direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Delverspad 2a Egmond aan den Hoef
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG10004delvpad2a-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Direct ten noorden van de woning Delverspad 2 is momenteel een (agrarisch) loon- en grondbewerkingsbedrijf gevestigd met op het eigen terrein stalling van de bedrijfsvoertuigen (tractoren, bedrijfsauto en tankauto met kraan). De eigenaar, wonend te Delverspad 2, heeft het voornemen de bedrijfsvoering te beëindigen en een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen. De eigenaar en initiatiefnemer heeft de wens hier een nieuwe woning te realiseren (Delverspad 2a). De woning behorende bij Delverspad 2 zal worden verkocht.

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden - Lanschappelijke waarden'. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van deze bestemmingen en past niet binnen het vigerend bestemmingsplan 'Kernen Egmond' van de gemeente Bergen NH, vastgesteld op 27 juni 2013. Om de nieuwe woning mogelijk te maken, dienen de bestemmingen te worden gewijzigd in een woonbestemming conform het bestemmingsplan 'Kernen Egmond'.

De gemeente Bergen NH heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader voor het betreffende perceel.

1.2 Ligging plangebied

Het projectgebied is gelegen tussen de kernen van Egmond aan de Hoef en Egmond aan Zee. Het plangebied ligt aan een voor gemotoriseerd verkeer doodlopende weg aan het Delverspad. Het Delverspad is aangesloten op de Egmonderstraatweg. Dit is de doorgaande weg tussen Egmond aan den Hoef en Egmond aan Zee. Het plangebied wordt omringd door (recreatie) woningen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG10004delvpad2a-C001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in rood (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend plan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kernen Egmond', vastgesteld op 27 juni 2013. De gronden waar het plangebied betrekking op heeft, hebben de bestemming 'Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden' (AW-L). Aan de westzijde van het plangebied, in de bestemming AW-L ligt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'. In de bestemming 'Bedrijf' is een bouwvlak opgenomen en geldt een goot- en bouwhoogte van 3m respectievelijk 6,5m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG10004delvpad2a-C001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan (bron: gemeente Bergen NH)

De gewenste ontwikkeling van een woning is niet mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan Er moet een nieuw bestemmingsplan opgesteld worden, waardoor het mogelijk wordt om de nieuwe woning te realiseren.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bevat de volgende onderdelen:

Deze ruimtelijke motivering is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2: planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 3: ruimtelijke beleidskaders;
  • Hoofdstuk 4: sectorale onderzoeken naar de milieuaspecten;
  • Hoofdstuk 5: juridische planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 6: maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Omgeving

De omgeving van het Delverspad kenmerkt zich voornamelijk door de woonfunctie. Aan het Delverspad liggen meerdere burgerwoningen. Ook aan de Egmonderstraatweg, de hoofdweg tussen Egmond aan den Hoef en Egmond aan Zee zijn voornamelijk woningen gesitueerd. Direct ten westen van het plan gebied ligt een recreatieterrein (Roompot Vakanties Kustpark Egmond aan Zee) voor dag- en verblijfsrecreatie. Ten oosten van het plangebied staat een molen, ook wel bekend onder de naam De Koffiemolen. Direct ten noorden van het plangebied liggen de uitgestrekte duingebieden "Schoorlse Duinen” en het “Noordhollands Duinreservaat". Direct ten zuiden, aansluitend op het plangebied ligt de woning, Delverspad 2, van de initiatiefnemer.

Plangebied

Het plangebied heeft momenteel een tweetal functies. Het zuidelijke gedeelte rondom de bebouwing wordt gebruik door Loonbedrijf A. W.H. Beukeveld B.V. De bebouwing wordt gebruikt voor de opslag van machines en goederen. De overige gronden worden gebruikt als weidegrond.

Het plangebied wordt direct ontsloten aan het Delverspad. Deze aan de noordzijde voor gemotoriseerd verkeer doorlopende weg, sluit aan de zuidzijde aan op de Egmonderstraatweg. Aan de noordzijde van het Delverspad leidt een voet-/ fietspad naar het buitengebied van de gemeente Bergen NH.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG10004delvpad2a-C001_0003.jpg"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)

2.2 Beoogde ontwikkeling

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestaande bedrijfsvoering te beëindigen en de bedrijfsbebouwing en opstallen aan de westzijde van het perceel te slopen. Hiervoor in de plaats dient één nieuwe woning, Delverspad 2a, gerealiseerd te worden in de lijn van de naastgelegen woningen. De initiatiefnemer zal vervolgens de nieuwe woning gaan bewonen en de huidige woning, Delverspad 2, zal worden verkocht.

Momenteel is ter plaatse van het plangebied 240 m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig. Het voornemen voorziet in de sloop van circa 200 m2 bebouwing. Een van de gebouwtjes blijft behouden en zal in gebruik worden genomen als vrijstaand bijgebouw bij de nieuwe woning Delverspad 2a. De nieuwe woning krijgt een oppervlakte van maximaal 120 m2. Daarbij mag op het perceel maximaal 150 m2 worden bebouwd ten behoeve van aan- en bijgebouwen en overkappingen. Het maximaal te bebouwen oppervlak ligt daarmee op 270 m² en neemt dus met maximaal 30 m2 toe. Deze beperkte toename valt te verantwoorden omdat de ontwikkeling ervoor zorgt dat de bestaande bedrijfsvoering wordt beeïndigd. De huidige bedrijfsvoering geeft de nodige overlast voor omwonenden. Met de bedrijfsbeeïndiging ontstaat een verbetering en toename van het woon- en leefgenot in de directe omgeving van het Delverspad.

