direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Business Park IJmond
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De wettelijke verplichting om voor het gehele grondgebied van de gemeente te beschikken over actuele bestemmingsplannen heeft er toe geleid dat de gemeente Beverwijk zich heeft ingezet om hier aan te voldoen. In de Wro is naast het bestemmingsplan een nieuw ruimtelijk instrument geïntroduceerd, te weten de beheersverordening. Een dergelijke verordening is bedoeld gebieden met een lage dynamiek te voorzien van een passende juridisch-planologische regeling.


De gemeente Beverwijk heeft er voor gekozen om voor het Business Park IJmond een beheersverordening op te stellen, aangezien de planologische ontwikkelingen in dit gebied nihil zijn. In deze beheersverordening wordt het bestaand gebruik in ruime zin (dat wil zeggen de bestaande planologische mogelijkheden) vastgelegd.

1.2 Verordeningsgebied

Het verordeningsgebied beslaat voornamelijk het Business Park IJmond van de gemeente Beverwijk. In hoofdlijnen wordt het verordeningsgebied begrensd door:

  • de Pompstationsweg in het zuiden;
  • de Hooglandtweg in het westen;
  • de Binnenduinrandweg (N197) in het oosten (ook wel bekend als Westelijke Randweg).

In figuur 1.1 is de ligging van het verordeningsgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging verordeningsgebied

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het verordeningsgebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Business Park Ymond' (vastgesteld op 28 juni 2004). Een klein gedeelte van de Zeestraat maakt onderdeel uit van het verordeningsgebied. Dit was geregeld in het uitbreidingsplan in hoofdzaak 'Westelijk Beverwijk' (vastgesteld 18 juli 1963). Momenteel geldt hiervoor de bouwverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan Business Park IJmond (2004).

1.4 Leeswijzer

De toelichting op de beheersverordening is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande situatie van het verordeningsgebied;
  • hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders en de toepasselijkheid daarvan op de verordening;
  • hoofdstuk 4 bevat het onderzoek naar de omgevingsaspecten die bij het totstandkoming van de verordening zijn betrokken en beoordeeld;
  • in hoofdstuk 5 worden de regels die bij de verordening horen toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

Algemeen

Het verordeningsgebied wordt omgeven door de industrie van Tata Steel, de groene long (Zeestraat) richting Wijk aan Zee, park Westerhout en de binnenduinrandzone, waarin de Westelijke Randweg is ingepast.

De bedrijfskavels binnen het verordeningsgebied zijn geschikt voor onder meer transport- en logistieke activiteiten. Het Businesspark IJmond is in het verleden ontwikkeld met een focus op deze functies. Het terrein is grotendeels verhard en uitgegeven (zie ook figuur 2.1). De huidige bedrijfsactiviteiten hebben relatief weinig bebouwing, maar gebruiken de ruimte van het terrein wel volledig met opslag. De maximale bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen bedraagt 15 m. Ten noorden van de Zeestraat ligt nog een enkele bedrijfskavel waar ontwikkelingsmogelijkheden liggen.

Een gedeelte van het terrein maakt onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein IJmond. Dit betekent dat ter plaatse zogenoemde Wgh-inrichtingen (grote lawaaimakers) zijn toegestaan. Dit wordt vertaald naar deze beheersverordening.

In de beheersverordening wordt in zijn algemeenheid uitgegaan van bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2. Vanwege de aanwezigheid van gevoelige functies in de omgeving, wordt voor een kleine gedeelte bedrijvigheid uit ten hoogste categorie 3.2 toegestaan en voor een deel bedrijvigheid uit ten hoogste categorie 4.1 (zie ook paragraaf 4.1).

Bij de ontwikkeling van het terrein was in het bestemmingsplan Business Park IJmond een zone opgenomen direct langs de Westelijke Randweg die is aangeduid als zichtlocatie met als doel dat gebouwen in deze zone georiënteerd moeten zijn op de Westelijke Randweg. In de huidige situatie zijn de gebouwen echter op een dusdanig afstand van de zichtlocatie af gerealiseerd, dat de functie hiervan niet tot uitdrukking is gekomen.

Voort is bij vaststelling van het bestemmingsplan Business Park IJmond een Stedenbouwkundig plan vastgesteld met een aantal richtlijnen voor onder meer materiaalgebruik. Een van de richtlijnen die hierin werd genoemd is eenheid in verscheidenheid. Dit betekent dat de eigenaren al een grote mate van keuzevrijheid hebben bij de beeldkwaliteitsaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto verordeningsgebied (2013)

Ontsluiting en parkeren

De ontsluiting per weg van het businesspark vindt plaats via de Westelijke Randweg en de Zeestraat (fietspad). Het parkeren wordt opgelost op eigen erf.

De aan- en afvoer van goederen vindt eveneens plaats via het zuidelijk gelegen spoor. Het centraal emplacement Noord is direct aan de zuidzijde van het verordeningsgebied gelegen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk vindt toetsing plaats aan het relevante beleid. Uit de toetsing kan geconcludeerd worden dat de verordening niet in strijd is met het beleid van de gemeente en andere overheden.

3.2 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is als ontwerp gepresenteerd. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daarmee streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het verordeningsgebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011/2012)

Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat met name opdrachten voor de provincie om bepaalde onderwerpen nader uit te werken. Daarnaast bevat het regels waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen moeten voldoen. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige planologische situatie. De beheersverordening past hiermee binnen de regels zoals deze gesteld zijn in het Barro.

Besluit ruimtelijke ordening, ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is (in artikel 3.1.6 Bro) opgenomen dat overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is een afwegingskader met daarin opgenomen drie stappen, die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Met het voorliggend plan beoogt de gemeente het huidige juridisch planologisch kader te actualiseren. De juridisch planologische kaders zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, worden overgenomen in het voorliggend plan. In die zin is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.3 Provincie en regio

Structuurvisie Noord-Holland

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de nieuwe Wro een structuurvisie opgesteld voor de gehele provincie. De structuurvisie is op 16 februari 2010 vastgesteld door Gedeputeerde Staten en op 22 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten vastgesteld. Op 23 mei 2011 is de 1e partiële herziening van de structuurvisie vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Door globalisering, klimaatveranderingen en demografische veranderingen kiest de provincie ervoor om mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook om bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie het landelijke gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houden ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten, blijft de provincie bijzonder aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en om te bezoeken.

De provincie wil het aanbod aan bedrijventerreinen zowel kwantitatief als kwalitatief zo goed mogelijk laten aansluiten op de vraag. Bij een zorgvuldige planning van bedrijventerreinen, wordt eerst gekeken naar de noodzaak van een nieuwe locatie op basis van een realistische vraag naar nieuwe terreinen en de mogelijkheden van herstructurering en intensivering van bestaande locaties, voordat gekozen wordt om nieuwe bedrijventerreinen aan te leggen (de zogenaamde 'SER-ladder').

De provincie vindt het belangrijk dat de juiste bedrijven op de juiste plek terechtkomen, zodat zij optimaal kunnen worden gefaciliteerd. De provincie onderscheidt daartoe vijf soorten terreinen: droge terreinen, zeehaventerreinen, kantoorlocaties en specifieke terreinen voor de mainports Noordzeekanaalgebied en Schiphol. Voor deze verschillende soorten terreinen geldt deels verschillend beleid. Bij alle locaties staan efficiënt ruimtegebruik en verbetering van kwaliteit centraal.

De provincie ziet erop toe dat op bedrijventerreinen of delen daarvan voldoende vestigingsruimte aanwezig blijft voor bedrijven met grote milieuhinder en/of veiligheidsrisico's.

Provinciale ruimtelijke verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Gemeenten dienen bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de verordening.

In de PRV worden regels gesteld ten aanzien van onder meer nieuwvestiging van volumineuze detailhandel op bedrijventerreinen, grootschalige detailhandel en locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen bestaand bebouwd gebied. Het hele verordeningsgebied is opgenomen binnen het bestaand bebouwd gebied, waarbij de beheersverordening gericht is op voortzetting van de huidige mogelijkheden.

