden geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect voor vleermuizen en leidt derhalve niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
 
Onderzoek stikstofdepositie voor het Raakterrein Bennebroek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt (de Milieuadviseur, d.d. 16 november 2017, zie bijlage) welke invloed de nieuwe invulling van het raakterrein zal hebben op de stikstofdepositie in de omliggende natuurgebieden. Dit is gedaan door middel van een berekening met het programma Aerius. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling op het Raakterrein in Bennebroek (gemeente Bloemendaal) niet zorgt voor een toename van de stikstofdepositie bij de omliggende natuurgebieden.
5.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Bennebroek 2016' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op gronden met deze dubbelbestemming is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk indien een bodemingreep dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 250 m² omvat.
 
De ontwikkeling beslaat een gebied groter dan 250 m². Derhalve is in februari 2017 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (Transect, 24 februari 2017, bijlagen bij toelichting). Uit het rapport kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • Uit het vooronderzoek is gebleken dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.
  • Binnen het gehele plangebied is sprake van een deels afgetopt veenpakket afgedekt door een recent zanddek, opgebracht voorafgaand aan de bouw van de huidige bebouwing. Binnen dit veenpakket zijn inspoelingen van mariene zand- en kleiafzettingen aangetroffen. In de onderliggende natuurlijke afzettingen, de kleipakketten en strandvlakte, zijn geen aanwijzingen voor een archeologisch relevant niveau aangetroffen. Deze kennen een te natte oorsprong om bewoonbaar te zijn geweest.
In het plangebied is sprake van een lage archeologische verwachting. Vanuit archeologisch oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de voorgenomen bodemingrepen. Transect adviseert derhalve om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen en eventuele toekomstige bodemverstorende werkzaamheden.
 
Wanneer bij graafwerkzaamheden toch onverhoopt waardevolle resten worden aangetroffen, dienen deze conform de Erfgoedwet 2016 te worden gemeld bij de gemeente Bloemendaal.
5.5 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de zuidrand van de oude kern van Bennebroek. De bebouwing in de Oude Kern is gebouwd op oude bleekvelden aan de voormalige Kennemerbeek. Dankzij de aanwezigheid van helder duinwater zijn Haarlem en de dorpen daar omheen onlosmakelijk verbonden met blekerijen en wasserijen. Eind 16de eeuw vestigde de eerste blekerij zich in Bennebroek. Wassen en bleken was een industrieel proces, en het aanzien van de Bennebroekervaart werd dan ook lange tijd bepaald door hoge schoorstenen.
 
In de loop van de 19de eeuw stopten steeds meer blekerijen met hun activiteiten. De bollenteelt kwam daarvoor in de plaats. De voormalige bleekvelden waren daar geschikt voor. Aan het einde van de eeuw was er in Bennebroek geen blekerij meer te vinden.
 
Net buiten de oude kern, nabij onderhavig plangebied, werd door een Rooms Katholieke seminarie een stuk grond gekocht van een Katholieke eigenaar van een tuinderij. Hier werden tussen 1894 en 1900 de St. Jozefkerk met bijbehorende pastorie, pastorietuin en begraafplaats van het St. Luciaklooster met bijbehorend kloosterpark, kloostertuin en meisjesschool (St. Lucia) gesticht.
 
Uitzicht op het Luciaklooster en Jozefkerk, circa 1900
Het St. Luciaklooster is een gemeentelijk monument. De beoogde ontwikkeling houdt rekening met het klooster door het zorgcomplex een relatief kleinschalig volume te geven. De bebouwing sluit aan op de groene omgeving. De schaal van de beoogde ontwikkeling blijft ondergeschikt aan de schaal van het klooster.
 
5.6 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfersverkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of er voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
   
Planspecifiek
Verkeer
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 15 woningen en een zorgcomplex met woonzorgeenheden op de verdiepingen. De woningen zullen ontsloten worden via de Witte de Withlaan en de De Ruyterlaan. Ten opzichte van de huidige situatie, waar het terrein een maatschappelijke bestemming heeft en cliënten met busjes worden vervoerd, blijkt als gevolg van de planontwikkeling geen aanzienlijke toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten. Ondanks de toename van verkeer van de 15 woningen (15 x 6 mvt. /etmaal = 90 mvt. etmaal) gaat het juist om een afname van het aantal verkeersbewegingen met busjes aangezien cliënten van de dagbesteding hier komen wonen. De beoogde ontwikkeling vormt daarmee geen onevenredige hinder voor de verkeersdruk rond het plangebied en de ontsluiting op de bestaande wegen.
 
