Plan: | Brouwerskolkweg 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0377.BRWRSKOLKWEG-va01 |
De gemeente Bloemendaal is voornemens om de locatie Brouwerskolkweg 2 te herontwikkelen. Ten behoeve van deze herontwikkeling is een stedenbouwkundige visie opgesteld. Deze visie laat zien dat de gemeente op de locatie nieuwe woningen wil mogelijk maken. Op het perceel staat ook een monumentaal pand van Publieke Werken. Dit pand wordt behouden en krijgt een woonfunctie.
Het vigerende bestemmingsplan laat de gewenste herontwikkeling niet toe. Om die reden heeft de gemeente besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen om de herontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk te maken. Dit nieuwe bestemmingsplan, getiteld 'Brouwerskolkweg 2' vormt het ruimtelijke en functionele kader voor de herontwikkeling.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 'Brouwerskolkweg 2' ligt ten zuidwesten van de kern Overveen. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de Brouwerskolkweg, de westelijke plangrens grenst aan de gemeentewerf, de zuidelijke plangrens wordt gevormd door de achtertuinen van woningen aan de Tetterodeweg. In het noorden vormt een groen gebied de plangrens. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: maps.google.nl) |
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2013' (vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013). De vigerende bestemmingen zijn 'Kantoor', 'Groen' en 'Verkeer'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met bijlagen waarin relevante onderzoeksresultaten zijn opgenomen en de resultaten van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Het plan', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan zal verslag worden gedaan van inspraak en (voor)overleg.
In dit hoofdstuk staat de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven en hoe deze verankerd is in het bestemmingplan. Ingegaan wordt onder andere op de historische ontwikkeling, landschappelijke en stedenbouwkundige aspecten, de verkeersstructuur, de cultuurhistorische waarden en de functionele opzet.
Algemeen
Het plangebied ligt tegen de bebouwde kom van de kern Overveen aan. De locatie ligt ongeveer halverwege het centrum van Haarlem (3 kilometer) en het strand bij Bloemendaal aan zee (4 kilometer). Hiermee heeft het plangebied een unieke ligging en hebben de toekomstige gebruikers/ bewoners een ideale uitvalsbasis voor zowel stedelijke als natuurlijke voorzieningen.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een diversiteit aan functies. Aan de oostzijde is een bedrijfslocatie gevestigd. Dit betreft de gemeentewerf. Aan de zuidzijde zijn een aantal woningen gelegen waardoor de omgeving in de huidige situatie al een woonfunctie heeft. Verder wordt het plangebied omringd door groenvoorzieningen en loopt er aan de oostzijde een weg. Natuurgebied Middenduin ligt in de nabije omgeving. Ook zijn er recreatieve voorzieningen op korte afstand van het plangebied gelegen, dit betreffen een aantal restaurants en een tennispark en een sporthal.
Ontsluiting
Het plangebied is op goede wijze ontsloten voor zowel het autoverkeer als het openbaar vervoer. Vanaf het plangebied wordt direct ontsloten op de Brouwerskolkweg richting De Zeeweg (N200). Via deze weg kan men zowel naar de duinen als richting Bloemendaal aan Zee rijden. Een treinstation is op loopafstand (700 meter) aanwezig, dit betreft het station Overveen. Tegenover het perceel stopt lijnbus 81. Tot slot kan het perceel ook wandelend of per fiets worden bereikt.
Het plangebied
Aan de kant van de Brouwerskolkweg ligt het gebouw Publieke Werken, dit kan als de voorzijde van het plangebied worden gezien. De Brouwerskolkweg heeft een uitgesproken landschappelijk karakter wat komt door het omringende Brouwerskolkpark, het bochtige verloop en flinke hoogteverschillen. Het gebouw Publieke Werken ligt niet direct aan de weg maar achter een groene voorruimte. Om deze voorruimte loopt een lus waarmee het autoverkeer langs de voorgevel en de centrale hoofdentree wordt geleid.
De achterzijde van het plangebied grenst aan de gemeentewerf. Het gebouw Publieke Werken grenst met de achterzijde aan de toegangsweg naar de werf. Aan de zuidzijde aan het plangebied is een dichtbegroeid perceel waarin een tijdelijk voorziening is gelegen ten behoeve van kantoren. Het begroeide perceel vormt een scheiding tussen het gebouw Publieke Werken en de woningen aan de Tetterodeweg.
Planbeschrijving
Het plan bestaat eruit om het gebied zo te herontwikkelen dat er sprake is van behoud van ruimtelijke en gebouwde kwaliteiten, aangevuld met nieuwbouw en een kwaliteitsverbetering van het dichtgegroeide deel van het perceel.
De ruimtelijke kwaliteiten zijn terug te vinden in het noordelijke deel van het plangebied, daar waar het gebouw Publieke Werken ligt. Dat gebouw op zich is al een element dat bepalend is voor de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Dit gebouw is ook aangewezen als monument en vanwege de cultuurhistorische waarde wordt het behouden. Doordat het gebouw enigszins naar achteren ligt wordt dit karakter versterkt, deze 'voorruimte' wordt dan ook behouden.
De grootste verandering vindt in feite plaats aan de zuid- en achterzijde van het perceel. Waar nu sprake is van een dichtgegroeid gebied en tijdelijke units voor kantoren, is het voornemen dit deel te ontwikkeling tot een kwalitatief hoogwaardig woongebied. Deze herontwikkeling brengt met zich mee dat het gebied een meer open karakter krijgt. De groenstructuur wordt ook meer open en komt zicht op de bestaande en toekomstige bebouwing. De maat en schaal van de toekomstige bebouwing zal aansluiten bij de woningen aan de Tetterodelaan. Omwille daarvan is het maximaal aantal woningen beperkt en wordt qua hoogtes zoveel mogelijk aangesloten bij de gebouwen in de omgeving en het monumentale pand.
Ten aanzien van de exacte invulling van het gebied voor wat betreft functies, aantallen woningen en typen is een variantenstudie uitgevoerd. Daarbij zijn varianten onderzocht in de vorm van rijenwoningen, een wooncomplex, appartementenvilla's en tweekappers. Uiteindelijk is gekozen voor een invulling met in totaal vier twee-onder-een-kapwoningen. Deze invulling is in het voorliggende bestemmingsplan vertaald en in figuur 2.1 weergegeven.
![]() |
Figuur 2.1 Toekomstige invulling plangebied |
Het gebouw Publieke Werken
Het monumentale pand Publieke Werken blijft als gebouw bestaan. De verandering betreft de omzetting naar een woonfunctie in de vorm van 6 woningen. Deze functiewijziging wordt eveneens mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan.
Parkeren
Binnen het plangebied zal er voldoende parkeergelegenheid zijn voor de te realiseren woningen. Het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen is afhankelijk van het type woning. Binnen het plangebied bestaan mogelijkheden voor de realisatie van circa 16 parkeerplaatsen aan de oostkant van het plangebied.
Om te borgen dat er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen, is er een voorwaardelijke bepaling opgenomen in de planregels. Deze houdt in dat er alvorens een omgevingsvergunning wordt aangevraagd er moet worden aangetoond dat er voldoende parkeergelegenheid is. Het plan biedt daarvoor voldoende ruimte.
Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied blijft in principe onveranderd. Er is wel sprake van een aanvulling: omdat de achterzijde van plangebied op dit moment alleen toegankelijk is via de toegangsweg van de gemeentewerf zal deze toegangsweg ook toegankelijk worden voor de nieuwe bewoners. Dit is overigens een ingreep die buiten de kaders van het bestemmingsplan valt. Immers, de bestemming 'Bedrijf' die geldt ter plaatse van de toegangsweg laat de aanleg van ontsluitingswegen e.d. toe.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Doorwerking plangebied
De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, betreft een beperkte herstructurering c.q. inbreiding binnen bestaand bebouwd gebied van de kern Overveen. Door de kleinschaligheid vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor de uitvoering van het Rijksbeleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, betreft de bouw van een klein aantal woningen ter vervanging van bestaande bebouwing en de functieverandering van een bestaand gebouw. Er is sprake van bestaand stedelijk gebied en voor het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Geconstateerd kan worden dat onderhavig bestemmingsplan niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid uit het Barro.
In verband met planwijzigingen/uitgebreide omgevingsvergunning is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing tegenwoordig gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ geïntroduceerd (art 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)). De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht toegepast moet worden bij wijzigingsplannen of projectafwijkingsbesluiten die een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maken. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt, is in art. 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” In dit verband is de regionale Structuurvisie 2040 van de provincie Noord-Holland van belang. Daarin staat dat stedelijke functies zoveel mogelijk gerealiseerd moeten worden binnen bestaand stedelijk gebied.
Bij de toepassing van de Ladder dienen de volgende treden doorlopen te worden:
De Ladder is op 1 juli 2017 in werking getreden. Het accent bij gebieds- en vastgoedontwikkeling is de afgelopen jaren steeds meer verschoven van ontwikkeling van uitbreidingslocaties naar ontwikkelingen in bestaand bebouwd gebied. De onderbouwingslast voor dergelijke ontwikkellocaties neemt af met ingang van de Ladder. Dit is ook van toepassing voor onderhavige ontwikkeling, immers deze vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.
Ad 1: Regionale behoefte
Artikel 1.1.1, sub 1i van het Besluit ruimtelijke ordening definieert een stedelijke ontwikkeling als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Met onderhavig plan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, namelijk de ontwikkeling van een woningbouwlocatie voor maximaal 10 woningen, deels gelegen binnen een monument. Aangezien het plangebied gelegen is binnen bestaand bebouwd gebied, is de motivatie van de eerste trede, de actuele regionale behoefte van belang. Onderstaand wordt voor de nieuwe functie de behoefte doorgelopen.
Wonen
Er is inmiddels veel jurisprudentie over het gebruik van de Ladder en wanneer de Ladder van toepassing is. Zo wordt niet elk project gezien als een stedelijke vernieuwing. Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat bij projecten van minder dan 12 woningen in specifieke gevallen het doorlopen van de Ladder niet noodzakelijk is.
Als we kijken naar voorliggend geval gaat het om de realisatie van maximaal 10 woningen, waarbij sprake is van een binnenstedelijke herstructurering. Hierbij wordt een bestaand gebouw met een kantoorfunctie heringericht voor woningbouw. In dit geval is dan ook geen sprake van het toevoegen van ‘verstedelijking’, maar van enkel een wijziging van functie en gebruik. Echter, in het kader van een zorgvuldige motivatie en goede ruimtelijke ordening worden de tredes van de Ladder doorlopen.
Het plan voorziet in de toevoeging van maximaal 10 woningen. Het plan legt daarbij geen beperkingen op aan het segment en de typologie van de woningen. In diverse beleidsstukken van de provincie en de gemeente, is naar voren gekomen dat behoefte bestaat aan de ontwikkeling van woningbouw. Vanuit de provincie is aangegeven dat zij streven naar herstructurering van bestaand vastgoed ter realisatie van woningbouw.
De regio Zuid-Kennemerland/IJmond heeft in samenwerking met de provincie het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 -2020 (RAP) vastgesteld. De lokale woningbouwopgave voor de gemeente Bloemendaal in dit programma bedraagt 590 woningen in deze periode. Op dit moment is er een vastgestelde plancapaciteit van 368 woningen (periode 2016-2020). Het voorliggende plan draagt met 10 woningen dus bij aan het invullen van de lokale woningbouwopgave.
Ad 2: Benutten gronden binnen bestaand stedelijk gebied
Er is vastgesteld dat behoefte bestaat aan de woningen. Bij trede twee dient aangetoond te worden dat kan worden voorzien in de behoefte binnen bestaan stedelijk gebied. Uit het voorgaande is gebleken dat, gelet op de definitie van bestaand stedelijk gebied, het plangebied hier onderdeel van uit maakt. Ook aan de tweede trede van de Ladder wordt voldaan.
Ad 3: Multimodale ontsluiting
Aangezien voldaan wordt aan trede 2 dient trede 3 niet nader te worden gemotiveerd.
In de "Structuurvisie 2040: Kwaliteit door veelzijdigheid", die op 21 juni 2010 door Provinciale Staten is vastgesteld, geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt. De provincie Noord-Holland zet tot 2040 in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied (voorheen 'rode contour'). Uitgangspunt is om stedelijke functies zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Het plangebied van het bestemmingsplan 'Brouwerskolk 2' ligt in het bestaand bebouwd gebied.
![]() |
Figuur 3.1: Bestaand bebouwd gebied (rose) volgens kaart 'bebouwde kommen' |
Gelijktijdig met de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 1 november 2010 is de verordening in werking getreden. Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opnieuw vastgesteld.
Deze versie van 3 februari 2014 is per 1 maart 2017 opnieuw herzien. In deze versie van de PRV zijn eerdere regels over het aantonen van de nut en noodzaak (laddertrede 1) en het benutten van binnenstedelijke mogelijkheden van de betreffende marktregio (laddertrede 2) uit de PRV gehaald, omdat het al bij wet is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2a en 2b van het Bro.
De verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. De PRV geeft onder meer invulling aan het provinciale beleid om onnodige verstedelijking in het landelijk gebied tegen te gaan en meer in het bijzonder het provinciale bedrijfsterreinenbeleid op het punt van planning, locaties en regionale afstemming van bedrijven, dienstverlening en kantoren. De planontwikkeling ligt in bestaand stedelijk gebied.
Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van water-veiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 zijn opgenomen in de Watervisie 2021. De watervisie 2012 is op 16 november 2015 vastgesteld.
De Watervisie 2021 geeft aan waar het provinciale waterbeleid voor de lange termijn op gericht is en waar de prioriteiten voor de planperiode 2016-2021 liggen. Om aan te geven welke concrete output de provincie voor ogen heeft, is een Uitvoeringsprogramma opgesteld. Het Uitvoeringsprogramma geeft inzicht in de uit te voeren acties, de instrumenten die de provincie daarbij inzet en het beschikbare budget. Tevens wordt duidelijk hoe de output bijdraagt aan de in de Watervisie genoemde lange termijn doelen.
De verordening is opgesteld omdat de provincie in het belang van een goede ruimtelijke ordening het noodzakelijk acht algemene regels vast te stellen betreffende de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen. Dit geldt ten aanzien van onderwerpen in zowel het landelijk als het stedelijk gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Nieuw beleid (herzieningen, aanvullingen) als uitvloeisel van nieuwe ruimtelijke keuzes zoals deze onder de vlag van de structuurvisie gemaakt zullen gaan worden, zullen zo nodig worden vervat in een nieuwe ruimtelijke verordening.
Binnen het bestemmingsplan worden meerdere functies mogelijk gemaakt:
Aardkundig gebied
Er is sprake van een aardkundig monument. Hiermee is in de visie vorming rekening gehouden doordat bouwvlakken en mogelijke afgravingen zijn meegenomen in de ontwikkelingsmogelijkheden. Dit komt tot uiting door op de verbeelding een zone aan te geven waar het niet is toegestaan een bouwlaag te realiseren, hiermee wordt voorkomen dat daar grond wordt afgegraven Het blijft evenwel de verantwoordelijkheid van de toekomstige eigenaar om het uiteindelijke plan door de provincie te laten toetsen aan de monumentale waarde van de onderliggende grondlagen.
De provincie Noord-Holland heeft op 25 mei 2010 de Provinciale Woonvisie vastgesteld. De speerpunten van beleid en opgaven zijn als volgt geformuleerd:
De provincie wil samen met de regio’s binnen haar grondgebied Regionale Actie-programma’s opstellen met daarin duidelijke afspraken over de regionale woning-bouwprogramma’s en hoe deze uit te voeren.
In het regionaal actieprogramma van 2016 tot 2020 van de Provincie Noord-Holland zijn er in Zuid-Kennemerland en IJmond ongeveer 8000 woningen extra nodig. De woningen zijn nodig omdat de druk in de omgeving van Amsterdam goed voelbaar is.
Het RAP geeft uitvoering aan de Provinciale Woonvisie, die een uitwerking is van de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Het actieprogramma is de basis voor afspraken op het niveau van de Metropool Regio Amsterdam (MRA), die ervoor moeten zorgen dat de groeiende regio leefbaar blijft.
Om dit te realiseren zijn er 25 ambities en afspraken gemaakt in het programma. Het maakt duidelijk hoe er voor gezorgd kan worden dat iedereen die dat wil in deze regio kan wonen. Voor de uitvoering van dit actieprogramma stelt de provincie Noord-Holland 1,5 miljoen euro beschikbaar.
In totaal gaat het om 8100 woningen die vooral worden gebouwd binnen het aanwezige stedelijke gebied of door lege panden te transformeren tot woningen. De gemeenten en de provincie Noord-Holland willen de sociale huurwoningen handhaven op het niveau van 2015 (64.000 woningen).
De gemeenten en de provincie willen de woningen ook verduurzamen en bouwen in de buurt van openbaar vervoer knooppunten. Bovendien willen zij zorgen voor een betere doorstroming op de woningmarkt, zodat meer mensen wonen in een huis dat past bij hun inkomen, levensfase en woonwensen.
Het aantal huishoudens in de regio Zuid-Kennemerland/ IJmond groeit tot 2040. Er zullen onder andere woningen nodig zijn voor 65-plussers en voor mensen met een laag (midden) inkomen, waaronder statushouders. Om efficiënt gebruik te maken van de beperkt beschikbare ruimte en de aantrekkingskracht van de regio te behouden, is de inzet om de bouwopgave binnenstedelijk te realiseren.
Conclusie
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bouw van twee typologieën woningen mogelijk gemaakt en daarmee ook verschillende prijsklassen. Het plan biedt in principe de mogelijkheid om die betreffende sectoren waar de gemeente ambities heeft, woningen te realiseren. Met dit plan kan dus een bescheiden invulling worden gegeven aan het RAP.
De gemeente Bloemendaal valt onder Waterschap Rijnland. Het hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland) zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Er zijn allerlei regels over wat als bewoner of bedrijf wel of niet is toegestaan in en bij water, dijken, gemalen, enzovoort. Zo blijft het watersysteem schoon en veilig. Deze regels zijn vastgelegd in de Keur van Rijnland. Rijnland zet zich in voor:
Conclusie
Met de herontwikkeling van het gebouw Publieke Werken en de toevoeging van 4 twee-onder-een-kapwoningen inclusief de aanleg van parkeervakken neemt de verharding weliswaar toe, maar het oppervlak blijft redelijk beperkt.Er worden geen bestaande watergangen gedempt.
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting binnen de gemeente aan. Daarnaast worden ruimtelijke uitgangspunten beschreven, die de karakteristieken van het grondgebied verder vorm moeten geven. De hoofdlijnen worden verder uitgewerkt in de vorm van gebiedsvisies, beleidsnota’s en bestemmingsplannen. Uitgangspunten voor de structuurvisie Bloemendaal staat bekend om haar goede ruimtelijke kwaliteit. Dit willen de gemeente zo houden en waar mogelijk versterken. Bij alle ontwikkelingen en veranderingen zal kritisch gekeken moeten worden of het een verbetering is van de ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid is door zowel het college als de gemeenteraad aangewezen als speerpunt van beleid. Bij alle projecten moeten duurzame oplossingen worden gevonden. De bevolking krimpt, maar een evenwichtige verdeling is belangrijk. Dit betekent meer huisvestingsmogelijkheden voor jonge huishoudens. De huidige werkgelegenheid moet behouden blijven. Ook het voorzieningenniveau in de dorpskernen en de gemeente als geheel moet behouden en zo mogelijk versterkt worden. Regionale ontwikkelingen, zoals de woningproductie van de Haarlemmermeer, worden meegenomen bij bepaalde keuzes.
In de gemeente zijn door de historische ontwikkeling drie zones met specifieke ruimtelijke kenmerken ontstaan: de kusten duinzone, de landgoederenzone en de dorpenzone. In de visie worden voor elke zone de kenmerken, kwaliteiten en het beleid beschreven. Per zone zijn de belangrijke landmarks, trekkers, iconen en zichtlijnen benoemd. In de uitvoeringsparagraaf komt tenslotte per deelgebied de uitvoering aan de orde.
Het plangebied ligt in de landgoederenzone. De cultuurhistorische en natuurlijke waarde van de landgoederen en de open strandvlakten moet behouden blijven. De contrasten tussen het gesloten karakter van landgoederen en de open strandvlakten, zijn essentieel voor de zone en kunnen versterkt worden. Het openbare en particuliere groen moet zoveel mogelijk verweven zijn, waardoor een doorlopende groene zoom met natuurlijke erfgrenzen ontstaat. Versnippering van percelen en landgoederen wordt tegen gegaan. De boomlanenstructuur moet behouden blijven. Ontbrekende schakels kunnen worden ingevuld, ook door bomen in particuliere tuinen. Bij landgoederen is het beleid gericht op extensieve vormen van recreatie en cultuur, rekening houdend met de draagkracht van het landgoed. Binnen de strandvlakten wordt gezocht naar mogelijkheden voor extra waterberging en natuurontwikkeling. De herkenbaarheid van waterlopen kan verbeteren.
Binnen de zone zijn twee zoekgebieden voor woningbouw waaronder het gebied Brouwerskolk (PWN-terrein).
![]() |
Figuur 3.2: Structuurvisie Bloemendaal |
De volgende kernkwaliteiten hebben betrekking op de landgoederenzone:
Landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten:
Cultuurhistorische kernkwaliteiten:
Kernkwaliteiten gericht op beleving en recreatie:
Ten aanzien van het aspect wonen wordt het volgende aangeven:
Woningbouwbeleid
De gemeente Bloemendaal kent een hoge druk op de woningmarkt. In de meeste segmenten overstijgt de vraag het aanbod aan beschikbare woningen. Vooral in het goedkope en middeldure segment is de vraag groter dan het aanbod. Daarnaast is er een tekort aan seniorenwoningen in de gemeente, waardoor veel senioren in een eengezinswoning blijven wonen en er te weinig eengezinswoningen voor gezinnen met kinderen beschikbaar komen. De gemeente wil door strategische nieuwbouw de doorstroming in de bestaande voorraad bevorderen.
De volgende drie speerpunten moeten bijdragen aan een goed functionerende woningmarkt, die bijdraagt aan het vitaal houden van Bloemendaal en haar voorzieningenniveau:
Om de bouw van nieuwe sociale huurwoningen te bevorderen, geldt het uitgangspunt dat in elk woningbouwplan minimaal één derde van het woningbouwprogramma een sociale huurwoningen dient te zijn.
Brouwerskolk/PWN-terrein
De gemeente onderzoekt de mogelijkheid het PWN-terrein te herontwikkelen. Het terrein van de voormalige Haarlemse Waterleiding kent een aantal monumentale gebouwen. Uitgangspunt is een groen en kwalitatief hoogwaardig plan, waarin met respect voor omgeving en monumenten een passende invulling met woningen wordt gevonden. De huidige bebouwingsmogelijkheden nemen in het te ontwikkelen plan niet verder toe.
De gemeente is verantwoordelijk voor de afvoer van vuil water en afvalwater, denk bijvoorbeeld aan de riolering en het onderhoud daarvan. Om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen heeft de gemeente Bloemendaal een gemeentelijk verbreed rioleringsplan opgesteld.
Bij de inzameling en het transport van afvalwater van nieuwe bebouwing wordt in eerste instantie alleen het huishoudelijk afvalwater ingezameld. Schoon- en vuilwaterstromen worden volledig gescheiden. Al het afvalwater wordt gezuiverd.
De gemeente Bloemendaal zet met haar beleid voor niet aankoppelen bij nieuwbouw in op duurzaamheid voor de lange termijn. Bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt regen-water in principe in het watersysteem gehouden en niet afgevoerd via het riool.
Bij nieuwbouwprojecten wordt al het hemelwater lokaal binnen het plangebied verwerkt. Als dit niet mogelijk is dient binnen het plangebied het vuilwater van het hemelwater van elkaar gescheiden te blijven tot het overnamepunt (gemeenteriool); en:
Compensatie moet voor aanvang van de bouwwerkzaamheden zijn geregeld.
Het gemeentelijk welstandsbeleid is opgenomen in de Welstandsnota 2013. Het plangebied ligt in welstandsgebied 22 (Watertoren en Zeeweg e.o.), dat als bijzonder welstandsgebied is aangewezen. In de stedenbouwkundige visie zijn de specifieke criteria in het deelgebied beschreven en is hiermee nadrukkelijk rekening gehouden. Nieuwbouw wordt te allen tijde getoetst aan de op dat moment geldende welstandsota. Dit geldt derhalve ook voor de nieuwbouw in het plangebied 'Brouwerskolkweg 2'.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop milieukwaliteitseisen, waterhuishouding, archeologie, cultuurhistorie en natuurbelangen in het plan zijn betrokken. Per aspect wordt beschreven hoe deze zich verhoudt tot de voorliggende ontwikkeling.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden. Zo is het aspect bodem voor de bestemming ‘wonen’ relevant, omdat toekomstige bewoners mogelijk met vervuilde grond in aanraking kunnen komen indien tuinen gerealiseerd worden.
Bodemkwaliteit van het plangebied
In opdracht van Studio Pro6 heeft BK Ingenieurs B.V. in december 2017 een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Brouwerskolkweg 2 te Overveen. Het doel van het verkennend (asbest)bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit op de locatie in kader van de voorgenomen herontwikkeling/omgevingsvergunningaanvraag.
In de grond zijn maximaal lichte verontreinigingen geconstateerd. Zintuiglijk en analytisch is geen asbest aangetoond. Het grondwater is niet onderzocht, dit bevindt zich dieper dan 5 m -mv.
Conclusie
De in het bodemonderzoek gestelde hypothese 'onverdacht op het voorkomen van matige of sterke verontreinigingen' is juist gebleken en liggen in lijn met het onderzoek en de Bodemkwaliteitskaart. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat er geen bezwaar voor de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning. De beslissing of op deze locatie gebouwd mag worden ligt uiteindelijk bij het bevoegd gezag.
Beoordelingskader
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan/wijzigingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Voor wegen die deel uitmaken van een 30km/h gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).
Gemeentelijk geluidsbeleid
De gemeente Bloemendaal heeft Geluidsbeleid vastgesteld voor de omgeving van de Brouwerskolkweg, Zeeweg en Tetterodeweg.
Wegverkeer
De gemeente heeft in het kader van het Besluit omgevingslawaai in 2012 een geluidsbelastingkaart vastgesteld (afbeelding 4.1). Hierop is de geluidsbelasting aangegeven voor peiljaar 2011 van alle volgens de Wet geluidshinder gezoneerde bronnen binnen de gemeentegrenzen. In de nabijheid van het plangebied zijn dit gemeentelijke en provinciale wegen en de spoorlijn Haarlem - Zandvoort v.v.
![]() |
Figuur 4.1, gemeentelijke geluidsbelastingkaart wegverkeerslawaai |
Uit de provinciale kaart is verder af te leiden dat tot circa 150 meter afstand van de N200 een geluidsbelasting van 45 dB of meer heerst. De afstand van de 55 dB-contour tot de N200 bedraagt circa 80 meter. De afstand van de 55 dB-contour tot de Brouwerskolkweg bedraagt circa 40 meter. In het gemeentelijk actieplan geluid uit 2009 wordt gemeld dat de intentie bestaat het wegdek van de Brouwerskolkweg te vervangen door een stille deklaag. De N200 was in de eerste fase van de geluidsbelastingkaarten en actieplannen nog niet karteringsplichtig. Hiervoor is in het actieplan dan ook geen beleid vastgelegd.
![]() |
Figuur 4.2, provinciale geluidsbelastingkaart wegverkeerslawaai |
Uit de gemeentelijke en provinciale geluidsbelastingkaart kan worden afgeleid dat circa 25 % van het plangebied een geluidsbelasting van meer dan 55 dB ondervindt en ongeveer de helft van het gebied een geluidsbelasting van meer dan 45 dB ondervindt als gevolg van de N200 en de Brouwerskolkweg. Aan de zuidzijde van het plangebied is de invloed van de N200 gering. Aan de zuidzijde speelt het railverkeer een belangrijke rol.
