1.1 Plan:
Het bestemmingsplan Lijtweg 54 e.o met planidentificatiecode NL.IMRO.0373.bpLijtweg54eo-B001 van de gemeente Bergen;
1.2 Bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het gml-bestand NL.IMRO.0373.bpLijtweg54eo-B001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Verbeelding:
De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
1.4 Aan- en uitbouw:
Een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat
met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en
in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 Aan-huis-gebonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch,
(para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet
zijnde thuisprostitutie, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de
daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie
behouden en herkenbaar blijft;
1.6 Achtererf:
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, en
gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van
het verlengde daarvan;
1.7 Archeologisch deskundige:
Een deskundige met opgravingbevoegdheid of met gekwalificeerde kennis op het gebied van de
archeologie;
1.8 Archeologisch onderzoek:
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning
beschikt;
1.9 Archeologische waarde:
De in een gebied aanwezige waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen
in de bodem en uit het verleden;
1.10 Bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 Bebouwingspercentage:
Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald;
1.12 Bestaand:
- bij bebouwing: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
- bij gebruik: gebruik zoals dat bestond ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan.
1.13 Bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak;
1.14 Bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 Bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak;
1.17 Bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;
1.18 Bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 Bouwperceelgrens:
Een grens van een bouwperceel;
1.20 Bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;
1.21 Bouwvlakgrens:
De grens van een bouwvlak;
1.22 Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 Bouwwerk, geen gebouw zijnde:
Ieder bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als gebouw.
1.24 Brutovloeroppervlak:
De totale vloeroppervlakte van winkels, (ondergeschikte) horeca, dienstverlening, kantoren of bedrijven met inbegrip van daartoe behorende magazijnen en overige dienst-ruimten gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
1.25 Dakkapel:
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van
een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van
de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.26 Dakopbouw:
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij
deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie
in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;
1.27 Dakoverstek:
De breedte van de dakrand (inclusief de goot) welke zich buiten de verticale projectie van de
gevel bevindt;
1.28 Erf:
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en
dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebouw en voor zover de regels deze inrichting
niet verbieden;
1.29 Gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 Gevelopbouw:
Elke verhoging van de gevel boven de maximaal toelaatbare goothoogte;
1.31 Hoofdgebouw:
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.32 Kap:
Een constructie van dakvlakken met een helling van ten minste 30° en ten hoogste 65°;
1.33 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, niet
zijnde thuisprostitutie, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen-
en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar
woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming
is;
1.34 Landschapswaarde:
De in een gebied aanwezige waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak,
welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang
en beïnvloeding van niet-levende natuur, levende natuur en cultuur;
1.35 Natuur- en landschapsdeskundige:
Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen
inzake natuur en landschap;
1.36 Natuurwaarde:
De in een gebied aanwezige waarden in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.37 Overkapping:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste
één zijde een gesloten wand;
1.38 Paardenbak:
Een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht
en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport
danwel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal;
1.39 Recreatiewoning:
Een permanent ter plaatse aanwezig gebouw of een gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, te gebruiken;
1.40 Voorgevelrooilijn:
De (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede de
(denkbeeldige) lijn in het verlengde van de andere naar de weg gekeerde gevel(s) van het
hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel;
1.41 Voorgevel:
De zijde of zijden vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is en/of de zijde(n) die georiënteerd is/zijn op een verkeersbestemming en die qua uitstraling als belangrijkste kan worden aangemerkt;
1.42 Wonen:
Het verblijven in een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld als de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, met dien verstande dat groepswonen wordt beschouwd als één huishouden indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners;
1.43 Woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.44 Zijerf:
De gronden, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, die behoren bij het hoofdgebouw en
gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het
verlengde van de voor- en achtergevel;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De breedte, lengte en diepte van een gebouw:
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;
2.2 De oppervlakte van een gebouw:
Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren. Indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 1 m, dient het meerdere te worden meegerekend in de oppervlakte. Vergunningsvrije bouwwerken worden niet meegerekend;
2.3 De inhoud van een gebouw:
Tussen het afgewerkte maaiveld of, indien het gebouw direct aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg, de buitenzijde van de gevels en/of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen, exclusief van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten en exclusief vergunningsvrije bouwwerken;
2.4 De goot (-of boeiboord)hoogte van een gebouw:
Tussen de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de ge-vels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren en:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld.
