Plan: | Heereweg 65-69 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0373.BPG04011Heerw6569-C001 |
In 2008 hebben Bouwbedrijf Wildeboer Schoorl en Bot Bouw Initiatief samen een bouwplan ontwikkeld voor de percelen Heereweg 65 tot en met 69 in Schoorl. Dit bouwplan bestond uit in totaal 18 appartementen met een parkeergarage eronder. Voor de voorgenomen ontwikkeling is in 2010 vrijstelling verleend en een bouwvergunning afgegeven. In verband met de economische crisis is de bouw echter niet van de grond gekomen.
De initiatiefnemers hebben het bouwplan daarom aangepast en zijn voornemens om hiervoor een nieuwe omgevingsvergunning aan te vragen. Er worden nu echter 27 sociale huurwoningen gerealiseerd met bergingen en parkeren hoofdzakelijk achter het gebouw op het maaiveld.
Het plangebied ligt tegen de Schoorlse Duinen in de kern Schoorl tussen de Molenweg en de Sportlaan. Het plangebied ligt ten westen van de Heereweg en wordt in het noorden begrensd door een restaurant. De zuidelijke grens bestaat uit een pad richting de Schoorlse Duinen. Dit pad ontsluit de werkplaats van Bouwbedrijf Wildeboer en twee woningen. De oostelijke begrenzing wordt gevormd door tuinen van woningen. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google maps)
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Schoorl - kernen en buurtschappen, vastgesteld op 23 juni 2009. In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd voor 'Gemengd - 4', 'Bedrijf', 'Wonen - 2' en 'Tuin'. Het voorgenomen bouwplan past niet binnen deze bestemmingen.
Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan
In hoofdstuk 2 komt allereerst een beschrijving van huidige situatie en de ontwikkeling aan bod. Het geldende beleidskader op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau komt aan bod in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 behandelt de milieuaspecten waar het plan aan is getoetst. In hoofdstuk 5 is vervolgens de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk is uiteengezet op welke wijze de uitgangspunten vertaald zijn naar de juridische regeling die gevormd wordt door de verbeelding en de regels. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling beschreven aan de hand van de bestaande situatie binnen het plangebied. Daarnaast wordt de toekomstige situatie beschreven.
Het plangebied bestaat uit de percelen Heereweg 65-69 met daarop een tweetal gebouwen, tuin en verhard terrein. Er staat een vrijstaande woning in het plangebied op perceel 65. Het woonhuis is in 1932 gebouwd en is in kwaliteit, door ingrepen bij aanpassingen en/of opknapbeurten, achteruit gegaan. Zo is het oorspronkelijke pannendak vervangen door een kunststof rietbedekking. Tevens is de woning inmiddels gesplitst in twee woningen.
Direct naast het woonhuis is de tennisvereniging Schoorl gevestigd. Hierbij zijn de velden en het clubgebouw door een groene zone aan het oog onttrokken. Tussen het woonhuis en de tennisvelden loopt een pad richting de duinen. Dit pad ontsluit de werkplaats van Bouwbedrijf Wildeboer en twee woningen. De bebouwing aan die (west)zijde van de Heereweg, in de strook van de toegang tot het duingebied tot aan het terrein van de tennisvereniging, staat min of meer in dezelfde rooilijn.
De bebouwing op het perceel Heereweg 67/69 is in de jaren zestig van de vorige eeuw gerealiseerd. In twee fasen is er een commercieel pand ontwikkeld met behoorlijke frontbreedte grenzend aan het openbaar gebied. Door deze verschijningsvorm is afbreuk gedaan aan de historische kenmerken. Wel is het zo dat, door de eenvoud, de typologie van de bebouwing, de afwisseling in de winkelplint en de toepassing van een kap, de inbreuk op de kleinschaligheid is verzacht, waardoor het dorpse karakter behouden is gebleven.
Op het perceel Heereweg 67/69 was voorheen een winkel met bovenwoning gevestigd. Later is deze naar zowel de zijkant als naar achteren uitgebouwd en werd er de discotheek Altamira gevestigd. Hierna kwamen hier een snackbar en Tendenso (café met dansgelegenheid) in. Deze panden staan inmiddels leeg. Het gehele zij- en achterterrein hiervan is bestraat. De gevel is in de loop der jaren vele malen gewijzigd en kent geen duidelijke architectonische uitstraling.
Het historische kenmerk van het gebied is de kleinschaligheid. Kenmerkend voor het gebied is ook de individuele bebouwingsstructuur, de toepassing van de kapvormen en de daardoor verticale gerichtheid van de bebouwing.
Het plan voor het realiseren van 27 sociale huurwoningen is ontworpen door Architectenbureau Studio Via Sorrentina 16 uit Alkmaar. Het betreft een L-vormig appartementengebouw met 3 woonlagen boven het maaiveld. Op de begane grond zijn 9 appartementen voorzien met 3 inpandige bergingen. Op de 1e en 2e verdieping komen ieder 9 appartementen. De oostgevel loopt evenwijdig aan de Heereweg. De bouwhoogte bedraagt circa 10 m. In totaal komen er 19 parkeerplaatsen aan de achterzijde van het appartementencomplex en worden er 4 parkeerplaatsen langs de openbare weg gerealiseerd.
Figuur 2.1 Mogelijke uitwerking van het bouwplan gezien van de overzijde van de Heereweg.
Alle woningen zijn voorzien van een buitenruimte aan de voorzijde (begane grond) en een balkon (op de eerste verdieping en de tweede verdieping). Alle woningen zijn bereikbaar via een centrale entree die de lange en de korte poot van het L-vormige complex van elkaar scheidt. De entree is zowel via de voor- als achterzijde van het complex toegankelijk. De woningen op de 1e en 2e verdieping worden ontsloten middels een galerij. De inpandige bergingen zijn gesitueerd op de hoek van de kortste zijde van het gebouw op de begane grond. De overige bergingen zijn gelegen op maaiveldniveau ter hoogte van de parkeerplaatsen.
Figuur 2.3 Mogelijke uitwerking in bovenaanzicht nieuwe situatie
Indien een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet deze getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2). In dat kader moet aangetoond worden dat er regionale behoefte is aan de functie die mogelijk wordt gemaakt. In dit geval gaat het om een toevoeging van 27 woningen in sociale huursegment (waarvan 18 al eerder vergund).
Voor de verantwoording van de toename van het aantal woningen wordt een onderscheid gemaakt naar de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte. Uit deze paragraaf blijkt dat er voldoende vraag is.
