Plan: | Villagebieden 2013 - herziening Melkweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0376.HzVgebiedenMweg-Va01 |
Tussen de Melkweg en de Vliegweg heeft één eigenaar drie percelen in eigendom. Op deze locatie waren drie woningen aanwezig. De eigenaar wil de drie percelen samenvoegen tot twee percelen en ter plaatse twee nieuwe woningen realiseren. Het samenvoegen van de percelen is niet mogelijk in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan Villagebieden 2013. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Overigens is dit de enige wijziging die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt: de regels van het bestemmingsplan Villagebieden 2013 zijn, voor zover van toepassing, overgenomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan. Alle overige bepalingen uit het bestemmingsplan Villagebieden 2013 (zoals goot- en bouwhoogte, dakkapellen, oppervlaktematen, afstandsmaten, ondergronds bouwen) zijn na aanpassing van de bestemmingsvlakken in acht genomen bij het ontwerp van de twee nieuwe woningen. In die zin vinden er geen aanpassingen plaats in onderhavig bestemmingsplan.
Het plangebied ligt tussen de Melkweg en de Vliegweg, achter de woningen Pastoor de Saeyerweg 2a-8. Het betreft de percelen met de adressen Melkweg 6, Vliegweg 9a en Vliegweg 11. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google maps)
De percelen vallen onder het bestemmingsplan Villagebieden 2013, dat op 11 juni 2013 is vastgesteld. In figuur 1.2 is een uitsnede van de plankaart opgenomen. De percelen hebben de bestemming Wonen en Tuin. Per perceel is één bestemmingsvlak voor Wonen opgenomen. Voor het wijzigen van bestemmingsgrenzen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Eén van de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid is dat het aantal woningen niet mag wijzigen. Bij onderhavig initiatief is er sprake van de afname van drie woningen naar twee woningen. In één van de woningen was dubbele bewoning toegestaan, waardoor er zelfs sprake is van de afname van vier wooneenheden naar twee wooneenheden. Om deze reden past het initiatief niet binnen de wijzigingsbevoegdheid.
Figuur 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Villagebieden 2013
In hoofdstuk 2 komt de projectbeschrijving aan bod. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Gezien de beperkte juridisch-planologische wijziging die plaatsvindt met dit bestemmingsplan en het feit dat het bestemmingsplan Villagebieden 2013 recent is vastgesteld, komt hierin uitsluitend het beleid aan bod dat van toepassing is op deze locatie. Hoofdstuk 4 behandelt de verschillende sectorale aspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving weergegeven. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid aan bod.
Op de percelen zijn in het verleden drie woningen gebouwd. Inmiddels zijn deze woningen gesloopt. De ontsluiting van deze woningen gebeurde via het achterpad achter de woningen aan de Vliegweg en via de (onverharde) Melkweg.
Het terrein is op dit moment niet meer in gebruik. Het plangebied heeft een groen karakter met een grote variëteit aan bomen die op de percelen aanwezig zijn. Het groene karakter is kenmerkend voor de hele omgeving van het plangebied. De kavels in de directe omgeving van het plangebied zijn groot van opzet en hebben een bosrijk of groen karakter. Wel variëren de kavels in grootte en in situering. De kavels zijn eveneens niet allemaal gesitueerd aan wegen, waarbij enkele percelen zich achter de kavels aan de wegen bevinden. Hierdoor is in dit gebied een ongestructureerd kavelpatroon ontstaan. Verschillende wegen in de omgeving bestaan uit onverharde paden.
Het plangebied en de omgeving liggen op het overgangsgebied tussen de hoger gelegen bosrijke heidegebieden op de stuwwal naar het noordwesten en de lager gelegen agrarische gebieden naar het zuidoosten toe. Het groene karakter van de kavels wordt versterkt door de ligging nabij enkele agrarische percelen en het Mauvezand. Het Mauvezand is een natuurreservaat in de vorm van een klein duin- en bosgebied. Dit alles zorgt voor een heel afwisselend beeld in de omgeving van het plangebied. Dit past bij het karakter van het overgangsgebied van de hoger gelegen stuwwal en de lager gelegen weilanden.
In de toekomstige situatie zullen op het perceel twee woningen aanwezig zijn. In figuur 2.1 is de beoogde positionering van de woningen aangegeven. Uit de figuur blijkt dat er twee kavels worden gecreëerd: één kavel van 16.780 m² en één kavel van 4.960 m². De positionering van de woningen is op ruime afstand van de Melkweg. Beide percelen zullen wel worden ontsloten via de Melkweg. Hierdoor verliest het relatief smalle achterpad van de Vliegweg haar functie als primaire ontsluiting van het gebied.
Figuur 2.1 Positionering beoogde woningen (bron: Van Egmond Totaalarchitectuur)
Behoud groene karakter
In figuur 2.2 is de positionering van de woningen aangegeven ten opzichte van de verschillende bomen die op het perceel aanwezig zijn. De basis van deze figuur vormt een inventarisatie die is uitgevoerd door bureau Copijn Boomspecialisten. De verschillende bomen op het perceel zijn aangemerkt als bomen die een toekomstwaarde hebben en bomen die een geen toekomstwaarde hebben. Uit de inventarisatie blijkt dat het grootste deel van de bomen die een toekomstwaarde hebben behouden kunnen blijven. Daarnaast wordt een aantal nieuwe bomen aangeplant. Het groene karakter van het gebied blijft op deze manier behouden. Hierbij dient wel ingedachten te worden gehouden dat dit bestemmingsplan de exacte positionering van de woningen niet regelt. De regels van het bestemmingsplan Villagebieden 2013 worden overgenomen, wat betekent dat er regels zijn gesteld over onder meer oppervlakte van bebouwing en afstanden tot perceelsgrenzen. De woningen zouden op basis van de regels daardoor op een andere plaats gepositioneerd kunnen worden. Dit ligt geheel in lijn met de gedachte achter het bestemmingsplan Villagebieden 2013, waarbij de flexibiliteit mogelijk moet zijn op dergelijke percelen. De figuur laat echter zien dat het mogelijk is de woningen te realiseren binnen de regels van het bestemmingsplan, zonder dat het groene karakter van het gebied wordt aangetast.
Figuur 2.2 Positionering woningen ten opzichte van bomen (bron: Van Egmond Totaalarchitectuur)
Afname bebouwing
Het behoud van het groene karakter van het gebied is belangrijk bij nieuwe initiatieven. Dit betekent concreet dat op de percelen het groen zoveel mogelijk behouden moet blijven (zie hiervoor). Het groene karakter wordt echter ook bepaald door de totale bebouwing die aanwezig is of mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. Daarom is een analyse gemaakt van de totale bebouwing die op basis van het bestemmingsplan mogelijk is in de huidige situatie (bestemmingsplan Villagebieden 2013) en in de beoogde nieuwe situatie (met onderhavig bestemmingsplan). Dit is in tabel 2.1 en 2.2 aangegeven. Hieruit blijkt dat in de huidige situatie in totaal 1.297,7 m² bebouwing (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) kan worden gerealiseerd op de drie percelen tezamen. In de beoogde situatie is dit 933,0 m². De bebouwingsmogelijkheden nemen af met 364,7 m², wat een afname van de bebouwing met ruim een kwart is. Hiermee draagt dit bestemmingsplan bij aan het behoud van het groene karakter van de omgeving.
Tabel 2.1 Bouwmogelijkheden huidige situatie
Oppervlakte perceel (m²) | Toegestane oppervlakte bebouwing (m²)* | |
Perceel 1 | 11.600 | 500,0 |
Perceel 2 | 2.830 | 326,5 |
Perceel 3 | 7.310 | 471,2 |
Totaal | 21.740 | 1.297,7 |
* Dit betreft alle bebouwing: hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Tabel 2.2 Bouwmogelijkheden beoogde situatie
Oppervlakte perceel (m²) | Toegestane oppervlakte bebouwing (m²)* | |
Perceel 1 | 16.780 | 500,0 |
Perceel 2 | 4.960 | 433,0 |
Totaal | 21.740 | 933,0 |
* Dit betreft alle bebouwing: hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Ligging ten opzichte van omliggende percelen
Zoals is aangegeven, worden de regels van het bestemmingsplan Villagebieden 2013 overgenomen voor onderhavig perceel. De enige wijziging die plaatsvindt is de andere kavelindeling, waarbij de bestemmingsgrenzen van de percelen wordt aangepast conform de beoogde situatie. Voor de afstanden tot de omliggende percelen worden de afstandsmaten aangehouden die in het bestemmingsplan Villagebieden 2013 is aangegeven. Deze afstandsmaten worden al geruime tijd in dit gebied gehanteerd. Daarom kan gesteld worden dat de afstanden tot de omliggende bebouwing ruimschoots voldoende is. Daarbij is ook van belang welke afstandsmaten aangehouden moeten worden: als een perceel immers kleiner wordt, kunnen de afstandsmaten die aangehouden moeten worden ook afnemen. Het perceel dat direct achter de woningen aan de Pastoor de Saeyerweg 2a-8 ligt, is in de huidige situatie 7.310 m² groot en wordt in de beoogde situatie 4.960 m² groot. Er is hierbij sprake van een afname van de grootte. In zowel de huidige als de toekomstige situatie geldt dat een afstand van 10 m tot de zijdelingse perceelsgrenzen moet worden aangehouden. Tevens kan hierdoor minder bebouwing op dit perceel worden gerealiseerd. Hierdoor kan worden gesteld dat er geen negatieve ruimtelijke consequenties zijn voor deze woningen.
Dit bestemmingsplan maakt twee woningen mogelijk op een aantal percelen waar in het bestemmingsplan Villagebieden 2013 drie woningen mogelijk zijn. Dit betekent een afname met één woning. Gezien het karakter en de kleinschaligheid van de ontwikkeling, hebben het rijks- en het provinale beleid een dusdanig hoog abstractieniveau, dat kan worden gesteld dat dit beleid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Er is één aspect mogelijk relevant: de ligging grenzend aan de Ecologische Hoofdstructuur, zoals is aangegeven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV zijn echter geen regels opgenomen over gronden grenzend aan de Ecologische Hoofdstructuur, waardoor de PRV de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Er wordt vanuit ecologisch oogpunt wel nader ingegaan op de ligging nabij de Ecologische Hoofdstructuur in paragraaf 4.9.
In dit hoofdstuk wordt hierna uitsluitend ingegaan op het gemeentelijke beleid.
Strategische Visie Blaricum (2010)
De strategische visie 'Blaricum, authentiek dorp in 't Gooi' schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting van Blaricum voor de komende 20 jaar. De visie laat zien wat de huidige en gewenste identiteit van Blaricum is en hoe de gemeente Blaricum er in 2030 uitziet. Met de strategische visie kan de gemeente beleidskeuzes voor de toekomst maken. Een onderdeel van de visie is een uitvoeringsprogramma tot 2015. Hierin staan de maatregelen benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om aan de gewenste toekomst van Blaricum te werken. De strategische visie bevat een aantal ruimtelijke uitwerkingen. Hiermee fungeert de strategische visie tevens als structuurvisie, die elke gemeente wettelijk gezien verplicht is op te stellen.
Het dorpse/kleinschalige karakter en het groene en sociale en vrije karakter zijn sterke kernwaarden die voor de toekomst behouden moeten blijven. Om dit na te streven is in de visie een aantal doelstellingen geformuleerd:
Concrete uitgangspunten voor het plangebied zijn niet benoemd in de strategische visie.
Groenvisie Blaricum (2006)
Met de Groenvisie Blaricum wordt een eerste aanzet gegeven tot een doelgerichte inrichting en beheer van het gemeentelijk groen. Hierbij staat de missie 'instandhouding van een samenhangende groenstructuur, waarin duurzaam beheer centraal staat en overlast van groen wordt voorkomen' centraal. De Groenvisie heeft betrekking op al het openbaar groen van de gemeente Blaricum. De natuurgebieden in beheer van Stichting Goois Natuurreservaat vallen buiten dit plan.
Bomenbeleidsplan gemeente Blaricum (2008)
Het Bomenbeleidsplan staat als beleidsplan niet op zich. Het vormt samen met de groenvisie en de Algemene Plaatselijke Verordening het totale kader van afspraken en ambities over de wijze waarop met bomen wordt omgegaan in de gemeente Blaricum. Zowel de landschappelijke waarde, de maatschappelijke waarde als de functie van bomen voor natuur en recreatie dient behouden te blijven, dan wel versterkt te worden.
Bomenstructuurkaart (2009)
Ter aanvulling op de Groenvisie (2006) en het bomenbeleidsplan (2008) is een bomenstructuurkaart en toelichting opgesteld. Om de bomenstructuur voor de toekomst te bewaren is per structuuronderdeel (route/weg/straat) aangegeven wat het streefbeeld is. Voor deze streefbeelden gelden bijbehorende maatregelen. Deze worden opgenomen in een nog op te stellen bomenbeheerplan. Op deze wijze kan het groene karakter van Blaricum beter bewaard blijven.
Woningbehoeftenonderzoek (2008)
De gemeente Blaricum heeft in 2008 een woningbehoeftenonderzoek (WBO) uitgevoerd. Het WBO geeft antwoord op de vraag welke woonwensen de inwoners van Blaricum hebben. Daarnaast wordt hierin aangegeven wat er gebouwd kan worden om te voorzien in de behoefte van overige huishoudens. Het WBO biedt bovendien dieper inzicht in het aandeel verhuisgeneigden, de woonwensen van aan Blaricum economisch gebondenen, de woonwensen van jonge starters en het aantal huishoudens dat hun woning in Blaricum op niet al te lange termijn zal vrijmaken (finishers). Daarnaast biedt de verhuisketenanalyse inzicht in de vraag welke type nieuwbouwwoningen het meest effectief is om de gewenste doorstroom op gang te krijgen. Uit het WBO komt naar voren dat in Blaricum vooral behoefte is aan eengezinskoopwoningen in het goedkopere segment (starters) en naar huurappartementen. Op de lange termijn is op basis van demografische ontwikkelingen een toename van de behoefte aan huurwoningen (met name appartementen en kleine goedkope eengezinshuurwoningen) te verwachten en grote eengezinskoopwoningen. Daarnaast kunnen voor vestigers duurdere eengezinskoopwoningen worden gebouwd.
Monumentenbeleid (2006)
In 1963, 1984 en 1996 zijn de monumentale gebouwen en structuren in de gemeente Blaricum geïnventariseerd. Het oude dorp van Blaricum met de oude boerderijen, dorpsachtige bebouwing, hagen en kronkelende klinkerwegen is door het Rijk aangewezen als beschermd gezicht. Binnen de gemeente Blaricum zijn 73 objecten als Rijksmonument aangewezen. De gemeente heeft 78 objecten opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst. Daarnaast zijn er in de verschillende bestemmingsplannen gebieden en objecten aangegeven die beeldbepalend zijn of die cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden en/of natuurwaarden hebben. De gemeente heeft in 1983 een monumentenbeleid vastgesteld. In 2006 is een gewijzigde gemeentelijke monumentenlijst vastgesteld.
Voorts is er in Blaricum sprake van circa 75 beeldbepalende panden.
In het plangebied zijn geen monumenten of beeldbepalende panden gelegen. De panden die gesloopt zijn, waren ook niet als dusdanig aangemerkt. In het bestemmingsplan wordt wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in te toekomst eventueel te kunnen voorzien in de aanwijzing van beeldbepalende panden in dit plangebied, mocht hiertoe aanleiding bestaan. Overigens is de verwachting niet dat dit binnen de planperiode zal gebeuren: in het algemeen worden uitsluitend woningen met een rijke historie of die op een markante plaats staan aangewezen tot beeldbepalend pand. Van beide is in dit geval geen sprake.
Welstandsnota (2009)
In 2009 is de basisnota Welstand Blaricum (2004) geëvalueerd en aangepast. De nota Welstand Blaricum voorziet in criteria ten aanzien van welstand. Voor de afgifte van omgevingsvergunningen vindt een welstandstoets plaats. Als de bouwactiviteit de wijziging van een monument betreft, dient er ook een vergunning in het kader van de Monumentenwet te worden aangevraagd. Voor advisering over de monumentenvergunning waren voorheen twee commissies werkzaam, te weten de welstandscommissie en de monumentencommissie. Per 1 oktober 2010 is de welstand- en monumentencommissie samengevoegd in de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Met deze commissie is zowel de welstand als de monumenten van de drie gemeenten ondergebracht in één commissie.
Archeologiebeleid (2011)
Op grond van de nieuwe Monumentenwet is de gemeente verantwoordelijk voor de omgang van archeologische waarden in het gemeentelijk grondgebied. Er moet rekening worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. In het nieuwe archeologische bestel (Wet op de Archeologische Monumentenzorg) gaat het om serieuze belangen. Om een goede afweging van het archeologische belang te kunnen maken heeft de gemeente Blaricum – samen met de gemeenten Eemnes en Laren – een eigen gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In de Beleidsnota archeologiebeleid worden een archeologische verwachtings- en waardenkaart, een beleidskaart en bestemmingsregels uiteengezet. De kaarten geven inzicht in gebieden met een lage, middelhoge of hoge archeologische verwachting en de daarbij behorende beleidsmaatregelen. De nota dient te worden geïmplementeerd in nieuwe bestemmingsplannen. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op de archeologische (verwachtings)waarden binnen het plangebied.
Kadernota Woonbeleid 2011-2014
In de Kadernota is aangegeven hoe het wonen zich in de komende periode moet ontwikkelen in Blaricum. De gemeente stelt zich ten doel om te zorgen voor een goed woon- en leefklimaat voor de eigen inwoners. Het realiseren van het hoofddoel is uitgewerkt in de volgende drie thema's:
De Kadernota is met name van toepassing op de Blaricummermeent en de (bestaande) woningen in de sociale sector. Beide onderwerpen spelen geen rol van belang in het onderhavige bestemmingsplan.
Agrarische nota Blaricum (2011)
De Agrarische nota Blaricum is opgesteld om een balans te vinden tussen de elementen economische activiteit, het behoud van cultuurhistorische waarden en het behoud van het landelijk karakter.
Voor de agrarische bebouwing en gronden binnen de bebouwde kom is opgenomen dat onder voorwaarden nevenactiviteiten zijn toegelaten en dat vrijkomende agrarische bebouwing kan worden omgezet in andere functies.
Huisvestingsverordening Gooi- en Vechtstreek (2012)
In de huisvestingsverordening zijn regels opgenomen omtrent onder meer woningontrekking. Bepaald is dat een vergunning moet worden aangevraagd om een woning te kunnen ontrekken aan het woningbestand. In de huisvestingsverordening is opgenomen dat burgemeester en wethouders deze vergunning verlenen tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad niet door het stellen van voorwaarden of voorschriften voldoende kan worden gediend. De initiatiefnemer zal deze vergunning aanvragen. Naar verwachting zal deze vergunning worden verleend.
Beleidsvisie externe veiligheid
De gemeenten in het gewest Gooi en Vechtstreek hebben in samenwerking met de brandweer een Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Beleidsnota beeldbepalende panden Blaricum (2012)
Blaricum kent een rijksbeschermd dorpsgezicht en een groot aantal rijks- en gemeentelijke monumenten. Via de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening is verbouwing en sloop van deze panden gereguleerd en worden de belangen vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en monumentenzorg meegewogen. Het doel van deze bescherming is de instandhouding van monumentale en cultuurhistorische waarden.
Naast de rijks- en gemeentelijke monumenten zijn in Blaricum veel beeldbepalende panden die niet in aanmerking komen om te worden aangewezen als monument, maar wel bijdragen aan de specifieke beeldkwaliteit van het dorpse karakter van Blaricum. De raad heeft aangegeven dat een betere bescherming van deze beeldbepalende panden gewenst is. In onderhavig plangebied zijn geen beeldbepalende panden gelegen.
Bestemmingsplan Villagebieden 2013
In het bestemmingsplan Villagebieden 2013 is het hele plangebied beschreven aan de hand van verschillende deelgebieden. Per deelgebied is een analyse gemaakt en is beleid aangegeven per gebied. Onderhavig plangebied maakt deel uit van het "Deelgebied rondom Mauvezand". Voor dit deelgebied zijn de volgende uitgangspunten voor beleid geformuleerd.
In paragraaf 2.2 is reeds aangegeven dat met de nieuwe invulling van deze kavels wordt voldaan aan het uitgangspunt dat het groene, dichtbeboste karakter behouden moet blijven. Ook de groene tussenruimten blijven behouden. Het Mauvezand wordt niet aangetast met deze ontwikkeling (zie ook paragraaf 4.9). Voor ondergronds bouwen en maaiveldverlagingen zijn de regels overgenomen van het bestemmingsplan Villagebieden. Hierdoor dient hiermee zeer terughoudend te worden omgegaan. Tot slot is er geen sprake van een meergezinswoning. Hiermee kan gesteld worden dat dit nieuwe bestemmingsplan valt binnen het beleid van het bestemmingsplan Villagebieden 2013.
Conclusie
Met onderhavig bestemmingsplan blijft het groene karakter van het plangebied behouden. Dit is een belangrijk onderdeel van het beleid voor onderhavige locatie. Daarnaast is er sprake van afname van één woning. Dit wordt niet in de weg gestaan door het verschillende gemeentelijke beleid, met dien verstande dat een onttrekkingsvergunning moet worden aangevraagd vanwege een afname van het aantal woningen. Deze vergunning wordt naar verwachting verleend. Een aantal aspecten zijn meer sectoraal gericht. Deze komen in hoofdstuk 4 nader aan bod (archeologie, externe veiligheid). Het overige gemeentelijk beleid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
De percelen worden in de toekomstige situatie ontsloten via de Melkweg. Deze ontsluiting werd gebruikt door de voormalige woning aan de Melkweg 6. Het smalle achterpad naar de Vliegweg zal niet meer worden gebruikt. Het deel van de Melkweg waarop de ontsluiting plaats vindt is onverhard en doodlopend. Er zal dan ook nauwelijks ander gemotoriseerd verkeer op dit wegdeel rijden. De verkeersaantrekkende werking van 2 woningen bedraagt circa 20 mvt/werkdagetmaal op grond van publicatie 317 (CROW 2012). De ontsluiting van dit beperkt aandeel verkeer via de Melkweg levert geen problemen op. De Melkweg sluit aan de op de Pastoor de Saeyerweg. Via de Pastoor de Saeyerweg en de Vliegweg wordt de Torenlaan bereikt. De Torenlaan vormt de hoofdontsluiting van Blaricum richting de omliggende kernen en de autosnelweg A1. Een goede ontsluiting van de locatie is in voldoende mate gewaarborgd.
De parkeerbehoefte bedraagt op basis van CROW-publicatie 317 2,7 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte bedraagt hierdoor 5,4 (afgerond 6) parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden opgevangen.
De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen en rond het plangebied zijn 30 km/h-wegen aanwezig. Het plangebied ligt net binnen de geluidszone van de Torenlaan. Gezien de afstand tussen de woonbebouwing en de perceelsgrenzen die aangehouden moet worden, vallen de nieuwe woningen niet binnen de geluidszone.
Gezien het karakter van de omliggende 30 km/h-wegen en de relatief grote afstand tussen de wegas en de woningen, zal de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai aan de gevels van de woningen laag liggen en zal er sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat toetsing op grond van de Wet geluidhinder niet aan de orde is, omdat de locatie niet ligt binnen de geluidszone van een gezoneerde weg. Voorts mag verondersteld worden dat de geluidsbelasting ten gevolge van de omliggende 30 km/h-wegen aan de gevels van de nieuwe woningen laag is.
Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 2 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Torenlaan (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
In de directe omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. Woningen zijn geen hinderlijke functies. Met voorliggende plan worden daarnaast geen milieuhinderlijke activiteiten mogelijk gemaakt. Ter plaatse van het plangebied en de omliggende woningen zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied te kunnen bepalen zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor elk huidig perceel is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Gedurende het verkennend onderzoek ter plaatse van de Melkweg 6 (Milieutechniek ZVS Eemnes BV, BO11250, d.d. 5 augustus 2011) zijn in zowel grond als grondwater geen verontreinigingen aangetoond.
Ter plaatse van de Vliegweg 11 is de bovengrond licht verontreinigd bevonden met PCB's. Tevens blijkt de zwak puinhoudende grond licht verontreinigd met kobalt en zink. Het grondwater is lokaal licht verontreinigd met cadmium, zink en benzeen (Milieutechniek ZVS Eemnes BV, BO11249, d.d. 8 augustus 2011). Ook ter plaatse van de Vliegweg 9a zijn licht verhoogde gehalten aan PAK aangetoond (Milieutechniek ZVS Eemnes BV, BO11188, d.d. 24 mei 2011). Dergelijke gehalten komen veelvuldig voor in Nederland. Bovendien zijn de aangetroffen licht verhoogde gehalten geen ongewoon verschijnsel in de regio. Hoewel hiermee de hypothese 'onverdacht' komt te vervallen, is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Er is geen milieutechnische belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Melkweg te Blaricum en bestaat in de huidige situatie uit drie kavels waar drie woningen op gesitueerd waren.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP +6,65 m.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het aanpassen van de kavelindeling zodat twee kavels ontstaan en de realisatie van twee woningen in plaats van de drie woningen die voorheen aanwezig waren.
Waterkwantiteit
Bij een toename aan verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het waterschap dient 10% van de toename in verharding te worden gecompenseerd.
Door de beoogde ontwikkeling van de aanpassing van de verkaveling en de bouw van twee woningen in plaats van de drie woningen die voorheen aanwezig waren, vindt een afname van de verharding plaats. Watercompensatie is om deze reden dan ook niet vereist.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving van het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit 3 percelen, waarin per perceel een woning op aanwezig was. Deze woonpercelen beschikken over een groen karakter en zijn gesitueerd in een bosrijke omgeving. Het plangebied is gelegen tussen de hoger gelegen bosrijke heidegronden en de lager gelegen agrarische gebieden. Binnen het plangebied is een grote diversiteit aan flora en fauna aanwezig.
Beoogde ontwikkelingen
Het voornemen bestaat om de indeling van de percelen aan te passen en twee nieuwe woningen te realiseren.
Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft “Eemmeer & Gooimeer Zuidoever”. Dit Natura 2000-gebied is op circa 4,6 kilometer afstand gelegen. De meest nabijgelegen EHS-gebieden zijn op circa 70 meter ten zuiden van het plangebied gelegen. In figuur 4.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de beschermde natuurgebieden weergegeven.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Noord-Holland)
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk, waardoor één bouwmogelijkheid voor een woning verdwijnt. De verkeersgeneratie neemt hierdoor af. Van vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie is dan ook geen sprake. Doordat de ontwikkeling buiten beschermde gebieden is gelegen treden areaalverlies en versnippering ook niet op. Het verhard oppervlak neemt in het plangebied niet toe, zodat er ook geen verandering van de waterhuishouding optreedt. De bouwwerkzaamheden kunnen leiden tot een beperkte en tijdelijke verstoring van de op vrij korte afstand gelegen EHS. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten, is de verstoring echter nihil. Negatieve effecten treden niet op. Verstoring van de ver weg gelegen Natura 2000-gebieden is niet aan de orde.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Op basis van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl) is bepaald dat naast licht beschermde soorten (zoals bosmuis, konijn en gewone pad) mogelijk matig of zwaar beschermde amfibieën, grondgebonden zoogdieren, reptielen of vleermuizen voorkomen in het plangebied. In 2014 is daarom een ecologisch veldonderzoek (zie bijlage 1) uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is als volgt.
Het plangebied en omgeving is marginaal foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis. Gedurende en na de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen gewoon blijven foerageren en vliegen. Eekhoorn is in zeer lage dichtheid zwervend aangetroffen. Eekhoorn kan blijven voorkomen waardoor effecten worden uitgesloten.
Er zijn daarnaast algemene broedvogels vastgesteld. Door het werk te starten buiten het broedseizoen of op een manier dat vogels niet tot broeden komen, kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. Eveneens werden algemene amfibieën waargenomen. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het volgende:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologiebeleid gemeente Blaricum
Zoals ook in paragraaf 3.1 is aangegeven, heeft de gemeente Blaricum haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Volgens de Archeologische beleidskaart gelden voor het plangebied twee verschillende verwachtingswaarden: het grootste deel van het perceel heeft een onbekende verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan 200 m² over een diepte van meer dan 50 cm archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een deel van het perceel (het gedeelte richting de Melkweg) heeft een middelhoge archeologische verwachtingwaarde. Hiervoor geldt dat bij ingrepen groter dan 500 m² met een diepte dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart
Onderzoek en conclusies
Omdat er sprake is van een grotere verstoring dan is aangegeven in het archeologische beleid, is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat er de archeologische verwachtingswaarde gehandhaafd kan blijven: de bodem is onverstoord, behalve op de locaties van de voormalige woningen. Voordat wordt gestart met de werkzaamheden, dient daarom nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Vooralsnog worden in het bestemmingsplan archeologische dubbelbestemmingen opgenomen waarmee de archeologische verwachtingswaarden worden beschermd in dit bestemmingsplan.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van twee woningen en beslaat een oppervlak van circa 2,17 hectare. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarden.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
In dit bestemmingsplan is de juridische regeling overgenomen uit het bestemmingsplan Villagebieden 2013. Hierin is voor de woonpercelen een systematiek gehanteerd, waarbij de positionering van de woning niet exact vastligt op het perceel. Wel zijn er bepalingen opgenomen over onder meer de afstand tot perceelsgrenzen en de oppervlakte van bebouwing die is toegestaan. Op deze manier wordt de ruimtelijke impact op de omliggende percelen beperkt. Het bouwplan dat is voorzien valt binnen deze regels.
Er zijn twee woningen voorzien. Dit houdt in dat er twee bestemmingsvlakken met de bestemming Wonen zijn opgenomen. De bestemmingsvlakken geven de twee percelen weer. In beide bestemmingsvlakken is de toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen (4 m respectievelijk 9 m). Voorts is de bestemming Tuin opgenomen. Deze bestemmingslegging is overgenomen uit het bestemmingsplan Villagebieden 2013.
Nieuw bestemmingsplan
Er is voor gekozen een nieuw bestemmingsplan op te stellen met daaraan gekoppeld een volledige set regels. Een andere mogelijkheid zou zijn geweest een herziening van het bestemmingsplan op te stellen, waarbij uitsluitend een nieuwe plankaart wordt gemaakt en voor de regels wordt verwezen naar de regels uit het bestemmingsplan Villagebieden 2013 (het 'moederplan'). Met deze werkwijze kan niet geheel worden voldaan aan de wettelijk verplichte standaard SVBP2012. Hoewel een dergelijke herziening wel lijkt te moeten kunnen volgens de wetgever (in het Bro wordt expliciet over de herziening van een bestemmingsplan gesproken) en in verschillende gemeenten in Nederland herzieningen zijn opgesteld, waarbij voor de regels naar het 'moederplan' wordt verwezen, zijn hierover deze plansystematiek nog geen uitspraken bij de Raad van State. De gemeente wil met dit bestemmingsplan niet het procedurele risico lopen dat het bestemmingsplan om deze reden wordt vernietigd.
Het gevolg hiervan is wel dat een volledige set regels onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Dit zou betekenen dat de regels in zijn volledigheid ter discussie kunnen worden gesteld. Dit is expliciet niet de bedoeling van dit bestemmingsplan: de gemeente ziet geen reden waarom voor onderhavige percelen een andere regeling zou moeten gelden dan alle andere percelen in de omgeving. Het enige punt dat met dit bestemmingsplan wordt geregeld is dat voor onderhavig plangebied het aantal woningen van afneemt van 3 naar 2.
Voor dit bestemmingsplan zijn daarom de regels van de artikelen Wonen, Tuin en Waarde - Archeologie overgenomen uit het bestemmingsplan Villagebieden 2013. Daarin is een aantal bepalingen geschrapt, die niet van toepassing zijn op onderhavige percelen (zoals de bepalingen die gelden voor percelen met een bouwvlak en voor gestapelde woningen). Er is verder één aanpassing gedaan in de regels, betreffende de beeldbepalende panden. In het bestemmingsplan Villagebieden 2013 is een aantal panden aangewezen als beeldbepalend pand (naast de rijks- en gemeentelijke monumenten). Deze panden zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek', waarbij een beschermende regeling is opgenomen. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee toekomstige beeldbepalende panden en rijks- en gemeentelijke monumenten kunnen worden voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Het eerste deel van de regeling is niet overgenomen (in dit plangebied zijn immers geen beeldbepalende panden of monumenten gelegen). Het tweede deel (de wijzigingsbevoegdheid) is wel overgenomen. De redactie van deze wijzigingsbevoegdheid is enigszins anders. In het bestemmingsplan Villagebieden 2013 kon worden verwezen naar de bestaande bepalingen ten aanzien van panden met de aanduiding 'karakteristiek'. Omdat deze aanduiding niet voorkomt in onderhavig bestemmingsplan, is opgenomen dat in de toekomst panden van deze aanduiding kunnen worden voorzien, waarbij eenzelfde beschermende regeling geldt als in het bestemmingsplan Villagebieden 2013.
Hierna wordt ingegaan op de bestemmingen in dit bestemmingsplan.
Tuin
De voortuinen behorende bij de woningen, zijn niet opgenomen in de bestemming Wonen, maar voorzien van de bestemming Tuin. Deze bestemmingslegging is overgenomen uit het bestemmingsplan Villagebieden 2013. Pergola's zijn tot een hoogte van 2 m toegestaan. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn tot een hoogte van 1 m toegestaan. Als specifieke gebruiksregel is opgenomen dat het gebruik van gronden voor paardenbakken, paardrijbanen, paardenmestplaten, tennisbanen, zwembaden en overige zwemvoorzieningen niet is toegestaan. Dit mede om het groene karakter te behouden.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor de bouw van niet-gesloten terreinafscheidingen en toegangspoorten met een maximale hoogte van 2 m. Zie tevens bestemming Wonen.
Voor de gronden met de bestemming Tuin is een vergunningenstelsel opgenomen mede om het natuurlijke en landschappelijke karakter te behouden. Belangrijk is hierbij dat het groene, bosrijke en reliëfrijke karakter zo veel mogelijk wordt behouden. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders verschillende werken of werkzaamheden uit te voeren, zoals het ophogen of egaliseren van de bodem, het aanbrengen van verharding of het verwijderen van bomen. Onder bepaalde voorwaarden is geen vergunning noodzakelijk, bijvoorbeeld als de oppervlakte aan verharding minder bedraagt dan 10% van het perceel samen met de verharding op de gronden met de bestemming Wonen. Tot slot is bepaald dat de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit adviseert over het al of niet verlenen van een dergelijke vergunning.
Wonen
Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de bestemming Wonen.
Gebruik
Naast de woonfunctie zijn mogelijkheden opgenomen voor gastenverblijven en voor het uitoefenen van een beroep-aan-huis. Gastenverblijven zijn uitsluitend toegestaan in hoofdgebouwen.
Onder een beroep-aan-huis wordt verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, die door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning inclusief aan- en uitbouwen worden uitgeoefend.
Tevens wordt in de bestemmingsregels toegestaan dat binnen de woonbestemming onder een aantal voorwaarden kleinschalige bedrijvigheid kan worden uitgeoefend. Het betreft hier activiteiten waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend. Het gaat hier om bedrijvigheid die verenigbaar is met de woonfunctie en welke niet leidt tot aantasting van de woonkwaliteit. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor een beroep-aan-huis of kleinschalige bedrijvigheid is aan een maximum gebonden om te voorkomen dat het woonkarakter wordt verdrongen door de niet-woonfunctie (maximaal 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak met een maximum van 100 m²).
In de regels is een bepaling opgenomen (lid 4.5.1 onder e) waarin regels zijn gesteld over de afstanden van de beroepen-aan-huis en de kleinschalige bedrijvigheid. Deze worden gelijk gesteld aan de afstandsmaten tussen aan- en uitbouwen en perceelsgrenzen. Op deze manier wordt voorkomen dat bij vergunningvrij gebouwde aan- en uitbouwen die op een kleinere afstand tot de perceelsgrenzen worden gebouwd, deze activiteiten niet in deze aan- en uitbouwen kunnen worden uitgevoerd (of in het gedeelte van de aan- en uitbouwen die niet aan deze regels voldoet).
Bebouwingsmogelijkheden
De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen (grenzend aan de openbare weg) een tuinbestemming krijgen en de resterende gronden de bestemming Wonen. Dit sluit aan bij de ontwikkelingen in de wetgeving, met name met betrekking tot de voor- en achterkantbenadering. De goot- en bouwhoogte van de hoofdbebouwing worden vastgelegd op de planverbeelding. Voor de grondgebonden woningen wordt uitgegaan van een algemene toelaatbare goothoogte van 4 m en een bouwhoogte van 9 m. In de bestemmingsregels is opgenomen dat voor 40% van de omtrek van de gevel een hogere goothoogte is toegestaan met een maximale goothoogte van 5 m. Deze regeling komt overeen met de huidige vigerende bestemmingsplannen.
Ten behoeve van de woonfunctie mogen op de percelen, naast hoofdgebouwen, tevens aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd.
De bouwpercelen zijn op de verbeelding aangegeven door middel van bestemmingsvlakken. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.
De woning moet binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd, met dien verstande dat de in het bestemmingsplan opgenomen afstanden tot perceelsgrenzen en andere bepalingen in acht dienen te worden genomen. In enkele gevallen kunnen de afstanden die zijn opgenomen in het bestemmingsplan het karakter van de omgeving aantasten. Daarom is in het bestemmingsplan opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om voor percelen groter dan 2.500 m² nadere eisen te stellen aan de situering van de woning.
Om het groene karakter van het gebied te handhaven, worden de uitbreidingsmogelijkheden ten aanzien van woningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelimiteerd. Aangezien de percelen in omvang variëren, wordt de oppervlakte gerelateerd aan de omvang van de percelen, zodat de uitbreiding van de bebouwing niet ten koste gaat van het aanwezige groen. Tevens dienen de gebouwen enige afstand tot de perceelsgrenzen in acht te nemen. Ook de afstanden tot de perceelsgrenzen die aangehouden dienen te worden, worden gerelateerd aan de omvang van de percelen.
De maximale breedte van het hoofdgebouw (de woning) is voorts gerelateerd aan de breedte van een perceel. De breedte van het hoofdgebouw mag maximaal de helft zijn van het (bouw)perceel. Sommige woningen zijn of worden schuin op het perceel gesitueerd. Voor het meten van de breedte van de woning wordt uitgegaan van het verlengde van de gevel die naar de voorzijde is gericht. Verder zijn niet alle percelen rechthoekig. Voor het meten van de breedte van een perceel wordt uitgegaan van de breedte van de bestemmingsgrens die het dichtste naar de weg toe is gekeerd.
Van de totale te bebouwen oppervlakte op een perceel is de voor bijgebouwen te benutten oppervlakte aan een maximum gebonden. Dit om oneigenlijk gebruik van deze bijgebouwen tegen te gaan, zoals kantoren, gastenverblijven, zelfstandige en permanente bewoning en daarmee samenhangende verharding. De goot- en bouwhoogte voor bijgebouwen is in het algemeen gesteld op maximaal 3 m respectievelijk 5 m. Om bijgebouwen en overkappingen niet teveel in het oog te laten springen, is verder bepaald dat de afstand ten minste 5 m van de naar de voorste bestemmingsgrens gerichte gevel(s) van het hoofdgebouw moet bedragen.
Zwembaden en tennisbanen
Binnen deze bestemming zijn zwembaden alsmede andere zwemvoorzieningen en tennisbanen uitsluitend op het achtererf toegestaan, voor zover een afstand van 10 m in acht wordt genomen tot de perceelsgrenzen. Voor percelen met een breedte kleiner dan 25 m wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de afstand tot de perceelsgrens te verkleinen tot 7 m. De oppervlakte van zwembaden mag op een perceel niet meer dan 100 m² bedragen. De bouwhoogte ten hoogste 0,5 m. Voor overdekte zwembaden gelden de bepalingen voor bijgebouwen. De oppervlakte van een tennisbaan mag niet meer bedragen dan 18 bij 36 m, rekening houdend met de standaardmaten van een tennisbaan inclusief uitloopgebied. De hoogte van hekwerken ten behoeve van de tennisbanen mag maximaal 4 m bedragen.
Erfafscheidingen en toegangspoorten
Voor erf- en perceelsafscheidingen en toegangspoorten wordt in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Gezien de grote impact van erf- en perceelsafscheidingen (inclusief toegangspoorten) op het straatbeeld, wordt bepaald dat erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten zijn toegestaan tot een hoogte van 1 m. Zodoende is gewaarborgd dat het open beeld niet wordt aangetast. Erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van 2 m zijn onder voorwaarden mogelijk. Daarbij zijn diverse criteria van belang, waarbij met name het terugliggen ten opzichte van de perceelsgrenzen, het inplanten met hagen en de transparantie van belang is. In het bestemmingsplan Villagebieden uit 2009 was dit als een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Aangezien is gebleken dat deze ontheffing altijd wordt verleend (als aan de voorwaarden wordt voldaan) is het nu als rechtstreeks bouwrecht opgenomen.
Omdat deze regeling tevens relevant is voor de gronden met de bestemming 'Tuin' is de regeling ook opgenomen in de bestemmingsregeling van deze bestemming.
Samenvoegen percelen
In algemene zin is het binnen deze plansystematiek niet mogelijk om percelen samen te voegen. Samenvoeging kan immers leiden tot meer massaal bouwen. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemmingsvlakken onder voorwaarden kunnen worden aangepast bij een verandering van de eigendomssituatie (verkoop van een stuk grond). Deze wijzigingsregels mogen niet leiden tot een wijziging van het aantal woningen, verruiming van de bouwmogelijkheden of vermindering van de afstandsmaten.