Door de initiatiefnemer is momenteel nog geen concreet bouwplan voor de nieuwe woning ingediend. Wel is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waar kaders worden geschapen voor de nieuw te bouwen woning. In het beeldkwaliteitsplan staat daarnaast beschreven op welke wijze de woning dient te worden ingepast in de omgeving van het Delverspad. Hierbij worden uitspraken gedaan ten aanzien van de landschappelijke inpassing van de woning, waaronder de wijze hoe omgegaan dient te worden met groen. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 4 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Het beeldkwaliteitsplan wordt onderdeel van de gemeentelijke welstandsnota, zodat de kaders die zijn beschreven ook daadwerkelijk als toetsingkader gaan dienen voor een concreet bouwplan.

Onderstaand zijn integraal de kaders uit het beeldkwaliteitsplan opgenomen. Een verdere beschrijving van de kaders is het beeldkwaliteitsplan (bijlage 4) opgenomen.

Landschap

Het plangebied wordt omsloten door woonbebouwing. Om de nieuwe woning goed in te passen in deze omgeving en ervoor te zorgen dat de beleving van de groene en dorpse, haast landelijke uitstraling behouden blijft, is een zorgvuldige inrichting van de voorzijde van de kavel en de kavelranden van belang. Daarom zijn een aantal eisen gesteld om de overgang met en het beeld vanuit de openbare ruimte op de kavel en de woning een goede basiskwaliteit te geven.

  • Groene inrichting van de voortuin / het voorerf.
  • De kavelranden langs het openbaar gebied worden met groen vormgegeven. Dit betekent dat er gewerkt wordt met lage hagen en/of andere streekeigen beplanting (ca. 1.2 m hoog) eventueel gecombineerd met een laag en open hekwerk.
  • De openheid en het zicht over de kavel moet als beeld overeind blijven. Geen schuttingen of tuinen.

Daarnaast zijn de overgangen naar naastliggende kavels van belang. Er wordt vooral gestreefd naar vriendelijke en subtiele overgangen: denk hierbij aan hagen, open hekjes en begroeiing. De bestaande haag langs de noordzijde van de kavel is hier reeds een goed voorbeeld van.

Architectuur

Op de relatief ruime besloten kavel is plaats voor één vrijstaande woning. Om de aansluiting te maken met de omgeving wordt gezocht naar een dorpse tot landelijke uitstraling: Dit betekent dat een baksteenarchitectuur ingezet kan worden (gecombineerd met hout), met een zorgvuldige detaillering waarbij ruimte is voor moderne accenten. De opzet van de woning vormt een eenvoudige duidelijke hoofdvorm. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

Massa, rooilijn en oriëntatie

  • De woning heeft een hoogte van maximaal één bouwlaag met een kap (goothoogte max. 4 m, bouwhoogte max. 8 m).
  • De woning wordt met de voorgevel duidelijk georiënteerd op Delverspad.
  • Het grondoppervlak van de woning (exclusief aan en uitbouwen) mag ten hoogste 120 m2 bedragen (exclusief bij- en aanbouwen).
  • De voorgevellijn ligt verder achterop de kavel dan de naastgelegen woningen, zodat een open zicht over de kavel blijft behouden.

Daklandschap

  • De woning wordt afgedekt met een kap. Tent- en zadeldak, mansardekap en schilddak zijn toegestaan om en dorpse afwisseling in het straatje te krijgen.
  • Er mag ook een samengestelde kapvorm worden toegepast.
  • Wolfseinden passen niet in deze omgeving.

Materiaal- en kleurgebruik

  • Traditioneel materiaalgebruik voor de hoofdvlakken: baksteen in bruin- of roodtinten en/of hout.
  • Verbijzonderingen kunnen in afwijkende materialen worden vormgegeven zoals beton, glas, hout of zink.
  • De pannen hebben antraciet, zwarte of rode kleur en zijn ongeglazuurd (mat).

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • a. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • b. het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • c. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur.

Toetsing

Vanwege de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van strijd met het SVIR en het Barro, beiden gekenmerkt wordt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Anderzijds draagt de ontwikkeling ook niet bij aan het verwezenlijken van dit beleid. De beoogde ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het toevoegen van één enkele woning in een stedelijke omgeving wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling (jurisprudentie: 'ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4' en 'ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4'). Er is geen sprake van verstedelijking. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende drie decennia vastgelegd in de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040' inclusief herzieningen en besluiten geconsolideerd vastgesteld op 28 september 2015. De komende jaren wordt ingezet op:

  • Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  • Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe woning in het door de provincie aangewezen landelijk gebied. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt de aanwezige bedrijfsbebouwing gesaneerd. De locatie van de bedrijfsbebouwing valt binnen de indicatieve BBG kaart van de structuurvisie. Deze locatie is echter niet logisch om de nieuwe woning te bouwen. Passend in het bebouwingslint van de woningen aan het Delverspad is logischer en past beter in de omgeving. De gekozen locatie valt daardoor net buiten het BBG en ligt tevens binnen het NNN.

De provincie streeft ernaar om prive-huizen en tuinen niet te begrenzen als NNN. Hierop is de begrenzing van het NNN in het verleden al op aangepast. Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling geldt dat op basis van het huidig gebruik (paardenweide bij de woning en bedrijfserf) deze aanpassing al plaats had moeten vinden. Met in ogenschouw genomen dat het plangebied, momenteel reeds in gebruik is als privé gebied en geen agrarische functie meer vervult, kan worden gesteld dat het realiseren van de nieuwe woning met privé tuin passend is binnen de kader van de structuurvisie. Daarbij geldt dat het voornemen voorziet in de sanering van een bedrijfslocatie nabij het NNN. Deze ontwikkeling draagt dan ook indirect bij aan de kwalitatieve verbetering van het NNN.

Ten aanzien van het ontwikkelen van een woning buiten het BBG geldt dat het voornemen voorziet in de sanering van de bestaande bedrijfsbebouwing en functiewijziging naar wonen. Deze ontwikkeling is mogelijk binnen de kaders van de structuurvisie. Ten aanzien van het wijzigen van de functie en het bouwen van een nieuwe woning zijn in de provinciale ruimtelijke verordening voorwaarden opgenomen. Het voornemen zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het landschap, waarbij de bestaande kwaliteiten van het landschap niet worden aangetast.

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland 2014

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie en is op 28 september 2015 opnieuw vastgesteld. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door de rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische Hoofdstructuur;
  • Nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand Bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied;
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Toetsing

In de PRV is een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied, waarbij het uitgangspunt is dat nieuwe woningen in principe niet zijn toegestaan. In artikel 13 van de PRV is beschreven onder welke voorwaarden nieuwe woningbouw in landelijk gebied wel is toegestaan.

Onderstaand volgt deze toetsing per relevant artikel uit de PRV.

Landelijk gebied

In artikel 13, lid 1 is bepaald dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Lid 2 bevat echter een mogelijkheid om hiervan af te wijken, indien:

  • a. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 (vastgesteld bij besluit van 27 september 2010, nr. 62) en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma's;
  • b. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;
  • c. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en;
  • d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.

Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied (artikel 15)

Artikel 15 luidt als volgt:

lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

  • a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
  • b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  • c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
  • d. de historische structuurlijnen;
  • e. cultuurhistorische objecten;

Lid 2

De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

  • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
  • b. de ordeningsprincipes van het landschap;
  • c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
  • d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
  • e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen.

Lid 3

Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014).

Lid 4

In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.

Lid 5

Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste en derde lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.

Beoogde ontwikkeling

Toetsing aan artikel 13

Het voornemen voorziet in de realisatie van één nieuwe woning. Kleine ontwikkelingen, zoals de realisatie van één enkele woning, worden niet specifiek benoemd in de provinciale woonvisie. Ook in de regionale actieprogramma's (RAP's) zijn deze niet opgenomen. Zowel in de provinciale woonvisie en in de RAP's is rekening gehouden met een (beperkte) ruimte voor het realiseren losse woningen zonder dat er sprake is van negatieve invloed op de vastgestelde woningbouwprogramma's. Op basis daarvan kan worden gesteld dat de realisatie van een nieuwe woning niet in strijd is met het bepaalde in artikel 13 lid a en b van de PRV. Ook in het RAP wordt rekening gehouden met incidentele woningbouw, zodat ook hier gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de provinciale woonvisie 2010-2020 en het RAP.

Ten aanzien van artikel 13 lid 1 onder c geldt dat het voornemen voorziet in een bedrijfsbeëindiging en herontwikkeling voor de bouw van één woning. Omdat het perceel net buiten het Bestaand Bebouwd Gebied is gelegen kan worden gesteld dat herstructurering door transformatie of intensivering binnen het BBG, gezien de beperkte schaalgrootte, niet mogelijk is. De realisatie van een woning op deze locatie past binnen de omgeving en het overwegende woonmilieu ter plaatse.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de regels in artikel 13 van de PRV.

Toetsing aan artikel 15

Lid 1 van artikel 15 bepaalt dat een bestemmingsplan dat in verstedelijking voorziet voldoet aan de uitgangspunten van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Alhoewel de toelichting geen expliciete verwijzing kent naar deze Leidraad, is wel degelijk rekening gehouden met landschap, cultuurhistorie en archeologie, en voldoet het plan aan de uitgangspunten van deze Leidraad. Verwezen wordt naar het beeldkwaliteitsplan, opgenomen als bijlage 4 van de toelichting. Ter verduidelijking wordt onderstaand de toets van artikel 15 doorlopen.

Lid 1 bepaalt aan welke uitgangspunten uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie het plan moet voldoen:

  • a. Het plangebied ligt aan de rand van het zogenaamde 'Jonge duinlandschap' op de overgang met het 'Strandwallen- en vlaktenlandschap'. Door de ligging aan de grens tussen deze gebieden is sprake van een overgangsgebied, waar de kernkwaliteiten van het landschapstype 'Jonge duinlandschap' minder sterk naar voren komt. Het gebied kenmerkt zich sterk door de visuele overgang tussen de duinen ten westen van het plangebied en het open polderland aan de oostzijde en de daarmee gepaard gaande contrasten. De overgang wordt hier vormgegeven door de dichte bebouwings- en groenstructuur rondom de hoofdweg tussen Egmond aan Zee en Egmond aan den Hoef. Door de sloop van de bedrijfsbebouwing en de realisatie van de nieuwe woning, waarbij op basis van het beeldkwaliteitsplan rekening wordt gehouden met de bestaande landschapskwaliteiten en door middel van de voorziene landschappelijke inpassing zorgt voor een versterking van het landschap, wordt een bijdrage geleverd aan de kernkwaliteiten van de aanwezige landschapstypen.
  • b. De aanwezige dorpsstructuur ter plaatse van het plangebied en het Delverspad bestaan uit een compacte bebouwingsstructuur, aaneengesloten bebouwing en het fijnmazig stratenpatroon. Door de nieuwe ontwikkeling worden deze kwaliteiten versterkt. De nieuwe woning is passend in het straatbeeld en zorgt voor de aaneenschakeling van de woningen ten noorden van het plangebied met de woningen ten zuiden van het plangebied.
  • c. Het plangebied wordt ingesloten door de compacte bebouwingsstructuur aan het Delverspad. De huidige paardenweide kan worden gezien als een zeer kleine openheid in het landschap. De kwaliteit is echter beperkt. De ontwikkeling van de woning, in combinatie met de voorgenomen functiewijziging heeft dan ook geen negatieve effecten op de openheid van het landschap. De rust van een woonbestemming, ten opzichte van de drukte van een bedrijfslocatie zorgt daarbij voor een verbetering van het woon en leefgenot aan het Delverspad.
  • d. Er zijn geen historische structuurlijnen aanwezig.
  • e. In het betreffende plangebied is geen sprake van cultuurhistorische objecten. In de directe omgeving van het plangebied zijn echter een historische molen aanwezig en op enige afstand, het historisch waardevolle duingebied. Het voornemen heeft echter geen negatieve gevolgen voor deze cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Lid 2 bepaalt dat wordt beschreven hoe het plan rekening houdt met de elementen zoals weergegeven in lid 1:

Ten behoeve van de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 4). Hierin wordt ingegaan en aangegeven hoe de karakteristieken gebruikt dienen te worden bij het ontwerp van de nieuw te ontwikkelen woning. Per onderdeel wordt hier nog nader op ingegaan.

  • a. In paragraaf 4.5 wordt een beperkte beschrijving gegeven van de archeologische en cultuurhistorische waarde van het plangebied. De schaal van het voornemen en de ruimtelijke ingreep is zeer beperkt en heeft geen invloed op de aardkundige waarden van het gebied, maar zorgt voor een versterking van de kernkwaliteiten van de aanwezige compacte bebouwingsstructuur ter plaatse van het Delverspad.
  • b. De ruimtelijke ingreep is beperkt en zorgt voor een versterking van de compacte bebouwingsstructuur. De openheid van het landschaptype 'Jonge duinlandschap' wordt door deze ontwikkeling niet aangetast. De ontwikkeling zorgt ervoor dat het straatbeeld van het Delverspad wordt versterkt. De uitstraling van het perceel wordt door het verdwijnen van het bedrijf en de realisatie van een in het landschap passende woning aanzienlijk verbeterd.
  • c. Het beeldkwaliteitsplan geeft expliciet aan op welke wijze de bebouwingskarakteristieken van de omgeving en het landschaptype verwerkt dienen te worden in het ontwerp en landschappelijke inpassing van de nieuwe woning.
  • d. De nieuwe woning dient landschappelijk ingepast te worden. Hierbij dient aangesloten te worden bij de kwaliteiten van het omliggende landschap zoals weergegeven in het beeldkwaliteitsplan.
  • e. Uit de bespreking onder punt a t/m d vloeit voort dat de kwaliteiten van het landschap, door het opstellen van beeldkwaliteitsplan, tot uiting dienen te komen in de nieuw te ontwikkelen woning en de landschappelijke inpassing. Hierdoor zal de woning opgaan in het landschap en de kernkwaliteiten versterken, zonder afbreuk te doen aan de directe omgeving.

Lid 3 is niet van toepassing op het voornemen.

Lid 4 is niet van toepassing. Het voornemen betreft de ontwikkeling van één enkele woning en kan daardoor niet worden aangemerkt als plan met een grote impact.

Lid 5 is vooralsnog niet van toepassing. Er zijn geen nadere eisen gesteld.

Conclusie

Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet instrijd is met, danwel voldoet aan het bepaalde in artikel 13 en 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, zodat de ontwikkeling van de nieuwe woning in het 'landelijk gebied' doorgang kan vinden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie landelijk gebied gemeente Bergen NH

De gemeente Bergen NH wil de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten behouden, versterken en herstellen. Hiervoor is de structuurvisie landelijk gebied gemeente Bergen NH opgesteld. De structuurvisie beschrijft de gewenste ontwikkeling in het landelijk gebied tot 2020.

Het Bergens buitengebied is een divers landschap vol contrasten. De kleinschaligheid van de binnenduinrand en de openheid van de polders geven dit gebied haar landschappelijke schoonheid. Daarnaast is het gebied van grote waarde voor de natuur, de agrarische productie en als ruimtelijke buffer tussen stedelijke gebieden.

Toetsing

Het plangebied ligt in een natuurlandschap met agrarisch/recreatief medegebruik en cultuurhistorische waarde (molenbiotoop). Het gebied is aangeduid als zone waar de overgang tussen het buitengebied en de bebouwing versterkt dient te worden. De beoogde ontwikkeling voorziet hierin door de herinrichting van het plangebied met nieuwe woonbebouwing. De achter op het kavel geplaatste bedrijfsbebouwing wordt vrijwel geheel verwijderd, waarna een nieuwe woning wordt gebouwd aan de straatzijde van het perceel (zie ook bijlage 4). Met name het weghalen van het bedrijf op deze locatie zorgt voor een verbetering voor het plangebied en zijn directe omgeving. Een uitsnede van de visiekaart ter plaatse is weergegeven in figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG10004delvpad2a-C001_0004.jpg"

Figuur 3.2 Structuurvisie landelijk gebied en ligging plangebied in rood (bron: gemeente Bergen NH)

3.4.2 Parkeernormen gemeente Bergen NH

In 2009 is de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid door de gemeente Bergen NH vastgesteld. In 2014 zijn de parkeernormen herijkt in de Nota Ruimtelijk Parkeren 2014.

Toetsing

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 4.6 . Om te borgen dat er daadwerkelijk voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is artikel 12.1 toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 5 april 2016. Daaruit kwamen geen aandachtspunten naar voren die aanleiding geven tot nader overleg met het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

In het waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd.

Met dit Waterprogramma geeft het hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?

De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.

Gemeentelijk beleid

Regionaal Waterplan Bergen, Castricum en Heiloo (2012)

De gemeenten Bergen, Castricum en Heiloo hebben samen met het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gewerkt aan een Regionaal Waterplan. Dit waterplan bevat een watervisie tot 2050 en een pakket maatregelen voor de periode 2012 - 2016. In 2012 is het Regionaal Waterplan vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. Het waterplan vormt een kapstok voor de verschillende onderdelen van het waterbeleid. Deze onderdelen zijn verbetering van waterkwaliteit, voorkomen van wateroverlast, waterveiligheid, ruimte maken voor water, verbeteren van de waterkwaliteit, beheer van afvalwater (riolering), grondwater en hemelwater. Waterprojecten worden in het plan zoveel mogelijk gecombineerd met natuur en recreatie. Belangrijke onderdelen uit het waterplan zijn het aansluiten bij de identiteit van het landschap en het meer zichtbaar maken van water.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft Delverspad 2, te Egmond aan den Hoef te Bergen. Op Delverspad 2 is een agrarisch loonbedrijf gevestigd, bestaande uit agrarische ebouwing met opslag en buitenstalling.

Bodem en grondwater

Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Egmond aan den Hoef ligt is het plangebied niet gekarteerd. In de nabije omgeving bestaat de bodem uit leemarm zand in stuifduinen en stranden. Ten noord- en zuidoosten van het plangebied is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,25 m – 0,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 m – 0,8 m beneden het maaiveld. Ten zuidwesten van het plangebied is sprake van grondwatertrap VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 1,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,6 m beneden het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van agrarische bebouwing en de bouw van één nieuwbouwwoning.

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 800 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Er is geen sprake van 800 m² of meer toename in verharding. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering, het vigerend waterschapsbeleid en het Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen 2016-2020 (GRP) is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.

Voor het hemelwater geldt onderstaande (uit GRP):

Bij nieuwbouw is uitgangspunt dat eigenaren hun afvalwater en (schoon) hemelwater moeten scheiden. Indien percelen zelf voldoende hemelwater kunnen verwerken, worden deze niet aangesloten op de riolering. De watersysteemkaart (bijlage 9 van het GRP ) wordt gehanteerd om vast te leggen hoe per locatie met hemelwater moet worden omgegaan.

Voor het plangebied aan het Delverspad, dient men te voorzien in het verwerken/inflitreren van hemelwater op eigen terrein.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Voor de realisatie van de woning is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

In het kader van de beoogde ontwikkeling is door Econsultancy verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de vooraf gestelde hypothese, de onderzoekslocatie kan als "onverdacht" worden beschouwd, op basis van de aangetroffen lichte verontreinigingen, dient te worden verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op, almede de bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport, opgenomen als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan.

4.4 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek

De ontwikkeling maakt een nieuwe woning mogelijk. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg. De locatie is gelegen binnen de geluidszone van de Egmonderstraatweg. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk. De locatie is tevens gelegen binnen de geluidszone van het Delverspad. Deze weg loopt ter hoogte van het plangebied dood en verzorgt de ontsluiting voor een beperkt aantal functies. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op deze weg zal dusdanig laag zijn, dat deze weg akoestisch niet relevant is en zodoende niet is meegenomen in dit onderzoek. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Egmonderstraatweg de voorkeursgrenswaarde op de nieuwe woning niet wordt overschreden en zodoende sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Normstelling en beleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Ten aanzien van archeologische resten in de bodem is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) van toepassing. Deze wet regelen onder andere dat er in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt.

Gemeentelijk beleid

In het vigerend bestemmingsplan, is voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Onderzoek

Archeologie

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 4'. Voor gebieden met deze dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek is vereist bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm. De beoogde ontwikkeling voorziet in een bouwvlak van circa 225 m2, waarvan op basis van voorliggend bestemmingsplan maximaal 120 m2 (exclusief bij- en aanbouwen) bebouwd mag worden ten behoeve van de realisatie van een nieuwe woning. Archeologisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk.

4.5.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische Nota Bergen 2009-2018

In 2009 is de Cultuurhistorische Nota Bergen 2009-2018 vastgesteld. De gemeente heeft daarin de visie geformuleerd de waarde van het gebouwde, archeologische en cultuurlandschappelijke erfgoed te willen behouden door beheren, versterken en toegankelijk maken. Behoud door ontwikkeling is mogelijk vanuit de visie dat de historische identiteit de basis is voor het behoud van een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.