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de ge-zamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een ge-bouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt;
2.5 De bouwhoogte van een gebouw:
Tussen het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonder-delen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, niet zijnde dakterrasafscheidingen, en:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.6 De bouwhoogte van een ander bouwwerk/bouwwerk, geen gebouw zijnde:
Tussen het hoogste punt van het bouwwerk en de gemiddelde hoogte van het aansluitende af-gewerkte maaiveld danwel het waterniveau ingeval het bouwwerk boven water wordt gebouwd; bij constructies worden de onderdelen in verticale stand meegerekend;
2.7 Afstanden:
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgren-zen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.8 Dakhelling:
Langs (ieder punt van) het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.9 Dakoverstek:
Tussen de verticale projectie van de buitenzijde van de gevel en de buitenzijde van de dakoverstek;
2.10 Bedrijfsvloeroppervlakte:
De oppervlakte gemeten op vloerniveau tussen de binnenzijde van de scheidsmuren die de be-treffende ruimte of groep van ruimten omhullen, met uitzondering van ruimten voor verticaal verkeer, ruimten voor gebouwinstallaties, dragende binnenmuren, vrijstaande draagconstructies en delen van vloeren waarboven de vrije hoogte lager is dan 1,5 m.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- een wasserij en een verhuurbedrijf voor linnen voor zover voorkomend in categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
alsmede voor:
- bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
met dien verstande dat:
- een groothandel in consumentenvuurwerk met opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk niet is toegestaan;
- geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan;
- risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
- per bedrijf het kantoorvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 400 m²;
- benzineservicestations en bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- bedrijfsgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor het bouwen geldt naast het bepaalde in navolgende artikelen dat:
- gebouwen en overkappingen alleen binnen een bouwvlak zijn toegestaan;
- de bouwhoogte maximaal de bouwhoogte bedraagt zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte'.
- het bebouwingspercentage maximaal het percentage bedraagt zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage';
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag binnen het bouwvlak niet meer dan 2 m bedragen en buiten het bouwvlak niet meer dan 1 m bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden om:
- de gronden gelegen voor de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen;
- de overige onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 1:
- om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in lid 1 genoemd; met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen met parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
alsmede voor:
- toegangspaden en hellingsbanen naar ondergrondse ruimten behorende bij gebouwen binnen de bestemming 'Wonen';
4.2 Bouwregels
Op de gronden zijn ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering van paardenbakken en zwembaden.
Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeeldingI en de volgende bepalingen:
- de hoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen en elders ten hoogste 2 m;
in afwijking van het bepaalde in sub a mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen op zijerven grenzend aan wegen ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat:
- de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel
- en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;
- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;
- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelgrens minimaal 3 m moet bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw met dien verstande dat:
- de diepte van aan- en uitbouwen bij vrijstaande woningen ten hoogste 1,5 m mag bedragen gemeten vanuit de voor- en/of zijgevel van het hoofdgebouw;
- de diepte van aan- en uitbouwen bij niet-vrijstaande woningen ten hoogste 1 m mag bedragen gemeten vanuit de voor- en/of zijgevel van het hoofdgebouw;
- de breedte van aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
- de breedte van aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw bij niet-vrijstaande woningen ten hoogste 60% mag bedragen van de breedte van het hoofdgebouw;
- de lengte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% mag bedragen van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw;
- de lengte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel bij niet-vrijstaande woningen ten hoogste 60% mag bedragen van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw;
- de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast door het verlenen van de afwijken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3
ten behoeve van toegangspoorten voor de voorgevelrooilijn met een hoogte van ten hoogste
2 m, met dien verstande dat:
a. de afstand tussen de toegangspoort en de straat voldoende dient te zijn voor het veilig opstellen
van een auto;
b. de volgende criteria worden afgewogen bij het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid:
- de breedte van de weg (inclusief voet- en fietspaden en bermen) waarop de toegangspoort
invloed heeft;
- de breedte van de toegangspoort;
- de mate van transparantie boven een hoogte van 1 m;
- de mate waarin sprake is van een zorgvuldige vormgeving;
- de mate waarin de toegangspoort wordt afgeschermd door groen, dan wel de mate
waarin groen rondom de toegangspoort wordt toegepast.