De regionale behoefte wordt binnen het Provinciaal Overleg Regio Alkmaar gemonitord. Hiervoor is het Regionaal Actieprogramma Wonen opgesteld. Uit deze monitor blijkt dat er regionaal behoefte is aan 14.260 woningen in de periode tot 2020. Als tot 2020 naar de harde en zacht plancapaciteit wordt gekeken, dan is er in (inclusief verwachte onttrekkingen) totaal nog een behoefte van circa 490 woningen. Deze behoefte wordt vooralsnog niet ingevuld omdat het aantal onttrekkingen moeilijk is te voorspellen. Regionaal gezien kan worden gesteld dat er in kwantitatieve zin wordt voldaan aan de behoefte.
Tabel 2.1 Programma en plancapaciteit RAP
2020 | |
Planning | 13.770 |
Vraag | 9.930 |
30% reserve capaciteit | 2.980 |
Verwachte onttrekkingen | 1.350 (minus) |
Verschil plancapaciteit en restant programma | -490 |
Bron: Regionaal Actieprogramma Regio Alkmaar
Tot 2015 wil de gemeente jaarlijks 80 (800 totaal) aanpasbare of levensloopbestendige woningen toevoegen, door aanpassing van de bestaande voorraad of door nieuwbouw. Er is in de gemeente Bergen een geplande productie van in totaal circa 1068 woningen tot 2020 waarmee een overplanning ontstaat van circa 870 woningen (Bron: Companen, 2011; Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar). De onderhavige locatie is hierin met 18 woningen opgenomen. Regionaal is er echter sprake van tekort. Omdat Bergen een aantrekkelijk en gewild woonmilieu kent wordt deze lokale overplanning niet als probleem gezien en hier is dan ook regionale bestuurlijke consensus over. Het Pora (Portefeuillehouderoverleg Regio Alkmaar) heeft ingestemd met de hierboven genoemde productie. Over het algemeen blijkt uit de praktijk van afgelopen jaren daarnaast dat er altijd circa 30% planuitval ontstaat door procedures en afzetproblemen. Om deze reden is het niet onwenselijk dat het aantal te realiseren woningen voor dit project is bijgesteld naar 27.
In kwalitatieve zin is de vraag naar appartementen in de regio lager dan het geplande aantal. De vraag is echter rekbaar en sterk afhankelijk van de kwaliteit van het geboden aanbod en de locatie. Juist een betaalbaar aanbod van eengezinsrijwoningen en appartementen met lift zijn kansrijk. Het voorliggende bouwplan voorziet in deze behoefte.
In de Woonbeleidsnota van gemeente Bergen wordt een onderverdeling naar leefstijlen gemaakt. Hieruit blijkt dat het aantal kleine huishoudens voor senioren sterk toeneemt. Onderhavig plan voorziet ook in deze behoefte. Er kan dan ook worden gesteld dat er lokaal voldoende kwalitatieve behoefte is.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan moet passen in het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid.
De realisatie van het appartementengebouw aan de Heereweg 65-69 sluit aan bij het ruimtelijk beleid van de verschillende overheden. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de specifieke stedenbouwkundige kenmerken van het betreffende gebied. De realisatie zorgt voor een versterking van de bestaande situatie in de deelgebieden. Verder ligt het plan in lijn met behoud van het groene, overwegende vrijstaande en semi-vrijstaande karakter van de bebouwing in de directe omgeving. De beoogde ontwikkeling past ook binnen het beleid uit de welstandsnota. In de regels zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid gehandhaafd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald vanuit de SVIR.
Barro
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De beoogde ontwikkeling betreft geen van de specifieke onderwerpen uit SVIR. De algemene regels in het Barro met vooral een conserverend / beschermend karakter zijn daarom niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
In paragraaf 2.4 is reeds aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (mede voor jongeren en senioren). De ontwikkeling is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de eerste twee stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking en hoeft niet meer getoetst te worden aan de derde stap. Het gebied is overigens passend ontsloten.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR, het Barro en het Bro.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.
Door globalisering, klimaat veranderingen en demografische veranderingen kiest de provincie ervoor om mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook om bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie het landelijke gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteiten bergingen houden ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten, blijft de provincie bijzonder aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en om te bezoeken. De provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De provincie Noord-Holland stelt hiervoor een provinciale woonvisie op welke het kader biedt voor de door de regio's op te stellen regionale actieprogramma's. In de regionale actieprogramma's wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie en is op 28 september 2015 opnieuw vastgesteld. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:
Figuur 3.1 Uitsnede kaart Bestaand Bebouwd Gebied
In figuur 3.1 is een uitsnede van de kaart 'Bestaand Bebouwd Gebied uit de PRV weergegeven. De figuur laat zien dat de beoogde ontwikkeling gelegen is in Bestaand Bebouwd Gebied (BBG-contour). Dit uitgangspunt bevestigt in positieve zin de herontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Verder is de structuurvisie op een te hoog abstractieniveau geschreven om hiermee rekening te kunnen houden.
Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020
Half 2013 hebben de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar vastgesteld. Deze woonvisie is de opvolger van de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015. In deze woonvisie worden de omvang en invulling van het nieuwbouwprogramma, het aanbod aan woonmilieus en de omgang met de bestaande woningvoorraad binnen de genoemde gemeenten op elkaar afgestemd. Dit geeft richting voor afspraken met marktpartijen. De definitieve woningbouwafspraken zijn vastgelegd in het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP), zie paragraaf 2.4
De woningbouw zoals die in onderhavig plan is voorzien, past binnen de uitgangspunten van de woonvisie, zoals het bouwen voor starters, het bouwen in een binnenstedelijk gebied en het bouwen van betaalbare en levensloopbestendige woningen.
Conclusie
Omdat de woningbouwontwikkeling aan de Heereweg binnen bestaand bebouwd gebied plaatsvindt, worden er in de Provinciale Ruimtelijke Verordening geen bijzondere eisen gesteld aan dit bestemmingsplan en past de ontwikkeling binnen provinciale en regionale beleidskaders.
Woonvisie 2015-2020
Begin 2016 is de lokale woonvisie 'Wonen in de gemeente Bergen 2015-2020' vastgesteld. De gemeente schetst hierin de gewenste ontwikkeling van het wonen tot 2020. Uitgangspunt in de woonvisie is dat er voldoende sociale en betaalbare woningen zijn en dat die woningen sociaal en betaalbaar blijven. Van de nieuwe woningen die worden gebouwd moet 40% betaalbaar (sociaal) zijn. Regionaal is dit 30%.
Belangrijke speerpunten in het woonbeleid zijn huisvesting voor starters, senioren, inwoners met een zorgvraag en verblijfsgerechtigden (statushouders). De instroom van jonge gezinnen en starters in de gemeente Bergen is beperkt door de relatief dure woningen. Het effect van de dure woningen is dat vooral oudere inwoners het zich kunnen veroorloven om in de gemeente Bergen te wonen. De vergrijzing is daarmee in de gemeente Bergen verder gevorderd dan in Nederland als geheel. Vooral de groep van 75 jaar en ouder zal in de toekomst sterk toenemen. Om deze reden heeft de gemeente het streven om woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig te maken, zowel in de bestaande voorraad (opplussen) als in nieuwbouw. Herstructurering en inbreiding (binnen Bestaand Bebouwd Gebied) zijn daarnaast volgens de ladder voor duurzame verstedelijking de voor de hand liggende opties voor nieuwbouw.