Molenbiotoop

Ten oosten van het plangebied staat de cultuurhistorisch waardevolle molen 'De Koffiemolen'. De Koffiemolen is een voormalige korenmolen die niet meer in gebruik is. In de loop der tijd zijn dan ook de wieken verwijderd . Ten behoeve van de bescherming van de cultuurhistorische waarde van de molen is in het vigerend bestemmingsplan de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Bij ruimtelijke ingrepen in de nabijheid van en gelegen binnen de molenbiotoop dient de cultuurhistorische waarde van de molen in acht te worden genomen, bestaande uit:

  • de vrije windvang;
  • en het zicht op de molen.

Als gevolg van de ontwikkelingen rondom de molen is vastgesteld dat de huidige windvang van de molen zeer beperkt is. De opgerichte bebouwing in de directe omgeving van de molen staat in de overwegende windrichting (west, zuidwest en zuid). Deze bebouwing staat tevens dicht bij de huidige molen en is hoger dan op basis van een 'normale' molenbiotoop zou mogen. Hierdoor zal de molen, ook na eventuele toevoeging van wieken, niet meer goed zal kunnen functioneren.

Het andere punt, een goed zicht op de molen vanuit cultuurhistorisch oogpunt, is tevens zeer beperkt.

In het vigerend bestemmingsplan is dan ook een zeer lichte vorm van een molenbiotoop opgenomen, welke afwijkt van een standaardregeling voor een molenbiotopen.

Onderzoek

Het plangebied is onderdeel van het cultuurhistorisch hoofdgebied 'Binnenduinrand'. De binnenduinrand kent de oudste bewonersgeschiedenis van de gemeente Bergen NH. Deze gronden zijn om deze reden al vroeg gecultiveerd. In het deelgebied 'Egmond aan den Hoef' staat het behoud en versterken van historische structuren centraal. Verdichting in de bebouwing is mogelijk, met uitzondering van aaneengesloten bebouwing. Doel is om de relatie met het lint te respecteren. Nieuwe bebouwing moet daarnaast in stijl en bouwvolume passen bij de oorspronkelijke structuur en karakteristiek.

De beoogde ontwikkeling voorziet in een woning passend in het bestaande lint met een korrelgrootte gelijk aan de bestaande bebouwing. Deze voorziene verdichting van het lint is stedenbouwkundig aanvaardbaar en passend in de karakteristiek van de omgeving van Egmond aan den Hoef. De voorziene uiterlijke vormgeving, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan, sluit daarnaast aan bij de bestaande en omliggende woningen. Het weghalen van het bedrijf op deze locatie draagt daarbij tevens bij aan een verbetering voor de woon- en leefomgeving van het Delverspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG10004delvpad2a-C001_0005.jpg"

Figuur 4.2 Cultuurhistorische deelgebieden met plangebied in blauw (bron: gemeente Bergen NH)

Molenbiotoop

Ten aanzien van de molenbiotoop ligt het plangebied in de zone met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 4'. Op basis van deze regeling en de afstand van het plangebied tot het middelpunt van de molen (+/- 190 m) zou er op deze locatie enkele een woning mogen worden opgericht met een maximale hoogte van 11,3 meter boven NAP. De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de nieuwe woning bedraagt 5,5 meter boven NAP. De maximale nokhoogte van de woning zou op basis van de regeling bedraagt maximaal 5,8 meter.

In onderhavig geval kan worden afgeweken van deze hoogte. Ter plaatse van het plangebied is door de omliggende bebouwing en hoog opgaande begroeiing geen sprake van vrije windvang. De realisatie van een hogere woning heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de windvang van de molen. Ten aanzien van het vrije zicht op de molen geldt dat in de huidige situatie reeds geen zicht is op de molen. Als gevolg van de ontwikkeling van de woning wordt het zicht dan ook niet verder beperkt.

De realisatie van een nieuwe woning, met een maximale nokhoogte van 10 meter is dan ook passend voor deze locatie.

4.5.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie, waaronder de aanwezige molenbiotoop, staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

De verkeersgeneratie van een ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen.

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied ligt aan het Delverspad, een doodlopend straatje dat aansluit op de Egmonderstraatweg, de hoofdverbinding tussen Egmond aan Zee en Egmond aan den Hoef. Op circa 3,5 km afstand van het plangebied zijn bushalten gelegen vanaf waar bussen in de richtingen van Bergen en Egmond aan Zee halteren.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie wordt bepaald op basis van de CROW-kencijfers uit publicatie 317 (CROW, oktober 2012). Op basis van CBS gegevens geldt voor de gemeente Bergen NH de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'. Op basis van het autobezit in deze gemeente dient uitgegaan te worden van de minimale parkeerkencijfers. Het plangebied aan het Delverspad is daarbij gelegen in de rest bebouwde kom van de kern Egmond aan den Hoef.

Huidige situatie

Op basis van de vigerende bestemming is het mogelijk de locatie te gebruiken voor andere bedrijfsfuncties met een hogere verkeersgeneratie. In dit geval is echter gerekend op basis van het bedrijf dat momenteel aanwezig is op de locatie.