4.3.1 Afwijken erfbebouwing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw met dien verstande dat:
- de diepte van aan- en uitbouwen bij vrijstaande woningen ten hoogste 1,5 m mag bedragen gemeten vanuit de voor- en/of zijgevel van het hoofdgebouw;
- de diepte van aan- en uitbouwen bij niet-vrijstaande woningen ten hoogste 1 m mag bedragen gemeten vanuit de voor- en/of zijgevel van het hoofdgebouw;
- de breedte van aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
- de breedte van aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw bij niet-vrijstaande woningen ten hoogste 60% mag bedragen van de breedte van het hoofdgebouw;
- de lengte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% mag bedragen van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw;
- de lengte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel bij niet-vrijstaande woningen ten hoogste 60% mag bedragen van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw;
- de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast door het verlenen van de afwijking.
4.3.2 Afwijken toegangspoort
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2
ten behoeve van toegangspoorten voor de voorgevelrooilijn met een hoogte van ten hoogste
2 m, met dien verstande dat:
- de afstand tussen de toegangspoort en de straat voldoende dient te zijn voor het veilig opstellenvan een auto;
- de volgende criteria worden afgewogen bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid:
- de breedte van de weg (inclusief voet- en fietspaden en bermen) waarop de toegangspoortinvloed heeft;
- de breedte van de toegangspoort;- de mate van transparantie boven een hoogte van 1 m;
- de mate waarin sprake is van een zorgvuldige vormgeving;
- de mate waarin de toegangspoort wordt afgeschermd door groen, dan wel de mate
- waarin groen rondom de toegangspoort wordt toegepast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden om:
- gronden in gebruik te nemen/hebben voor paardenbakken en mestopslag;
- gronden, niet behorende bij woningen met de in lid 1, onder b genoemde bestemmingen,te gebruiken of te laten gebruiken voor toegangspaden en hellingsbanen naar ondergrondse ruimten.
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
maximaal twee woningen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met de daarbij behorende:
- parkeervoorzieningen, tuin en erf.
5.1.2 Specifiek
Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten,
in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen
en de daarbij behorende bebouwing door de bewoner ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen
en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
- het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatigeactiviteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
- ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatigeactiviteiten in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien;
- de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is en gelieerd aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
5.2.1 Bouwen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
- bijgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenbakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens, lichtmasten en van onoverdekte zwembaden.
- voor het bouwen gelden voorts de aanduidingen op de verbeelding en de volgende bepaling: het bouwperceel mag ten hoogste voor 35% bebouwd worden met gebouwen en overkappingen.