Parkeren
Zoals blijkt uit hoofdstuk 2 van het voorliggende wijzigingsplan voorziet de beoogde ontwikkeling in de realisatie van 15 woningen, ca. 36 woonzorgeenheden en ca. 400 m2 dagbesteding. Met behulp van de parkeernormen uit de CROW publicatie 317 wordt de parkeervraag berekend in afstemming met de gemeente Bloemendaal. Daarbij dient vermeld te worden dat de clienten van de dagbesteding en de bewoners van de woonzorgeenheden mensen zijn met een (beperkte) verstandelijke handicap. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat deze mensen geen auto bezitten. Hiermee is rekening gehouden bij de te hanteren normen. Voor de dagbesteding is uitgegaan van het aantal begeleiders.
 
Functie conform CROW publicatie 317Norm (matig stedelijk, rest bebouwde kom)Programma
15 koopwoningen
2.0
30,0
Dagbesteding 400 m² bvo - 5 begeleiders 
0.8
4,0
36 zorgeenheden*
0.3
10,8
Totaal 
44,8
*36 zorgeenheden is een indicatie van
 
Conform de CROW is berekend hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn, afgerond 45. De beoogde ontwikkeling voorziet in 50 parkeerplaatsen. Daarmee voorziet het plan in genoeg parkeerplaatsen.
5.7 Landschap
BSN Bomenservice heeft op 7 juni 2017 een Boom Effect Analyse (BEA) uitgevoerd bij de bomen op het perceel van het Raak-terrein aan de De Ruyterlaan 125 te Bennebroek (zie: bijlagen bij toelichting). Aanleiding voor het onderzoek is het voornemen van De Hartekampgroep om het terrein te herontwikkelen.
 
De centrale vraag van deze BEA is: “Kunnen de bomen, in het perspectief van het reeds opgestelde stedenbouwkundig plan, in hun huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden blijven?
 
Kwaliteit van bomen
Gesteld kan worden dat de conditie en toekomstverwachting van de onderzochte bomen
redelijk tot goed is. Een uitzondering vormt de berk die in een matige conditie verkeert en een
matige toekomstverwachting heeft (<5 jaar).
 
Bomen en werkzaamheden
Per groep bomen wordt de centrale vraag van deze BEA beantwoord:
  • Het antwoord is nee voor 30 bomen die in het stedenbouwkundig plan bouwwerken krijgen op hun standplaats. Dit betreffen de bomen met de nummers 1, 2, 62 tot en met 72, 74, 76 tot en met 82, 87, 89 tot en met 91 en 99 tot en met 103.
  • Tevens is het antwoord nee voor 6 bomen die te veel schade zullen ondervinden van de voorgenomen werkzaamheden. Zij verliezen een groot deel van hun stabiliteitswortels en hun wateropnemende wortels waardoor zij zullen afsterven. Of zij krijgen te grote ondergrondse wonden die geïnfecteerd zullen raken, waardoor de bomen op termijn instabiel worden. Dit betreffen de bomen met de nummers 46, 73, 75, 83, 84 en 86.
  • Het antwoord is ja voor 63 bomen die geen schade zullen ondervinden van de voorgenomen werkzaamheden. Zij staan ver genoeg hiervan af. Dit betreffen de bomen met de nummers 3 tot en met 21, 23 tot en met 28, 31 tot en met 45, 47 tot en met 61, 88 en 92 tot en met 98. Geadviseerd wordt deze bomen te beschermen met de algemene maatregelen in hoofdstuk 6. Meer specifiek wordt geadviseerd om een bouwhek te plaatsen op de grens tussen de groepen te behouden bomen en het bouwterrein (zie navolgende afbeelding).
 
Voorontwerp inrichtingsplan met boomnummers. Blauw: geen invloed werkzaamheden, geel: matige invloed,
rood: ernstige invloed, oranje: aanbevolen locatie bouwhekken, waarbij boom 61 indien gewenst niet behouden hoeft te worden.
  
Advies
Boomnummer 61 kan in principe worden behouden. Het betreft echter een jonge esdoorn met een stamdiameter van minder dan 20 cm die redelijk dicht op de geplande bebouwing staat. Aanbevolen wordt om deze boom te vellen en het daarmee bespaarde geld te gebruiken voor de aankoop van een nieuwe boom van een vergelijkbare grootte.
 
Planspecifiek
Het voorontwerp inrichtingsplan, zoals weergegeven in voorgaande afbeelding, is op basis van de BEA op onderdelen aangepast om zoveel mogelijk bomen te kunnen handhaven. In toelichting paragraaf 2.2 is het definitieve plan zichtbaar. Navolgende afbeelding toont het definieve plan met daarin de bomen en de nummering die refereert aan de BEA. Voor alle bomen die worden gekapt geldt dat een kapvergunning moet worden aangevraagd wanneer de boom 15 cm of dikker is.
Definitief inrichtingsplan met aangepaste situatie naar aanleiding van de BEA (bron: Buro SRO)
 
5.8 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
 
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
 
Gemeentelijk energiebeleid
In het 'Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2015-2018' van de gemeente Bloemendaal is aandacht besteed aan duurzaam bouwen. Hierin is gesteld dat de ambitie van de GPR-gebouw score voor nieuwbouwplannen minimaal een 8 bedraagt voor de thema's. Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 bedraagt voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Dit vooruitlopend op klimaatneutraal bouwen in 2020. Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.
 