Op de beoogde locatie staat momenteel bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van circa 240 m2 bvo. Dit pand wordt gesloopt. Op basis van CROW-publicatie 317 bedraagt de verkeersgeneratie van een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf 3,9 mvt/weekdagetmaal per 100 m2  bvo. De locatie heeft hierdoor een verkeersgeneratie van 10 mvt/weekdagetmaal.

Toekomstige ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van één nieuwe woning. Op basis van CROW-publicatie 317 bedraagt de verkeersgeneratie van één vrijstaande woning afgerond 8 mvt/weekdagetmaal.

Conclusie verkeer

Als gevolg van het voornemen zal de verkeersgeneratie afkomstig van het plangebied afnemen.

Parkeren

Huidige situatie

Op basis van de vigerende bestemming is het mogelijk de locatie te gebruiken voor andere bedrijfsfuncties waarvoor een hogere parkeernorm geldt dan nu het geval is. Voor deze parkeerberekening is echter gerekend op basis van het bedrijf dat momenteel aanwezig is op de locatie.

Het huidige bedrijf heeft een parkeerbehoefte van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Uitgaande van 240 m2 bvo bedraagt de parkeerbehoefte 3 parkeerplaatsen.

Toekomstige situatie

Het voornemen voorziet in de realisatie van één nieuwe vrijstaande woning. Op basis van de gemeentelijke parkeernorm dient op eigen terrein te worden voorzien in minimaal 2,3 parkeerplaatsen. Het terrein biedt voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren.

Conclusie parkeren

Als gevolg van het voornemen zal de parkeerdruk op de locatie iets afnemen. Ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden zal de parkeerdruk duidelijk afnemen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden voorzien in 2,3 parkeerplaatsen op eigen terrein. Op basis van het totaal oppervlak van het plangebied, kan worden gesteld dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het voornemen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed en de beoogde ontwikkeling leidt niet tot extra verkeersgeneratie. Er zijn voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met één toe. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Heilooër Zeeweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 13,7 µg/m³ voor NO2, 19,1 µg/m³ voor PM10 en 11,7 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 7 dagen.

Omdat direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.8 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn planologisch relevante buisleidingen aanwezig. Het betreft hier de Hogedrukgasleiding genoemd in paragraaf 4.9 en een waterleiding direct ten westen van het plangebied. Er zijn geen relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Op de hogedrukgasleiding wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.9. Ten aanzien van de waterleiding gegldt dat geen werkzaamheden worden uitgevoerd in of nabij de beschermingszone van de leiding.

Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Conform de risicokaart (http://www.risicokaart.nl/) zijn er in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of het water. Wel is op circa 180 m ten zuiden van het plangebied een hogedruk aardgasleiding (W-571-03) van Gasunie gelegen. Deze leiding beschikt over een invloedsgebied van 70 m en vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Vanwege de ligging van diverse functies in de directe omgeving, waaronder bedrijvigheid, natuur en recreatie, kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'. Direct ten westen van het plangebied (op circa 50 m van de beoogde woning) aan de Egmonderstraatweg 72 is een bedrijf gevestigd. Op deze locatie worden maximaal bedrijven tot milieucategorie 2 toegelaten. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m ten opzichte van een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Ten westen van het plangebied op circa 40 m afstand van de beoogde woning is een vakantiepark van Roompot Vakanties gelegen. Daarnaast is ten oosten van het plangebied op circa 40 m een bungalowpark gelegen. Volgens de VNG-publicatie geldt voor vakantiecentra een richtafstand van 30 m ten opzichte van een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

In de omliggende omgeving van het plangebied zijn agrarische bedrijven gelegen. De beoogde woning wordt te midden van bestaande woningen gerealiseerd. De woning zal dan ook niet de bedrijfsvoering van omliggende bedrijvigheid beperken en er zal sprake zijn vaan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nog (nog te realiseren) woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de woningbouwontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in het dorp Egmond aan den Hoef en maakt momenteel deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Indien sprake is van de aanleg van een privétuin kan de provincie besluiten om de begrenzing van het NNN aan te passen. Het voornemen, bestaande uit de sloop van de bedrijfsbebouwing na beëindiging van de bedrijfsvoering. voorziet in de realisatie van een burgerwoning met bijbehorende privétuin. In het kader van vooroverleg is tussen gemeente Bergen NH en de Provincie Noord-Holland reeds gesproken over het aanpassen van de NNN-begrenzing. Hierover dient nog een formele uitspraak te worden gedaan, maar uit het vooroverleg is gebleken dat de provincie het gemeentelijk standpunt kan volgen; het gaat om een privétuin (paardenweide) met beperkte natuurwaarden en gezien het provinciaal beleid, is het aannemelijk dat de NNN-begrenzing ter plaatse wordt aangepast. Voorliggend bestemmingsplan gaat dan ook uit van de voorgenomen wijziging van de NNN-begrenzing.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied (zie figuur 4.3). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 50 meter ten zuidwesten van het plangebied en betreft het Noordhollands Duinreservaat. Dit Natura 2000-gebied herbergt onder meer het zeer stikstofgevoelige habitattype Grijze duinen, heischraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG10004delvpad2a-C001_0006.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden en EHS (bron: geo-loket provincie Noord-Holland)