5.2.2 Hoofdgebouwen
- hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;
- de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 10 m;
5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorge vel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op bijgebouwen mits een afstand van meer dan 25 m van de weg in acht wordt genomen;
- de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2 m te bedragen;
- in afwijking van het bepaalde in sub c mogen vrijstaande bijgebouwen in of op een afstand van tenminste 1 m tot de zijdelingse perceelgrenzen worden gebouwd;
- in afwijking van het bepaalde onder sub c mogen bij percelen met een breedte van minder dan 15 m, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in of op een afstand van ten minste 1 m tot de zijdelingse perceelgrenzen worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 5 m dient te bedragen;
- de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen mag ten hoogste 50 m² bedragen, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
in afwijking van het bepaalde onder sub f mag de maximale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen bij bouwpercelen met een oppervlakte:
- tussen de 500 m² en 600 m² : ten hoogste 55 m² bedragen;
- tussen de 600 m² en 700 m² : ten hoogste 60 m² bedragen;
- tussen de 700 m² en 800 m² : ten hoogste 65 m² bedragen;
- tussen de 800 m² en 900 m² : ten hoogste 70 m² bedragen;
- vanaf 900 m² : ten hoogste 75 m² bedragen;
- de oppervlakte per bijgebouw mag ten hoogste 50 m² bedragen;
- de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw, aangebouwde overkapping aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag ten hoogste 3 m bedragen gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw;
- de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw, aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3,5 m bedragen gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw;
- de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;
- de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen, vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;
- vrijstaande bijgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een hellingshoek van ten minste 30º en ten hoogste 65º:
- bijgebouwen mogen niet voorzien worden van dakkapellen, dakopbouwenen gevelopbouwen;
- bij een platte afdekking mogen de maximale hoogten zoals bepaald in sub k en l, worden verschreden ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 m;
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
- de hoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen en elders ten hoogste 2 m;
in afwijking van het bepaalde in sub w mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen op zijerven grenzend aan wegen ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat:
- de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevelen d e zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;
- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;
- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelgrens minimaal 3 m moet bedragen;
- zwembaden zijn niet toegestaan binnen bouwpercelen kleiner dan 700 m²;
- zwembaden dienen op een afstand van ten minste 5 m tot de perceelgrenzen te wordengesitueerd, met dien verstande dat de afstand tot de bestemming "Natuur" ten minste 10 m moet bedragen;
- zwembaden dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;
- de oppervlakte van een zwembad mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 50 m²;
- de bouwhoogte van zwembaden mag niet meer bedragen dan 50 cm;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Kap op aan- en uitbouwen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 5.2.3 ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen, met dien verstande dat:
- ontheffing uitsluitend is toegestaan indien een kap in verband met afstemming op dek arakteristiek van de woning, wenselijk is;
- de goothoogte van de aan- of uitbouw niet meer mag bedragen dan de in lid 5.2.3 genoemde bouwhoogte en de bouwhoogte biet meer mag bedragen dan 5 m;
- afwijken niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige erven.
5.3.2 Toegangspoorten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wjken te verlenen van het bepaalde in lid 5.2.4 ten behoeve van toegangspoorten voor de voorgevelrooilijn met een hoogte van ten hoogste 2 m, met dien verstande dat:
- de afstand tussen de toegangspoort en de voorste perceelgrens ten minste 7 m bedraagt;
de volgende criteria worden afgewogen bij het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid:
- de breedte van de weg (inclusief voet- en fietspaden en bermen) waarop de toegangspoortinvloed heeft;
- de mate van transparantie boven een hoogte van 1 m;
- de mate waarin sprake is van een zorgvuldige vormgeving;
- de mate waarin de toegangspoort wordt afgeschermd door groen, dan wel de mate waarin groen rondom de toegangspoort wordt toegepast.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden om:
- gronden in gebruik te nemen/hebben/of te laten gebruiken voor paardenbakken en mestopslag;
- gronden in gebruik te nemen/hebben/of te laten gebruiken voor tennisbanen;
- gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van paarden;
- bijgebouwen, niet zijnde recreatiewoningen, te gebruiken of te laten gebruiken als slaapgelegenheid;
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden in het plangebied zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen geldt, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende: uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan meteen oppervlakte ten hoogste 500 m².
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
6.3.2 Onderzoek
Afwijking, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.3.3 Verlening
Ontheffing, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, wordt voorts verleend, indien:
- de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologischewaarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een grotere planomvang dan 500 m² uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe wordengerek end het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing, zoals in lid 6.3 bedoeld, is verleend;
- het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzondering
Het verbod, zoals in lid 6.4.1 bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.4.3 Onderzoek
De vergunning wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4.4 Verlening
Vergunning wordt voorts verleend, indien:
- de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologischewaarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, doorde activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen wordenbehouden;
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing;
Artikel 8 Algemene bouwregels
- Afwijkingsbevoegdheden
8.1 Algemeen
- Voor de ten hoogste toelaatbare hoogte van gebouwen dienen de op de verbeelding aangegeven hoogten in acht genomen te worden.