GPR Gebouw
Een meetinstrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
   
Planspecifiek
Er is sprake van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. De nieuwbouw zal rekening houden met de gemeentelijke eisen met betrekking tot duurzaamheid en nieuwe technologische ontwikkelingen op dit vlak. In de aanvraag omgevingsvergunning zal de GPR score inzichtelijk worden gemaakt. Daarmee is voor een ieder helder hoe de verschillende thema's scoren.
  
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
6.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
6.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
6.4 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
6.5 Wijze van bestemmen
De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn overgenomen uit het 'moeder-' bestemmingsplan Bennebroek 2016. Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Groen
Om het groene karakter van de ontwikkeling te waarborgen zijn de gronden rond de woningen en het woon-zorgcomplex bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is onder andere ruimte voor parkeren, fiets- en voetpaden en groenvoorzieningen. Een deel van de voetpaden in het groen wordt gehandhaafd en zijn in het vigerend plan reeds bestemd als zodanig.
Met de aanduiding  'specifieke vorm van groen - besloten groen' wordt het karakter van het plan, wonen in het groen, gewaarborgd in de regels en worden de gronden niet aangemerkt als 'erf' waarop vergunningsvrije bouwwerken kunnen worden opgericht. 
 
Maatschappelijk
Deze bestemming is opgenomen voor het woon-zorgcomplex. Ter plaatse zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn de gronden tevens bestemd voor woningen op de eerste en daarboven gelegen verdiepingen.
  
Verkeer
De autowegen binnen het wijzigingsplan hebben de bestemming 'Verkeer'.
 
Wonen - 1
Voor de 15 woningen, verdeeld over 5 woonblokken, is er een woonbestemming opgenomen. De voor onderhavig plan relevante regels zijn overgenomen uit het moederplan 'Bennebroek 2016'.
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpwijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er voor belanghebbenden de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
 
7.1.1 Verslag informatie-avond met bewoners
Op 15 juni 2017 is in het kader van het stedenbouwkundig plan, beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan een informatieavond georganiseerd voor direct omwonenden. Deze zijn persoonlijk per brief uitgenodigd.
Deze avond is bezocht door ca. 30 mensen. Aan de hand van panelen is een toelichting op de plannen gegeven en zijn vragen beantwoord. Tevens bestond de mogelijkheid om een schriftelijke reactie achter te laten. Hier is door tien mensen gebruik van gemaakt. De belangrijkste opmerkingen zijn:
 
- er dient een extra noordelijke entree te worden gemaakt voor de auto's;
- een keermogelijkheid voor auto's toevoegen;
- (architectuur)stijl van de woningen past niet in de omgeving;
- meer bomen aan de zijde van de De Ruyterlaan i.v.m. het zicht op het plangebied;
- mogelijkheid voor spelen in het groen;
- afstand woningen Witte de Withlaan en nieuwbouw minimaal 20 tot 40 meter;
- rekening houden met privacy van Witte de Withlaan 35 door meer afstand en groen.
 
Naar aanleiding van de gemaakte opmerking zijn de plannen op onderdelen aangepast waaronder het verschuiven en verdraaien van het meest noordelijke woonblok. Tevens is de noordelijke plangrens van meer afschermend groen voorzien.  
 
Van de schriftelijke reacties en de beantwoording daarop is een verslag gemaakt dat als bijlage is bijgevoegd (zie: bijlagen bij toelichting).
7.1.2 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 november 2017 tot 2 januari 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is op 7 december 2017 een inloopavond voor omwonenden georganiseerd en heeft er op 13 december nog een 'keukentafelgesprek' plaatsgevonden met één van de direct omwonenden. In deze periode zijn een drietal zienswijzen ontvangen.
 
Tegelijkertijd heeft het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro plaatsgevonden. Dit voorovereg heeft twee reacties opgeleverd van Veiligheidsregio Kennemerland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. De zienswijzen en overlegreacties zijn in de Nota Zienswijzen samengevat en van gemeentelijke reactie voorzien en toegevoegd als bijlage van onderhavig wijzigingsplan (zie: bijlagen bij toelichting).
7.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan het bevoegd gezag bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te tellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de wijzigingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. Voor mogelijke planschade als gevolg van de ontwikkeling is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente.