direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Scheimel 4 - Blaricum
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0376.WpScheimel4-Va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Scheimel in Blaricum ligt een groen perceel met bedrijfsopslag horend bij een voormalige meubelmakerij. Na de beeïndiging van de bedrijvigheid is initiatiefnemer voornemens het perceel om te zetten naar een woonbestemming.

In het geldende bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgermeester en wethouders onder voorwaarden de bestemming kunnen wijzigen en daarbij het bouwvlak aanpassen.

Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt middels onderhavig wijzigingsplan toepassing gegeven. Daarmee kan in de toekomst een vrijstaande woning worden gebouwd. Voorliggende toelichting bevat de onderbouwing ten behoeve van de wijzigingsprocedure om het initiatief mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Scheimel 4 in Blaricum. De locatie ligt in de bebouwde kom en wordt omgeven door woningen en groenstroken. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Blaricum, sectie C, perceel 2585. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 800 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.WpScheimel4-Va01_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.WpScheimel4-Va01_0002.png" Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Blaricum op 06-03-2018.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Groen' en voor een kleine deel 'Bedrijf - 2' met bouwvlak, functie aanduiding 'opslag' en aanduiding voor maatvoering 'maximale bouwhoogte: 3m'. Naast de enkelbestemmingen kent het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' en de Gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.WpScheimel4-Va01_0003.png"

Uitnsede bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, bermen, water speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Ook zijn er nutsvoorzieningen en infiltratievoorzieningen ten behoeve van hemelwater toegestaan.

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage) en ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend opslag ten behoeve van de bestemming.

De voor 'Waarde Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De plicht om een archeologisch rapport te overleggen geldt voor projecten over oppervlakte van dan meer 200 m2, waarbij de graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld reiken.

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten de bestemmingen wijzigen in de bestemmingen Wonen-1 (W-1) en Tuin (T) ten behoeve van het realiseren van een woning, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. in het wijzigingsgebied mag in combinatie met de bedrijfsbestemming Schapendrift 1b maximaal 1 woning worden opgericht;
  • b. de woning dient georiënteerd te zijn op de weg;
  • c. de voorgevelrooilijn dient aan te sluiten bij de voorgevelrooilijnen in de directe omgeving;
  • d. de oppervlakte per hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • e. de goot- en bouwhoogte dient aan te sluiten bij de goot- en bouwhoogten in de directe omgeving van het perceel;
  • f. de wijzigingsbevoegdheid mag pas worden toegepast als is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie;
  • g. na wijziging is het bepaalde in Artikel 16 (Wonen-1) en Artikel 12 (Tuin) uit bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018' van overeenkomstige toepassing.

Voorligend initiatief voldoet als volgt aan de gestelde voorwaarden:

  • a. voorliggend initiatief voorziet in een planologische wijziging van 'Groen' naar 'Wonen-1' inclusief de mogelijkheid om 1 vrijstaande woning te bouwen;
  • b. de toekomstige woning zal worden georiënteerd op de weg;
  • c. de voorgevelrooilijn van de toekomstige woning zal aansluiten bij de voorgevelrooilijnen in de directe omgeving;
  • d. de oppervlakte van de toekomstige woning zal niet meer bedragen dan 100 m2;
  • e. de goot- en bouwhoogte van de toekomstige woning zal aansluiten bij de goot- en bouwhoogte zodat deze aansluit op de directe omgeving van het perceel;
  • f. als onderdeel van voorliggend initiatief is door middel van een bodemonderzoek aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie;
  • g. na wijziging is het bepaalde in Artikel 16 (Wonen-1) en Artikel 12 (Tuin) uit bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018' van overeenkomstige toepassing.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018', omdat de regels van de bestemming 'Groen' en 'Bedrijf - 2' het niet mogelijk maken om in de toekomst een vrijstaande woning te bouwen. Het bestemmingsplan voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid, waarbij de gewenste ontwikkeling voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Het initiatief kan dan ook mogelijk gemaakt worden op basis van de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Scheimel 4 - Blaricum' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De verbeelding is voor een groot gedeelte gevormd op basis van de wijzigingsvoorwaarden. Zo dient de woning georiënteerd te zijn op de weg en bij de voorgevelrooilijn in de directe omgeving. Bij de uiteindelijke bouw van de woning zorgt dit ervoor dat de woning qua bouwhoogte en orientatie goed past in de omgeving.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige en toekomstige situatie

De locatie wordt niet meer conform de bestemming gebruikt omdat het bijbehorende bedrijf dat Schapendrift 1-B gevestigd was, haar bedrijfsactiviteiten op de locatie heeft beëindigd. De locatie wordt in de nieuwe situatie enkel voor wonen gebruikt.

Via een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming gewijzigd worden naar 'Wonen- 1' (W-1) en 'Tuin' (T) ten behoeve van de realisatie van één woning. Het geldende bestemmingsplan voorziet zodoende expliciet in het beoogde niuwe gebruik: de realisatie van één nieuwe gezinswoning.

De groenstrook aan de voorkant van het perceel zal hetzelfde blijven als in de huidige situatie. De inrit blijft op dezelfde plek als in de huidige situatie. De groenstrook wordt niet onevenredig aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.WpScheimel4-Va01_0004.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit is een wijzigingsplan waarvoor binnen het geldende bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018' van de gemeente Blaricum al de ruimtelijke- en de beleidskaders zijn aangegeven. Wordt aan de gestelde voorwaarden voor wijziging voldaan, dan wordt de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar geacht.

Voor het beleidskader wordt verwezen naar de toelichting, met bijbehorende bijlagen, van het vigerende bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018'.

In zijn algemeenheid kan vastgesteld worden, dat de onderhavige functiewijziging past binnen de kaders van de strategische visie van Blaricum. Met onderhavig plan wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Zowel wat kwaliteit van bebouwing als groenstructuur en milieuhygiënische kwaliteit betreft voor zowel het perceel als de omgeving.

In de planregels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming ter plaatste van de aanduiding 'wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' naar 'Wonen-1' (W-1) en 'Tuin' (T), zoals beschreven in paragraaf 1.3 vvan deze toelichting. Aan de aan de wijzigingsregeling verbonden voorwaarden kan worden voldaan (zie paragraaf 1.3 van deze toelichting).

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 7,6 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Naardermeer'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 500 meter afstand. Dit betreft het Goois Natuurreservaat.

Voorliggend initiatief betreft de planologische omzetting van van 'Groen' naar 'Wonen', zonder dat er fysieke ingrepen plaatsvinden.

Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Tevens zal de ontwikkeling geen negatief effect hebben op beschermde soorten. Nader ecologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Naardermeer' op een afstand van circa 7,6 kilometer. Voorliggend initiatief betreft de bouw van slechts 1 woning, waarbij de relevante effecten van de bouwfase, mede vanwege de afstand tot stikstofgevoelige natura 2000-gebieden, niet te verwachten zijn.

Het wijzigingsplan voorziet in een planologische wijziging van geringe omvang, die mogelijk zelfs gunstige effecten voor de omgeving sorteert: De bedrijfsactiviteiten worden gestaakt ter vervanging van één woning. De effecten op Natura 2000 (zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase) zijn om die reden niet te verwachten.

4.1.3 Soortenbescherming

De wijzigingen onder voorliggend initiatief zijn slechts planologisch van aard en hebben derhalve geen negatieve impact op de flora en fauna.

4.1.4 Conclusie

Het perceel is op dit moment in gebruik voor bedrijfsactiviteiten. Gelet op het gebruik van het perceel is het niet de verwachting dat zich ter plekke beschermde soorten voordoen.

Het bouwvlak zal in de nieuwe situatie iets wijzigen. Ook op de locatie van het nieuwe bouwvlak vinden nu opslagactiviteten plaats, zodat niet aannemelijk is dat die verschuiving tot aantasting van beschermde soorten leidt.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een bestemmingswijziging van 'Groen' en 'Bedrijf - 2' naar 'Wonen - 1' en 'Tuin'.

Als één van de wijzigingsvoorwaarden behorend bij de wijzigingsbevoegdheid, dient te worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Om deze reden is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is te vinden in Bijlage 1.

Uit het uitgevoerd bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Tijdens het veldwerk zijn geringe bijmengingen met baksteen en beton waargenomen (tpv boring 6). Op basis van de aard en (sporadisch) mate van bijmening wordt de bodem niet als asbestverdacht beschouwd. Aanvullend onderzoek hiernaar wordt niet noodzakelijk geacht;
  • De lichte verhoogde concentraties (PCB, PAK en zware metalen) in grond en (zink en cadmium) in het grondwater geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/ of het treffen van sanerende maatregelen;
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen met tuin).
4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het perceel kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. De plicht om een archeologisch rapport te overleggen geldt voor projecten over oppervlakte van dan meer 200 m2, waarbij de graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld reiken. Zoals voorgeschreven in de wijzigingsvoorwaarden bedraagt het maximale te bebouwen oppervlakte 100 m2. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Daarnaast is er geen archeologisch onderzoek nodig. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in matig stedelijk gebied. Voorliggend initiatief biedt ruimte aan een vrijstaande woning. Voor een vrijstaande woning geldt een parkeernorm tussen 1,8 en 2,6 parkeerplekken.

In voorliggend plan wordt volledig op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte. Hier is voldoende ruimte voor binnen het plangebied.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Scheimel. Dit is een 30 km/u weg. De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 'Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een opslag/schuur toegestaan. Het gaat om een opslag/schuur van circa 64 m2. De opslag/schuur heeft een verkeersaantrekkende werking van 2,5 tot 3,7 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van matig stedelijk gebied. In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. In de gewenste situatie is een vrijstaande woning toegestaan. Dit heeft een verkeersaantrekkende werking van 7,8 to 8,6 mvt/etmaal. Ten opzichte van de bestaande situatie geeft dit een lichte verhoging van de verkeersaantrekkende werking. Gezien de ligging van het plangebied, de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied en de geringe verhoging van de verkeersaantrekkende werking, wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkling in het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van de A27, waardoor een akoestisch onderzoek nodig is. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijlage bij deze toelichting meegenomen. In het onderzoek is tevens de Schapendrift meegenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting bij de nieuwe woning, ten gevolge van het verkeer op de:

  • Rijksweg A27 hoger is dan de voorkeurswaarde, maar niet hoger dan de maximale ontheffing;
  • Schapendrift niet hoger is dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Schapendrift aanvaardbaar is.

Gezien de situatie zijn er binnen het bouwplan geen reele maatregelen mogelijk om de geluidbelasting ten gevolge van de rijksweg A27 bij de nieuwe woning te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woning te kunnen realiseren, moet de gemeente Blaricum hogere waarden tot 51 dB, vanwege het wegverkeerslawaai van de rijksweg A27 vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan alle voorwaarden die de gemeente stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw:

  • De nieuwe woning vult een open plek tussen de bestaande bebouwing.
  • De nieuwe woning beschikt over meerdere geluidluwe gevels.

De gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g Wgh, bedraagt maximaal 53 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geisoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen die voldoen aan een geluideis van Rq;a . 0 dB) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Woningen worden in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als gevoelige functie. De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de nabijheid van bedrijvigheid en bijvoorbeeld de sportvelden ten noorden van het plangebied.

De voormalige meubelmakerij op het perceel BRC00-C-2585 (welke het nieuwe adres Scheimel 4 zal krijgen) is ten behoeve van voorliggend initiatief beëindigd.

Voor de bedrijfsbestemming ten noorden van het plangebied geldt dat er bedrijven van milieucategorie 1 en 2 gevestigd mogen zijn. In gemengd gebied geldt daarbij een maximale richtafstand van 10 meter. Het gewenste bouwvlak ligt op circa 15 meter van de bedrijfsbestemming en ligt daarmee op voldoende afstand. De bedrijfsbestemming wordt aan vrijwel alle kanten begrensd door de aanwezigehid van wonen. De bedrijfsactiviteiten worden door de nieuwe woning niet extra beperkt.

De sportvelden ten noorden van het plangebied liggen tussen de 65 en 70 meter van het plangebied. Een sportcomplex heeft een richtafstand van 30 meter voor geluid in gemengd gebied. Met een afstand van tussen de 35 en 50 meter meer dan de richtafstand ligt het plangebied op ruim voldoende afstand van het sportcomplex.

Op circa 75 meter ten noordwesten van het plangebied ligt een kinderdagverblijf met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Ten opzichte van de kleuterschhool ligt het plangebied op ruim voldoende afstand.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling naar een wwonbestemming niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een (beperkt) kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.WpScheimel4-Va01_0005.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2018' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn 'duurzaam' en 'kosteneffectief'. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem.

In het Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021 zijn de volgende strategische doelen voor de langere termijn (2030) opgenomen:

  • samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
  • een klimaatbestendig en waterrobuust gebied;
  • steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
  • een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
  • water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
  • gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
  • gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
  • vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit;
  • afstemming over alle watertaken per stroomgebied;
  • behoud van de zelfstandige bevoegdheid.

Om de strategische doelen te behalen ligt de focus van het Waterschap (AGV) op onder andere de volgende punten:

  • Veiligheid staat voorop;
  • Schoon en voldoende oppervlaktewater;
4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage toegevoegd (Bijlage 3).

Keur Waterschap AGV

Er is sinds 1 november 2019 een nieuwe Keur AGV 2019 van kracht die meer geënt is op de Omgevingswet en ruimte biedt aan maatwerk. De uitgangspunten blijven grotendeels hetzelfde, veranderingen zijn vooral in details en met maatwerk. 

Vergunningsplichtig 

Het aanbrengen van meer dan 1.000 m2 verhard oppervlak binnen stedelijk gebied is vergunningsplichtig op grond van de Keur AGV 2019. Deze vergunningsplicht geldt ook voor het aanbrengen van een brug over een primaire watergang of bij het wijzigen van de oeverlijn en/of onderhoudspad. Voorliggend innitiatief betreft maximaal circa 100 m2 aan verharding. Het plan is dus niet vergunningsplichtig.

Echter ook als de toename van verhard oppervlak <1.000 m2 is er altijd nog een zorgplicht. De uitvoerende partij moet voorkomen dat de waterhuishouding er niet op achteruit door het wijzigen van de huidige situatie. 

Waterveiligheid

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Grondwater

Het plangebied ligt niet in een beschermingszone voor drinkwaterontrekking.

Waterkwaliteit

Binnen en grenzend aan het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Hemelwater wordt waar mogelijk eerst vastgehouden in het gebied voordat het wordt afgevoerd. Hierbij kan worden gedacht aan infiltratiekratten in de ondergrond, wadi's, een vijver met afwateringsduiker of extra open wateroppervlak. Het hangt van het type gebouw en/of bedrijf af of het hemelwater zonder voorbehandeling mag worden geloosd op het oppervlaktewater.  

Klimaatadaptatie

Het is van belang dat het beleid in ontwikkeling bij de gemeente zoveel mogelijk wordt aangehouden. De ambities van het college zijn hoog en ambitieus. Waternet adviseert om minimaal rekening te houden met regenbuien van 70 mm per 1 m2 in 1 uur goed te kunnen (blijven) verwerken om overlast te voorkomen. Het opvangen, vasthouden en bergen van dit overvloedige regenwater kan heel goed via infiltratiekratten en/of wadi's, vijver of extra open water (verbreden primaire watergang) worden gereguleerd en gerealiseerd. Een toename aan verharding kan resulteren in meer hitte en wateroverlast. Gezien de geringe toename van verharding en de aanwezige groen- en blauw structuren in en om het plangebied zal het effect gering zijn.

Overstromingsrisico 

Het plangebied kent geen significant overstromingsrisico.

4.10.4 Conclusie

Het plan past binnen het waterbeleid en houd rekening met de zorgplicht om te voorkomen dat de water huishouding er op achteruit gaat. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

In de huidige situatie ligt op de planlocatie een stuk grond dat als 'Groen' en gedeeltijk als 'Bedrijf' bestemd. De locatie behoorde bij een voormalige meubelmakerij. Na de bedrijfsbeeïndiging is voorliggende planlocatie vrijgekomen voor ontwikkeling. Voorliggend initiatief betreft een planologische omzetting naar een woon/tuin bestemming, waarbij bij de bouw van een woningen van maximaal 100 m2 mogelijk wordt gemaakt.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen aan de Scheimel in Blaricum. Het is gelegen in een gemengde woonwijk van Blaricum. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of NNN gebied.

Kenmerken van het potentiële effect

Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.

In het wijzigingsplan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Voor dit bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Voor dit wijzigingsplan zijn de volgende bestemmingsregels, inclusief de bijbehorende aanduidingen en bijlagen bij de planregels, van toepassing van het moederplan 'Blaricum Dorp 2018':

  • Tuin;
  • Wonen-1
  • Waarde - Archeologie - 3;

Voor de juridische toelichting op deze bestemmingen en de bijbehorende aanduidingen wordt verwezen naar het genoemde moederplan. De regels bij de bestemmingen zijn integraal overgenomen uit het moederplan.

De bestemmingen, aanduidingen en bijlagen zijn met dit wijzigingsplan niet gewijzigd.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Informeren omwonenden

Overleg met omwonenden heeft plaatsgevonden door middel van een informatiebrief, waarop omwonenden een reactie hebben kunnen geven. De informatiebrief en de output hiervan zijn te vinden in bijlage Bijlage 4. Op basis van de reacties is het plan aangepast. De goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter is aangepast naar 4 en 7 meter. Het plan voldoet op die manier aan de voorkeur van de omwonenden.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.