De gemeente Bergen zet in op realisatie van circa 20% van de woningen in categorie 1, 20% in categorie 2 en 60% in categorie 3 en 4.
Figuur 3.2 Woningbouwcategorieën met prijspeil per 1 maart 2015 (bron: Woonvisie 2015-2020)
In de woonvisie is ter plaatse van de beoogde ontwikkeling reeds rekening gehouden met de realisatie van 18 woningen (vanuit eerdere vrijstelling en bouwvergunning). De uitbreiding daarvan met nog 9 sociale huurwoningen in woningbouwcategorie 1 en 2 past binnen het woonbeleid van de gemeente. De ontwikkeling van de woningen moet in samenspraak worden gezien met de ontwikkeling van de 42 koopappartementen op Landgoed de Haaf. Voor deze ontwikkeling is ook reeds vrijstelling en bouwvergunning verleend (uitgaande van 27 woningen), maar ook dit plan is vanwege de markt omstandigheden nog niet van de grond gekomen. De ontwikkeling wordt nu in aangepaste vorm, uitgaande van 42 kleinere appartementen, opnieuw opgepakt. Door beide projecten min of meer gelijktijdig te ontwikkelen wordt voorzien in de wenst van de gemeente om circa 40% van de nieuwbouw in het sociale segment te realiseren.
Welstandsnota (2004)
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Bergen heeft de gemeenteraad een welstandsnota vastgesteld (juni 2004). In deze nota zijn de criteria beschreven die ten grondslag liggen aan de welstandsbeoordeling bij het beoordelen van bouwplannen. In de nota komen, na een hoofdstuk over het ruimtelijke welstandsbeleid in Bergen, de welstandscriteria aan de orde. Allereerst komen daarbij de algemene welstandscriteria aan de orde, vervolgens de 'relatieve' welstandscriteria voor specifieke gebieden en objecten. Tot slot komen de 'absolute' criteria aan bod voor de sneltoets van veel voorkomende kleine bouwwerken. De vooroorlogse monumentale uitbreidingen van Bergen, de dorpskern en de lintbebouwing, hebben een bijzonder welstandsniveau toegekend gekregen. In deze gebieden moet de ruimtelijke samenhang worden gehandhaafd, hersteld of zelfs versterkt worden. Het welstandstoezicht dient een bijdrage te leveren aan het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit.
Het plangebied grenst aan de Heereweg. De hoofdstructuur van deze weg bestaat volgens de welstandsnota uit lintbebouwing langs de weg met een loodrecht daarop staande verkavelingsrichting. Het bouwplan is voorgelegd aan de welstandscommissie. Zij heeft op 15 december 2014 positief gereageerd op het plan.
Parkeernormen gemeente Bergen NH
In 2009 is de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid door de gemeente Bergen NH vastgesteld. In 2014 zijn de
parkeernormen herijkt in de Nota Ruimtelijk Parkeren 2014. Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 4.2. Om te borgen dat er daadwerkelijk voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is artikel 11.2 'Parkeren' toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan.
De realisatie van nieuwe woningen aan de Heereweg sluit aan bij het ruimtelijk beleid van de verschillende overheden. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de specifieke stedenbouwkundige kenmerken van het betreffende gebied. De realisatie zorgt voor een versterking van de bestaande situatie in de deelgebieden. Verder ligt het plan in lijn met behoud van het groene, overwegende vrijstaande en semi-vrijstaande karakter van de bebouwing in de directe omgeving. De beoogde ontwikkeling past ook binnen het beleid uit de welstandsnota. In de regels zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid gehandhaafd.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De conclusies zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
De nieuwe appartementen binnen het plangebied worden direct ontsloten via de Heereweg. In noordelijke richting is het mogelijk via de Heereweg de kernen Catrijp, Groet en Hargen te bereiken. In oostelijke richting komt men via de Sportlaan, Laanweg en Damweg uit op de de rijksweg N9. In zuidelijke richting sluit de N9 ter hoogte van Alkmaar aan op de A9 richting Haarlem en Amsterdam. In noordelijke richting wordt via de N9 Den Helder bereikt.
Vanaf de locatie kan via de Duinweg en de Postweg het centrum van Bergen worden bereikt. De Sportlaan, Laanweg, Damweg en Duinweg zijn, evenals de Heereweg ten noorden van de Sportlaan gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. De provinciale weg N9 is een gebiedsontsluitingsweg en heeft een wettelijke maximumsnelheid van 80 km/h. De Heereweg ten zuiden van de Sportlaan is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h.
Naast de verschillende (recreatieve) fietspaden die in de omgeving aanwezig zijn, maken fietsers gebruik van dezelfde infrastructuur als het autoverkeer. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig wordt gestreefd naar een inrichting van gebiedsontsluitingswegen waar het fietsverkeer gescheiden van het autoverkeer wordt afgewikkeld. Het fietsverkeer beschikt daartoe bij voorkeur over vrijliggende fietspaden of parallelwegen (parallelwegen worden gecategoriseerd als erftoegangswegen). In de huidige situatie zijn er relatief weinig vrijliggende fietspaden of ventwegen aanwezig; alleen op de Damweg, een gedeelte van de Heereweg en een gedeelte van de Laanweg worden fietsers gescheiden van het autoverkeer afgewikkeld. Op de Voorweg, de rest van de Heereweg en het overige gedeelte van de Laanweg kunnen fietsers gebruikmaken van fietssuggestiestroken. Op de Sportlaan en de Heereweg zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Op de erftoegangswegen in het plangebied worden fietsers conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. In nagenoeg het hele plangebied zijn voor voetgangers trottoirs aanwezig. Tevens zijn/worden er verschillende voetgangersoversteekplaatsen aangelegd, veelal in combinatie met een plateau, waar ook fietsers gebruik van kunnen maken (bron: wegencategoriseringsplan en maatregelenkaart Duurzaam Veilig Schoorl e.o. 21-08-2003).
Er is een bushalte gesitueerd op circa 250 m van de locatie. Deze halte wordt bediend door een busdienst die Schoorl met Egmond aan Zee verbindt. Op deze route kan worden overgestapt op de busdienst die Julianadorp met Alkmaar verbindt. Deze busdienst verbindt de locatie binnen 30 minuten met treinstation van Alkmaar, alwaar op het landelijke spoornetwerk in de richting van Den Helder, Amsterdam en Hoorn kan worden overgestapt. De frequentie van deze busdienst bedraagt 2x per uur per richting.
