direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Omloop 22
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van het perceel 22 te Schoorl is een bouwvlak opgenomen waar een pand op is gesitueerd. Initiatiefnemer is voornemens het bestaande pand te slopen en hier een nieuwe woning te realiseren. Er is daarmee sprake van vervangende nieuwbouw.

Beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerend bestemmingsplan 'Schoorl-kernen en buurtschappen' van de gemeente Bergen NH, vastgesteld op 23 juni 2009. Om de voorziene woning mogelijk te maken, dient het bestaande bouwvlak verschoven en vergroot te worden.

De gemeente Bergen NH heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader voor betreffend perceel. Hierbij is aangegeven dat het bouwvlak verplaatst en vergroot mag worden, mits de bouwhoogte van het pand verlaagd wordt. Op deze wijze blijft de toegestane inhoud van de nieuwe woning (aantal m3) gelijk en kan de ontwikkeling als ruimtelijk inpasbaar worden aangemerkt.

1.2 Ligging plangebied

Het projectgebied is gelegen ten zuidwesten van de kern van Schoorl en ten noordoosten van Aagtdorp. Het betreffende perceel ligt op de hoek van de Bickerslaan en de Omloop. De Bickerslaan is aangesloten op de Duinweg. Dit is de doorgaande weg tussen Schoorl en Aagtdorp. Het plangebied wordt omringd door woningen en agrarische percelen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in rood (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend plan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Schoorl-kernen en buurtschappen', vastgesteld op 23 juni 2009. De gronden waar het plangebied betrekking op heeft, hebben de bestemming Wonen-2 (a), Tuin en Water. Ter plaatse van het bouwvlak is het toelaatbaar een woning op te richten met een goothoogte van 4 en een bouwhoogte van 10 meter. De totale oppervlakte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 120 m2 bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0002.jpg"

Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan (bron: gemeente Bergen NH)

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient het bouwvlak verschoven en vergroot te worden tot 150 m2. Daarnaast worden de bestemmingen Wonen-2(a) en Tuin zodanig aangepast dat deze, voor wat betreft bestemmingslegging, aansluiten bij het nieuwe bouwvlak en de standaardregeling zoals vastgelegd in het SVBP2012. Tot slot wordt de bestaande toegestane bouwhoogte verlaagd van 10 meter naar 8 meter om de ruimtelijke inpasbaarheid van de beoogde ontwikkeling te waarborgen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bevat de volgende onderdelen:

Deze ruimtelijke motivering is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2: planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 3: ruimtelijke beleidskaders;
  • Hoofdstuk 4: sectorale onderzoeken naar de milieuaspecten;
  • Hoofdstuk 5: juridische planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 6: maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt op de hoek van Bickerslaan en de Omloop. In de directe omgeving van het plangebied zijn met name woningen en percelen ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering gelegen. Ten noordwesten van het plangebied zijn, op circa 200 meter afstand, diverse bedrijfsactiviteiten gevestigd zoals een lunchroom, instrumentenwerkplaats en het Scorlewald cultureel centrum. Ten zuidoosten van het plangebied liggen op circa 200 meter het bungalowpark Schoorlse Duinen, camping De Bregman, recreatiepark Aagtdorperduinen en vakantieverblijf Zeeduinenbos.

Het bestaande pand is in het verleden in beperkte mate gebruikt als woning. Momenteel is het in gebruik als schuur. De schuur is deels ingericht als paardenstal. Het pand staat direct aan de oprijlaan en dateert uit de jaren 40 van de vorige eeuw. Het perceel wordt ontsloten via de Omloop. Figuur 2.1 geeft twee impressies weer van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0004.jpg"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)

2.2 Beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuwe woning ter plaatse van het bestaande pand. Omdat er op dit moment juridisch-planologisch een woning toelaatbaar is, is in dit geval sprake van vervangende nieuwbouw. De nieuwe woning kent echter een andere voetprint waardoor het bestaande bouwvlak verschoven en vergroot dient te worden. Door de verschuiving van het bouwvlak kunnen de gronden ten westen van de woning tevens beter benut worden voor andere functies. De vergroting van het bouwvlak is door de gemeente toelaatbaar geacht mits de toegestane bouwhoogte ter plaatse wordt verlaagd. De maximale bouwhoogte wijzigt om deze reden van 10 naar 8 meter.

In figuur 2.2. is een impressie inclusief gevel aanzichten weergegeven van de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0006.jpg"

Figuur 2.2 Impressie en gevel aanzichten (bron: JE-Architecten)

2.3 Ruimtelijke inpasbaarheid

De beoogde ontwikkeling is om meerdere redenen als ruimtelijke inpasbaar te beschouwen:

1. Verwevenheid van de bebouwing met de groenstructuur:

De begroeiing op het perceel is gestructureerd en in overeenstemming met het naastgelegen perceel Bickerslaan 20. De op het noorden gelegen tuin is besloten en omzoomd door houtsingels met een brede onderbegroeiing. Ten zuiden van de (beoogde) bebouwing ligt een open veld, begrensd door bomensingels met op afstand van elkaar staande bomen. Het bouwvlak ligt gecentreerd op het perceel waardoor er zichtlijnen zijn naar het open veld. De besloten tuin versus de open velden benadrukken de overgang van zand naar klei ofwel van strandwallen naar het open polderlandschap.