Railverkeer
Het gebied ligt binnen de invloedssfeer van de spoorlijn Haarlem - Zandvoort v.v. De spoorlijn ligt van oost naar west gezien tot halverwege het plangebied verdiept ten opzichte van de omgeving. De verdiepte spoorweg gaat onder de Brouwerskolkweg door. De verkeersintensiteit op de lijn is niet voldoende om te worden inbegrepen in de geluidsbelastingkaart van ProRail.
De gemeente Bloemendaal heeft wel de geluidsbelasting als gevolg van railverkeerslawaai inzichtelijk gemaakt. Volgens deze kaart bedraagt de afstand tot de 55 dB-contour circa 30 meter. Met de invoering van geluidsproductieplafonds in 2012 is de spoorlijn voorzien van referentiepunten op 50 meter afstand, waarvoor een plafondwaarde is vastgesteld. Deze plafondwaarde is berekend als de gemiddelde geluidsbelasting over de peiljaren 2006, 2007 en 2008. In afbeelding 4.3 is de ligging van de referentiepunten en de bijbehorende plafondwaarde weergegeven.
![]() |
Figuur 4.3, geluidproductieplafonds spoorweglawaai |
Uit de afbeelding is af te leiden dat in de zuidzijde van het plangebied op 50 meter afstand tot het spoor een geluidsbelasting van circa 52 dB mogelijk is. Binnen deze zone bevinden zich de woningen aan de Tetterodeweg. Het geluidbeleid van ProRail richt zich op de landelijk bepaalde knelpunten. Omdat de betreffende spoorlijn niet-karteringsplichtig is, is hiervoor geen specifiek beleid van kracht.
De locatie ligt niet binnen de geluidscontour van het circuit in Zandvoort. Tijdens races op het circuit kan het geluid wel gehoord worden.
Onderzoek
In opdracht van De Brouwerskolk B.V. heeft M+P onderzoek verricht naar de transformatie van het kantoorgebouw naar woningen en de projectie van vier nieuwbouwwoningen aan de Brouwerskolkweg 2 te Overveen (Bijlage 2).
Het plangebied is mogelijk geluidsbelast vanwege railverkeer, wegverkeer en de naastgelegen gemeentewerf. Voor elk van deze bronnen is de geluidsbelasting op de woningen berekend aan de hand van rekenmodellen. Wat betreft railverkeer vindt geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats. Dit blijkt uit de heersende waarden zoals opgenomen in het geluidregister spoor.
Wat betreft wegverkeer liggen de nieuwe woningen binnen de zone van de Brouwerskolkweg en de N200. Berekeningen tonen aan dat de voorkeursgrenswaarde alleen wordt overschreden door de Brouwerskolkweg met maximaal 4 dB. Om het bouwplan mogelijk te maken is een hogere grenswaarde nodig. Relevant voor de geluidsbelasting ten gevolge van de gemeentewerf zijn de veegmachine en verkeersbewegingen op het terrein van de inrichting. Er wordt op alle toetspunten voldaan aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Met betrekking tot indirecte hinder vanwege de verkeersaantrekkende werking van de gemeentewerf kan geconcludeerd worden dat met een overschrijding van 1 dB op de streefwaarde geen grote hinder zal worden ervaren ter plaatse van de nieuwe woningen.
Conclusie
Uit de akoestische berekening blijkt dat om het bouwplan mogelijk te maken een besluit hogere grenswaarde dient te worden genomen alvorens een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buiten-lucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. De 3%-grens komt overeen met de bouw van 1.500 woningen of 100.000 m² b.v.o. kantoren.
In dit onderhavige geval is niet duidelijk met hoeveel het aantal wooneenheden toeneemt. Wél is duidelijk dat een toename zeer beperkt is (maximaal 10 woningen) en beduidend minder bedraagt dan de genoemde 1.500 woningen. Onderzoek luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteiteisen geen knelpunt vormen voor de planontwikkeling.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’, editie 2009, zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype 'gemengd gebied' vanwege de ligging tussen een spoorweg en een drukke verkeersweg en de menging aan functies.
Relatie tot het plan
Het plangebied grenst aan woonbestemmingen en een bedrijfsbestemming (de gemeentewerf). Voor woningen tot woningen gelden geen richtafstanden ten aanzien van bedrijven en milieuzonering. Voor de gemeentewerf gelden wel richtafstanden. Een gemeentewerf is een categorie 3.1 bedrijf met een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid (SBI-2008 code 381). Deze richtafstand mag worden verlaagd met één categorie vanwege de ligging in een gemengd gebied.
De afstand van de nieuwe woningen tot de gemeentewerf bedraagt ongeveer 10 meter. Deze richtafstand wordt niet gehaald.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderzocht op welke wijze de hinder als gevolg van geluid wordt verminderd. De Omgevingsdienst IJmond heeft in haar advies van 23 januari 2017 aangeven op welke wijze hinder als gevolg van geluidsoverlast kan worden verminderd. De gemeente heeft ervoor gekozen om de volgende maatregelen te nemen:
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het initiatief geen belemmering voor de gemeentewerf en wordt de hinder als gevolg van de gemeentewerf op de ontwikkellocatie geminimaliseerd. Derhalve is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de spoorlijn Haarlem - Zandvoort v.v., die op circa 50 meter van de zuidzijde van het plangebied ligt. De spoorlijn ligt van oost naar west gezien tot halverwege het plangebied verdiept ten opzichte van de omgeving. De verdiepte spoorweg gaat onder de Brouwerskolkweg door. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect trillingshinder te worden onderzocht wanneer er een trillingsbron in de omgeving aanwezig is.
Relatie tot het plan
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de spoorlijn is een trillingsonderzoek uitgevoerd door AV Consulting B.V. De rapportage is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat niet wordt voldaan aan de eisen uit de SBR richtlijn B: Hinder voor personen in gebouwen.
Bij het ontwerp van de woningen moet rekening gehouden worden met de optredende trillingen. Daarom is in de regels opgenomen dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning duidelijk moet worden dat voldaan wordt aan de streefwaarden uit de SBR Richtlijn B (hinder voor personen in gebouwen) van de 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen'. Zodoende wordt geborgd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect trillingshinder in geval van (nieuw)bouw.
Conclusie
Het aspect trillingshinder vormt mogelijk een belemmering in de planontwikkeling. Uit de aanvraag omgevingsvergunning moet blijken dat voldaan wordt aan streefwaarden, zodat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van vervoer, opslag of andere handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, spoor en buisleiding). Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bev-I), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (Bev-T) en het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bev-B). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten iso-risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (wettelijk harde norm) mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN- curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Voorafgaand aan besluitvorming wordt nagegaan of op het gebied van externe veiligheid t.a.v. het voorliggende plan beperkingen of belemmeringen aanwezig zijn. Het plan wordt getoetst op de aanwezigheid van bronnen die een mogelijk extern veiligheidsrisico vormen voor de aanwezigen in het plangebied. Het gaat daarbij om de volgende risicobronnen:
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico’s bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om de kans dat derden (omwonenden) dodelijk letsel oplopen door een calamiteit bij een bedrijf of door een ongeval bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt en langs routes of buisleidingtracés waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn daarom zones ingesteld waarbinnen de risico's moeten worden onderzochten getoetst bij toekomstige bebouwing.
Inrichtingen
Het plangebied ligt volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) niet binnen de invloedsgebieden van bedrijven of inrichtingen met een veiligheidsrisico.
![]() |
Figuur 4.2 Externe veiligheid, plangebied omcirkeld (bron: www.risicokaart.nl) |
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied gelegen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op minimaal 2.200 meter afstand van het plangebied. Hiermee valt de ontwikkeling buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.
Transport gevaarlijk stoffen
In de nabijheid van de planlocatie Brouwerskolkweg 2 ligt als risicobron de N200. Hierover wordt een aantal malen per jaar propaan vervoerd naar een camping in de gemeente Zandvoort. Het plangebied ligt in de toetsingszone (200 m) van deze weg. Door het geringe aantal transporten met gevaarlijke stoffen per jaar heeft de N200 geen PR 10-6/jaar contour. Op dit punt voldoet het plan aan het BEV-T. Door de lage personendichtheid aan weerszijden van de weg (ca. 10 p/ha), in combinatie met het uiterst geringe aantal transporten/jaar (ca. 5), mag worden verondersteld dat het groepsrisico lager is dan (10% van de) oriënterende waarde.
Plaatsgebonden risico
Omdat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 is waar het plangebied binnen ligt, hoeft er geen rekening te worden gehouden met plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
De invloed van de toekomstige invulling van de beoogde woonfunctie op de hoogte van het groepsrisico kan (nog) niet worden bepaald. Maar gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zal het groepsrisico ook na realisatie onder de oriënterende waarde blijven.
Advies brandweer
De brandweer Kennemerland heeft op 29 juni 2017 geadviseerd omtrent de planvorming. De brandweer concludeert, dat aan het plan geen externe veiligheidsaspecten zijn verbonden en dat het treffen van maatregelen niet noodzakelijk is.
Gezien het bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het waterbeheerplan (WBP5) geeft het hoogheemraadschap van Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.
Waterkwantiteit
Ten aanzien van waterkwantiteit is van belang te beoordelen of, en zo ja hoeveel, verharding plaatsvindt als gevolg van het plan. Indien sprake is van extra verharding van 500 m² of meer, dient op basis van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland watercompensatie plaats te vinden.
Voor onderhavig plangebied is in kaart gebracht van hoeveel vierkante meters verharding, gebouwd oppervlak en groen sprake is ten opzichte van de huidige (planologische) situatie. Daarbij is uitgegaan van de huidige oppervlakte verharding voor de bestaande situatie en de verbeelding voor de nieuwe situatie. De oppervlakte van de toekomstige parkeerbehoefte is berekend met parkeervakken van 2,5 bij 5,5 m. In onderstaande tabel is de berekening van de toename verharding gemaakt.
Element | Huidig | Nieuw | Verschil |
Monument | 498 | 498 | 0 |
Wegen | 746 | 796 | + 50 |
Parkeren | 418 | 220 | - 198 |
Oudbouw | 500 | 0 | - 500 |
Nieuwbouw | 0 | 300 | + 300 |
Groen / onverhard | 3152 | 3500 | + 348 |
Totaal | 5314 | 5314 | 0 |
Per saldo neemt het verhard oppervlak af met ca. 348 m². Aangezien het verhard oppervlak afneemt en vierkante meters groen waarin water kan infiltreren toeneemt hoeft geen watercompensatie plaats te vinden.
Waterkwaliteit
Realisatie van de woningen/appartementen heeft geen invloed op de waterkwaliteit. De projectlocatie is gelegen nabij oppervlaktewater, maar er worden geen uitlogende materialen gebruikt die met het hemelwater in aanraking kunnen komen, waardoor het project eveneens geen negatieve invloed heeft op de grondwaterkwaliteit.
Riolering
Bij realisatie van de woningen wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd om het vuilwaterriool niet te belasten met schoon hemelwater. Bij de erfgrens wordt het vuile water en het hemelwater apart aangeboden. Het regenwater dient lokaal in de bodem te worden geïnfiltreerd.
Beschermde zones
De projectlocatie ligt niet in de nabijheid van een primaire of regionale waterkering, waardoor geen belemmeringen optreden voor het project.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’.
In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.
De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.
Situatie plangebied archeologie
De gemeente Bloemendaal heeft haar archeologisch beleid op 29 september 2011 vastgesteld. Dit beleid heeft als doel archeologie in te passen in de ruimtelijke planvorming. Onderdeel van het beleid is een archeologische verwachtingskaart. Met deze kaart wordt inzichtelijk gemaakt hoe bij de ruimtelijke planvorming (zoals bestemmingsplannen) om moet worden gegaan met het aspect archeologie.
In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart opgenomen. Hieruit blijkt dat ter plaatse van het plangebied de Waarde - Archeologie 3 geldt. Dit betekent dat de volgende oppervlakte- en dieptegrens geldt voor de archeologische onderzoeksplicht:
Deze plicht is vertaald in het voorliggende bestemmingsplan middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hiermee wordt geborgd dat voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend eerst archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd, vanzelfsprekend pas van de genoemde grenzen.
![]() |
Figuur 4.3. Uitsnede archeologische waardenkaart |
Met onderhavig bestemmingsplan wordt voorlopig deze dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gehandhaafd. Eventuele archeologische resten blijven in situ bewaard.
Cultuurhistorie
Om het monument te beschermen heeft dit gebouw een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' gekregen.
Conclusie
Archeologische waarden worden met onderhavig bestemmingsplan beschermd met een dubbelbestemming. Bij een omgevingsvergunningaanvraag voor bouwactiviteiten wordt een archeologisch rapport overlegd aan het bevoegd gezag.
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het rijk en op provinciaal niveau in het Omgevingsplan en de Verordening vastgelegd.
De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningplichtig.
De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht.
Wettelijke gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten het NNN. Voor gronden die grenzen aan het NNN, maar daar zelf buiten liggen, gelden volgens het provinciale NNN-beleid geen beperkingen. Het NNN heeft geen 'externe werking' die een toets van gebruik aangrenzend aan het natuurgebied verplicht stelt. Omdat het plangebied van de Brouwerskolkweg 2 geheel buiten het NNN valt, is er geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.
Gelet op de relatief korte afstand tot Natura 2000-gebieden (circa 75 meter), kan stikstofemissie echter een indirect negatief effecten hebben op het Natura 2000-gebied. Daarom is een aanvullende stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Van der Goes en Groot, 29 mei 2018). Deze berekening is als bijlage opgenomen. De hoogste extra stikstofdepositie bedraagt 0,3 mol/ha/jaar. Omdat woningbouw de hoofdactiviteit in het plan betreft, is een meldingsplicht niet aan de orde.
Om de aanwezigheid van beschermde flora en fauna vast te kunnen stellen, is een bureaustudie en een verkennend veldbezoek uitgevoerd. De bureaustudie bestaat uit het raadplegen van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF; geraadpleegd op 15 maart 2017, waarnemingen van de laatste 10 jaar). Ter verificatie van en aanvulling op de bureaustudie is vervolgens een veldbezoek uitgevoerd op 17 maart 2017, waarbij zowel het gebouw (binnen en buitenkant) als de directe omgeving zijn bekeken.
In het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten waargenomen. Het plangebied ligt buiten het verspreidingsgebied van een aantal beschermde vaatplanten of in het plangebied ontbreekt het aan geschikt biotoop in de vorm van vochtige of natte plekken, substraat (muren, stenen, leem, klei humus, veen of löss), open en zonnige plekken, dennen- en wilgenbossen, (kalk)graslanden en akkers [lit. 12 & 13]. Op basis hiervan wordt het voorkomen van beschermde vaatplanten uitgesloten. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag zijn daarom niet nodig.
Het plangebied is te kleinschalig en te open voor grotere zoogdieren zoals ree en vos en het biedt geen geschikt leefgebied voor de soorten eekhoorn, boommarter en bunzing (beschermingsregime 'Andere soorten').
Gezien de aanwezigheid van verschillende gebouwbewonende soorten in de directe nabijheid van het plangebied (zoals gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis), kan niet worden uitgesloten dat vleermuizen de spouwmuren als verblijfplaats gebruiken, zowel in het zomer- als winterhalfjaar. Het plangebied en de directe omgeving bieden in de vorm van bosranden en struwelen daarnaast geschikt foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten. Door de afwezigheid van uitgesproken lijnvormige elementen in het uitgesloten dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een vliegroute.
Omdat de aanwezigheid van beschermde vleermuizen in het plangebied niet kan worden uitgesloten, is nader soortgericht onderzoek noodzakelijk geacht. In een second opnion natuurtoets is dit gegeven nogmaals onderzocht en inmiddels weerlegd (zie hierna).
Tijdens het veldbezoek zijn verschillende algemeen voorkomende vogelsoorten waargenomen. De bomen en struiken zijn geschikt als nestplaats voor verschillende vogelsoorten. Zo is tijdens het veldbezoek een nest van een houtduif in één van de bomen waargenomen. Daarnaast is een mezenkast aanwezig in het plangebied. In of nabij het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten waargenomen. Werkzaamheden tijdens het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) kunnen nesten, rustplaatsen en eieren van vogels beschadigen of vernietigen. Geadviseerd wordt om buiten het broedseizoen te werken.
Op basis van een habitatgeschiktheidsbeoordeling (bijlage 4) wordt geconcludeerd dat het pand niet geschikt is voor vleermuizen in verband met de niet toegankelijke open stootvoegen. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op vleermuizen en er is geen nader veldonderzoek en/of effectonderzoek noodzakelijk. Er is geen ontheffing nodig ten aanzien van de Wet natuurbescherming.
Mits de zorgplicht in acht wordt genomen zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zijn ten aanzien van het aspect flora en fauna.
De verkeersproductie van 10 woningen ligt bij benadering op 8 ritten per woning/etmaal. Dat betekent (8x10) 80 ritten/etmaal. In de nacht wordt vrijwel niet gereden, gebruikelijk is om de verkeersproductie toe te delen aan een tijdvak van 10 uren in de dagperiode. Dat komt neer op gemiddeld 8 auto's per uur . De Brouwerskolkweg is een verbindingsweg waar ongeveer 5000 auto's per etmaal rijden. Een toename van 80 auto's per dag zal in de praktijk nauwelijks merkbaar zijn. Naarmate een weg drukker is, wordt de toename naar verhouding nog geringer. Op de Brouwerskolkweg en Zeeweg zal zich in ieder geval geen enkel probleem voordoen met de verwerkingscapaciteit van het autoverkeer.
Hoe parkeren geregeld dient te worden, is opgenomen in de Bouwverordening Bloemendaal 2012. Aangegeven wordt dat ‘in voldoende mate’ dient te worden voorzien in parkeerplekken op eigen terrein. Hoeveel het er moeten zijn, is niet nader gespecificeerd.
Het plan voorziet in 10 woningen. Dat betekent dat met een parkeernorm van 2.0 (CROW-norm voor kleine woningen, voor bewoners en bezoekers samen) er ruimte dient te zijn voor ca. 20 parkeerplaatsen.
Bij aanvang van de bouwwerkzaamheden dient de parkeerbehoefte te worden afgestemd op het programma. De parkeernormen uit de CROW-publicatie 317 zijn daarvoor bepalend. Bij de berekening van de exacte behoefte dient te worden uitgegaan van de gebiedskenmerken 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. De realisatie van voldoende parkeervoorzieningen is in de regels geborgd met een voorwaardelijke verplichting.
Het plangebied wordt direct ontsloten door de Brouwerskolkweg. De toevoeging van maximaal 10 woningen, zorgen niet voor een ontwrichting van de infrastructuur. De verkeersgeneratie voor een kantoorfunctie (de bestaande situatie) is relatief groter. De bestaande wegen kunnen de verkeersstromen gemakkelijk afwikkelen. Daarnaast is een rotonde aangelegd voor een goede aansluiting van de Brouwerskolkweg op de Zeeweg.
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).
In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”(hierna BENG). Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010. Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.
In de vorige eeuw was het gebruikelijk om elk huis en overig gebouw aan te sluiten op het elektriciteits- en gasnet. Sinds het stijgen van de gas- en elektriciteitsprijzen de afgelopen twee decennia en de bewustwording omtrent het klimaat, is men op zoek gegaan naar zuinigere en alternatieve technieken en vormen van energie. Met deze nieuwe technieken kan veel fossiele brandstof worden bespaard en kan de energierekening omlaag worden gebracht. Zie het rapport Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving 2050.
In het ‘Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2015-2018’ van de gemeente Bloemendaal is aandacht besteed aan duurzaam bouwen. Hierin is gesteld dat de ambitie van de GPR-gebouw score voor nieuwbouwplannen minimaal een 8 bedraagt voor de thema’s Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 bedraagt voor de thema’s Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Dit vooruitlopend op klimaatneutraal bouwen in 2020. Per project wordt door de Omgevingsdienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt.
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema’s van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen. Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouw-projecten stimuleert de gemeente Bloemendaal het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10. De bouwprestaties worden gemeten op basis van vijf thema’s:
De keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor deze vijf onderdelen. Binnen het ontwerp is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau.
Het plan is zeer geschikt om energieneutraal ontwikkeld te gaan worden. Zonder een gasaansluiting kunnen de nieuwe woningen (bijna) energieneutraal ontwikkeld worden. Elk bouwplan dient te voldoen aan het Bouwbesluit 2012, die in afdeling 5.2 verplicht tot duurzaam bouwen.
Ten aanzien van duurzaamheid geldt dat door het toepassen van alle mogelijke duurzame technieken en hoge isolatiewaarden (vooruitlopend op het BENG in 2020) een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Bloemendaal.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden: dan is het opstellen van een MER nodig.
Bij de beoordeling of een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is rekening gehouden met de criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG). De hoofdcriteria zijn:
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. De ontwikkeling maakt in elk geval geen deel uit van lijst C.
Drempelwaarden Lijst D
In het plangebied wordt de bouw van woningen mogelijk gemaakt. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare (activiteit D11.2. Bijlage bij het Besluit m.e.r.). De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Het plan ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland, een Natura 2000 gebied, noch binnen een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied, zodat van externe werking geen sprake kan zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.
Milieugevolgen
In volgende paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op flora en fauna. Ook daaruit blijken geen nadelige gevolgen.
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.
In het plangebied ligt een middenspanningskabel van Liander. Deze kabel wordt in overleg met Liander omgelegd, voor kosten van de ontwikkelaar. Voor het overige zijn er geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen. .
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met regels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Naar verwachting treedt in 2021 de Omgevingswet in werking, die onder meer de Wro en het Bro zal vervangen. Het bestemmingsplan zal dan van rechtswege een omgevingsplan worden.
In dit hoofdstuk wordt de juridische bestemmingsplanmethodiek uiteengezet, zoals deze gebruikt zal worden voor het bestemmingsplan ‘Brouwerskolkweg 2’.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, etc. Vanaf de ontwerpfase van het bestemmingsplan zal de verbeelding gecodeerd zijn.
Daarnaast wordt qua systematiek daar waar mogelijk aangesloten op het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2013'. In sommige gevallen is maatwerk geleverd of aangesloten op recente bestemmingsplannen binnen de gemeente.
Binnen het plangebied zijn maximaal 10 woningen toegestaan. Dit is vastgelegd in de algemene regels; het woningaantal kan derhalve over de opgenomen bestemmingen worden verdeeld. Ook zorgwoningen zijn toegestaan en worden tot het aantal woning gerekend. Tevens zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot onder meer ondergronds bouwen, parkeren en enkele kleinschalige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De verbeelding voor het bestemmingsplan ‘Brouwerskolkweg 2’ is digitaal beschikbaar. De regels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).
In de regels is gekozen voor een uitgebreide opsomming in de bestemmingsomschrijving van zaken die binnen een bestemming worden toegestaan. Voorzieningen die opgenomen zijn in de bestemmingsomschrijving, zijn vanzelfsprekend gerelateerd aan de betreffende bestemming.
Op de verbeelding is aangeduid wat de bouwmogelijkheden zijn. In de matrixen zijn de maximale bouwhoogtes en/of goothoogtes ter plaatse weergegeven.
Hierna worden de afzonderlijke opgenomen bestemmingen toegelicht.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn de gronden aan de randen van het plangebied en aan de oostkant. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, (dag)recreatief medegebruik, parkeervoorzieningen (uitsluitend waar dit op de verbeelding staat aangegeven), toegangswegen en bijbehorende voorzieningen. Gekozen is voor een relatief ruime en flexibele bestemming, omdat de inrichting van het openbaar gebied nog niet precies vastligt. Echter mag het pad aan de voorkant van de woningen Brouwerskolkweg 4 t/m 10 niet worden doorgetrokken. Om dit te waarborgen is een zone op de verbeelding opgenomen, waar paden worden uitgesloten.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in beperkte mate wel toegestaan.
Voor de tuinbestemming is aangesloten bij de bijgebouwenregeling van de gemeente Bloemendaal. Voor de gronden die op de gebiedstypekaart, behorende bij de bijgebouwenregeling, zijn aangegeven als gebiedstype I, is de tuin aan de voorzijde van de woning tot halverwege de woning bestemd als 'Tuin -1'. Binnen de tuinbestemming mogen erkers worden gebouwd en mag een fietsenberging per tussenwoning zonder achterpad worden gebouwd. De maximale maten zijn opgenomen in de regels. Verder mogen er, onder voorwaarden zoals genoemd in de regels, binnen de
bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd zoals erf- en terreinafscheidingen. In de regels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het, onder bepaalde voorwaarden, bouwen van een open zwembad in de tuinbestemming.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en pleinen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Voor het bouwen van deze gebouwen en voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.
Een groot deel van het plangebied is bestemd als 'Wonen'. Deze gronden zijn bedoeld voor wonen en aan huis verbonden beroepen. Binnen de bestemming zijn tevens toegangswegen tot de percelen toegestaan, alsmede overige bijbehorende voorzieningen.
Aan de zuidwestkant is een bouwvlak opgenomen met een maximale goot- en bouwhoogte. De bebouwingscontouren zijn opgesteld mede op basis van de stedenbouwkundige visie. De woningtypologie is vastgelegd, er vier twee-onder-een-kap woningen toegestaan. De aanduiding 'tae' (twee-aaneen) is conform de Praktijkrichtlijn in de verbeelding opgenomen. De hoofdgebouwen dienen binnen dit bouwvlak te worden gesitueerd. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen is een specifieke regeling opgenomen, waarmee voorkomen wordt dat de percelen geheel bebouwd worden (maximaal 40%). Tevens zijn regels opgenomen met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ook het gebouw Publieke Werken heeft een bouwvlak gekregen met de 'specifieke bouwaanduiding - monument'. Hier geldt dat de bestaande maatvoering niet mag worden gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in de Wabo een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering heeft verleend. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Binnen het bouwvlak is ook een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Deze komt overeen met de bestaande hoogtes.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van woningen, waarbij kostenverhaal aan de orde is. Het verhaal van de exploitatiekosten is verzekerd in een anterieure overeenkomst tussen de eigenaar/exploitant en de gemeente. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de gronden niet meer in eigendom van de gemeente. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Overleg is nodig om te komen tot goede wijzigingsplannen en om een goede afstemming tussen het beleid van de verschillende overheden te bewerkstelligen. De overheden zijn vrij in de vormgeving van dit overleg. Overheden kunnen hierover onderling afspraken maken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het overleg. Doelstelling van de wetgever is om het overleg zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om dit overleg te voeren.
Overleg is gevoerd met de (besturen van) o.a. het Hoogheemraadschap van Rijnland en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro). De vooroverlegreacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan op onderdelen.
De initiatiefnemer heeft in het kader van artikel 3.1.6 onder e Bro omwonenden betrokken bij de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan.
De stedenbouwkundige visie ten behoeve van de herontwikkeling is uitgebreid besproken met de omgeving in het traject voor de vaststelling van de visie. Omdat het voorliggende bestemmingsplan 'Brouwersekolk 2' in principe een directe vertaling is van deze vastgestelde visie kiest de gemeente Bloemendaal ervoor om de stap voorontwerpbestemmingsplan over te slaan en direct een ontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft zodoende plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken, van 15 november tot en met 27 december 2018. Een ieder kon gedurende deze termijn een zienswijze indienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en van een reactie voorzien in de 'beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Brouwerskolkweg 2 te Overveen'. De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen aan de toelichting, verbeelding en regels van het bestemmingsplan. Tevens zijn er enkele kleinschalige ambtshalve correcties aangebracht.
Het plan is met inachtnemning van de zienswijzennota ter gewijzigde vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 18 april 2019 vastgesteld.
Na vaststelling ligt het plan wederom gedurende zes weken ter visie. Binnen deze periode kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien er geen beroep wordt ingesteld, is het plan na afloop van deze periode onherroepelijk.