Parkeren
Parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeernormen van de gemeente Bergen (Nota Ruimtelijk Parkeren, 2014). Conform deze notitie bedraagt de parkeernorm voor (middel)goedkope huurappartementen 1,2 parkeerplaats per appartement. Daarbij wordt uitgegaan van weinig stedelijk gebied en een ligging in de schil van het centrum. In onderstaande tabel 4.1 is de parkeerbehoefte berekend.
functie | aantal | parkeernorm | parkeerbehoefte | ||
Sociale woningen | 27 | 1,2 | 32,4 |
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte
In de huidige situatie zijn vrijesectorwoningen aanwezig. De parkeerbehoefte hiervan bedraagt in totaal 4,5 parkeerplaatsen. Het aantal nieuw te realiseren parkeerplaatsen bedraagt dan ook 27,9 oftewel 28 parkeerplaatsen.
Parkeercapaciteit
Op het achterterrein worden 19 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt en langs de weg 4, in totaal 23 parkeerplaatsen. De gemeente Bergen heeft aangegeven dat in het kader van de reconstructie van de Heereweg nabij het plangebied 5 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn bestemd voor parkeren ten behoeve van deze ontwikkeling. In totaal komt het aantal parkeerplaatsen dan ook uit op 28 en wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
Verkeersveiligheid
Het plangebied is niet geheel ingericht volgens de principes van Duurzaam Veilig door het ontbreken van fietsvoorzieningen langs diverse gebiedsontsluitingswegen. Er zijn echter wel diverse solitaire fietspaden aanwezig. Bovendien hebben de belangrijke uitvalswegen (zoals de Laanweg en Duinweg wel (deels) fietsvoorzieningen in de vorm van vrijliggende fietspaden respectievelijk fietssuggestiestroken. Verder is de verkeersveiligheid ter hoogte van de Sportlaan 2-4 te Schoorl een aandachtspunt maar is dit geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling.
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de 27 appartementen is uitgegaan van een ligging in een weinig stedelijk gebied in de schil van het centrum. Voor de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', CROW, 2012). In de huidige situatie is de verkeersgeneratie berekend op basis van de aanwezige functies, te weten twee woningen en een discotheek met een oppervlakte van circa 250 m². De verkeersgeneratie van de twee woningen komt uit op 15 mvt/etmaal (gemiddeld 7,7 mvt/etmaal per woning). Voor de discotheek bedraagt de verkeersgeneratie gemiddeld 19,05 mvt/etmaal per 100 m². De verkeersgeneratie komt dan uit op 48 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie in de huidige situatie bedraagt daarmee 63 mvt/etmaal.
Deze functies komen te vervallen bij de realisatie van de 27 appartementen. De verkeersgeneratie voor sociale koopwoningen (etage, goedkoop) bedraagt gemiddeld 4,1 mvt/etmaal per woning. Dit geeft een totale verkeersgeneratie van 111 mvt/etmaal. De toename in het aantal voertuigbewegingen ten gevolge van de realisatie van de appartementen betreft 48 mvt/etmaal. Deze toename heeft geen significant negatief effect op de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid.
Conclusie
De verkeersafwikkeling van de locatie is goed. Bovendien is de locatie voor alle verkeersmodaliteiten goed ontsloten. De parkeerbehoefte kan binnen het plan worden opgelost. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Geluidszones langs wegen
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Langs het plangebied is een 50 km/h-weg aanwezig. Het gaat om de Heereweg. De locatie ligt binnen de geluidszone van de Heereweg.
Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens" (art. 1 Wgh). De geluidszones van de genoemde wegen bedragen 200 meter.
Normstelling
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe situaties (nieuwe wegen of nieuwe woningen) bedraagt deze 48 dB.
De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen een hogere waarde vaststellen. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet te boven gaan. Indien de maximale ontheffingswaarde toch wordt overschreden kan de betreffende gevel als dove gevel worden uitgevoerd. Een dove gevel is een gevel met alleen incidenteel te openen delen zoals bijvoorbeeld nooddeuren. Een dove gevel wordt door de Wet geluidhinder niet als gevel aangemerkt, waardoor de normstelling uit de Wet niet van toepassing is.
Daarnaast dient altijd de wettelijke binnenwaarde te worden gegarandeerd. Het kan daarvoor noodzakelijk zijn dat geluidsisolerende gevelmaatregelen worden genomen. In het kader van de ruimtelijke procedures komen echter alleen de maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied aan de orde. De gevelmaatregelen komen pas aan de orde in het kader van de daadwerkelijke realisatie van de ontwikkeling. Hieraan wordt bijvoorbeeld getoetst bij een bouwaanvraag.
Aftrek artikel 3.4 RMG 2012
Op basis van artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012) mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
Resultaten onderzoek nieuwe woningen versus bestaande gezoneerde wegen
Het plan is gelegen binnen de geluidszone van de Heereweg. Akoestisch onderzoek is derhalve noodzakelijk.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar uitgangspunten zoals gehanteerd tijdens een eerder onderzoek uitgevoerd door M+P (d.d. 5 maart 2015). Het betreft hier onder andere uitgangspunten ten aanzien van de verkeersintensiteiten en de verdeling voor wat betreft voertuigcategorieën.
Uit het onderzoek komt naar voren dat ten gevolge van de Heereweg de voorkeursgrenswaarde met maximaal 12 dB overschreden wordt ter plaatse van de gevel aan de oostzijde. Ook de overige gevels ondervinden een relevante geluidbelasting.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
De geluidsbelasting aan de gevels van de geluidsgevoelige bestemmingen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Een maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype. Gezien het geringe aantal woningen waarvoor deze maatregel noodzakelijk is, is dit vanuit kostenoogpunt niet gewenst. Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsschermen zijn niet wenselijk in verband met de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.
Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.
Voor de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient een hogere waarde te worden vastgesteld van 60 dB.
Geluidwerende voorzieningen aan de gevel
Om een voldoende akoestisch binnenklimaat te garanderen en daarmee te voldoen aan de eisen vanuit het Bouwbesluit zijn maatregelen aan de noord-, oost- en zuidgevel noodzakelijk. Deze bestaan grofweg uit het toepassen van:
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de Heereweg wordt de voorkeursgrenswaarde met 12 dB overschreden. Vanwege deze overschrijding is onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn om financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen. Voor de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient een hogere waarde te worden vastgesteld van 60 dB voor alle appartementen.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Dat geldt voor oude gevallen van bodemverontreiniging die voor 1987 zijn ontstaan. Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik. Uitgevoerd bodemonderzoek is in de regel drie tot vijf jaar geldig.
Onderzoek en conclusie
Door Grondslag B.V. is in 2006 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Heereweg 65-69 te Schoorl, projectnummer 10672 d.d. 17 januari 2006) op de locatie van de beoogde ontwikkeling. Uit de resultaten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er uitsluitend lichte verhogingen van bodemverontreinigende stoffen zijn aangetroffen die geen belemmeringen opleveren. Voor de beoogde ontwikkeling is de verwachting dat nader onderzoek niet nodig is. Gezien het feit dat het verkennend bodemonderzoek meer dan 10 jaar geleden is uitgevoerd, dient deze feitelijk herzien te worden. Omdat de gronden in de tussenliggende jaren niet anderszins gebruikt zijn, wordt er vanuit gegaan dat de conclusies uit het bodemonderzoek uit 2006 nog steeds gelden. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een geactualiseerd bodemonderzoek toegevoegd worden om de geschiktheid van de bodem voor de beoogde ontwikkeling aan te tonen. Voordat de bestaande panden gesloopt worden, wordt tevens een asbestinventarisatie uitgevoerd.
Beleid en normstelling
Bij de ontwikkeling van woningbouw dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied wordt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk gemaakt. Woningen zijn milieugevoelige functies. Rondom het plangebied zijn woningen, een vakantiepark, een restaurant en een tennisvereniging gelegen. Hierdoor kan het plangebied gezien worden als 'gemengd gebied' op basis van de VNG-publicatie. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen bij voorname infrastructuur. Voor de milieuzonering kunnen dan ook de richtafstanden ten opzichte van omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd worden.
Het vakantiepark ligt op ruim 60 m afstand vanaf het plangebied. Op basis van de VNG-publicatie dient er ten opzichte van het omgevingstype 'gemengd gebied' een richtafstand van 30 m gehanteerd te worden. Er is hier geen sprake van een belemmering. Grenzend aan het plangebied is een restaurant gevestigd. Ten opzichte van de beoogde woningen in het plangebied worden de richtafstanden conform omgevingstype 'gemengd gebied' in acht genomen. Dit betekent dat er geen richtafstanden gelden tussen de beoogde woningen en horeca. Voor de tennisbaan geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 m ten opzichte van omgevingstype 'gemengd gebied'. Hier wordt niet aan voldaan.
Akoestiek
Akoestisch onderzoek is uitgevoerd om te kunnen bepalen of ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in relatie tot de aanwezigheid van de tennisbanen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2.
In het onderzoek is het stemgeluid, afkomstig van het terras en het clubgebouw behorend bij de tennisbaan, niet meegenomen. Het terras heeft ongeveer 80 zitplaatsen en is overdekt. Bij de Tennisvereniging Schoorl is informatie opgevraagd met betrekking tot het gebruik van het terras. Hieruit blijkt dat het terras vooral tijdens de toernooien in de weekenden (circa 8 a 10 weekenden per jaar) intensief wordt gebruikt. Buiten de toernooien tijdens de zomermaanden is er sprake van een gemiddelde bezetting. De rest van het jaar is het gebruik beperkt. Bovendien is er geen sprake is van versterkte muziek op het terras.
In de maximaal planologische situatie zijn alle 80 zitplaatsen bezet. Er van uitgaande dat normale gesprekken plaatsvinden, waarbij één iemand praat en de ander luistert, zijn er dus maximaal 40 personen aan het praten. Het bronvermogen van praten met een verhoogd stemvolume bedraagt 75 dB(A) (zie ook VDL3770). Het totale bronvermogen bedraagt dus 75+10*log(40)= 91 dB(A) vanwege het terras. De minimale afstand tussen het terras en de voorgenomen nieuwbouw bedraagt circa 30 meter. Het equivalent geluidniveau vanwege het terras bedraagt dus ten hoogste 53 dB(A) (91 dB(A)-10*log(4*pi*302)+2
Gebruik tennisbanen
Bij de Tennisvereniging Schoorl is informatie opgevraagd met betrekking tot de gemiddelde banenbezetting. Hierbij is onderscheid gemaakt naar perioden in het jaar wanneer sprake is van:
- maximale bezetting;
- goede bezetting;
- lage bezetting.
Onderstaande tabellen lichten de bezetting per periode van het jaar toe. Hierbij is onderscheid gemaakt naar weekdag en weekend, en naar ochtend-, middag-, en avonduren. Van maximale bezetting van de banen is sprake bij toernooien of clubkampioenschappen. Deze hebben vier maal per jaar - in de maanden mei, juni, juli en september - en duren 9 dagen per toernooi (week inclusief twee volle weekenden). In de voorjaars- en zomermaanden, van april tot en met september en buiten de toernooien, is sprake van een goede bezetting. De banen zijn dan bijna altijd grotendeels gevuld, afhankelijk van het tijdstip van de dag en de dag van de week. In de najaars- en wintermaanden, tussen oktober en maart, is er sprake van een lage bezetting. De banen zijn dan slechts minimaal bezet.
Maximale bezetting
Dag | Tijdstip | ||
09.00 – 12.00 | 12.00 – 19.00 | 19.00 – 24.00 | |
Weekdag (ma-vr) | 50% | 70% | 100% |
Weekend (za-zo) | 50% | 70% | 100% |
Goede bezetting
Dag | Tijdstip | ||
09.00 – 12.00 | 12.00 – 19.00 | 19.00 – 22.30 | |
Weekdag (ma-vr) | 80% | 40% | 50% |
Weekend (za-zo) | 80% | 100% | 100% |
Lage bezetting
Dag | Tijdstip | ||
09.00 – 12.00 | 12.00 – 19.00 | ||
Weekdag (ma-vr) | 20% | 20% | |
Weekend (za-zo) | 20% | 20% |
Bij de maximale bezetting overdag, is het geluidniveau 2 tot 3 dB(A) lager dan berekend. Dit betekent een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van circa 58 dB(A). Indien hier het volledig bezette terras bij op wordt geteld (53 dB(A)), bedraagt de totale geluidbelasting op 59 dB(A). De conclusies van het akoestisch onderzoek wijzigen dus niet.
Uitgaande van de planologisch maximale situatie zoals berekend in het akoestisch rapport, bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 61 dB(A) in de dag- en avondperiode. Indien hier 53 dB(A) vanwege het terras in de maximale situatie bij op wordt geteld, is het totale langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger dan 61 dB(A), omdat het terras niet de bepalende geluidbron is.
Geconcludeerd wordt dat de conclusies niet wijzigen als het terras wordt meegenomen in de beoordeling.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de richtwaarde voor wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met 10 dB(A) in de dag- en 15 dB(A) in de avondperiode wordt overschreden. De richtwaarde van 70 dB (A) voor het maximaal geluidniveau wordt overschreden met ten hoogste 1 dB (A) in de dag- en 6 dB (A) in de avondperiode op de zuid- en westgevel van het bouwplan. Geadviseerd wordt om een afdoende geluidwering te creëren aan de zuidwestzijde van het bouwplan. Om voldoende geluidwering te bieden voor het maximale geluidniveau dient de geluidwering minimaal 31 dB(A) te bedragen. Omdat geluidswerende maatregelen reeds noodzakelijk zijn in het kader van wegverkeerslawaai kan gesteld worden dat, als de bedoelde geluidwering wordt toegepast, sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat in de woningen.
Licht
De tennisbanen beschikken over zes lichtmasten, die gelegen zijn ten zuidwesten van het plangebied. De lichtmasten die zich op de kortste afstand van het plangebied bevinden, zijn gelegen aan de noordzijde van de tennisbanen. Deze lichtmasten oriënteren zich richting het zuiden en daarmee van de beoogde woningen af. In combinatie met de afschermende groenstrook is er geen sprake van directe lichtinval ter hoogte van de beoogde woningen. De tennisbanen worden daarnaast voor wat betreft het aspect licht niet gehinderd door de realisatie van de beoogde woningen. Op korte en daarmee maatgevende afstand van de tennisbanen bevinden zich reeds woningen. Het betreft de woningen gelegen aan het Bospad (zijweg Heereweg) en de (bungalow)woningen direct ten zuiden van de tennisbanen.
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beoogde ontwikkeling
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Regelgeving en beleid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Bestaande situatie
Het plangebied bestaat uit een bedrijfsperceel, woonperceel en voormalige horecafuncties met bebouwing en verharding.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk, er wordt appartementengebouwen met daarin 27 wooneenheden gerealiseerd. De bestaande bebouwing wordt gesloopt.
Onderzoek en toetsing
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status (zoals een Natura 2000-gebied), maar is wel op 40 m afstand van het Natura 2000-gebied 'Schoorlse Duinen' gelegen.
Natura 2000-gebied Schoorlse Duinen
Het gebied Schoorlse Duinen beslaat een strook kalkarme (en plaatselijk kalkrijkere) duinen die ligt tussen Bergen en de Hondsbossche Zeewering. Hier bevinden zich de hoogste duinen van ons land, tot maximaal 58 meter boven zeeniveau. Het is een gevarieerd en uitgestrekt duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. In het westen liggen lagere zeereepduinen, gevolgd door een sterk geaccidenteerd landschap met uitgestrekte valleicomplexen, die over een grote oppervlakte zijn begroeid met dophei- en kraaiheivegetatie. De binnenduinrand is vrijwel geheel bebost. Een deel van deze bossen zijn oude loofbossen, een ander deel bestaat uit naaldbossen, die gezien de ouderdom en het lokaal voorkomen van zeldzame planten grote natuurwaarde hebben. In het zuidelijk deel lopen de boscomplexen door tot aan het buitenduin. In 1997 is ter hoogte van de Parnassiavallei een kerf aangebracht in de 100-150 m brede zeereep om zeewaterinvloed tot in de binnenduinen terug te brengen. Door middel van tabel 4.3 wordt verwezen naar de verschillende habitattypen.
Tabel 4.3 Habitattypen
Het plangebied vormt geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
De Schoorlse Duinen zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Om die reden is voor het project een berekening naar stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 3. Met de berekening is het planeffect (verschil tussen de nieuwe situatie en de bestaande situatie) in beeld gebracht. De bestaande situatie is in dit geval de nog aanwezige, in bedrijf zijnde, functies.
De berekende toename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen bedraagt maximaal 0,15 mol N/ha/jr. Dit betekent dat de toename ruim onder de drempelwaarde van 1 mol N/ha/jr. van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ligt.
Met het PAS is voor het aspect stikstofdepositie depositieruimte gecreëerd door het treffen van maatregelen (Dienst Landelijk Gebied, regio noord, 20 november 2015; PAS-gebiedsanalyse voor Schoorlse Duinen). Voor projecten met een bijdrage van meer dan 1 mol N/ha/jr. geldt een vergunningplicht. Voor projecten tussen de 0,05 en 1 mol N/ha/jr. geldt voor de sectoren landbouw, industrie, infrastructuur en voor het gebruik van gemotoriseerde voertuigen voor wedstrijden een meldingsplicht. Onder de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. geldt geen vergunning- of meldingsplicht.
In dit geval betreft de ontwikkeling de realisatie van 27 woningen. Omdat de uitkomst ruim onder de drempelwaarde van 1 mol N/ha/jr. ligt, is geen vergunning nodig. De realisatie van woningen is ook niet meldingsplichtig, wel dient de berekening 5 jaar te worden bewaard. Vanwege de maatregelen die in het kader van het PAS zijn en worden getroffen, is voldoende ontwikkelingsruimte gecreëerd en wordt het behalen van de instandhoudingsdoelen gewaarborgd (Dienst Landelijk Gebied, regio noord, 20 november 2015; PAS-gebiedsanalyse voor Schoorlse Duinen). Significant negatieve effecten treden niet op. De natuurlijke waarden en kenmerken van Schoorlse Duinen worden niet aangetast.
Overigens zal ten op zichtte van de bestemde situatie met een discotheek en een cafetaria de situatie met betrekking tot de stikstofdepositie verbeteren door een afname van het aantal verkeersbewegingen en het definitief verwijderen van deze bestemmingen. Voor de berekening van de stikstofdepositie mag echter niet van de bestemde situatie worden uitgegaan, maar moet van de feitelijke situatie worden uitgegaan.
Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren wordt de tijdelijke verstoring van de duinen tot een minimum beperkt en worden negatieve effecten geheel uitgesloten.
Soortenbescherming
Door het Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot is een quick-scan opgesteld naar het voorkomen van plant- en diersoorten die zijn beschermd in het kader van de flora- en faunawet. De quick-scan is opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting.
Voorlopige conclusies in het rapport:
Het vervolgonderzoek naar vleermuizen en (de nesten van) jaarrond beschermde broedvogels heeft in de loop van 2015 plaatsgevonden (bijlage 5). Tijdens de veldbezoeken in het plangebied zijn geen huismussen aangetroffen. Een enkele waarneming van de gierzwaluw betrof een langstrekkend of overvliegend exemplaar zonder binding met het gebouw. In plangebied zijn daarnaast tijdens de veldbezoeken alleen langsvliegende en foeragerende vleermuizen waargenomen. Eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen konden niet worden vastgesteld in het plangebied. Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen is het niet nodig ontheffing aan te vragen in het kader van de Flora- en faunawet.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Binnen een bepaald invloedsgebied van een risicobron is een groepsrisico aanwezig. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt over het water, het spoor, de weg of door leidingen. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen aanwezig in de directe omgeving.
In de nabije omgeving op ruim 1,5 km afstand vindt wel vervoer over de weg plaats van gevaarlijke stoffen. Ook vindt er om ruim 1 km afstand vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door twee buisleidingen. Op circa 350 m afstand van het plangebied is een opslagplaats voor consumentenvuurwerk gevestigd. De weg, leidingen en risicovolle inrichting liggen allen op een dusdanig grote afstand dat deze niet van invloed zijn op het plangebied. Het aspect externe veiligheid is daarom verder niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Planologische relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologische relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden gevoerd:
Onderzoek en conclusie
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen. De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordening praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.6 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
stof | toetsing van | grenswaarde | |||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | |||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||||
fijstof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg / m³ |
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de grenswaarden die worden gesteld aan de luchtkwaliteit. Daarnaast wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening, vanuit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM)
In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Het plan maakt de ontwikkeling van ten hoogste 27 woningen mogelijk. Het plan valt daarom in één van de aangewezen categorieën uit de regeling nibm zodat toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege kan blijven.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs relevante wegen. In de omgeving van het plangebied komen echter geen maatgevende wegen voor luchtkwaliteit voor. De meest nabijgelegen relevante weg voor luchtkwaliteit is de N9, maar deze afstand is dermate groot dat er geen sprake is van invloed van deze weg op de concentraties ter hoogte van het plangebied. Uit de zogenaamde monitoringstool blijkt ook dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de N9 in 2015 ruimschoots beneden de grenswaarden zijn gelegen. Geconcludeerd wordt dat de Wm, onderdeel luchtkwaliteit, de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Regelgeving en beleid
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterprogramma 2016-2021 presenteert het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het Hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard? De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
Regionaal Waterplan Bergen, Castricum en Heiloo (2012)
De gemeenten Bergen, Castricum en Heiloo hebben samen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gewerkt aan een Regionaal Waterplan. Dit waterplan bevat een watervisie tot 2050 en een pakket maatregelen voor de periode 2012 - 2016. In juni 2012 is het Regionaal Waterplan vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. Voor de uitvoering van het plan is geld beschikbaar gesteld. De komende jaren blijven de drie gemeenten en het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier samenwerken bij de uitvoering.
Het waterplan vormt een kapstok voor de verschillende onderdelen van het waterbeleid. Deze onderdelen zijn verbetering van waterkwaliteit, voorkomen van wateroverlast, waterveiligheid, ruimte maken voor water, verbeteren van de waterkwaliteit, beheer van afvalwater (riolering), grondwater en hemelwater. Waterprojecten worden in het plan zoveel mogelijk gecombineerd met natuur en recreatie. Belangrijke onderdelen uit het waterplan zijn het aansluiten bij de identiteit van het landschap en het meer zichtbaar maken van water. De beleving wat water wordt daarmee vergroot.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (GRP)
Bergen beschikt over het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (GRP). Het GRP geeft het beleid van de gemeente Bergen weer met betrekking tot riolering als onderdeel van de openbare ruimte en als onderdeel van het watersysteem. Dit beleid is opgesteld in overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Rijkswaterstaat, de provincie Noord-Holland en het Rijk. De doelen die de gemeente stelt zijn de inzameling van afvalwater, de inzameling van hemelwater, transport van ingezameld water, voorkomen van ongewenste emissies en het voorkomen van overlast voor de omgeving. De gemeente Bergen richt zich in de komende planperiode op de volgende thema’s:
Huidige situatie
Algemeen
In de huidige situatie is het plangebied zo goed als geheel verhard. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit grof zand. Er is sprake van grondwatertrap VIII. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plaatste meer dan 140 cm beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 160 cm beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Beoogde ontwikkeling
Algemeen
In het plangebied wordt een appartementengebouw gerealiseerd en de bestaande bebouwing gesloopt. Daarbij is sprake van een beperkte afname van het verhard oppervlak. Er is daardoor sprake van een lichte verbetering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Vanuit de principes van duurzaamheid is het uitgangspunt van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier dat er geen (relatief schoon) hemelwater meer afgevoerd wordt naar het AWZI of richting oppervlaktewater. Dit met het oog op de klimaatscenario's voor de toekomst, waarbij langere periodes van droogte en veel intensere regenbuien worden verwacht. Juist in het hoger gelegen zandgebied is infiltratie van hemelwater van essentieel belang. De grondwaterstanden zijn (periodiek zeer) laag en de zandbodem heeft een grote bergings- en infiltratiecapaciteit. Om periodes van droogte te kunnen opvangen, is het van belang dat hemelwater (van natte periodes) kan infiltreren om de grondwatervoorraad op peil te houden en eventuele schade als gevolg van lange periode van droogte zoveel mogelijk te beperken. Voor infiltrerende maatregelen adviseert het Hoogheemraadschap om de inrichting in het plangebied zo ontwerpen dat er in ieder geval een piekbui van T=100 (=69mm) kan worden geborgd.
Ten behoeve van infiltratie op eigen terrein zijn diverse maatregelen mogelijk. Zo kan een deel van het hemelwater afkomstig van de verharding binnen het plangebied infiltreren aan de voorzijde van de woningen waar een onbebouwde en onverharde zone is voorzien. Ook kan infiltratie plaatsvinden via de aanleg van infiltratiekoffers, infiltratiekratten of halfopen verharding, bijvoorbeeld ter plaatse van de parkeerplaats aan de achterzijde van het complex.
Om de realisatie van infiltrerende maatregelen te waarborgen, is de aanduiding 'specifieke vorm van water - infiltratievoorziening' opgenomen ter hoogte van het plangebied. Ter hoogte van deze aanduiding zijn infiltrerende maatregelen ten behoeve van de afkoppeling van hemelwater toegelaten. In het kader van de omgevingsvergunning dienen de gekozen maatregelen inzichtelijk gemaakt te worden.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Omdat in (de buurt van) het plangebied geen oppervlakte aanwezig is, er geen beschermde afwateringsgreppels zijn en de ontwikkeling zich ook niet bevindt binnen de beschermingszone van een waterkering is een vergunning op basis van de Keur niet noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Om maatregelen om hemelwater te infiltreren mogelijk te maken, is ter hoogte van het plangebied de aanduiding ''specifieke vorm van water - infiltratievoorziening' opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie.