Dubbele bewoning van woningen
Binnen de bestemming is het mogelijk om een woning geschikt te maken voor bewoning door meer dan één huishouden. De belangrijkste voorwaarde bedraagt de minimale inhoud van het hoofdgebouw. De inhoud dient minimaal 1.000 m³ te bedragen en uit het oogpunt van voldoende ruimte voor parkeren, privacyoverwegingen en verhouding bebouwd/onbebouwd, is dubbele bewoning alleen toegestaan bij hoofdgebouwen, waarbij de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt (of kan bedragen) dan 30% van de oppervlakte van het totale perceel. Een andere voorwaarde is dat na het toestaan van dubbele bewoning van een woning, niet meer aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden opgericht dan is toegestaan op basis van één woning. Bij het geschikt maken van monumenten voor dubbele bewoning geldt daarnaast de voorwaarde dat advies van de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit wordt gevraagd.
De huidige situaties waarin dubbele bewoning voorkomt, zijn aangeduid op de planverbeelding.
Gebouwen die reeds in het verleden geschikt zijn gemaakt voor dubbele bewoning komen niet meer in aanmerking voor splitsing.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ter bescherming van het kenmerkende landschappelijke en cultuurhistorische waardevolle reliëf, wordt voor het hele plangebied binnen de woonbestemming een stelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. In dit aanlegstelsel wordt bepaald dat voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals het afgraven of ophogen van gronden, het kappen van beplantingen en het verharden van gronden in hoofdzaak niet is toegestaan. Hiervoor is een zogenoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist, die alleen wordt verleend als het waardevolle karakter niet onevenredig wordt aangetast. Onder bepaalde voorwaarden is geen vergunning noodzakelijk, bijvoorbeeld als de oppervlakte aan verharding minder bedraagt dan 10% van het perceel en minder dan 100 m² samen met de verharding op de gronden met de bestemming Wonen. Tot slot is bepaald dat de BEL-commissie voor Ruimtelijke kwaliteit adviseert over het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning.
Waarde - Archeologie
In het plangebied geldt conform het gemeentelijk beleid een archeologische verwachtingswaarde. Voor het gebied is sprake van twee verschillende verwachtingswaarden. Deze verwachtingswaarden zijn vertaald naar twee dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie. Zie voor een toelichting paragraaf 4.10. Bouwen is op deze gronden in beginsel uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning. Voor kleine gebouwen of gebouwen zonder hei- of graafwerkzaamheden, is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Op de gronden met deze medebestemming dient in beginsel verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake is van archeologische waarden, dan is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Bestaande afstanden en andere maten
In het bestemmingsplan Villagebieden 2013 is een bepaling opgenomen ten aanzien van bestaande maten. Dit betekent dat voor gevallen die niet voldoen aan de regels uit hoofdstuk 2 maar waarvoor wel een omgevingsvergunning is verleend, deze bouwwerken wel kunnen worden vernieuwd. Voor onderhavige percelen zou dat kunnen betekenen dat de woningen die zijn gesloopt kunnen worden herbouwd. Aangezien dit niet wenselijk is, is een regeling over bestaande maten niet opgenomen.
Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Overigens wordt naar verwachting hiervan geen gebruik gemaakt bij dit bouwplan.
Hoogtematen
In de algemene bouwregels zijn voorts regels ten aanzien van de hoogtebepalingen opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. Het betreft onder andere de bouwhoogten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen. Voor erf- en terreinafscheidingen zijn specifieke bepalingen opgenomen (zie ook in paragraaf 5.2 onder "Wonen". Er zijn voorts diverse afwijkingsmogelijkheden opgenomen, onder andere een afwijkingsmogelijkheid voor de mogelijkheid om een andere kapvorm dan elders in de regels is bepaald toe te staan. Dit betreft de mogelijkheid om een andere dakhelling toe te passen eventueel in combinatie met een gedeeltelijk platte afdekking (niet meer dan 30% van het grondoppervlak van de woning). Ook is er een mogelijkheid voor het geheel plat afdekken van een hoofdgebouw. De maximale goothoogte geldt in dat geval als maximale bouwhoogte.
Ondergronds bouwen
Ondergrondse ruimten zijn in beginsel direct toegestaan voor zover bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijde van het gebouw. Tevens zijn voorzieningen voor licht- en luchttoetreding toegestaan aan de niet van de weg afgekeerde zijden van het gebouw binnen een strook van 1 m vanuit de gevel van het gebouw, voor zover de gezamenlijke breedte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 25% van de breedte van de desbetreffende gevel (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld).
Om toegangen tot ondergrondse garages ook aan de voorzijde en de zijkant van het hoofdgebouw toe te kunnen staan, is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de toegang niet vanaf de openbare weg te zien is. Met de afwijking om toegangen aan de niet van de weg afgekeerde zijde toe te staan, wordt terughoudend omgegaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bouwregels, waaronder de bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Werking wettelijke regelingen
In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Overgangsrecht
Bouwwerken
In artikel 12.1 is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met ontheffing van burgemeester en wethouders.
Gebruik
De eerste drie leden van artikel 12.2 betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.
Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
Financiële uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling van de locatie wordt door de gemeente met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd. Deze overeenkomst betreft een anterieure overeenkomst conform artikel 6.24 Wro. In de overeenkomst worden onder meer de volgende aspecten geregeld:
Voor de gemeente zijn aan de uitvoering van het plan geen financiële risico's verbonden omdat de initiatiefnemer alle kosten voor zijn rekening neemt. De initiatiefnemer beschikt over de kennis, ervaring, capaciteit en financiële middelen die noodzakelijk zijn voor de beoogde ontwikkeling. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.
Kostenverhaal en exploitatieplan
Op basis van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is in dit bestemmingsplan sprake van een aangewezen bouwplan. Daarnaast geldt dat alle gronden in eigendom zijn van de initiatiefnemer. Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
Zoals eerder gemeld wordt met de eigenaar van genoemde percelen een anterieure overeenkomst gesloten voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan met betrekking tot de kosten. Het bepalen van een tijdvak is niet noodzakelijk noch het stellen van eisen en regels. Het verhaal van kosten voor de ontwikkeling is middels de anterieure overeenkomst anderszins verzekerd. De gemeente neemt op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro daarom het besluit om géén exploitatieplan vast te stellen.
Onderhavig bestemmingsplan maakt vanuit planologisch oogpunt een beperkte ontwikkeling mogelijk. Daarom is het bestemmingsplan niet als voorontwerp terinzage gelegd. Voorafgaand aan de tervisielegging wordt het bestemmingsplan aan de wettelijke vooroverlegpartners toegestuurd.