direct naar inhoud van Toelichting
Plan: MAG Complex 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het militaire Magazijncomplex (MAG-complex) Egmond aan de Hoeverweg/Krommedijk heeft zijn functie verloren. Defensie zoekt daarom een nieuwe functie voor het complex. Twee bedrijven uit de gemeente Bergen, een aannemersbedrijf uit Bergen en een staalconstructiebedrijf uit Egmond Binnen wensen zich te vestigen op het terrein dat geschikt is voor bedrijfsvestiging. Beide bedrijven zijn gevestigd in een woonomgeving en lopen tegen beperkingen in de toekomst aan. De vrijkomende bedrijventerreinen in de woonomgeving kunnen gebruikt worden voor woningbouw. Vestiging van de bedrijven op het defensieterrein lost derhalve drie problemen op: het defensiecomplex krijgt een passende herbestemming, de bedrijfsvoering van de twee lokale bedrijven komt niet in het gedrang en het woonklimaat ter plaatse van de huidige bedrijventerreinen wordt sterk verbeterd.

Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State

Voor het MAG-complex is reeds eerder een bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld op 12 december 2013. Het vaststellingsbesluit van 12 december 2013 is echter op 24 september 2014, naar aanleiding van ingediende beroepen, vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft het besluit vernietigd wegens strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. De strijdigheid met de provinciale verordening Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is opgeheven omdat Gedeputeerde Staten de locatie inmiddels in de provinciale planningsopgave bedrijventerreinen heeft opgenomen. Het bestemmingsplan MAG-complex wordt derhalve met enkele ondergeschikte wijzigingen opnieuw ter vaststelling aan de raad aangeboden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Hoeverweg en de Krommedijk. De ligging is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0001.png"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het ter plaatse vigerende bestemmingsplan is Landelijk Gebied Egmond uit 1998. Het complex heeft in dat bestemmingsplan de bestemming Defensiedoeleinden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is allereerst een beschrijving van het relevante beleid van Rijk, provincie en gemeente opgenomen. Vervolgens is in hoofdstuk 3 de voorgenomen ontwikkeling nader beschreven en getoetst. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeken, zoals verkeer en parkeren, milieu en waterkwaliteit beschreven. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische planbeschrijving. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Toetsing aan ruimtelijk beleid

2.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

Het relevante ruimtelijke beleid voor het onderhavige bestemmingsplan is in dit hoofdstuk weergegeven. Het beleid op het gebied van onder andere water en natuur komt aan de orde in de desbetreffende paragrafen in hoofdstuk 4.

2.2 Rijksbeleid

Vanuit het rijksbeleid is met name de in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking relevant.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende stappen:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing en conclusie

  • a. De ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. In paragraaf 3.3. is nader ingegaan op het nut en noodzaak van de ontwikkeling. De kern is dat het twee bestaande bedrijven betreft die nu in Bergen en Egmond-Binnen zijn gevestigd. Het uitplaatsen uit de kernen van de bedrijven is wenselijk, vanwege (potentiële) overlast voor de huidige overwegende woonomgeving en omdat de bedrijven op de huidige locaties geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben. Het verplaatsen naar het regionale bedrijventerrein is om financiële redenen niet mogelijk. Door de regiogemeenten is ingestemd met de verplaatsing van de bedrijven naar het MAG-complex en bovendien is de ontwikkeling opgenomen in de planningsopgave bedrijventerrein van de provincie Noord-Holland. Tot slot wordt met de bedrijfsverplaatsing een goede invulling gegeven aan het MAG-complex dat daarmee als symbool van de koude oorlog, behouden kan blijven.
  • b. De locatie van het MAG-complex is in ieder geval voor een deel, namelijk daar waar reeds sprake is van bebouwing en verharding, aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Indien aansluiting wordt gezocht bij de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied in de provinciale ruimtelijke verordening (artikel 9 van de verordening) zouden als bestaand stedelijk gebied ook de gronden waarop ingevolge een geldend bestemmingsplan woon- of bedrijfsbebouwing (en daarbij behorende voorzieningen) als stedelijke voorziening worden aangemerkt. Het MAG-complex is bestemd voor Defensiedoeleinden wat vergelijkbaar is met een bedrijfsbestemming.
    Er van uitgaande dat de delen van het MAG-complex toch niet beschouwd kunnen worden als bestaand stedelijk gebied, is het volgende relevant.

Het rijk is op zoek (zie ook paragraaf 3.3.) naar een nieuwe invulling van het MAG-complex waarbij tevens opbrengsten kunnen worden gegenereerd. De bedrijfsverplaatsingen naar het MAG-complex bieden een goede mogelijkheid voor herbestemming van MAG-complex met behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Bestaande gebouwen kunnen worden hergebruikt en de groen beboste buitenrand en deel op het binnenterrein kan in stand worden gelaten. Voor de bedrijven geldt dat verplaatsing naar locaties buiten de gemeente zeer onwenselijk is en dat vestiging op het regionale bedrijventerrein uit financieel oogpunt niet mogelijk is. Vanuit verschillende oogpunten geldt dan ook dat vestiging van de bedrijven op het MAG-complex een ruimtelijk goede keuze is.

  • c. In paragraaf 4.2. wordt uiteengezet dat de locatie passend ontsloten is.

Geconcludeerd wordt dat met dit plan voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Relevant voor dit bestemmingsplan is dat het plangebied is gelegen in het landelijk gebied (waarbij in ieder geval de bestaande bebouwing en verharding wel wordt gerekend tot het bestaande bebouwd gebied) en dat gemeenten van nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied eerst nut en noodzaak moeten aantonen. Ook moeten gemeenten laten zien dat de beoogde ontwikkelingen niet binnen het stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd. Als dan blijkt dat een nieuwe ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden binnen het stedelijke gebied, dan kan dat alleen in het landelijk gebied als wordt gebouwd 'met behoud van kwaliteit en identiteit'. Gedeputeerde Staten hebben daarom een Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld en de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkelingen ingesteld voor advies over ontwikkelingen in het landelijk gebied van Noord-Holland.

Het voorgaande is nader uitgewerkt in concrete regels in de Provinciale ruimtelijke verordening (zie hierna).

Provinciale Ruimtelijke Verordening (3 februari 2014)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRV wordt voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • Nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied;
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied en de regels die relevant zijn voor het onderhavige bestemmingsplan zijn de volgende:

Artikel 11 Locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen bestaand bebouwd gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan binnen bestaand bebouwd gebied kan voorzien in een nieuw bedrijventerrein en kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein voor zover deze in overeenstemming zijn met de geldende provinciale planningsopgave.

Lid 2

Gedeputeerde Staten stellen een provinciale planningsopgave vast en jaarlijks een regionale bedrijventerreinmonitor ten behoeve van het opstellen/actualiseren ervan.

Lid 3

De toelichting bij het bestemmingsplan dat voorziet in transformatie van bedrijfsterrein geeft een verantwoording over de wijze waarop in het verlies aan bedrijfsterrein wordt voorzien zowel wat betreft oppervlakte als beschikbaarheid van voldoende terrein voor specifieke milieubelastende bedrijfssoorten.

Artikel 12 Verbod tot aanleg van bedrijventerreinen en kantoorlocaties in landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan voorziet niet in een nieuw bedrijventerrein en kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied.

Lid 2

In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuw bedrijventerrein, een nieuwe kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein

in het landelijk gebied, voor zover deze in overeenstemming is met de provinciale

planningsopgave, als bedoeld in artikel 11, tweede lid.

Lid 3

Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

Lid 4

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuw bedrijventerrein of kantoorlocatie mogelijk maakt, na toepassing van het bepaalde in het tweede lid, geeft aan in hoeverre de nieuwe locatie of de uitbreiding van een bestaand terrein in overeenstemming is met en gebaseerd is op afspraken van de gemeente met de andere gemeenten in regioverband en duidelijk is:

  • op welke wijze het bedrijventerrein of de kantoorlocatie of de uitbreiding past in de regionale verdeling van deze terreinen over de gemeenten;
  • op welke wijze het bedrijventerrein of de uitbreiding past in de afgesproken vestigingsmilieus;
  • dat op bestaande terreinen binnen bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering of intensivering;
  • op welke wijze het bedrijventerrein of de kantoorlocatie past in een af te spreken tijdsfasering;
  • dat in voldoende mate is aangetoond dat behoefte bestaat aan een nieuw bedrijfsterrein of kantoorlocatie of uitbreiding van bestaand terrein; en
  • op welke wijze de vestigingsmilieus zich verhouden tot de bereikbaarheid van het bedrijventerrein of kantoorlocatie.