- Voor zover een goothoogte op de verbeelding is aangegeven dienen de hoofdgebouwen (inclusief bedrijfswoningen) met een kap te worden afgedekt. Voor zover op de verbeelding uitsluitend een bouwhoogte is aangegeven mogen de hoofdgebouwen worden voorzien van een platte afdekking.
- Indien op de verbeelding geen goot- of bouwhoogte is aangegeven, mogen de hoofdgebouwen zowel met kap als plat worden afgedekt.
8.2 Afwijking
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken te verlenen van het bepaalde in lid c juncto artikel 1 lid 50 ten behoeve van het realiseren van andere kapvormen alsmede voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat:
- bij het realiseren van andere kapvormen de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte niet mag worden overschreden;
- bij een platte afdekking van gebouwen de op de plankaart aangegeven goothoogte als maximale bouwhoogte dient te worden aangehouden;
- ontheffing niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving; ontheffing niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid a ten behoeve van het realiseren van een gevelopbouw met dien verstande dat:
- de breedte van de gevelopbouw maximaal 20% van de gevelbreedte mag bedragen;
- de aangegeven maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden;
- afwijken niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
- afwijken niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid a ter plaatse van bouwpercelen waarvoor op de verbeelding twee bouwhoogten staan aangegeven, met dien verstande dat:
- de hoogst aangegeven bouwhoogte op de verbeelding niet mag worden overschreden;
- het oppervlak dat ingevolge de verbeelding wordt ingenomen door de hoogste bouwhoogte, niet mag worden vergroot;
- afwijken niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
- afwijken niemag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarden van naburige percelen.
- De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de kaart en hoofdstuk II worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- tot gebouwen behorende erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m²;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
8.3 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde regels.
8.4 Afwijken parkeren
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:
- het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit mogelijk is indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en de verkeerssituatie ter plaatse.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde regels.
9.2 Afwijken parkeren
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:
- het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit mogelijk is indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en de verkeerssituatie ter plaatse.
9.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid en/of ruimte voor laad- en losvoorzieningen die is vereist en aangelegd op grond van lid 3.1 en lid 4.1 niet in stand wordt gelaten. Deze bepaling geldt niet voor:
- bestaand gebruik;
- aangelegde parkeervoorzieningen buiten het eigen perceel, waaronder in de openbare ruimte.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming Wonen, onder de volgende voorwaarden:
- er maximaal twee woningen zijn toegestaan;
- de goothoogte van elke woning (het hoofsgebouw) maximaal 7 m bedraagt en de bouwhoogte maximaal 10 m;
- de oppervlakte van elke woning (het hoofdsgebouw) maximaal 120 m2 bedraagt
- de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is aangetoond, hetgeen onder meer inhoudt dat de bodemkwaliteit voldoende is onderzocht alsmede overige relevante milieu- en omgevingsaspecten;
- voor het overige de bouw- en gebruiksregels van artikel 6 gelden.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tenzij op grond van hoofdstuk II ter zake reedsontheffing kan worden verleend af te wijken van de bepalingen in het plan voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- Afwijking wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen
ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is
voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken, waaronder de mogelijkheid
tot isoleren van gebouwen, dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de
werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen
en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken:
13.1.1 Algemeen:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
13.1.2 Afwijking:
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in
artikel 13 lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
artikel 13 lid 1 met maximaal 10%;
13.1.3 Uitzondering:
artikel 13 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
13.2 Overgangsrecht gebruik:
13.2.1 Algemeen:
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
13.2.2 Strijdig gebruik:
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
artikel 13 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
13.2.3 Onderbroken gebruik:
Indien het gebruik, bedoeld in
artikel 13 lid 2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
13.2.4 Uitzondering:
artikel 13 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Lijtweg 54 e.o.