Molenbiotoop
Het plangebied ligt gedeeltelijk op de zone van de molenbiotoop van de Korenmolen Kijkduin. De korenmolen ligt ten noordoosten van het plangebied aan de Molenweg, aan de westelijke rand van de Nollen, een restant van de Oude Duinen van Schoorl. De molen zelf dateert van 1771, maar het is bekend dat ter plaatse al vanaf de 16e eeuw een molen stond. De omgeving is sinds de bouw van de molen aanzienlijk verdicht, met name qua bomen. Voor behoud van de molen is het van belang dat de molen kan blijven functioneren. Een zoveel mogelijk onbelemmerde windtoetreding is daarvoor noodzakelijk. Bebouwing en begroeiing in de nabijheid van een molen veroorzaken windbelemmeringen, waardoor rendementsverlies ontstaat. Slechts een geringe windsnelheidsreductie heeft al een grote vermindering van het vermogen van de molen tot gevolg. Daarnaast kunnen bebouwing en begroeiing leiden windturbulenties en tot sterk wisselende windkrachten op het wiekenkruis en askop, waardoor schade kan ontstaan aan het mechaniek van de molen (wanneer deze in bedrijf is).
Dit betekent dat in de omgeving van een molen beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van obstakels. Het gebied waarbinnen deze hoogtebeperkingen gelden, wordt het molenbiotoop c.q. een molenbeschermingszone genoemd.
De gemeente beschouwt de toegelaten hoogtematen niet als dwingende hoogte maten, maar als richtlijn. Het beleid wordt in deze vorm in voorliggend bestemmingsplan gecontinueerd: de bestaande situatie hoeft niet aangepast te worden, maar bij eventuele nieuwe ontwikkelingen dient wel rekening te worden gehouden met de molenbiotoop van de Korenmolen. De molenbiotoop heeft geen concrete gevolgen voor de ontwikkeling aangezien deze onder de maximaal toegestane hoogte blijft.
Monumenten
Tegenover het plangebied staat een rijksmonument. Het gaat om een stolpboerderij aan de Heereweg 58. De voorgenomen ontwikkeling is niet van invloed op het rijksmonument.
Regelgeving en beleid
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beoogde ontwikkeling
Het plangebied is volgens de archeologische beleidskaart van Bergen gelegen in een gebied waar bij bodem verstorende ingrepen onderzoek nodig is. Langs de Heereweg geldt een onderzoeksplicht voor alle bodemverstorende ingrepen, richting de duinen geldt een onderzoeksplicht voor plangebieden groter dan 500 m² en die dieper gaan dan 40 cm. Bij het vorige ontwerp is door Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland is in 2008 bureauonderzoek gedaan naar de te verwachten archeologische waarden. Hoewel dit onderzoek is opgesteld in verband met het vorige plan is het plangebied gelijk gebleven zodat de resultaten van het onderzoek nog steeds bruikbaar zijn. Op basis van dit onderzoek (bijlage 6) wordt geadviseerd om een karterend inventariserend veldonderzoek uit te voeren. Mogelijk dat de bodem in het plangebied reeds verstoord is door de aanwezige functies. Dit zal uit het vervolgonderzoek naar voren moeten komen.
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt vooralsnog twee dubbelbestemmingen voor het beschermen van de te verwachten archeologische waarden opgenomen. Voorafgaand aan de ontwikkeling van het plangebied dient nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Nieuwbouw biedt kansen voor de reductie van de CO2-uitstoot, het opwekken van duurzame energie en het slim omgaan met water. Om maatregelen ten behoeve van duurzaamheid te bevorderen kunnen alle inwoners en initiatiefnemers in de regio Noord-Holland Noord voor informatie over maatregelen terecht bij het Duurzaam Bouwloket. Het Bouwbesluit stelt ook eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC).
Beoogde ontwikkeling
Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling voldaan worden. Tevens zijn het toepassen van maatregelen ten behoeve van de infiltratie van hemelwater geborgd in dit bestemmingsplan (zie paragraaf 4.10). Alle maatregelen op het gebied van duurzaamheid worden verder uitgewerkt ter voorbereiding op en onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning.
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan op basis van de ruimtelijke en functionele structuur weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.
Dit voorliggende bestemmingsplan heeft zowel een planningsgericht als normeringsgericht karakter. Er is niet gekozen voor een bestemmingsplan waarin de eindsituatie precies is vastgesteld. De regels van dit bestemmingsplan dienen als kader waarbinnen de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden. Er is gekozen voor een globale opzet van het plan. De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Artikel 3 Wonen - 1
De beoogde woonpercelen in het plangebied zijn opgenomen binnen de bestemming Wonen - 1. Naast de functie wonen, zijn ook aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan binnen de bestemming Wonen - 1. Het vloeroppervlak voor deze functie mag niet meer bedragen dan 25% van de totale oppervlakte van de woning en mag ten hoogste 50 m² bedragen.
Vanwege de aanduiding 'gestapeld' mogen de woningen alleen gestapeld worden gebouwd. De bouwhoogte van alle woningen bedraagt ten hoogste 10 meter. Ten behoeve van de maatvoering van de hoofdgebouwen zijn nog diverse bouwregels opgenomen. Bij gestapelde woningen mogen geen aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouw. Dit met uitzondering van de bergingen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding. Binnen de woonbestemming zijn wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals erf- en terreinafscheidingen.
Om de realisatie van infiltrerende maatregelen te waarborgen, is de aanduiding 'specifieke vorm van water - infiltratievoorziening' opgenomen ter hoogte van de bestemming Wonen - 1.
Artikel 4 en 5 Waarde - Archeologie 1 en 3
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 en 3 is gehanteerd voor het gehele plangebied. In dit archeologisch regime dient bij grondroerende werkzaamheden in het geval van Waarde - Archeologie 1 altijd onderzoek te worden gedaan naar het voorkomen van archeologische waarden. Bij Het regime van Waarde - Archeologie 3 dient bij grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm en met een omvang van 500 m² of groter met de aanwezigheid van archeologische waarden rekening gehouden te worden. Verder geldt een omgevingsvergunning plicht indien grondroerende werkzaamheden op een bepaalde diepte worden uitgevoerd.
Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In het eerste lid van artikel 8 is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
De molenbiotoop is opgenomen zodat de vrije windvang en het zicht op de traditionele molens zijn gegarandeerd. In de regeling zijn daarvoor een aantal voorwaarden opgenomen die met name betrekking hebben op beperking van bouwhoogte van gebouwen en hoogte van bomen en struiken. De molenbiotoop betreft een gebied binnen een straal van 400 m van de molen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.
Artikel 11 Overige regels
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Parkeren
In deze regel is bepaald aan welke parkeernorm moet worden voldaan.
Artikel 12 Overgangsrecht
In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Artikel 13 Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan Heereweg 65-69.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld zijn of haar zienswijze in te dienen. Daarnaast is het plan naar overlegpartners gestuurd in het kader van het overleg ex. artikel 3.1.1 Bro. De verkregen overlegreacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat in principe kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst. Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden afgesloten. De gemeente zal om deze reden geen exploitatieplan vaststellen.
Met de initiatiefnemer wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten omtrent eventuele planschadeclaims.