Lid 5

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het vaststellen van nadere regels omtrent de relatie van bedrijventerreinen en kantoorlocaties met verschillende vestigingsmilieus en de bereikbaarheid daarvan door middel van goede aansluitingen op verkeers- en vervoersverbindingen.

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseisen ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 in het landelijk gebied houdt rekening met:

  • de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  • de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
  • de historische structuurlijnen;
  • cultuurhistorische objecten;

overeenkomstig de in het tweede lid genoemde Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Daartoe geeft de toelichting bij het bestemmingsplan ten minste een verantwoording van de mate waarin deze nieuwe functies rekening houden met:

  • de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
  • de ordeningsprincipes van het landschap;
  • de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
  • de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
  • de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

Lid 2

Provinciale Staten stellen de landschapstypen en kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid vast in een Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Toetsing

Bij deze toetsing wordt uitgegaan van de ligging van het MAG-complex in landelijk gebied. Opgemerkt wordt echter dat de bestaande bebouwing en verharding wel tot het bestaand bebouwde gebied behoren. Indien aansluiting wordt gezocht bij de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied in de provinciale ruimtelijke verordening (artikel 9 van de verordening) dienen als bestaand stedelijk gebied ook de gronden waarop ingevolge een geldend bestemmingsplan woon- of bedrijfsbebouwing (en daarbij behorende voorzieningen) als stedelijke voorziening te worden aangemerkt. Het MAG-complex is bestemd voor Defensiedoeleinden wat vergelijkbaar is met een bedrijfsbestemming. Omdat een defensiecomplex niet letterlijk wordt genoemd in artikel 9 van de verordening, is voor deze toetsing desondanks uitgegaan van ligging in landelijk gebied

Getoetst is dan ook aan artikel 12. Het MAG-complex is opgenomen in de provinciale planningsopgave bedrijventerrein zodat aan de voorwaarde van lid 2 om af te wijken van het verbod in lid 1 wordt voldaan.

In hoofdstuk 3 wordt uitgebreid ingegaan op 'nut en noodzaak' van de bedrijfsvestiging op het MAG-complex en wordt bovendien verslag gedaan van het beeldkwaliteitplan dat is opgesteld en waarin de relevante aspecten van landschap en cultuurhistorie aan de orde komen. Het beeldkwaliteitplan is opgenomen in bijlage 1.

Regionale bedrijventerreinvisie voor Noord-Kennemerland (2007)

De regionale bedrijventerreinvisie is door de provincie op advies van de regio vastgesteld. De kern van de visie is dat bedrijvigheid moet worden gevestigd op een bedrijventerrein. In de regio is een geleding opgesteld rond de grootte en functie van het bedrijf. Bedrijven boven een bepaalde milieucategorie worden gevestigd op daartoe bestemde terreinen. De Boekelermeer (Alkmaar) is daartoe de aangewezen vestigingsplaats. Voorts wordt bij bedrijven die een regionale functie hebben, dus niet lokaal bedienend zijn, doorverwezen naar de Boekelermeer. De gemeente Bergen heeft in de visie geen taakstelling gekregen voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen.

In deze visie van enkele jaren geleden zou de vestigingsbehoefte moeten worden opgevangen op terrein bij buurgemeenten of in de regio.

Gelet op het gestelde hiervoor en in hoofdstuk 3, alsmede de regionale afstemming hierover, is er alle aanleiding voor de verplaatsing van de bedrijven uit de kernen naar het MAG-complex.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Landelijk Gebied (2010)

In de structuurvisie voor het landelijk gebied is ten aanzien van bedrijvenvestigingen aangegeven dat economische bedrijvigheid zich in principe op een bedrijventerrein moet vestigen. Indien hier geen plaats voor is, dient gekeken te worden naar vestiging buiten de gemeente. De bedrijventerreinen in de gemeente Bergen zitten vol. Ten aanzien van het MAG-complex Egmond, dat aan zijn functie is onttrokken, wordt specifiek opgemerkt dat enkele lokale bedrijven binnen de gemeente die tegen de grenzen van hun milieuvergunning aangegroeid zijn, kunnen verplaatsen naar het MAG-complex (binnen de voorwaarden van het provinciale beleid).

2.5 Conclusie

Het plangebied is (grotendeels) gelegen in landelijk gebied. De bedrijfsvestiging past binnen het gemeentelijk beleid en binnen de Provinciale ruimtelijke verordening, zoals nader is onderbouwd in hoofdstuk 3 en het opgestelde beeldkwaliteitplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en onderbouwing

3.1 Huidige situatie

Het MAG-complex (de militaire naam voor Magazijncomplex) is een complex van militaire gebouwen met bijbehorende infrastructuur, dat is gebouwd tijdens en ten behoeve van de Koude Oorlog. Het complex ligt op de kruising van de Krommedijk met de Hoeverweg. Het terrein heeft inmiddels zijn oorspronkelijke functie verloren en is nu niet in gebruik.

Het complex omvat ruim 7 ha. Het wordt gekenmerkt door twee 'schillen'. De vanuit de openbare ruimte zichtbare buitenring bestaat uit een ring van de oudste bebouwing (1954) met gebogen, met bitumen gedekte daken, witte goten, zichtbare witte betonnen spanten ('vakwerk') en een opvulling van rood metselwerk - een architectuur en constructie die direct samenhangt met de oorspronkelijke functie. De binnenring bestaat uit eenvoudige standaardloodsen (1990) met een zadeldak; deze zijn vanuit de openbare ruimte vrijwel niet te zien.

De oost- en westzijde van het MAG-complex bestaat uit bos, met dicht opeenstaande bomen, die nog niet geheel tot wasdom gekomen zijn. Ook tussen de gebouwen staat deze begroeiing. Het komt erop neer dat het MAG-complex eruit ziet als een jong en verwilderd bosje, waarin aan noord- en zuidzijde steeds twee karakteristieke gebouwen zichtbaar zijn.

Aan de noordoostzijde van het terrein is een bedrijfswoning aanwezig en ten zuiden daarvan twee woningen in particulier bezit (waarvan één woning reeds een woonbestemming heeft), die in een eerder stadium kadastraal zijn afgesplitst van het defensieterrein (voormalige bedrijfswoningen).

3.2 Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan voorziet in de vestiging van twee uit de kernen Bergen (aannemersbedrijf Gebroeders Min B.V.) en Egmond Binnen (Tambach B.V. Staalconstructies) te verplaatsen bedrijven naar het MAG-complex. Een groot deel van het bestaande bos in de buitenring van het terrein zal gerevitaliseerd voortbestaan. Dit bos krijgt dan ook de bestemming Bos. Hetzelfde geldt voor het bos op het binnenterrein. De bestaande gebouwen blijven voor een belangrijk deel gespaard, en daarmee ook de opstelling. De gebouwen in de buitenring, met hun typische architectuur, worden aangepast aan het nieuwe gebruik. De herontwikkeling van het MAG-complex zal in fasen plaatsvinden. In de eerste fase worden de bestaande gebouwen in gebruik genomen, wordt het middenterrein geschikt gemaakt voor opslag en logistiek, en worden twee gebouwen toegevoegd. Eén nieuw gebouw (het kantoor van aannemersbedrijf Gebroeders Min B.V.) vormt een tussenlid tussen de bestaande gebouwen in de 'tweede schil' aan de zuidzijde. Het tweede nieuwe gebouw (voor Tambach B.V. Staalconstructies) vervangt één van de standaardloodsen in de binnenring. Dit gebouw sluit aan op één van de twee oorspronkelijke gebouwen in de noordrand, dat tot kantoor, magazijn en kantine voor Tambach wordt verbouwd.

In de toekomst zal verdere uitbreiding in het binnengebied kunnen plaatsvinden.

De ontsluiting vindt plaats via de huidige ingang aan de Krommedijk (die daartoe wordt aangepast), ten noorden van de woningen die in particulier bezit zijn.. Een calamiteitenroute is aanwezig ten zuiden van de twee woningen. In figuur 3.1 is de toekomstige inrichting (eerste fase) van het terrein weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0002.png"

Figuur 3.1 Toekomstige inrichting terrein

3.3 Nut en noodzaak

'Nut en noodzaak' van de vestiging van de twee bedrijven op het MAG-complex wordt gevormd door 4 componenten:

  • 1. De wens van de overheid om een nieuwe invulling voor het MAG-complex te verkrijgen (met behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke elementen).