In de PRV is daarnaast aangegeven dat in het verordeningsgebied een regionale waterkering aanwezig is. Bescherming van de waterkerende functie is ingevolge de PRV noodzakelijk. Voor de regionale waterkering is een besluitvlak opgenomen in de voorliggende beheersverordening.

Direct naast het verordeningsgebied is de ecologische hoofdstructuur (EHS) gelegen. In paragraaf 4.8 komt dit onderdeel nader aan bod.

Intentieverklaring Ruimte voor wonen en werken in de IJmond (2006)

De gemeenten Beverwijk, Velsen en Heemskerk, de provincie Noord-Holland, Tata Steel IJmuiden BV, de Kamer van Koophandel Amsterdam en FED IJmond hebben met het Waterlandakkoord overeenstemming bereikt over woningbouwontwikkelingen in de regio enerzijds en bedrijfsontwikkeling anderzijds. Onderdeel van het akkoord is onder andere het mogelijk maken van de woningbouwontwikkelingen Oud-IJmuiden, Velsen-Noord, Wijk aan Zee en Westelijk Beverwijk. Anderzijds mag nieuwe woningbouw in de omgeving de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven niet beperken.

De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige planologische situatie. Het vaststellen van de beheersverordening is dan ook niet strijdig met de Intentieverklaring.

Platform Bedrijven en Kantoren (2005)

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. Aanleiding hiervoor was de structurele leegstand van kantoren en de toename van verouderde bedrijventerreinen. In het Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties in de Metropoolregio Amsterdam. Het doel van Plabeka luidt als volgt: "Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven."

In de 'Regionaal Uitvoeringsstrategie 2010-2040; Snoeien om te kunnen bloeien' (2011) zijn afspraken gemaakt over nieuwbouw en kennis en handen ineen geslagen om verouderde bedrijventerreinen aan te kunnen pakken. Van beide is geen sprake. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (in juridische zin) en het terrein is niet als verouderd aan te merken.

3.4 Gemeente

Welstandsnota (2013)

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Beverwijk de Nota Welstandsbeleid vastgesteld. De nota bevat een evaluatie van het beleid zoals dat sinds 2004 gevoerd is. Geconcludeerd wordt dat het voeren van een actief welstandsbeleid niet direct meerwaarde heeft. Aan de andere kant wordt waarde gehecht aan deregulering en wordt geloofd in de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. Om deze reden is besloten Beverwijk voor de komende twee jaar welstandsvrij te verklaren. Wel wordt er gehandhaafd indien sprake is van excessen: bouwwerken waarvan overduidelijk is dat ze niet voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Beverwijk bedreven (2010)

De bedrijventerreinenvisie geeft een integraal beeld met een praktische en concreet toepasbare werking op de toekomst van de bedrijventerreinen in Beverwijk, qua profiel, aanpak en functionaliteit. Tevens geeft het antwoord hoe Beverwijk voor de toekomst richting kan geven aan haar ruimtelijk economisch beleid voor de onderscheidende werklocaties. De ambitie van de gemeente Beverwijk is om de bedrijventerreinen economisch sterker en aantrekkelijker te maken. Beverwijk wil hiermee de werkgelegenheid stimuleren, met de focus op kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid.

Structuurvisie Beverwijk 2015+ 'Verleiden tot verblijven' (2009)

Op 26 juni 2009 is de Ontwerp-Structuurvisie ter inzage gelegd ten behoeve van inspraak en vooroverleg. De raad heeft medio 2010 de structuurvisie, met inachtneming van de inspraakreacties van inwoners en uitkomsten van het vooroverleg met verschillende instanties en overheden, welke hebben geleid tot enkele voorstellen, aanpassingen en verbeteringen die op 15 december door burgemeester en wethouders zijn behandeld, vastgesteld.

Beverwijk is van oudsher een woon-werkstad. De gemeente wil dit ook zo houden door bestaande economische gebieden (bijvoorbeeld Tata Steel, bedrijventerrein De Pijp en winkelgebieden) te handhaven en te versterken.

Het Business Park IJmond is gelegen op het grondgebied van de gemeenten Velsen, Beverwijk en Heemskerk. Het bedrijventerrein wordt in de visie omschreven als een gebied is een gemengd bedrijventerrein, voor productie, groothandel, transport en distributie, op- en overslag, onderzoek en ontwikkeling. Door de aanleg van de Westelijke Randweg wordt het Business Park IJmond beter bereikbaar.

Daarnaast is het terrein aangemerkt als 'cluster Industrie & Research'. Dit cluster strekt zich uit over het terrein van Tata Steel en aangrenzende industriegebieden. Een groot deel valt niet binnen de grenzen van gemeente Beverwijk, wat regionale samenwerking in de IJmond noodzakelijk maakt. Gestreefd wordt naar het faciliteren van een complete keten, van zware industrie tot aanverwante researchfaciliteiten. Inzet is om onder andere het terrein van de hoogovens efficiënter te benutten met bedrijvigheid binnen de cluster Industrie & Research. De locatie is gegeven door de positie aan de zeesluis, toegang tot het rijkswegenstelsel en koppeling met het spoornet.

Met de voorliggende beheersverordening wordt zoveel mogelijk voldaan aan de uitgangspunten van de structuurvisie. Er is een inwaartse milieuzonering opgesteld, waarbij wordt uitgegaan van een zo ruim mogelijke milieuzonering die mogelijk is, rekening houden met de ligging van enkele (bedrijfs)woningen in de omgeving.

Groenstructuurplan (2005)

Het groenstructuurplan van de gemeente Beverwijk zet in op een kwalitatieve verbetering van het groen. De Zeestraat vormt een belangrijke verbinding tussen Beverwijk en Wijk aan Zee en het omliggend landschap (waaronder Westerhout en het Duingebied). Om een sterke groenstructuur te verkrijgen zal ingestoken moeten worden op kwaliteit, en moet er zuinig omgegaan worden met het bestaande groen. De gemeente Beverwijk zet in op het versterken van groene begeleiding langs verbindende elementen, waaronder de Zeestraat. Romdom de Zeestraat wordt een besluitvlak opgenomen waar uitsluitend groen is toegestaan. De beheersverordening ligt daarmee in lijn van het Groenstructuurplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0004.png"

Fgiuur 3.1 Uitsnede 'Groenstructuur op stadsniveau' (bron: Groenstructuurplan, 2005)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

In een beheersverordening dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de aanwezige milieugevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Om in de beheersverordening de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze beheersverordening gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze beheersverordening is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Deze lijst is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting.

De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor het omgevingstype "gemengd gebied" mag met één afstandsstap van de richtafstand afgeweken worden.

Onderzoek en conclusie

Voor het verordeningsgebied is de milieuzonering opgenomen conform de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. Uitgangspunt hierbij is het bestaande bedrijventerrein met een gebruiksvorm tot en met milieucategorie 4.2.

Ten oosten van het verordeningsgebied zijn twee milieugevoelige functies gelegen. Dit betreffen een bedrijfswoning en een burgerwoning. Hierbij is de bedrijfswoning maatgevend, daar deze op de kortste afstand van het verordeningsgebied is gelegen. Voor de afstemming tussen deze milieugevoelige functies en de milieuhinderlijke functies in het verordeningsgebied wordt de oorspronkelijke milieuzonering aangepast op basis van de richtafstanden uit de VNG-brochure. In figuur 4.1 zijn de afstanden vanaf de bedrijfswoning richting het verordeningsgebied weergegeven (50 m, 100 m en 200 m). Binnen 50 m zijn bedrijven uit categorie 3.1 in zijn algemeenheid toelaatbaar. Deze zone valt echter binnen het besluitvlak Groen, waar geen bedrijven zijn toegestaan. Binnen 100 m zijn bedrijven uit categorie 3.2 in zijn algemeenheid toelaatbaar. Tussen de 100 en 200 m zijn bedrijven uit categorie 4.1 in zijn algemeenheid toelaatbaar. Buiten de 200 m zijn bedrijven uit categorie 4.2 algemeen toelaatbaar.