Vanwege de gevoeligheid voor stikstofdepositie is een berekening met AERIUS Calculator gemaakt. Met deze berekening is voor de beoogde situatie berekend wat de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat bedraagt. Ook de toekomstige verkeersbewegingen zijn daarin meegenomen. De uitkomst van de berekening is opgenomen in bijlage 1. De hoogste depositie als gevolg van het project bedraagt 0,03 mol N/ha/jr. Binnen het Natura 2000-gebied is in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ruimte gecreëerd voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de habitattypen waar sprake is van een toename van de stikstofdepositie is in het PAS nog voldoende ontwikkelingsruimte aanwezig (zie bijlage 1). Vanwege de maatregelen die in het kader van het PAS worden getroffen, worden de natuurlijke waarden en kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aangetast. Van significant negatieve effecten is geen sprake. Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 0,05 mol N/ha/jr. geldt een vrijstelling van de Wnb vergunningplicht en meldingsplicht. Daarnaast is geen melding nodig omdat de ontwikkeling geen landbouw, industrie of infrastructuur betreft. De uitkomsten van de AERIUS berekening dienen wel 5 jaar te worden bewaard.

Soortenbescherming

Op basis van een eenmalig veldbezoek is de geschiktheid van het onderzoeksgebied voor de te verwachten soorten beoordeeld. Het veldbezoek vond plaats op dinsdag 29 maart 2016 en is uitgevoerd door adviesbureau Mertens (zie bijlage 2). In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief voor tabel 1 soorten)

Wet Natuurbescherming  
Vogelrichtlijn     alle inheemse soorten
 
Habitatrichtlijn bijlage IV     alle vleermuizen  
Overige soorten   Algemeen

Vrijstellingsregeling provincie Noord-Holland  
eekhoorn

egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, ree en konijn  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de algemene-soorten zoogdieren omdat hiervoor een provinciale vrijstelling geldt van de relevante verbodsbepalingen van de Wnb. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Er vliegen en foerageren in lage dichtheid vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet Natuurbescherming, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.

5.2 Opzet planbeschrijving

De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe woning na de sanering van bedrijfsbebouwing. Voor deze ontwikkeling worden nieuwe bestemmingen opgenomen waarbij waar mogelijk aangesloten is bij de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Kernen Egmond'. Door de inwerkingtreding van het SVBP2012 is de opbouw van de bestemmingsregels op enkele punten afwijkend.

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.

5.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen 

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten 

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden

De bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden is opgenomen voor de open gronden om zo deze waarden te beschermen. Dit geldt voor de gronden gelegen voor de woning. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden is een vergunningenstelsel van kracht met het oog op de te beschermden waarden. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke waarden. Dit vergunningenstelsel is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak.

Wijzigingsbevoegdheid

In dit plan is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Een dergelijke wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. Dit bestemmingsplan kent de mogelijkheid het agrarisch bouwperceel te wijzigen ten behoeve van het wonen (inclusief aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten), het werken, recreatieve functies, pensions, zorgboerderijen en hobbyboeren.

Artikel 4 Wonen - 2

Deze bestemming is bedoeld voor de nieuwe vrijstaande woning. Door de ligging van het bouwvlak is de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen vastgelegd (minimaal 3 m). Zo blijven de open ruimten tussen hoofdgebouwen gewaarborgd. De voorgevel van de woning dient gebouwd te worden tussen de voorgevellijnen van de naastgelegen woningen. De breedte en de diepte van het bouwvlak bedraagt niet meer dan 15 m maal 15 m. Hoofdgebouwen mogen niet buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. Het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 35% (heeft betrekking op zowel het hoofdgebouw als de erfbebouwing). Binnen deze bestemming is een maximaal oppervlakte van 120 m² voor het hoofdgebouw opgenomen. Aan- en uitbouwen moeten op minimaal 3 m achter de voorgevel worden gebouwd.

Artikel 5 Leiding - Water

De planologisch relevante waterleiding is met deze dubbelbestemming als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om afwijken beslist, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4 

In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden opgenomen. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

5.5 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel 

Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn beperkende regels voor wat betreft de hoogte van nieuwe bouwwerken en gebouwen opgenomen vanwege de in het plangebied aanwezige molen (zogenoemde molenbiotoop). In paragraaf 4.5.2 wordt nader ingegaan op de achtergrond van deze molenbiotoop. Met de aanduidingsregels wordt gewaarborgd dat bij de bouw van gebouwen en overige bouwwerken rekening moet worden gehouden met de molenbiotoop. In een aantal gevallen is het uitsluitend mogelijk om te bouwen met een afwijking, waarbij rekening moet worden gehouden met de molenbiotoop. Dit wordt ter advisering aan een deskundige voorgelegd.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels 

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsregels, indien dit noodzakelijk is voor een technisch betere realisering of de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 12 Overige regels 

In deze bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is in een lid bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels.

5.6 Overgangsrecht en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht 

In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel 

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan Delverspad 2a Egmond aan den Hoef.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Daarnaast is het aanleggen van voorzieningen in het aangrenzende openbaar gebied niet aan de orde en wordt het opstellen van het bestemmingsplan door de initiatiefnemer bekostigd. Voor de gemeente Bergen NH. zijn derhalve geen kosten verbonden aan het opstellen en uitvoeren van dit bestemmingsplan. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten.

De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 9 maart 2017 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een ieder op het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze indienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in een Nota zienswijzen, zie biljage 6.

In het kader van het wettelijk vooroverleg (ex artikel 3.1.1. Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan tevens toegezonden aan de diverse overlegpartners. De reacties van de overlegpartners zijn opgenomen in de Nota zienswijzen.