Defensie heeft in een eerdere fase van bezuinigingen in het land 53 defensiecomplexen afgestoten. Binnen de projectontwikkeling militaire terreinen (PrOMT) wordt intensief gezocht naar nieuwe functies voor deze terreinen. Dit is grotendeels gelukt. Door vertegenwoordigers van het Rijks Vastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) - dat de verkoop van de gronden verzorgt - is aangegeven dat dit betreffende complex voldoende opbrengsten moet genereren, onder andere om de functiewijziging van andere complexen te kunnen bekostigen.

De gemeente is al enkele jaren bezig om samen met de provincie een nieuwe bestemming voor het complex te zoeken. Uit provinciaal beleid vloeit voort dat behoud van de cultuurhistorische waarden van het complex gewenst is. Behoud van de situering en vormgeving van de gebouwen op het complex, waarmee verwezen blijft worden naar de oorspronkelijke functie, is daarom van belang. Dit stelt uiteraard beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden en sluit veel mogelijke gebruiksopvolgers uit. Indien het complex wordt herbestemd tot natuur - dat bij verschillende andere voormalige militaire complexen is gebeurd - blijft de herkenbaarheid van het complex niet gehandhaafd voor de toekomst en zal de opbrengstwaarde van het complex bovendien gering zijn. Een transformatie van het terrein naar de woonfunctie zal mogelijk de beoogde opbrengsten verhogen, maar zal de cultuurhistorische waarden van het complex niet kunnen bewaren. De meest waardevolle gebouwen - die in de buitenste ring - zijn niet of alleen met zeer veel aanpassingen geschikt te maken voor een woonfunctie.

De twee bedrijven die nu in de kernen zijn gevestigd, kunnen het terrein en de gebouwen op relatief eenvoudige wijze geschikt maken voor de bedrijfsuitoefening, waarbij de cultuurhistorische (en landschappelijke) waarden behouden blijven. Dit laatste is in paragraaf 3.4 en in het tegelijkertijd met dit bestemmingsplan opgestelde beeldkwaliteitplan nader onderbouwd.

  • 2. De noodzaak van de bedrijven om zich te vestigen buiten een overwegende woonomgeving.

De twee te verplaatsen bedrijven zijn nu gevestigd aan de Jan Apeldoornweg/Van Blaaderenweg in Bergen (aannemersbedrijf) en aan de Herenweg in Egmond Binnen (staalconstructiebedrijf). Beide bedrijven zijn gevestigd in een overwegende woonomgeving waar ze in beginsel niet langer thuishoren. Milieuwetgeving, ARBO-regelgeving, veiligheidsnormen en in de branches geldende kwaliteitsnormen, leiden ertoe dat er in de toekomst meer ruimte nodig zal zijn. Deze ruimte is er in de huidige situaties niet. In figuur 3.2 zijn de huidige locatie van de bedrijven weergegeven. Bovendien ondervinden de bedrijven reeds beperkingen als gevolg van de woonomgeving onder meer ten aanzien van uitrijtijden, opslagmogelijkheden en bereikbaarheid. Ook de gemeente is van mening dat verplaatsing uit de woonomgeving zeer gewenst is. Dit vanwege de beperkingen van de bedrijven, maar ook ter verbetering van de woonomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0003.png"

  • 3. De wens van de bedrijven en de gemeente om in de gemeente Bergen gevestigd te blijven en de onmogelijkheid om te verhuizen naar een bestaand (regionaal) bedrijventerrein.

Beide bedrijven hebben hun wortels in de gemeente Bergen. Het zijn allebei familiebedrijven met een sterke binding met hun omgeving. Personeel (aannemersbedrijf: 50 persoonsleden en staalconstructiebedrijf: 15 personeelsleden) komt veelal uit de gemeente en de bedrijven zijn er al vele jaren gevestigd: het aannemersbedrijf al 135 jaar in Bergen en het staalconstructiebedrijf al 65 jaar in Egmond Binnen. Gelet hierop vindt ook de gemeente het wenselijk dat deze bedrijven binnen de gemeente gevestigd blijven. Binnen de gemeente is echter geen bedrijventerrein beschikbaar, de drie bestaande bedrijventerreinen zijn uitgegeven. Dat in de regionale bedrijventerreinvisie de gemeente Bergen niet is aangewezen voor nieuwe bedrijventerrein was vooral een uitvloeisel van de ligging van de gemeente in kwetsbaar gebied. Er werden geen mogelijkheden gezien voor nieuwe terreinen. Het MAG-complex is geen nieuw terrein, maar een bestaand terrein dat herbestemd kan worden voor bedrijven.

Afwijken van de regionale bedrijventerreinvisie, waaruit voortvloeit dat in eerste instantie uitgeweken moet worden naar lokale bedrijventerreinen in buurgemeenten dan wel het regionale bedrijventerrein, is gelet op het voorgaande verantwoord. Zeker nu dit samengaat met een geschikte nieuwe functie voor het MAG-complex en het feit dat het areaal bedrijfsterrein binnen de regio per saldo niet afneemt. De regiogemeenten hebben hier mee ingestemd. Erkend is dat de combinatie van factoren het een bijzondere situatie maakt die afwijking van de 'algemene afspraken' rechtvaardigt. Daarbij komt dat uitwijken naar het regionale terrein voor de bedrijven financieel niet haalbaar is. De bedrijven zijn hiervoor te klein. De uitgifteprijzen op het regionale terrein zijn zodanig dat ze met de huidige omzetten niet op te brengen zijn. Daarbij komt dat het aannemersbedrijf (vanwege de aard van het bedrijf) niet kan voldoen aan de eis voor vestiging op het regionale bedrijventerrein dat minimaal 50% van het perceel bebouwd dient te worden.

  • 4. De mogelijkheid om binnen de bebouwde kom van Bergen en Egmond de vrijkomende bedrijfslocaties te benutten voor woningbouw (inbreidingslocaties).

De vrijkomende locaties in de kernen kunnen, conform provinciaal beleid, gebruikt worden voor inbreiding in de kernen. Voor de vrijkomende locaties worden - nagenoeg parallel aan het onderhavige bestemmingsplan - bestemmingsplannen opgesteld voor transformatie van de terreinen naar woningbouw.

3.4 Beeldkwaliteit, cultuurhistorie en landschap

Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitplan zijn aan de hand van een analyse van het landschap en het MAG-complex richtlijnen voor de beeldkwaliteit opgenomen. Deze richtlijnen hebben betrekking op de inrichting van het terrein (waaronder de groenstructuur) en op de bebouwing. Het respecteren van de cultuurhistorische waarden van het complex staat daarbij voorop.

Uit het beeldkwaliteitplan vloeit voort dat het behoud van het beboste karakter (waarbij met name het aanzicht vanaf de openbare weg van belang is) en behoud van de bebouwing in de buitenste schil, voor de herkenbaarheid van het complex als erfgoed uit de Koude Oorlog zorgen.

Het beeldkwaliteitplan is enerzijds aanvullend op het bestemmingsplan. Het geeft richtlijnen die in een bestemmingsplan niet verankerd kunnen worden, maar die wel als onderdeel van de Welstandsnota kunnen worden vastgesteld of die wel als input kunnen dienen voor een te sluiten overeenkomst met de nieuwe eigenaren. Anderzijds heeft het beeldkwaliteitplan ook als 'input' voor de juridische regeling van het bestemmingsplan gediend. De aspecten uit het beeldkwaliteitplan die in de juridische regeling (verbeelding en planregels) zijn vertaald, hebben betrekking op het behouden van de groene buitenrand, een zone met bomen op het binnenterrein, het behouden van de buitenste bebouwingsschil/gebouwen en het voorkomen van opvallende reclame-uitingen en lichtmasten. Voor het overige wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan.

3.5 Provinciaal overleg

De provincie heeft inmiddels ingestemd met de planvorming nu een en ander passend is binnen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Zowel 'Nut en Noodzaak' als een goede beeldkwaliteit en bijbehorende borging zijn voldoende aangetoond. Ten aanzien van de beeldkwaliteit is de ontwikkeling (tot tweemaal toe) voorgelegd aan de Adviescommissie ruimtelijke ontwikkeling Noord-Holland (Aro). Nadat aanpassingen waren verricht is de beeldkwaliteit voldoende geborgd.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen is in dit hoofdstuk verslag gedaan van de onderzoeken en analyses op gebied van de verschillende relevante (sectorale) aspecten.