De in het verordeningsgebied gelegen bestaande inrichtingen vallen op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering onder milieucategorie 3.1. Deze milieucategorie past binnen de algemene toelaatbare milieuzonering. Het perceel dat in de komende periode wordt ingevuld met de opslag van onder meer strandhuisjes past eveneens binnen de algemeen toelaatbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0005.jpg"

Figuur 4.1: Richtafstanden bedrijfswoning ten opzichte van verordeningsgebied

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering de uitvoerbaarheid van de beheersverordening niet in de weg staat.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Beleid en toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 31 juli 2012 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.2.2 Onderzoek

Het verordeningsgebied is gelegen binnen de invloedsfeer van de volgende bronnen:

  • 1. Eye Film Instituut
  • 2. Tata Steel IJmuiden
  • 3. Hogedruk aardgastransportleidingen van Nederlandse GasUnie
    • a. A-538-06
    • b. A-611
  • 4. Westelijke Randweg/Binnenrandweg N197

Ad 1. EYE Film instituut

Ten noorden van het verordeningsgebied (in de duinen van Heemskerk) is op circa 3.000 meter afstand het EYE Film instituut gelegen (zie voor de ligging figuur 4.2). Op deze inrichting worden cellulosenitraatfilms (hierna: nitraatfilms) opgeslagen. Nitraatfilms hebben de eigenschap dat ze in de loop der jaren in kwaliteit achteruitgaan en dat het cellulosenitraat geleidelijk ontleedt. Temperatuur en luchtvochtigheid zijn bij dit proces belangrijke parameters die het proces kunnen vertragen en versnellen. De ontleding wordt nog verder versneld door de inwerking van de gassen die bij de ontleding ontstaan. Bij een brand zal het materiaal zeer snel en fel kunnen uitbranden. Zo'n brand is, als gevolg van het eigen zuurstofgehalte van cellulosenitraat, zelf-onderhoudend en eigenlijk ook niet te blussen. Als de brand in een gesloten ruimte plaatsvindt, kan de vorming van (hete) verbrandingsgassen zo snel verlopen dat er een sterke verhoging van de druk in de ruimte optreedt. Bovendien verloopt het verbrandingsproces bij verhoogde druk ook nog eens exponentieel sneller, waardoor uiteindelijk uit elkaar barsten van de ruimte mogelijk is.

Ten gevolge van deze snel uitbreidende brand zullen toxische verbrandingsgassen (NOX) worden gevormd. De rookgassen worden met behulp van de wind verspreid en beschikken daarmee over een groot effectgebied voor wat betreft de dodelijke effectafstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.2 Ligging Eye Film

Plaatsgebonden risico

Uit het rapport 'Kwantitatieve risicoanalyse voor de opslag van cellulosenitraatfilms bij Filmmuseum bunker Heemskerk', in juli 2008 opgesteld door TNO, met kenmerk 2008-u-r0691/b blijkt dat de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico veroorzaakt door het vrijkomen van toxische verbrandingsgassen, buiten de inrichting wordt overschreden. De oorzaak hiervan is dat in een geval van brand in de filmopslag de toegangsdeur bezwijkt en toxische verbrandingsgassen horizontaal de opslag verlaten. De verbrandingsgassen worden over de grond in de richting van Heemskerk geblazen. Hierdoor ontstaat in een groot gebied (1250 meter) op leefniveau een toxische wolk. Uit de QRA volgt dat binnen de contour van het plaatsgebonden risico, diverse kwetsbare objecten zijn gelegen, waardoor niet aan het BEVI wordt voldaan.

In de QRA is een brandmuur gemodelleerd waardoor de vrijkomende toxische rookgassen verticaal worden gericht. Het gevolg is dat de contour van het plaatsgebonden risico zeer klein wordt, waardoor aan de grenswaarde van het Bevi wordt voldaan.

Echter uit nader overleg en onderzoek is gebleken dat het realiseren van een brandmuur op korte termijn niet haalbaar is. De inrichting zelf is aangemerkt als een rijksmonument en de omgeving als aardkundig monument. Tenslotte is de inrichting gelegen in een habitatrichtlijngebied.

De aanvrager heeft vervolgens alternatieve maatregelen laten onderzoeken om het risico te verminderen. Dit heeft geresulteerd in het door TNO aangepaste rapport: kwantitatieve risicoanalyse voor de opslag van cellulosenitraatfilms bij Filmmuseum, locatie Heemskerk; actualisatie na realisatie van interne maatregelen, in 21 september 2010, met kenmerk 034.22527. In het rapport zijn maatregelen opgenomen waardoor het plaatsgebonden risico wordt verkleind waardoor er geen kwetsbare objecten meer binnen de contour van het plaatsgebonden risico zijn gelegen. De belangrijkste aanvulling is de aanwezigheid van brandwachten met relevante blusmiddelen. Volgens de QRA neemt hierdoor de kans af dat nitraatfilms tot ontbranding komen. Het gevolg is dat de contour van het plaatsgebonden risico kleiner wordt, waardoor er geen (beperkt) kwetsbare objecten meer binnen de contour zijn gelegen. Hiermee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het Bevi.

De aangepaste QRA is beoordeeld door de regionale brandweer. Zij stemmen in met de aanpassingen om het plaatsgebonden risico te reduceren. Aanvullend adviseert de brandweer om maatregelen te treffen bij de luchtbehandelingsinstallatie en de elektrische installatie. Het plaatsgebonden risico reikt niet tot het verordeningsgebied, en daardoor vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.

Groepsrisico

Ten gevolge van deze opslag beschikt de inrichting over een invloedsgebied van 4500 meter. Dit invloedsgebied ligt deels over het verordeningsgebied. Het groepsrisico ten gevolge van "Eye Film" overschrijdt de orientatiewaarde. In het gehele verordeningsgebied worden planologisch gezien geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een toename van het aantal personen in het invloedsgebied ten

gevolge van deze beheersverordening is derhalve slechts beperkt aan de orde, maar zal geen tot nauwelijks invloed hebben op het groepsrisico. Op 14 februari 2012 is de revisievergunning, die voor de inrichting is verleend, opnieuw vastgesteld. Dit hield verband met een aanpassing van de plaatsgebonden risicocontour (PR). Het PR ligt niet binnen het verordeningsgebied en is daarom niet relevant. In het kader van deze revisievergunning is echter een QRA opgesteld (Kwantitatieve risicoanalyse voor de opslag van cellulosenitraatfilms bij Filmmuseum, locatie Heemskerk; actualisatie na realisatie van interne maatregelen, in 21 september 2010, met kenmerk 034.22527).

Uit de opgestelde QRA blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de orienterende waarde van het groepsrisico. Gebleken is dat de overschrijding van de orientatiewaarde voor het groepsrisico een factor twee is. In het kader van de revisievergunning is uitgebreid gezocht naar mogelijkheden tot verlaging hiervan. Gebleken is dat de onderzochte maatregelen niet haalbaar zijn vanwege (onevenredige) hoge kosten, onuitvoerbare maatregelen, tijdelijke verhoging van het risico en de veiligheidswinst die gering is. Bij het verlenen van de revisievergunning is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen, waarbij de overschrijding wordt toegestaan. Aangezien de vergunning recent is verleend, wordt in deze beheersverordening kortheidshalve verwezen naar deze vergunning met de bijbehorende verantwoording zoals verderop opgenomen in deze paragraaf (zie bijlage 2 voor de vergunning). Het bevoegd gezag is van mening dat deze overschrijding acceptabel is.

Ad 2. Tata Steel IJmuiden

Ten westen van het verordeningsgebied is de inrichting Tata Steel IJmuiden gelegen. Binnen deze inrichting zijn onder andere diverse gasdrukhouders, een oxygassyteem en een NOx installatie aanwezig.

Plaatsgebonden risico

Voor de inrichting Tata Steel BV geldt dat in de huidige situatie aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan (zie figuur 4.3). Alleen ter plaatse van het waterstofverlaadstation ligt de PR 10-6/jaar contour buiten de inrichtingsgrens. Daarmee is de PR 10-6/jaar contour op ruime afstand van het verordeningsgebied gelegen en vormt dit geen belemmering voor de beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0007.jpg"

Figuur 4.3 Plaatsgebonden risico ten gevolge van Tata Steel IJmuiden.

Groepsrisico

Voor het Tata Steel Terrein is in 2013 een geactualiseerde QRA opgesteld. Hieruit volgt dat het groepsrisico in de huidige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. De groepsrisico-curve (donkerblauw) is in figuur 4.4 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0008.png"Figuur 4.4 Curve groepsrisico Tata Steel

De beheersverordening voorziet niet in concrete ontwikkeling, het is consoliderend van aard. Binnen de beheersverordening wordt de huidige planologische situatie vastgelegd. De planologische situatie verschilt echter wel van de feitelijke situatie. Ten opzichte van de feitelijke situatie biedt de planologsiche situatie ruimte voor meer personen. Daar staat echter tegenover dat voor de risicoberekeningen zoals die in figuur 4.4 zijn gepresenteerd rekening is gehouden met een relatief hoge personendichtheid. Gezien de beperkte omvang van het bedrijventerrein, de beperkte mogelijkheden voor extra invulling en de relatief lage personendichtheid op dit terrein, zal de volledige invulling van het bedrijventerrein geen dusdanige invloed hebben op het groepsrisico dat dit hierdoor significant zal stijgen. Een verantwoording van het groepsrisico is wel noodzakelijk. Deze verantwoording is hierna opgenomen.

Ad 3. Hogedruk aardgasleiding

Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan Tata Steel is een QRA uitgevoerd voor de hogedruk aardgasleidingen in en rondom het plangebied Tata Steel (maart 2011, kenmerk 045300.16066.00). De relevante resultaten voor voorliggende beheersverordening 'Business Park IJmond' zijn hieronder weergegeven.

Plaatsgebonden risico

Beide buisleidingen A-538-06 en A-611 hebben geen 10-6/jaar PR-contour.

Groepsrisico

De oriënterende waarde voor het groepsrisico, vanwege het, onder hoge druk transporteren van aardgas door de buisleidingen A-538-06 en A-611, wordt niet overschreden.

In voorliggend beheersverordening worden geen ontwikkelingen beoogd die een verhoging van het groepsrisico tot gevolg hebben, een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt niet noodzakelijk geacht, mede op basis van het advies van de brandweer (zie bijlage 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0009.png"

Figuur 4.5 Groepsrisico screening voor A-538-06 van N.V. Nederlandse Gasunie

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0010.png"

Figuur 4.6 Groepsrisicoscreening voor A-611 van N.V. Nederlandse Gasunie

Ad 4. Westelijke Randweg

De binnenduinrandweg is een provinciale weg (N197) en vrijgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De weg wordt o.m. gebruikt voor het vervoer van LPG (categorie GF3) per tankwagen naar de gemeente Heemskerk.Het aantal transporten per jaar categorie GF3 zal naar verwachting < 300.

Plaatsgebonden risico

Dit betekent dat de weg geen 10-6/jaar plaatsgebonden risico contour heeft.

Groepsrisico

In 2010 heeft TNO in opdracht van de milieudienst IJmond t.b.v. de aanleg van de westelijke randweg de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg doorgerekend.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat het groepsrisico ter plaatse van de voorliggende beheersverordening Business Park IJmond ruim onder de oriënterende waarde ligt.

Na realisatie van de beoogde beheersverordening Business Park IJmond zal het groepsrisico niet (significant) toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0011.png"

Figuur 4.7 Berekening Groepsrisico Westelijke Randweg (TNO, 2010)

Resumé

Het verordeningsgebied is gelegen binnen het invloedsgebied van:

  • 1. Eye Film Instituut
  • 2. Tata Steel IJmuiden
  • 3. Hogedruk aardgastransportleidingen van Nederlandse GasUnie
    • a. A-538-06
    • b. A-611
  • 4. Westelijke Randweg/Binnenrandweg N197

Voor het Eye Film Instituut geldt dat het plaatsgebonden risico niet tot het verordeningsgebied reikt. Het groepsrisico zorgt voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde maar dit wordt aanvaardbaar geacht. Een verantwoording van het groepsrisico is verderop in de tekst opgenomen.

Voor Tata Steel IJmuiden geldt dat het plaatsgebonden risico niet reikt tot het verordeningsgebied. Het groepsrisico blijft in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde. De beheersverordening voorziet niet in ontwikkelingen waardoor het groepsrisico de oriëntatiewaarde zal overschrijden. Verderop in de tekst is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

De hogedruk aardgasleidingen beschikken niet over een plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar). Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.

De westelijke randweg beschikt eveneens niet over een plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar), en ook hier blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.

Verantwoording groepsrisico

Op basis van artikel 13, lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS), heeft de brandweer van Kennemerland gereageerd op het aspect Externe Veiligheidheid uit de beheersverordening. In deze reactie wordt een advies gegeven door de Brandweer. Dit advies is opgenomen in bijlage 3. Door de brandweer is aangegeven dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

Effectscenario

Het maatgevende effectscenario voor de inrichting EYE Film Institute betreft het brandscenario. Het risico van een brand in een opslagvoorziening wordt bepaald aan de hand van verschillende brandscenario's die elk een bepaalde kans van optreden hebben. Een brandscenario wordt gekarakteriseerd door de brandduur, het brandoppervlak en de brandsnelheid. De brandsnelheid is afhankelijk van de samenstelling van de opgeslagen stoffen en de hoeveelheid zuurstof die tijdens de brand beschikbaar is. De samenstelling van de opgeslagen stoffen is mede bepalend voor de aard en de hoeveelheid van de gevormde toxische verbrandingsproducten. Het brandscenario kent wat betreft de effectafstanden beduidend minder grote afstanden dan bij overige scenario's. Het brandscenario voltrekt zich relatief langzaam. Er zijn dan ook goede mogelijkheden om het gebied te ontvluchten.

Het maatgevende effectscenario voor de inrichting Tata Steel IJmuiden betreft het toxisch scenario. Het scenario 'toxische wolk' treedt op wanneer een tank lek raakt door een incident. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. De bijbehorende 1% letaliteiteffectafstand bedraagt 970 m ten gevolge van het OXY-gas, dit betreft het gas met de grootste 1% letaliteitsafstand. Dat betekent dat buiten deze afstand geen sprake is van letale effecten als gevolg van incident. Voor het verordeningsgebied wat binnen deze afstand is gelegen, geldt dat moet worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de risico's en effecten te beperken. tevens moeten de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid worden beschouwd.

Maatregelen ter beperking van risico's

Zowel EYE Film Institute als Tata Steel IJmuiden beschikken over een milieuvergunning waarin de capaciteit en de activiteiten zijn opgenomen en vergund. Omdat er sprake is van reeds vergunde activiteiten en hoeveelheden is het niet mogelijk om het risico te verlagen door bronmaatregelen te treffen. Omdat er al sprake is van een vigerende bestemming, is er ook geen mogelijkheid om het externe veiligheidsrisico te verlagen door vermindering van de aanwezigheid van personen. Er zijn daarom geen mogelijkheden om de risico's te beperken.

Maatregelen ter beperking van effecten

Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Voor het meest geloofwaardige (toxische) scenario geldt dat deze maatregelen erop gericht moeten zijn om de gebouwen geschikt te maken om gedurende een langere tijd te verblijven (safe heaven principe). Ook moeten de gebouwen en de directe omgeving geschikt zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. Hierbij geldt dat het safe heaven principe voor het toxische scenario van toepassing is, en het ontvluchten voornamelijk voor het brandscenario. De volgende maatregelen zijn hiervoor aan te bevelen:

Maatregel met betrekking tot de omgeving:

  • voorkomen van obstakels in vluchtroute (doodlopende straat, hekwerk, sloot en dergelijke);
  • vluchtroute loodrecht op meest voorkomende windrichting.

Maatregelen op gebouwniveau:

  • preventief lekwerende middelen gebouw (deur/raamstrips);
  • centrale afsluitbaarheid ventilatiesystemen;
  • verminderen aantal (te openen) ramen aan de zijde risicobron;
  • geautomatiseerde afsluiting van ramen en deuren.

Maatregel met betrekking tot handelingsperspectief:

  • repressief lekwerende middelen (plastic, tape, natte handdoeken);
  • centraal omroepsysteem niet zijnde woongebouwen;
  • ontruimingsalarminstallatie.

De uitvoering van bovengenoemde, aanvullende, bouwkundige maatregelen kan niet zeker worden gesteld in de beheersverordening. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van de bouwvergunning voor nieuw te realiseren gebouwen. In deze situatie is er echter sprake van deels reeds aanwezige bebouwing waardoor eerder genoemde maatregelen niet (meer) toe te passen zijn. De inrichting van buitenterreinen, in verband met vluchtroutes, is afhankelijk van de verkaveling en deze is nog niet bekend. Ook op dit aspect wordt door de brandweer toegezien in de vergunningfase.

Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten

Aangenomen wordt dat het plangebied voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten. Het plangebied wordt omringd door de N197 en is daardoor prima te bereiken door hulpdiensten.

Beschouwing van zelfredzaamheid

Binnen het plangebied (bedrijventerrein) is een zeer kleine tot geen kans op de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).

Er kan wel specifiek aandacht worden besteed aan risicocommunicatie met de bedrijven die (deels) binnen de 1% letaliteiteffectafstand van de weg zijn gelegen. Het op te richten parkmanagement organisatie kan daarbij een rol spelen. Het gaat om voorlichting over het opstellen van een ontruimingsplan, adviseren over de oprichting van een BHV-organisatie en wellicht het gebruiken van SMS-alerts.

Conclusie

Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.

4.2.3 Conclusie

Er zijn in de directe omgeving van het verordeningsgebied twee BEVI/BRZO bedrijven gelegen waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd, namelijk Tata Steel en EYE Film Instituut. Het verordeningsgebied ligt in de ruimtelijke toetsingszone (200 meter) van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, namelijk de Westelijke Randweg N197/Binnenduinrandweg. Het verordeningsgebied is gelegen in het invloedsgebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, namelijk A-538-06 en A-611.

Het verordeningsgebied is niet gelegen binnen de ruimtelijke toetsingszone (200 meter) van het spoor.

Het verordeningsgebied is niet gelegen in de ruimtelijke toetsingszone (200 meter) van een vaarweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De verordening maakt geen windmolens/turbines mogelijk, waardoor in geval van een calamiteit schade kan ontstaan aan EV-relevante risicobronnen.

De verordening voldoet aan de eisen die in wet- en regelgeving gesteld worden aan het plaatsgebonden risico. Bij de vaststelling van de beheersverordening wordt een grenswaarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten en rekening gehouden met een richtwaarde van 10-6/jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten. In bijlage 2 is uitwerking gegeven aan de verantwoording van het groepsrisico.

4.3 Planologisch relevante leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen zijn bijvoorbeeld hogedruk aardgastransportleidingen, rioolpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale transportfunctie. Voor deze leidingen wordt rekening gehouden met een zakelijke rechtstrook. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen. De zakelijk rechtstrook geldt aan weerszijden van de leiding.

Onderzoek en conclusie

Binnen het verordeningsgebied zijn twee planologisch relevante leidingen aanwezig. Voor deze leidingen geldt dat binnen een afstand van 5 meter vanaf het hart van de leiding geen bebouwing gerealiseerd mag worden. Deze belemmeringenzone is op de verbeelding weergegeven. De planologisch relevante kabels en leidingen vormen daarmee geen belemmering voor de beheersverordening.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Met deze wet zijn luchtkwaliteitseisen verankerd in de Wet milieubeheer. Op de beoordeling van luchtkwaliteit is niet alleen de Wet milieubeheer van toepassing, maar ook het Besluit niet in betekende mate bijdragen en drie regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM), de Regeling beoordeling luchtkwaliteit en de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

NIBM

Er is een andere wijze van toetsing van bouw- en ruimtelijke plannen opgenomen. Zo dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn handvaten aangereikt om te bepalen of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als een bijdrage die maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof. De mate van schaalgrootte waaronder niet hoeft te worden getoetst (de vertaling van bovengenoemde 3% norm naar concrete bouwprojecten), bedraagt 1500 woningen bij één ontsluitingsweg. Voor het ontwikkelen van kantoorlocaties geldt een schaalgrootte van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij één ontsluitingsweg.

De Regeling NIBM benoemt tevens categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Als een project in één van deze categorieën valt of voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan (1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlakte) dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. De begrippen goede ruimtelijke ordening en blootstelling van kwetsbare groepen blijven van belang.

Situaties waar de luchtkwaliteitsnormen worden overschreden zullen integraal worden aangepakt met maatregelpakketten voor probleemgebieden. Er worden op drie bestuurslagen maatregelen genomen, namelijk door het rijk, provincie en gemeenten (Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit, NSL). Samenvattend vormt de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Luchtkwaliteitsnormen

De luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden (jaargemiddeld) zijn opgenomen:

  • Zwavel (SO2): 125 micro g/m3
  • Stikstofdioxide: 40 micro g/m3 (per 2015)
  • Fijn stof (PM 10): 40 micro g/m3
  • Koolstofmonoxide: 8 uurgemiddelde 6 micro g/m3
  • Benzeen: 10 micro g/m3
  • Lood: 0,5 micro g/m3

In de praktijk zijn alleen de normen voor stikstofdioxide en fijn stof van belang.

Onderzoek

In de beheersverordening zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Er is wel sprake van mogelijkheid voor invulling van niet-gebruikte planologische mogelijkheden. Deze zijn echter van een dergelijke omvang dat deze vallen onder de Regeling NIBM. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel gekeken naar de luchtkwaliteit ter plaatse. Uit de Monitoringstool (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) blijkt dat in het verordeningsgebied geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen optreden. Ook bij een maximale invulling van de verordening zijn geen overschrijdingen te verwachten.

Conclusie

De Wet luchtkwaliteit vormt geen knelpunt voor het vaststellen van de beheersverordening.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

Er komen geen zones voor vanwege een spoorlijn of in verband met de Luchthaven Schiphol. Nabij het verordeningsgebied ligt wel een aantal wegen met een geluidszone. Daarnaast ligt het gebied deels op het gezoneerde industrieterrein van IJmond, en deels in de zone van het gezoneerde industrieterrein (zie voor de begrenzing van deze terreinen figuur 4.8). Dit wordt verwerkt in de regels van deze beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0013.png"

Figuur 4.8 Begrenzing industrieterrein IJmond en de bijbehorende geluidszone

De beheersverordening maakt echter geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Het aspect geluid staat de uitvoering van de beheersverordening daarom niet in de weg.

4.6 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

In de beheersverordening dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem ter plaatse. Het is wettelijk verboden om te bouwen op verontreinigde grond. Om te kunnen bepalen of de bodem in het verordeningsgebied geschikt is voor het beoogde gebruik dient bij voorgenomen bouwactiviteiten een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Hierdoor dient bij ontwikkelingen in het gebied altijd een historisch bodemonderzoek te worden verricht en vaak ook een verkennend bodemonderzoek.

Uit het historisch onderzoek kan blijken dat (op een deel van een locatie) reeds een recent bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. In dat geval kan mogelijk worden volstaan met de resultaten van dat bodemonderzoek mits het uitgevoerde onderzoek voldoende betrekking heeft op het te ontwikkelen terrein. Uit het historisch onderzoek kan tevens blijken dat in een eerder uitgevoerd bodemonderzoek een verontreiniging is aangetoond die een belemmering zou kunnen vormen voor het beoogde gebruik. Indien uit een verkennend bodemonderzoek blijkt dat er een verontreiniging is aangetoond dan dient een nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd om de eventuele ernst van de verontreiniging en eventuele noodzaak tot bodemsanering vast te stellen. Wanneer de locatie naar aanleiding van het historisch of verkennend bodemonderzoek als asbestverdacht wordt aangemerkt dan dient tevens een asbestonderzoek te worden verricht conform de geldende normen.

Grondverzet

In de gemeente Beverwijk is het generieke beleid vanuit het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Het verordeningsgebied valt deels in de klasse Industrie en deels in de klasse Overig. Bij grondverzet dient de kwaliteit van de bodem te worden vastgesteld door middel van partijkeuringen. Dit geldt zowel voor de kwaliteit van de toe te passen grond als van de ontvangende bodem. Om een partij grond te mogen toepassen moet de partij worden getoetst aan zowel de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem als aan de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. Bij deze dubbele toets geldt dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond moet voldoen aan de strengste norm.

Onderzoek

In 2013 heeft de Milieudienst IJmond, in opdracht van de gemeente Beverwijk, op de locatie Binnenduinrandweg 75, te Beverwijk een actualiserend en aanvullend bodemonderzoek laten uitvoeren alsmede een nader asbestonderzoek (BK Bodem, projectnummer 132455, d.d. 12 augustus 2013). Het betreft hier met name het braakliggend terrein, perceelsnummer 550, ten noorden van de rotonde (zie figuur 4.9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0014.png"Figuur 4.9 Onderzoeksgebied bodemkwaliteit

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat de bovengrond op het noordelijke en zuidelijke deel van het terrein sterk verontreinigd is met chroom. De bovengrond op het zuidelijke terreindeel is sterk verontreinigd met asbest. Op het maaiveld op vrijwel het gehele terrein zijn asbesthoudende materialen aangetroffen. Op grond van de Wet bodembescherming zijn er twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging met chroom en twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging met asbest op de locatie aanwezig. Naar aanleiding van het onderzoeksrapport is de verontreinigde grond recent (2014) gesaneerd.

Deze gronden zullen worden gebruikt voor het stallen van goederen (waaronder mede te verstaan de opslag van strandhuisjes). De bebouwing blijft staan. Deze toekomstige opslag past binnen de functie bedrijvigheid, er is dan ook geen sprake van een functiewijziging ten opzichte van de huidige situatie.

Van het overige terrein binnen het verordeningsgebied zijn geen recente bodemonderzoeksgegevens

bekend. De bestaande bedrijfsvoering wordt daar gecontinueerd. Er is dan ook geen reden voor nieuw bodemonderzoek.

Conclusie

De bodem ter plaatse is geschikt voor de aanwezige en beoogde functies. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.

4.7 Water

4.7.1 Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de opsteller in een vroeg stadium overleg te voeren met de betreffende waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijkheden worden gemaakt door dat ruimtelijke plan in strijd zijn met een duurzaam waterbeheer. Het waterbeheer wordt gevoerd door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Hoewel een beheersverordening niet gericht is op het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen zal bij de tot stand komen van de verordening wel overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het verordeningsgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.
  • Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Gemeentelijk beleid

In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. In de gemeente Beverwijk is een tekort aan waterberging en zijn er een aantal knelpunten in de waterafvoer. Door de aanleg van meer oppervlaktewater en het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de waterafvoer worden de komende jaren onder andere de problemen rondom het station, de Pijp en de Spoorsingel opgelost. Bovendien bieden de maatregelen in het waterplan de gemeente mogelijkheden om gelijktijdig rioleringsproblemen op te lossen. De uitvoering van de maatregelen moet uiteindelijk leiden tot een beter beheersbaar, schoner en veiliger watersysteem in Beverwijk.

4.7.2 Onderzoek

Referentiesituatie

Het verordeningsgebied is gelegen ten westen van de kern Beverwijk. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van de grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0016.png"

Figuur 4.10 Bodemtype (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

Parallel aan de Westelijke Randweg zijn watergangen gelegen. Dit betreffen water afvoerende sloten.

Waterkeringen

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is aangegeven dat in het verordeningsgebied een regionale waterkering aanwezig is. Bescherming van de waterkerende functie is ingevolge de PRV noodzakelijk, en daarom is voor de regionale waterkering een besluitvlak opgenomen in deze beheersverordening. De beheersverordening voorziet niet in ontwikkelingen. De beheersverordening vormt daardoor geen belemmering voor de regionale waterkering.

Toekomstige situatie

Deze beheersverordening is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Vanwege de consoliderende aard biedt de beheersverordening weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon regenwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toekomstige toename in oppervlakteverharding en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

4.7.3 Conclusie

De beheersverordening heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het verordeningsgebied bestaat uit een bestaand bedrijventerrein. Op dit bedrijventerrein is niet tot nauwelijks vegetatie aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

De beheersverordening legt de bestaande planologische situatie vast. Er worden, ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan, geen ontwikkelingen, zoals nieuwe functies of een hoger bebouwingspercentage mogelijk gemaakt.

Beleid en Normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw is voor deze beheersverordening van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

Natuurbeschermingswet 1998

Bij de voorbereiding van de beheersverordening moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van een beheersverordening. In het onderhavige verordeningsgebied zijn beschermde landschapsgezichten niet van aanwezig. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het verordeningsgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat ligt circa 1,5 km ten noorden van het verordeningsgebied. In het verordeningsgebied zijn al bedrijven aanwezig, indien deze bedrijven vertrekken, dan zullen zich hier alleen vergelijkbare bedrijven vestigen. Deze voorzien niet in extra verkeerbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Tevens blijkt dat het verkeer ten gevolge van deze bedrijven volledig afgewikkeld wordt op de Rijksweg A22. Dit leidt niet tot een toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. Door de afstand en de tussenliggende bebouwing wordt tijdelijke verstoring door bouwwerkzaamheden ook uitgesloten.

Aan de oostzijde van het verordeningsgebied grenst EHS-gebied. Dit betreft nog niet gerealiseerd of ingericht gebied. Voor deze Ecologische Hoofdstructuur geldt eveneens dat er geen negatieve effecten op zullen treden ten opzichte van de huidige situatie. Het verordeningsgebied zelf behoort niet tot de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0375.BVBusinessPark-VG01_0017.png"

Figuur 4.11 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Natuurplan 2013 Noord-Holland)

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In het verordeningsgebied zijn geen waterpartijen aanwezig.

Vogels

In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de aanwezige bebouwing.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn. De bebouwing kan plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker en gewone pad kunnen gebruik maken van het verordeningsgebied als schuilplaats in struiken en onder stenen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor. In de duinen is wel het voorkomen van de rugstreeppad bekend. Deze soort zou door grondwerkzaamheden in het verordeningsgebied aangetrokken kunnen worden.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen, vissen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     brede wespenorchis

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn

bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker  
nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2     geen   Nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   Nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen; rugstreeppad   Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   Ja  

De beheersverordening is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van de beheersverordening dan ook niet in de weg.

De beheersverordening maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.
  • Bij de uitvoering van eventuele grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het gebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beheersverordening.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Cultuurhistorie

Het plangebied is gesitueerd in het Jonge Duingebied. Het Jonge Duingebied bestaat uit drie delen: het duingebied ten westen van het bedrijventerrein Tata Steel, het gebied ter weerszijden van de Zeestraat en een deel ten oosten van het bedrijventerrein Tata Steel tot en met de lijn die samenvalt met de oostelijke grens van begraafplaats Duinrust. Het gebied ligt overwegend 6 meter boven NAP. Het Jonge Duingebied kent een bijzondere geo-landschappelijke en daarmee samenhangend sociaal-economische ontwikkeling. Op de overgang van de Vroege naar de Late Middeleeuwen deed zich in het kustgebied een ingrijpend fenomeen voor. Door kustafslag, versteiling van het kustprofiel en zandverstuivingen werden tussen de tiende en de negentiende eeuw de huidige duinen, de zogenaamde Jonge Duinen, opgeworpen en vormt daarmee de huidige kustverdediging. Vanaf de twaalfde eeuw kregen de verstuivingen een grote omvang en werden vooral vanaf die tijd catastrofaal voor de bewoners van het gebied. Een deel van het akkerland en sommige dorpen werden door het zand overstoven en men moest daarom naar nieuwe woonplaatsen en akkers zoeken of naar nieuwe bestaansmogelijkheden.

De duinen in de gemeente waren in de 18e eeuw in twee districten ingedeeld en werden gezamenlijk de Wijcker Duinen genoemd. De duinen in de binnenduinrand hoorden bij het district van Wijk aan Duin en hadden als eigenaar Pieter de Veer, die op de hofstede Westerhout woonde. De duinen aan de zeekant, ook wel de Dorpsduinen genoemd, hadden Cornelis Munter uit Amsterdam als eigenaar en vielen onder het district van Wijk aan Zee.

In 1798 werd een commissie aangesteld om de staat van de duinen in het gewest Holland te

onderzoeken. Aangekomen in de regio van Wijk aan Zee werd duidelijk dat de meeste duinen “geheel verwaarloosd en in een verstuifbaaren staat liggen” en dat de kustzone eerder toe dan afneemt. De “verwaarloosde Breesaaper Duinen” brachten grote hinder aan de wegen en het dorp Wijk aan Zee. De commissie gaf aan dat “dit tot droevig gevolg [heeft], dat het deezen Zeedorpelingen van Jaar tot Jaar bezwaarlijker wordt, met wagens op het strand te komen, 't geen veelligt mede eene bijoorzaak is van het deerlijk verval der Visscherij alhier, en van het geheele Dorp” en dat “de Duinen aan Zee voor het Dorp liggende, die reeds zeer hoog zijn, nog geduurig accresseeren (ophopen, aanwassen]; gelijk ook de kust zelve aldaar eer toe dan afneemt.”

Wijk aan Zee lag vanuit het zuiden dus behoorlijk onder vuur door de constante aanvoer van zand. Toch zijn er op oude kaarten geen structuren van zandvang of -bescherming te vinden aan de zuidkant van Wijk aan Zee, die er hoogstwaarschijnlijk wel geweest zijn.

De duinen waren behalve als zeewering ook belangrijk om wild voort te brengen en dan ging het met name om konijnen. Tot aan ongeveer 1650 waren de duinen van Kennemerland vol met konijnen en werden ze verpacht voor de konijnenvangst. De konijnen werden beschermd en zoveel mogelijk ongestoord gelaten. Op sommige momenten was het dan ook streng verboden om het vee in de duinen te laten weiden. Het bleek bovendien zo te zijn dat de pachters ongehoord de konijnen op de gronden van de boeren mochten achterhalen.

Om te voorkomen dat de konijnen de duinen uit konden werd een kilometerslange heining

aangelegd: “In het grootste gedeelte van Noordholland werdt het Konijn wel door een algemeene Konijnheining van de Binnenlanden afgehouden; maar deeze heining die tot aan het midden deezer Eeuw [de 18e eeuw], schoon zeer vervallen, nog in weezen was, moest door de lngezeetenen der Dorpen onderhouden worden.”

Tussen Wijk aan Zee en Beverwijk heeft ook zo'n konijnenheining gelegen op drie kwartier lopen afstand van Wijk aan Zee. De heining heeft vermoedelijk dwars over de Zeestraat gelopen ongeveer ter hoogte van Zeestraat 210. Een beschrijving van een nieuw op te werpen heining uit 1533 geeft aan dat de heining een schutting of een wal was van vier voet hoog, ongeveer 1,20 meter. Tevens wordt duidelijk dat er al eerder een heining aanwezig was geweest om wild van de akkers te weren.

Op de kruising van de Zeestraat en de konijnenheining lag een boerderij die de naam “Het Wijkerhek” droeg. Later zou op deze plek het tolhuis komen te staan. De veldnaam het Wijkerhek komt tegenwoordig nog steeds voor. Een beschrijving uit 1849 geeft het volgende aan over de boerderij: “De boerderij heeft haar naam ontleend van een hek, dat vroeger, toen voor de duinmeierijen de wildernis met een konijnenheining van de bouwlanden was afgescheiden, alhier was geplaatst, tot openhouding van de gemeenschap tussen Beverwijk en Wijk aan Zee. Zij behoort thans tot de hofstede Westerhout.” De konijnenheining is voor 1750 in verval geraakt, omdat er steeds minder konijnen rondliepen in de Wijker Duinen. In 1798 wordt aangegeven dat “ook de Wijker Duinen tegenwoordig bijna niet meer den naam van Konijn Duinen [mogen] draagen”.

4.9.2 Archeologie

Voor het duingebied is een bijzonder archeologieregime van kracht. De bedoeling is om bij middelgrote en grote plannen met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch erfgoed rekening te houden. Daarom dient hier bij planontwikkeling boven een zekere omvang prospectief en zo nodig waardestellend onderzoek plaats te vinden, zodat een gedegen besluit kan worden genomen. Bij het laten verstuiven van duinen of het aanleggen van poelen in het kader van natuurontwikkeling dient tijdig een ter zaken deskundig archeoloog betrokken te worden.

In geval van grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm, beneden een peil van 6 meter boven NAP en binnen een planomvang van meer dan 500 m2 dient met de aanwezigheid van archeologische waarden rekening te worden gehouden. Boven een peil van 6 meter boven NAP dient bij plannen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm rekening te worden gehouden met de overige archeologische waarden.

Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden, is voor het verordeningsgebied het besluitvlak 'Waarde - Archeologie', met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningenstelsel, opgenomen.

4.10 Duurzaam bouwen

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen

Gemeente Beverwijk en de Milieudienst IJmond hebben ter ondersteuning en invulling van deze beleidsdoelstellingen een lokaal beleid geformuleerd in “Kwaliteit en duurzaam bouwen” en in het milieubeleidsplan 2008-2012. Bouwinitiatieven moeten voldoen aan deze ambities en doelstellingen. Buiten de bestaande normen vanuit het Bouwbesluit richt het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen zich op een hoger ambitieniveau. Aangezien de aanscherping van het beleid voor duurzaam bouwen een dynamisch traject is, dienen bouwinitiatieven getoetst te worden aan het op dat moment geldend beleid.

GPR Gebouw

GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen. Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Beverwijk het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10. Per project wordt door de Milieudienst IJmond (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt. De ambitie van de gemeente Beverwijk is minimaal een 7 te scoren op het thema energie en gemiddeld een 7 voor de thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Gemeentelijk beleid voor duurzaamheid bedrijven

Bij nieuw op te richten bedrijvigheid of bij grootschalige veranderingen binnen bestaande bedrijven wordt naast het voldoen aan het wettelijke kaders op milieugebied ook een advies op maat gegeven ten aanzien van milieubesparende maatregelen. Dit zowel op het gebied van (ver)bouwen als op het gebied van toe te passen installaties en voorzieningen.

Bestaande bedrijven worden aangespoord om energiezuinige maatregelen te treffen met een terugverdientijd van korter dan vijf jaar. Deze maatregelen zijn beschikbaar via de website:

www.infomil.nl/onderwerpen/duurzame/energie/energiebesparing.

4.11 Plan-MER

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het plan (het consoliderende karakter), de locatie en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor de beheersverordening is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

Het uitgangspunt van deze beheersverordening is de huidige (planologische) situatie vastleggen. Deze beheersverordening heeft een consoliderend karakter. Dit betekent dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

In de regels van deze verordening zijn de volgende artikelen opgenomen. In dit hoofdstuk wordt per artikel de regeling toegelicht.

5.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden de gebruikte begrippen in deze verordening omschreven.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel worden de gebruikte maten omschreven.

5.2 Gebiedsregels

Bedrijf (artikel 3)

Het grootste gedeelte van het verordeningsgebied is bestemd voor ‘Bedrijf’. Hierbij is met behulp van besluitsubvlakken een zonering aangebracht met betrekking tot de toelaatbare milieubelasting. Gelet op de bestaande bedrijvigheid, de uitgangspunten en randvoorwaarden en het karakter van de omgeving, is op het bedrijventerrein de volgende zonering van toepassing:

  • gronden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.2;
  • gronden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4.1;
  • gronden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4.2.

In de bijlage van de regels is de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' opgenomen. Hiermee wordt een overzicht gegeven van de bedrijvigheid die tot deze categorieën wordt gerekend en voor het verordeningsgebied toelaatbaar is. Bedrijvigheid die niet in deze 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' is opgenomen, is in principe uitgesloten. Een uitzondering kan worden gemaakt voor bedrijvigheid die naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met de toegelaten categorieën, hetzij door verandering met één categorieverschuiving.

Naast bedrijfsactiviteiten zijn ook voorzieningen voor ontsluiting, parkeren, laden en lossen, beplanting, water en infiltratie toegestaan.

Besluitvlak 'gezoneerd industrieterrein'

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken (zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht), gezoneerd te zijn.

Het bedrijventerrein Business Park IJmond heeft deels de status van gezoneerd bedrijventerrein. Het gezoneerde terrein is met het besluitvlak 'gezoneerd industrieterrein' aangegeven. Enkel ter plaatse van dit besluitvlak zijn Wgh-inrichtingen (zoals gedefinieerd in artikel 1.26) toegestaan.

Groen (aritkel 4)

Het besluitvlak 'Groen' is opgenomen voor het in het verordeningsgebied aanwezige openbaar groen. Het groen draagt zorg voor een geleidelijke overgang naar het omliggend gebied. Binnen deze gebruiksvorm zijn (verharde) fiets- en wandelpaden, waterpartijen, watergangen, infiltratievoorzieningen, oeverbeschoeiingen, bruggen, duikers en dergelijke toegestaan.

Verkeer (artikel 5)

Het besluitvlak 'Verkeer' is opgenomen voor de verkeersfunctie van de Zeestraat. Ter plaatse zijn wegen, straten, voet- en fietspaden, parkeren, groen en water en vergunningsvrije bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.

Geluidzone - Industrie (artikel 6)

Rondom de geluidgezoneerde industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in het bestemmingsplan. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. De gronden ter plaatse van het besluitvlak 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van het geluidsgezoneerde industrieterrein. Nieuwe geluidgevoelige functies zijn daarom niet toegestaan binnen deze zone.

Leiding - Gas (artikel 7)

De bestaande gasleidingen zijn opgenomen als dubbelbestemming waarbij ten behoeve van de overige bestemmingen alleen mag worden gebouwd en/of aangelegd indien rekening wordt gehouden met de belangen die samenhangen met gebruik en onderhoud van de leidingen.

Waarde - Archeologie (artikel 8)

Door middel van het artikel 'Waarde - Archeologie' worden de eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden boven en onder een peil van 6 m boven NAP. Beneden het peil van 6 m boven NAP is de kans op archeologische waardevolle restanten groter dan boven het genoemde peil.

Waterstaat - Waterkering (artikel 9)

Op basis van de provinciale verordening is een klein deel van het verordeningsgebied gereserveerd voor de bescherming van een regionale waterkering. In het artikel 'Waterstaat - Waterkering' worden de aanvullende regels voor deze gronden vermeld. Er mag alleen worden gebouwd en/of aangelegd indien rekening wordt gehouden met de belangen die samenhangen met de waterkerende functie.

5.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel (artikel 10)

Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens de beheersverordening bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 11)

In de verordening zijn diverse maten en afmetingen opgenomen. Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop de verordening in werking is getreden. Wanneer er in de praktijk (legale) situaties blijken te zijn die niet aansluiten bij de regeling zoals opgenomen in de verordening mogen deze als geldend worden beschouwd.

Algemene gebruiksregels (artikel 12)

In dit artikel wordt specifiek aangegeven welk gebruik als struidig gebruik wordt gezien in deze verordening. Voor de woningen heeft dit met name betrekking op het gebruik van de woning voor detailhandelsdoeleinden. En voor de onbebouwde gronden met name over het opslaan van goederen en stallen van voertuigen, boten en kampeermiddelen.

Algemene afwijkingsregels (artikel 13)

Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk om af te wijken van de maten in de verordening met ten hoogste 10%. De voorwaarden voor het verlenen van deze vergunning zijn opgenomen in dit artikel.

Ook wordt door middel van dit artikel mogelijk gemaakt dat er een omgevingsvergunning wordt verleend voor het plaatsen van nieuwe lichtmasten of dat de bestaande lichtmasten mogen worden verplaatst of verhoogd.

5.4 Slotregels

Overgangsrecht (artikel 14)

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen zoals voorgeschreven in het Bro.

Inwerkingtreding (artikel 15)

In dit artikel wordt omschreven dat deze verordening in werking treedt op de dag het raadsbesluit is bekend gemaakt.

Citeertitel (artikel 16)

In dit artikel wordt omschreven dat naar deze verordening kan worden verwezen onder de naam 'Business Park IJmond'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het betreft hier een beheersverordening, ex. artikel 3.38 Wro, met een louter beheersmatig karakter waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt (anders dan die reeds in het huidige bestemmingsplan mogelijk zijn). Het tot de vaststelling van onderhavige beheersverordening nog vigerende bestemmingsplan, Business Park IJmond (2004) is de planologische basis en uitgangspunt van de bestaande situatie voor deze beheersverordening.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor een beheersverordening geen formele voorbereidingsprocedure voor en kent ook geen overlegverplichting. In het kader van een zorgvuldige voorbereiding is op 28 februari 2014 een concept-verordening toegezonden aan de volgende vooroverleginstanties:

  • Brandweer Kennemerland / Veiligheidsregio Kennemerland (VRK);
  • Milieudienst IJmond;
  • Ministerie van I&M / Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie / Energie;
  • NV Nederlandse Gasunie;
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • Provincie Noord-Holland;
  • Gemeente Velsen; en
  • contactpersonen van de bedrijven met een grondpositie (Tata Steel, Buko en Vastgoed Gemeente Beverwijk).

Het advies van de Brandweer Kennemerland is verwerkt en opgenomen onder bijlage 3. De Milieudienst heeft aangegeven een aantal tekstuele opmerkingen te hebben die zijn verwerkt. Uit de ingekomen reacties blijkt niet dat er sprake is van de voorzienbaarheid van planologische ontwikkelingen tengevolge waarvan onderhavige beheersverordening geen doorgang kan vinden. Wel wordt aangegeven dat er mogelijk een afvalinzamelingspunt/overslagstation zal worden gevestigd. Een dergelijke inrichting is echter in overeenstemming met het huidige bestemmingsplan en onderhavige beheersverordening en de daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden. Een afvalinzameldepot wordt benoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder milieucategorie 3.1 en een afvalverwerking, vuilstort en overslagstation onder milieucategorie 4.2.

 

Na verwerking van de adviezen wordt beheersverordening voorgelegd aan de gemeenteraad van Beverwijk voor vaststelling. De beheersverordening treedt de dag na publicatie van de vaststelling in werking.