4.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer

Het MAG-complex is gelegen in Egmond aan den Hoef in de gemeente Bergen. Het terrein ligt buiten de bebouwde kom en is aangesloten op de Krommedijk. De Krommedijk is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Het wegprofiel bestaat uit een verharde rijloper met een breedte van 3,8 m. Deze rijloper bestaat uit asfaltverharding. Aan beide zijden is een half verharde strook van 0,5 m aanwezig, waardoor de totale wegbreedte 4,8 m bedraagt. Daarnaast is tussen de Hoeverweg en de ontwikkeling een uitwijkstrook aanwezig, waardoor de beschikbare wegbreedte meer dan 5 m bedraagt.

Op basis van verkeerstellingen van de gemeente Bergen blijkt dat de verkeersintensiteit op de Krommedijk in de huidige situatie 1.300 mvt/etmaal bedraagt. De verkeersintensiteit bedraagt in het prognosejaar 2022 circa 1.550 mvt/etmaal. Vanwege de kans op bermschade moet bij verkeersintensiteit van 1.000 mvt/etmaal of meer een profielbreedte van 3,0 - 6,0 m aanwezig zijn. Zoals hierboven beschreven is inclusief de half verharde stroken en uitwijkstroken een rijbaanbreedte van ruim 5 m beschikbaar. Een goede verkeersafwikkeling op de Krommedijk tussen het plangebied en de Hoeverweg is daarom gewaarborgd. Er is voldoende ruimte voor alle verkeersdeelnemers, waardoor er sprake is van een goede verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.

De Krommedijk sluit in zuidelijke richting aan op de Hoeverweg. De Hoeverweg is een provinciale gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom en kent een maximumsnelheid van 80 km/h. De Hoeverweg biedt in zuidwestelijke richting verbinding naar de kern Egmond aan den Hoef en Heiloo/Castricum. In noordoostelijke richting sluit de weg aan op de N9, de Ringweg van Alkmaar, waar vervolgens aangesloten wordt op de A9 richting Haarlem/Amsterdam. De Krommedijk sluit in noordelijke richting aan op de Driehuizerweg en de Banweg. Deze wegen bieden een koppeling met de provinciale weg N511 naar Bergen, maar zijn niet geschikt als ontsluiting voor het beoogde bedrijventerrein. Dit gelet op de functie en het profiel van deze wegen. Bovendien functioneert de Krommedijk als toeristische fietsroute, waardoor een verkeerstoename niet wenselijk is. Bergen zal in de nieuwe situatie daarom met name bereikt worden via de N9.

De ontsluiting van het terrein dient daarom volledig plaats te vinden via de Krommedijk naar de Hoeverweg. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt ontleend aan de informatie uit de bedrijfsvoering en bedraagt in totaal 92 mvt/etmaal. Dit is aanzienlijk lager dan berekend op basis van kengetallen van het CROW (publicatie 317, 2012). Hierin wordt uitgegaan van 158 mvt/10.000 m2 bvo voor bedrijven. De verkeersgeneratie zou dan, uitgaande van een bouwvlak van 3,9 ha) circa 620 mvt/etmaal bedragen.

De verkeersintensiteit op de Hoeverweg bedraagt circa 12.000-12.500 mvt/etmaal (meting provincie Noord-Holland, 2009). Uitgaande van een autonome verkeersgroei van 1,0% per jaar, zal de verkeersintensiteit in het prognosejaar 2022 circa 14.600 mvt/etmaal bedragen. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling tot bedrijventerrein is dus zeer beperkt en zal niet leiden tot verslechtering van de verkeersdoorstroming op de omliggende wegen. In onderstaande tabel zijn de verkeersgegevens van de Hoeverweg en de Krommedijk exclusief en inclusief ontwikkeling weergegeven.

  verkeersintensiteit (basisjaar)   verkeersintensiteit 2022 (exclusief ontwikkeling)   verkeersgeneratie   verkeerintensiteit 2022 (inclusief ontwikkeling)  
Hoeverweg ten oosten van Krommedijk   12.164 (2009)   13.844   46*   13.890  
Hoeverweg ten westen van Krommedijk   12.129 (2009)   13.804   46*   13.850  
Krommedijk   1.305 (2011)   1.456   92   1.548  
         

* Aanname: verkeer verspreid zich gelijkmatig over de Hoeverweg

Op basis van bovenstaande gegevens is een kruispuntberekening gemaakt voor het kruispunt Hoeverweg/Krommedijk. De verkeersgegevens zijn doorgerekend naar het prognosejaar 2022 met een autonome groei van 1,0%. Hierbij is rekening gehouden met het gereconstrueerde kruispunt met een apart linksafvak op de Hoeverweg.

Verder is voor de Hoeverweg uitgegaan van een richtingsverdeling van 50% en een spitsuurpercentage van 9%. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling wordt inzichtelijk gemaakt op basis van de I/C-verhouding. De I/C-verhouding (verhouding tussen de intensiteit en capaciteit) is een parameter waarmee de kruispuntbelasting inzichtelijk kan worden gemaakt. Bij een I/C-verhouding van > 0,8 treedt filevorming op. Bij 1,0 is sprake van stilstaand verkeer. Op basis van de kruispuntberekeningen blijkt dat de I/C-verhouding op het kruispunt Hoeverweg/Krommedijk maximaal 0,42 bedraagt. De hoogste wachttijd in de spits doet zich voor op de Krommedijk en bedraagt gemiddeld 17 seconden. Ook op basis van de hogere verkeersgeneratie op basis van het CROW is de verkeersafwikkeling op het kruispunt gewaarborgd. Geconcludeerd wordt dat de verkeersafwikkeling op het kruispunt gewaarborgd is. De kruispuntberekening is opgenomen in bijlage 2.

Verkeersveiligheid

De aansluiting van de Krommedijk op de Hoeverweg was in het verleden een aandachtspunt. De aansluiting was niet gedimensioneerd op vrachtverkeer en was niet verkeersveilig vormgegeven door het ontbreken van verkeersdruppels en aparte opstelstroken. Bovendien was de verkeersveiligheid en doorstroming op de Hoeverweg een aandachtspunt. De provincie Noord-Holland heeft de Hoeverweg inmiddels gereconstrueerd, waarbij het kruispunt Krommedijk/Hoeverweg heringericht is. Door deze herinrichting is het kruispunt ruimer opgezet en is de Hoeverweg verbreed, inclusief de realisatie van de opstelstroken en middengeleiders.

Het kruispunt is nu geschikt voor een goede en verkeersveilige ontsluiting van de ontwikkeling. Voor het gedeelte van de Krommedijk tussen de Hoeverweg en de inrit naar het MAG-complex, zijn uitwijkplaatsen gerealiseerd. De weg is daarmee voldoende als ontsluiting voor vrachtverkeer. De bestaande inrit naar het MAG-complex dient nog wel ruimer te worden gedimensioneerd.

Geconcludeerd wordt dat verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling niet zal leiden tot een significante verhoging van de verkeersintensiteiten. De verkeersafwikkeling op de Hoeverweg is gewaarborgd. Bovendien is het kruispunt Hoeverweg/Krommedijk gereconstrueerd, waardoor een verkeersveilige ontsluiting gewaarborgd is.

Eerder is reeds geconstateerd dat er op de Krommedijk tussen de Hoeverweg en de ingang naar het Mag-complex voldoende ruimte is voor alle verkeersdeelnemers, waardoor er sprake is van een goede verkeersveiligheid.

Ontsluiting langzaam verkeer

De locatie is voor fietsverkeer bereikbaar via de vrijliggende fietspaden langs de Hoeverweg. Bij de reconstructie van het kruispunt Hoeverweg/Krommedijk is een verkeersveilige oversteek voor fietsers gerealiseerd. Op de Krommedijk worden conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gemengd afgewikkeld. Bovendien is de Krommedijk een toeristische fietsroute. Fietsverkeer kan ook vanuit noordelijke richting via de Banweg of Driehuizerweg de Krommedijk bereiken. Het wegprofiel van de Krommeweg vormt, in combinatie met de ontsluiting van het MAG-complex, wel een aandachtspunt.

Geconcludeerd wordt dat de bereikbaarheid voor fietsverkeer redelijk tot goed is. Het wegvak van de Krommedijk tussen de Hoeverweg en het MAG-complex kan verbeterd worden, maar omdat er een uitwijkplaats is in dit weggedeelte en men daardoor makkelijk kan passeren met grote voertuigen komt de verkeersveiligheid niet in het geding..

Ontsluiting openbaar vervoer

Ter hoogte van de locatie is langs de Hoeverweg een bushalte aanwezig welke bediend wordt door een busdienst van Egmond aan Zee via Egmond aan den Hoef naar het treinstation Alkmaar. De busdienst heeft een frequentie van 2x per uur per richting. De ontsluiting per openbaar vervoer is dan ook goed.

Parkeren

De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van het parkeerbeleid van de gemeente Bergen (Nota Ruimtelijk parkeerbeleid, 2009). Vanuit het parkeerbeleid gelden de volgende parkeernormen, waarbij uit wordt gegaan van een weinig stedelijk gebied:

Tabel 4.1 Parkeerbehoefte

  parkeerbehoefte/100 m2 bvo  
kantoren zonder baliefunctie   2,10  
arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven   0,85  
arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijven   2,65  

De parkeercapaciteit dient aan bovenstaande normen te voldoen. Gezien de oppervlakte van het terrein en het voorgeschreven maximale bebouwingspercentage, is er voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voldoen.

Conclusie

De toename van verkeer zal niet leiden tot een significante verslechtering van de doorstroming op de omliggende wegen. Het kruispunt Hoeverweg/Krommedijk is conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig ingericht. Er is derhalve sprake van een goede en verkeersveilige ontsluiting.

4.3 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Ook is akoestisch onderzoek noodzakelijk bij de reconstructie van bestaande of aanleg van nieuwe wegen. In onderhavig plan worden geen nieuwe woningen en nieuwe wegen of wegreconstructies mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek op basis van de Wgh kan derhalve achterwege blijven.

Wel is in het kader van het milieuspoor akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de indirecte hinder van het inrichtingsgebonden verkeer vanaf de locatie naar de Hoeverweg. Het betreft onderzoek naar geluidsbelasting langs de Krommedijk, vanaf de ingang tot het MAG-complex tot aan de aansluiting van de Krommedijk op de N512 Hoeverweg. Het onderzoek is uitgevoerd door M+P (11 oktober 2011) en opgenomen in bijlage 4. De geluidsbelasting ter plaatse van de woningen Krommedijk 3, 4 en 5 is berekend. Ten gevolge van het verkeer van en naar aannemersbedrijf Gebr. Min bedraagt de geluidsbelasting maximaal 48 dB(A). Ten gevolge van het verkeer van en naar constructiebedrijf Tambach treedt een maximale geluidsbelasting op van 38 dB(A). Dit leidt tot een gecumuleerde geluidsbelasting van 48,41 dB(A) en overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet. Deze voorkeursgrenswaarde is vastgelegd in de Circulaire 'geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting' (1996).

Op basis hiervan wordt gesteld dat er sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat ten gevolge van het verkeer van en naar de ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011
 

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet luchtkwaliteit behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage aan de luchtkwaliteit heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van bedrijfsactiviteiten mogelijk. De bijdrage aan de luchtkwaliteit wordt voornamelijk bepaald door de emissies van voertuigen die van en naar de inrichting rijden en de verkeersbewegingen die op het terrein plaatsvinden. Uit de nibm-tool die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) blijkt dat een project pas in betekenende mate bijdraagt als er sprake is van meer dan 295 voertuigbewegingen per weekdag, rekening houdend met een percentage zwaar verkeer van 24%. Uit de paragraaf verkeer blijkt dat de totale verkeersaantrekkende werking circa 92 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Dat is ruim minder dan 295 voertuigbewegingen per dag. Daarbij komt dat er sprake is van het vervallen van de verkeersgeneratie van de huidige functie. Op het project is daarom het Besluit nibm van toepassing, toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de monitoringstool ( www.nsl-monitoring.nl ) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs relevante wegen. Uit de monitoringstool blijkt dat de wegen in de directe nabijheid van het plangebied niet relevant zijn voor luchtkwaliteit. De meest nabijgelegen weg die is opgenomen in de monitoringstool is de randweg van Alkmaar. In 2011 bedraagt jaargemiddelde concentratie NO2 in de directe omgeving van deze weg minder dan 37 µg/m³. Voor PM10 geldt dat de jaargemiddelde concentratie in 2011 minder dan 30 µg/ m³ bedraagt. In deze concentraties is de bijdrage van overige bronnen in de omgeving verwerkt. Omdat de concentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen, wordt ter hoogte van het plangebied ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een goed verblijfsklimaat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. Het volledige overzicht van bedrijfsactiviteiten is opgenomen in de zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van het bestemmingsplan. De standaard richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Voor een nadere toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 3 van de toelichting. De Staat zelf is opgenomen in Bijlage 1 van de regels.

Indien niet aan de richtafstanden kan worden voldaan, dient door middel van specifiek onderzoek te worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Onderzoek

Met het bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. De toegestane bedrijfsactiviteiten zijn beperkt tot de bedrijfsactiviteiten van de beoogde bedrijven, namelijk een staalconstructiebedrijf en een aannemingsbedrijf. Voor deze activiteiten geldt echter dat in de nabijheid van de woningen niet aan de richtafstand kan worden voldaan. Daarom is tevens een zonering van bedrijfsactiviteiten aangebracht op basis van de richtafstand tot bestaande woningen (inwaartse zonering). Dit resulteert in een toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten die is gebaseerd op de aanwezigheid van twee burgerwoningen aan de Krommedijk 3 en 5. Ten opzichte van deze woningen zijn op een afstand van 30 m bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 toegestaan, op 50 m bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 en op 100 m bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2. Met deze zonering wordt het ontstaan van onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de beide burgerwoningen voorkomen.

De beide bedrijven die zich in het voormalige complex willen vestigen worden allebei ingeschaald in categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bedrijfsactiviteiten van het staalconstructiebedrijf passen binnen de toelaatbaarheid omdat - gelet op de afstand tot de woningen - overal categorie 3.2 is toegestaan.

De bedrijfsactiviteiten van het wegenbouwbedrijf passen niet geheel binnen de toelaatbaarheid die op basis van milieuzonering tot stand is gekomen, aangezien het bedrijf zich ook wil vestigen op de gronden met een toelaatbaarheid tot en met categorie 2 en 3.1. Indien niet aan de richtafstand kan worden voldaan, moet door middel van specifiek onderzoek worden aangetoond dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven hun bedrijfsactiviteiten kunnen uitoefenen. Het maatgevend milieuaspect bestaat in dit geval uit geluid.

Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de beoogde bedrijfsactiviteiten van de bedrijven Gebroeders Min Bv en Tambach. In het onderzoek is zowel de individuele geluidbelasting als de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van de bestaande woningen aan de Krommedijk en de N512 Hoeverweg berekend. De uitkomsten van de berekeningen zijn zowel getoetst aan de streef- en richtwaarden die in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt gehanteerd (Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, VNG-publicatie) als aan de grenswaarde die in het kader van het Activiteitenbesluit worden gehanteerd. De effecten van het verkeer van en naar de inrichting is apart getoetst aan de Circulaire 'geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting' (1996).

Het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ter onderbouwing van het bestemmingsplan kan door de bedrijven tevens worden gebruikt in het milieuspoor (melding Activiteitenbesluit). Hierbij is van belang dat de bedrijven in het milieuspoor individueel worden getoetst. Voor de onderbouwing van het bestemmingsplan is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, de geluidbelasting van beide bedrijven gezamenlijk getoetst.

Resultaten akoestisch onderzoek M+P

Het akoestisch onderzoek naar de bedrijfsactiviteiten van de bedrijven Tambach en Aannemersbedrijf Gebroeders Min BV is uitgevoerd door M+P Raadgevende Ingenieurs. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. In het rapport is de geluiduitstraling van de beide bedrijven zowel afzonderlijk als gezamenlijk beoordeeld. Daarbij is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie waarin zowel de langtijdgemiddelde geluidniveaus als de piekniveaus zijn beoordeeld. De indirecte hinder van het verkeer van en naar de inrichting is apart beoordeeld.

De geluidsbelasting als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Tambach en gebr. Min is aan twee normen getoetst:

  • 1. een norm voor het langtijdgemiddelde geluidsniveau; dit betreft het gemiddelde geluidsniveau over een langere periode;
  • 2. een norm voor het maximaal geluidsniveau; dit betreft piekgeluiden die kortstondig kunnen optreden.

De geluidsbelasting is berekend voor de dag-/avond-/nachtperiode omdat voor deze periodes verschillende normen gelden.

Ad 1. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau

De geluidsbelasting van de beoogde activiteiten is getoetst aan de streefwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit de handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. Deze streefwaarde komt overeen met de richtwaarde die volgens de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' hoort bij een rustige woonwijk of rustig buitengebied (45/40/35 dB(A)). De bestaande woningen worden getypeerd als 'rustig buitengebied'.

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woning aan de Krommedijk 3 sprake is van een overschrijding van de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van de gezamenlijke bedrijfsactiviteiten. Deze overschrijding vindt plaats in de nachtperiode. Het gaat om de periode tussen 06:00 en 07.00 uur in de ochtend.

Om ter plaatse van de woning aan de Krommedijk 3 een goed woon- en leefklimaat te garanderen, zijn maatregelen noodzakelijk. Er zijn geen bronmaatregelen mogelijk. De gemiddelde snelheid waarmee is gerekend bedraagt 25 km/h. Deze snelheid kan niet verder omlaag. Verder maken de bedrijven gebruik van de bestaande toegangsweg tot het terrein en de bestaande interne wegenstructuur. Daarom is gekozen voor een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidsscherm. Het geluidsscherm heeft een minimale lengte van 37 m en een hoogte van 2 m en is ruimtelijk weergegeven in figuur 5 in de bijlagen bij het akoestisch onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat na het plaatsen van het scherm ruimschoots aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan in een situatie waarin de gecumuleerde geluidsbelasting is beoordeeld. Dit betekent dat er wordt voldaan aan een strengere geluidsnorm dan op grond van het Activiteitenbesluit standaard zou worden opgelegd. Belangrijkste conclusie is dat de cumulatieve geluidbelasting, na oprichting van het geluidscherm, voldoet het geluidsniveau dat op grond van de VNG-publicatie hoort bij een rustige woonwijk.

Ad 2. Maximaal geluidsniveau

De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening geeft ook een richtwaarde voor het maximale geluidsniveau (richtwaarde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau+ 10 dB(A)). Aan deze streefwaarde wordt niet getoetst omdat deze waarden niet haalbaar zijn. Dat is ook geen probleem omdat de handreiking niet langer van toepassing is op beide bedrijven, de bedrijven vallen immers onder het Activiteitenbesluit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor het beoordelen van piekgeluid dus aangesloten bij het toetsingskader uit het Activiteitenbesluit (70/65/60 dB(A).

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woning aan de Krommedijk 3 sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor het maximale geluidsniveau als gevolg van bedrijfsactiviteiten van in avond- en nachtperiode. Na realisatie van het geluidsscherm wordt ter plaatse van de bestaande woningen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit voldaan (gecumuleerde geluidsbelasting). Omdat aan de grenswaarden voor geluid wordt voldaan, is ter plaatse van de woningen geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder.

Indirecte hinder

Voor het verkeer van en naar de inrichting, dat wordt beschouwd als indirecte hinder, geldt dat wordt voldaan aan het toetsingskader voor geluid uit de Circulaire 'geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting' (1996).

Aanvulling op akoestisch onderzoek M+P

Na afronding van het akoestisch onderzoek zijn enkele wijzigingen in het plan doorgevoerd die aanvullende berekeningen noodzakelijk maakten. De resultaten van de aanvullende berekeningen zijn opgenomen in een aparte bijlage (zie bijlage 5). De wijzigingen in het plan zijn als volgt:

  • verplaatsing van de toegangsweg tot de bedrijfslocaties waarmee de afstand tot de bestaande woningen worden vergroot.
  • vervanging geluidscherm door aarden wal
  • opnemen van extra toetspunt ter plaatse van recreatieterrein De Woudhoeve ten noordwesten van het plangebied

Uit de nieuwe berekeningen blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting (langtijdgemiddeld) van beide bedrijven gezamenlijk ruimschoots beneden de richtwaarden is gelegen. Voor het maximale geluidniveau geldt eveneens dat op alle toetspunten aan de grenswaarden wordt voldaan, op enkele punten wordt zelfs de richtwaarde bereikt. De grenswaarden uit het Activiteitenbesluit worden in geen geval overschreden.

Ter plaatse van het recreatieterrein is sprake van verwaarloosbare geluidwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, de waarden liggen ruim beneden de achtergrondwaarden die behoren bij landelijk gebied. Voor het piekgeluid geldt dat de geluidsterkte is dermate afgenomen dat dit nauwelijks waarneembaar zal zijn, de berekende geluidwaarden liggen ruim beneden de richtwaarde voor de nachtperiode (de nachtperiode is vanwege de strenge norm maatgevend).

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbare situatie ten aanzien van geluid. Na oprichting van de aarden wal hoeven in het milieuspoor geen extra maatregelen te worden getroffen, er is geen sprake van afwijking van het toetsingskader. Over de aanleg van de aarden wal worden apart afspraken gemaakt tussen gemeente en de bedrijven.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat na uitvoering van het bestemmingsplan ter plaatse van de bestaande woning aan de Krommedijk 3 niet aan het toetsingskader voor geluid zou kunnen worden voldaan. Voor de gezamenlijke geluidbelasting van beide bedrijven geldt dat ter plaatse van deze woning in de nachtperiode (tussen 06.00 en 07.00 uur) sprake zou zijn van een overschrijding van de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en een overschrijding van de grenswaarden voor het piekniveau. Bronmaatregelen blijken in dit geval niet mogelijk, omdat de beide bedrijven gebruikmaken van de bestaande interne wegenstructuur en de bestaande noordelijke toegang tot de Krommedijk 3. Deze overschrijding kan echter ruimschoots tenietgedaan worden door het realiseren van een aarden wal op de erfgrens. De oprichting van de aarden wal/geluidwerende voorziening wordt met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het plan maakt het tevens mogelijk om de aarden wal, vanuit landschappelijk oogpunt, in zuidelijke richting door te trekken. Na realisatie van de geluidwerende voorziening is ter plaatse van de bestaande woningen aan de Krommedijk en de N512 Hoeverweg sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor beide bedrijven samen voldoet zelfs aan de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Voor het piekniveau wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek is voor de gronden met een toelaatbaarheid tot en met categorie 3.1 een specifieke aanduiding opgenomen waarmee de bedrijfsactiviteiten van een aannemingsbedrijf uit categorie 3.2 mogelijk zijn gemaakt. Voor de gronden met een toelaatbaarheid tot en met categorie 2 zijn voor het aannemingsbedrijf uitsluitend interne ontsluitingswegen/verkeersbewegingen voorzien. Andere bedrijfsactiviteiten, die behoren tot een hogere milieucategorie dan 2, worden ter plaatse van die gronden uitgesloten. Om te borgen dat er een geluidwerende voorziening wordt getroffen zoals hiervoor bedoeld, is binnen de bestemming Bos de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat deze voorziening vóór het in gebruik nemen van de gronden voor de bedrijfsactiviteiten getroffen moet zijn.

Daarnaast zijn bedrijfsactiviteiten van een aannemingsbedrijf of metaalconstructiebedrijf uit de betreffende milieucategorie (2 of 3.1) mogelijk.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de bestaande woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied en directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.7 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Doorgaans wordt bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, uitgevoerd. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek en conclusie

De gronden in het plangebied hebben deel uitgemaakt van een inrichting van het Ministerie van Defensie. Het ligt voor de hand dat bij de grondoverdracht een bodemonderzoek wordt uitgevoerd in het kader van due diligence. Ook is het mogelijk dat bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten binnen het complex een eindonderzoek bodemkwaliteit wordt uitgevoerd in de zin van de Wet milieubeheer. Vooralsnog is er voor de gronden van de voorgenomen ontwikkeling geen bodemonderzoek uitgevoerd. Dit moet alsnog worden uitgevoerd om te kunnen aantonen dat er geen sprake is van een kans op ernstige verontreiniging.

Vanuit het oogpunt van de functiewijziging is een bodemonderzoek niet noodzakelijk, vanuit het beoogd gebruik worden geen strengere eisen gesteld aan de bodemkwaliteit dan in de huidige situatie, ernstige verontreinigingen moeten echter worden gesaneerd.

4.8 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. 

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied vinden geen risicovolle bedrijfsactiviteiten plaats. Over de wegen rond het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, er zijn ook geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig.

De vestiging van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid (Bevi) is niet direct mogelijk, voor deze bedrijfsactiviteiten wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Voor de bedrijfsactiviteiten van de beoogde bedrijven geldt dat er mogelijk wel risicovolle activiteiten plaatsvinden, zoals de opslag van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten worden echter gereguleerd in het milieuspoor, in het ruimtelijk spoor is daarvoor geen afstemming nodig omdat de risico's niet buiten de grens van de inrichting mogen reiken.

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.9 Waterkwaliteit

4.9.1 Beleidskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan uit 2013 is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de ‘eigen’ wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die de buurlanden veroorzaken.

De Kaderrichtlijn Water:

  • beschermt alle wateren;
  • stelt ambitieuze doelen om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de ‘goede toestand’ hebben bereikt;
  • vereist dat er per stroomgebied een beheersysteem wordt opgezet, waarin er rekening mee wordt gehouden dat watersystemen niet stoppen bij politieke grenzen;
  • vereist grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen betrokken partijen;
  • zorgt ervoor dat belanghebbenden, met inbegrip van maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen, actief deelnemen aan waterbeheer;
  • zorgt voor de vermindering en beperking van verontreiniging, ongeacht de bron;
  • vereist het voeren van een waterprijsbeleid en zorgt ervoor dat de vervuiler betaalt;
  • houdt de milieubelangen en de belangen van zij die afhankelijk zijn van het milieu in evenwicht.

Nationaal

Nationaal Waterplan (2010)

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.

Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)

Na het hoge water van 1993 en 1995 en de wateroverlast in de jaren daarna, werd het duidelijk dat Nederland anders met water om moet gaan. Het klimaat verandert en dit heeft veel gevolgen: er komen korte maar hevige regenbuien, meer smeltwater dat via de rivieren ons land binnenkomt, en de zeespiegel stijgt. Om te voorkomen dat dit meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het Waterbeleid 21ste Eeuw ontwikkeld. Dit beleid springt in op de het veranderende klimaat en de wateroverlast die daarvan het gevolg kan zijn, als er niks gebeurt. De kern van het Waterbeleid 21ste eeuw is dat water de ruimte moet krijgen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Het Nationaal Bestuursakkoord Water is een overeenkomst tussen het Rijk, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze wet heeft negen waterrelevante wetten samengevoegd (de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater, Wet Verontreiniging Zeewater, Grondwaterwet, Wet Droogmakerijen en Indijkingen, Wet op de Waterkering, Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken, Wrakkenwet en Waterstaatswet). Daarnaast wordt de regeling waterbodems uit de Wet Bodembescherming opgenomen in de nieuwe Waterwet. Het wetsvoorstel regelt niet alles. Bepaalde onderwerpen zijn nader uitgewerkt in onderliggende regelgeving: het Waterbesluit (algemene maatregel van bestuur), de Waterregeling (een ministeriële regeling) of in de verordeningen van waterschappen en provincies. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Provinciaal

Waterplan Noord-Holland 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders nemen hoogheemraadschappen, waterleidingbedrijven en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende water aan- en afvoer.

Het Waterplan heeft het motto ‘Beschermen, benutten, beleven en beheren’. Klimaatbestendig waterbeheer speelt een centrale rol in het Waterplan. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden vragen om een herbezinning hoe we met water omgaan voornamelijk bij ruimtelijke ontwikkeling.

Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

Keur

De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Gemeente

Regionaal Waterplan Bergen, Castricum en Heiloo

De gemeenten Bergen, Castricum en Heiloo hebben samen met het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gewerkt aan een Regionaal Waterplan. Dit waterplan bevat een watervisie tot 2050 en een pakket maatregelen voor de periode 2012 - 2016. In juni 2012 is het Regionaal Waterplan vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen.

Het waterplan vormt een kapstok voor de verschillende onderdelen van het waterbeleid. Deze onderdelen zijn verbetering van waterkwaliteit, voorkomen van wateroverlast, waterveiligheid, ruimte maken voor water, verbeteren van de waterkwaliteit, beheer van afvalwater (riolering), grondwater en hemelwater.

Waterprojecten worden in het plan zoveel mogelijk gecombineerd met natuur en recreatie. Belangrijke onderdelen uit het waterplan zijn het aansluiten bij de identiteit van het landschap en het meer zichtbaar maken van water.

4.9.2 Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van Egmond aan den Hoef en bestaat uit bebouwing, opgaande beplanting en enkele watergangen.

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er is sprake van grondwater trap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 m en 1,2 m beneden het maaiveld. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP +0,1 m. Het plangebied ligt in de kern- en beschermingszone van de waterkering aan de zuidoostkant van het plangebied.

Het watersysteem binnen het plangebied staat door middel van drie duikers in open verbinding met de noordelijke poldersloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0005.png"

Figuur 4.1 Bodemsoort en grondwatertrap (www.bodemdata.nl)

Toekomstige situatie

Algemeen

In het plangebied vindt herontwikkeling van het MAG-complex plaats. Daarbij worden enkele nieuwe gebouwen gerealiseerd.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is in de huidige situatie circa 9.150 m2 aan verharding aanwezig. Door de beoogde ontwikkeling wordt circa 2.060 m2 oppervlak aan nieuwe gebouwen gerealiseerd. Daarnaast wordt circa 7.470 m2 aan overige terreinverharding gerealiseerd. De totale toename aan verharding binnen het plangebied is dus circa 9.530 m2. Daarnaast wordt er binnen het plangebied een sloot en een greppel gedempt, van in totaal circa 520 m2.

De toename in verharding en het dempen van watergangen dient gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. Om het dempen van de watergangen te compenseren wordt de bestaande greppel aan de rand van het plangebied verruimd met 0,5 m waardoor een watercompensatie van 520 m2 wordt gerealiseerd. Om de toename in verharding te compenseren worden twee vijvers aangelegd met een totaal oppervlak van 1.050 m2. De compensatie binnen het plangebied bedraagt hiermee 11% van de toename in verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0007.png"

Figuur 4.2 Te verruimen en vervallen watergangen

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0008.png"

Figuur 4.3 Beoogde locaties vijvers

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het primaire oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. De waterkering wordt deze voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Flora en fauna

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

In deze paragraaf zijn met betrekking tot de Flora- en faunawet de resultaten samengevat van het uitgebreide onderzoek uit 2012 en de in 2015 uitgevoerde update zoals opgenomen in bijlagen 6 en 7.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, opgaande beplanting en enkele watergangen.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in het herontwikkelen van een deel van de locatie. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloop/verbouwwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (zie figuur 4.1). Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Rondom het plangebied liggen weidevogelleefgebieden. Ongeveer 1,1 km ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0009.png"

Het Natura 2000-gebied Noord-Hollands duinreservaat kwalificeert zich vanwege de volgende kenmerken (bron: LNV, ontwerpbesluit Noord-Hollands duinreservaat):

Habitattype

2110   embryonale wandelende duinen  
2120   wandelende duinen op de strandwal met helm  
2130   *vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie ('grijze duinen')  
2140   *vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum   
2150   *Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea)  
2160   duinen met duindoorn  
2170   duinen met kruipwilg  
2180   beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied  
2190   vochtige duinvalleien  
6410   grasland met Molinea op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)  
7210   *kalkhoudende moerassen met Caldium mariscus en soorten van het Caricion davallianae  

Soorten

1014   nauwe korfslak  
1042   gevlekte witsnuitlibel, paapje en tapuit  

* Prioritaire soorten en/of habitattypen volgens de Habitatrichtlijn

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Van directe aantasting is dan ook geen sprake. Rondom het plangebied liggen op enige afstand weidevogelleefgebieden. Tijdens de gebruiksfase zal naar verwachting niet meer verstoring optreden dan nu het geval is. De werkzaamheden voorafgaand aan- en in de bouwfase kunnen mogelijk wel leiden tot verstoring. Het her te ontwikkelen gedeelte ligt echter centraal in het plangebied en geluid en menselijke activiteit wordt grotendeels afgeschermd door te behouden beplanting en bebouwing op het terrein. Door bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, wordt verstoring op broedende weidevogels voorkomen.

Het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat ligt circa 1,1 km ten westen van het plangebied. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied liggen de N511 en woonbebouwing die een buffer vormen voor het geluid van de werkzaamheden in het plangebied. De ontwikkeling leidt in de gebruiksfase tot een zeer beperkte toename van de verkeersintensiteit. Het verkeer wordt daarbij via de oostelijke route (Hoeverweg-N9) geleid. De ontwikkeling leidt dan ook niet tot een toename van de stikstofdepositie of geluidsverstoring in het Natura 2000-gebied.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie op het punt van gebiedsbescherming staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet in de gedeeltelijke herontwikkeling van de locatie. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

Tijdens het veldonderzoek zijn jaarrond beschermde nesten van de sperwer en buizerd aangetroffen en een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Tevens werden van de gewone en ruige dwergvleermuis foerageergebied en vliegroutes vastgesteld. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot aantasting van in ieder geval het nest van de sperwer. Omdat het omliggende gebied rond het MAG-terrein ongewijzigd blijft voortbestaan en omdat op het terrein zelf voldoende alternatief rustig broedbiotoop en nestelgelegenheid blijft bestaan, zal de functionaliteit van het MAG-terrein als leefgebied voor sperwer (en buizerd) behouden blijven. Het is daarbij wel van belang dat niet wordt gewerkt in de gevoelige periode (broedseizoen) en dat voldoende rust wordt gewaarborgd in te behouden beplanting in het plangebied.

De loods waarin de zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig is, wordt niet gesloopt. Omdat geen ingrijpende werkzaamheden worden uitgevoerd aan dak of muren, wordt geen negatief effect verwacht van de plannen op deze verblijfplaats.

Voorafgaand aan de werkzaamheden zal een ecologisch werkprotocol wordt opgesteld zodat zodanig gewerkt wordt dat overtreding van de flora- en faunawet zijn uitgesloten. De nieuwe inrichting van het terrein biedt voldoende foerageergebied voor vleermuizen. Doordat de ruimtelijke structuur grotendeels gelijk blijft, blijven ook de vliegroutes in stand. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten (zoals mol, egel, spitsmuizen e.d.) van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden waarbij nesten verstoord of vernield kunnen worden, buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).

Met inachtneming van de genoemde voorwaarden staat de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Archeologie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Toetsing

Volgens de gemeentelijke beleidskaart archeologie ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. In dit gebied is alleen nader archeologisch onderzoek nodig als het plangebied (de ingreep) groter is dan 2.500 m² en de bodemverstoring dieper reikt dan 40 cm onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09009MAGcomplex-C001_0010.png"

Conclusie

De bodemverstorende ingreep in het plangebied is kleiner dan 2.500 m², nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt wel een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen teneinde te voorkomen dat grote bodemingrepen zonder voorafgaand archeologisch onderzoek worden verricht.

Eventuele vondsten gedaan tijdens werkzaamheden waarvoor geen vooronderzoek nodig is, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Planvorm

Voor het MAG-complex is gekozen voor een gedetailleerde bestemmingslegging met directe bouwtitels. De randvoorwaarden die voortvloeien uit het opgestelde beeldkwaliteitplan zijn vertaald op de verbeelding (plankaart) en in de regels. Dit houdt onder meer in dat de groene bosranden en het groene binnenterrein de bestemming Bos toegekend hebben gekregen en dat de huidige buitenste bebouwingsschil als uiterste bouwgrens is aangehouden.

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Voorts bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat een bestemmingsplan digitaal en analoog beschikbaar moet zijn. De Wro en de onderliggende regelgeving stellen eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Conform de SVBP bestaat de juridische regeling uit vier hoofdstukken. In de onderstaande paragrafen wordt per hoofdstuk de inhoud van de verschillende artikelen toegelicht.

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming geldt voor de gronden waarop de bedrijven gevestigd worden; zowel de bebouwde als de onbebouwde gronden. In de regels is bepaald dat ter plaatse een staalconstructiebedrijf en een aannemingsbedrijf gevestigd mogen worden. Door middel van de aanduidingen 'bedrijven tot en met categorie 3.2', 'bedrijven tot en met categorie 3.1' en 'bedrijven tot en met categorie 2' in combinatie met de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 van de planregels), is aangegeven tot welke categorie bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, gelet op de afstanden tot woningen. Daarnaast is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1' opgenomen voor de gronden waar naast de algemene toelaatbaarheid tevens het aannemingsbedrijf in categorie 3.2. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan. In hoofdstuk 4 van deze toelichting is onderbouwd dat dit bedrijf toelaatbaar is ter plaatse.

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is uitsluitend een bedrijfswoning toegestaan.

Gebouwen en overkappingen dienen gebouwd te worden in het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het aangeduide bebouwingspercentage geeft aan welk percentage van het bouwvlak bebouwd mag worden met gebouwen en overkappingen. De bestaande gebouwen in de buitenrand zijn voorzien van een afzonderlijk bouwvlak, het bebouwingspercentage bedraagt hier 100%. Het middenterrein heeft vervolgens een eigen bouwvlak, waarbij het bebouwingspercentage 37% bedraagt. Dit bouwvlak mag in zijn geheel voor maximaal 37% met gebouwen en overkappingen worden bebouwd. Het hanteren van dit percentage van het bouwvlak betekent dat het gehele voormalige MAG-complex voor maximaal 22% bebouwd mag worden. De overige gronden zijn immers gelegen buiten het bouwvlak dan wel hebben de bestemming Bos of Groen toegekend gekregen waarop niet gebouwd mag worden. Het percentage 3% is lager dan het bebouwingspercentage uit het vigerende bestemmingsplan.

De aangegeven goot- en bouwhoogten dienen in acht te worden genomen. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan tot een hoogte van 3 m. Buitenopslag op de onbebouwde gronden is uitsluitend toegestaan tot een hoogte van 8 m. gelet op de afschermende bosrand is deze hoogte acceptabel.

Voor de gebouwen in de buitenrand (met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden') geldt dat de gebouwen niet gesloopt mogen worden zonder sloopvergunning. De sloopvergunning wordt uitsluitend verleend indien er sprake is van een vervangend bouwplan dat voldoet aan de regels van het bestemmingsplan en dat in overeenstemming is met het beeldkwaliteitplan.

Als specifieke gebruiksregel is bepaald dat de gronden uitsluitend ten behoeve van de bedrijven in gebruik mogen worden genomen indien op de gronden met de bestemming Bos met de aanduiding 'geluidwal' een geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidswal of geluidsscherm is gerealiseerd.

Artikel 4 Bos

Deze bestemming is opgenomen voor de groene buitenrand van het terrein en een deel van het binnenterrein. Water is binnen deze bestemming ook toegestaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. Middels een specifieke aanduiding is de te realiseren geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidswal of geluidsscherm) mogelijk gemaakt.

Voor het kappen/rooien van bomen binnen de gronden met deze bestemming is een omgevingsvergunning nodig. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien de indien daardoor de instandhouding van het bos niet in het geding komt en/of het beboste aanzicht vanaf de openbare weg onevenredig wordt aangetast.

Artikel 5 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de delen van het terrein die groen zijn/worden ingericht, maar die niet per definitie bestaan uit bos. Water is binnen deze bestemming ook toegestaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

De calamiteitenroute die is voorzien is met een specifieke aanduiding aangegeven.

Artikel 6 Water 

De bestemming Water geldt voor de bestaande primaire watergangen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Om de archeologische verwachtingswaarden van het gebied te beschermen is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Bepaald is dat archeologisch onderzoek nodig is als de (de ingreep) groter is dan 2.500 m² en de bodemverstoring dieper reikt dan 40 cm onder maaiveld. Dit geldt zowel voor bouwwerken als voor werken en werkzaamheden.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Ter plaatse van de aanwezige waterkering/beschermingszone is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Binnen de dubbelbestemming mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd. Wel mogen bestaande bouwwerken worden vervangen. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bovenstaande. Hierbij moet worden aangetoond dat het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Algemene bouwregels

De op de plankaart aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om af te wijken van het plan ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 13 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid op het bouwperceel. Een en ander conform het gemeentelijk beleid op dit punt.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Bouwwerken

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met omgevingsvergunning van bevoegd gezag.

Gebruik

De eerste drie leden van dit artikel betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.

Artikel 15 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Met het onderhavige bestemmingsplan wordt de vestiging van bedrijven mogelijk gemaakt op een voormalig defensieterrein. Het terrein is in eigendom bij het Rijk (Economische Zaken). De gemeente zal het terrein verwerven en doorverkopen aan de twee te vestigen bedrijven. Ten behoeve van de ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld en daaruit blijkt dat de plannen uitvoerbaar zijn.

Met betrekking tot de relatie met de grondexploitatieregeling in de Wro, wordt opgemerkt dat nu de gemeente het terrein aankoopt en doorverkoopt aan de twee bedrijven, het kostenverhaal anderszins kan worden verzekerd en dat er derhalve geen exploitatieplan wordt opgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan van het vorige bestemmingsplan uit 2013 is in de inspraak gebracht. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 8. Voorts heeft er met de provincie, het Hoogheemraadschap en de regiogemeenten overleg plaatsgevonden in het voortraject. Vervolgens heeft het vorige bestemmingsplan als ontwerp ter visie gelegen. Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan is grotendeels ongewijzigd gebleven en wordt derhalve direct ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De ingekomen zienswijzen in het kader van het bestemmingsplan uit 2013 zijn vervat in een Nota van zienswijzen (bijlage 9). De nota van zienswijzen is geactualiseerd op basis van de actuele stand van zaken en de wijzigingen in het plan.