2. Behoud landschappelijke kwaliteiten:

Door de nieuwe woning grotendeels op de plek van de voormalige woning te situeren, wordt het bestaande groen gehandhaafd. De natuur blijft op deze manier zichtbaar en beleefbaar. Landschappelijke kwaliteiten als openheid, doorzichten, duisternis en stilte blijven behouden. Hiermee ligt de ontwikkeling in lijn met de uitgangspunten van de zoals geformuleerd in de Structuurvisie landelijk gebied van de gemeente Bergen NH.

3. Bebouwing op het perceel kent een duidelijke hiërarchie:

Op de oorspronkelijke percelen (inclusief het perceel Bickerslaan 20) is sprake van een duidelijke bebouwingshiërarchie: een landhuis met een schuur (deels ingericht als paardenstal). De aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit blijft behouden door de nieuwe woning op dezelfde manier te situeren als de bestaande bebouwing. De woning komt dieper de besloten tuin in, maar is in hoogte beperkt, zodat de hiërarchie behouden blijft. Het landschap blijft zo leesbaar en de ontwikkelingsgeschiedenis blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0007.jpg"

Figuur 2.3 Ruimtelijke inpasbaarheid (bron: JE-Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • a. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • b. het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • c. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur.

Toetsing

Vanwege de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van strijd met het SVIR en het Barro, beiden gekenmerkt wordt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Anderzijds draagt de ontwikkeling ook niet bij aan het verwezenlijken van dit beleid. De beoogde ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, omdat er al een bouwvlak aanwezig is met de mogelijkheid hier een woning op te realiseren. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende drie decennia vastgelegd in de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040' inclusief herzieningen en besluiten geconsolideerd vastgesteld op 28 september 2015. De komende jaren wordt ingezet op:

  • Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  • Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Toetsing

De provincie Noord-Holland verwacht dat tot 2040 ten minste een netto toevoeging aan de woningvoorraad nodig is van ruim 200.000 woningen, ongeveer 35.000 in de periode 2010-2030 in Noord-Holland Noord waar Schoorl deel van uitmaakt. Omdat er sprake is van vervangende nieuwbouw, wordt er feitelijk geen woning toegevoegd. Nieuwe bebouwing dient wel zoveel mogelijk plaats te vinden binnen de BBG-zones (bestaand bebouwd gebied). Het plangebied ligt binnen deze zogenaamde BBG-zone, zie figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0008.jpg"

Figuur 3.1 Structuurvisie en ligging plangebied in bestaand bebouwd gebied in rood (bron: provincie Noord-Holland)

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland 2014

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie en is op 28 september 2015 opnieuw vastgesteld. In de PRV worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door de rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische Hoofdstructuur;
  • Nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van bestaand Bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied;
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Toetsing

De beoogde ontwikkeling en deze ruimtelijke onderbouwing hebben geen directe relatie met voorgenoemde verordening. Alleen de relatie tot het bestaand bebouwd gebied is relevant. Dit is reeds

behandeld in paragraaf 3.3.1. Het plan voldoet dus aan het gestelde in de provinciale verordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie landelijk gebied gemeente Bergen NH

De gemeente Bergen NH wil de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten behouden, versterken en herstellen. Hiervoor is de structuurvisie landelijk gebied gemeente Bergen NH opgesteld. De structuurvisie beschrijft de gewenste ontwikkeling in het landelijk gebied tot 2020.

Het Bergens buitengebied is een divers landschap vol contrasten. De kleinschaligheid van de binnenduinrand en de openheid van de polders geven dit gebied haar landschappelijke schoonheid. Daarnaast is het gebied van grote waarde voor de natuur, de agrarische productie en als ruimtelijke buffer tussen stedelijke gebieden.

Toetsing

Het plangebied ligt in een zone waar het van belang is het kleinschalige karakter en de groenstructuur te behouden en de natuurlijke overgangen te versterken. De beoogde ontwikkeling voorziet hierin doordat het geen extra bebouwing toevoegt, maar bestaande bebouwingsmogelijkheden slechts wijzigt. Een uitsnede van de visiekaart ter plaatse is weergegeven in figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0009.jpg"

Figuur 3.2 Structuurvisie landelijk gebied en ligging plangebied in rood (bron: gemeente Bergen NH)

3.4.2 Parkeernormen gemeente Bergen NH

In 2009 is de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid door de gemeente Bergen NH vastgesteld. In 2014 zijn de parkeernormen herijkt in de Nota Ruimtelijk Parkeren 2014.

Toetsing

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 4.6 Verkeer en parkeren . Om te borgen dat er daadwerkelijk voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is artikel 10.1 Voldoende parkeergelegenheid toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is geïnformeerd over het planvoornemen door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 25 februari 2016.

Waterschapsbeleid

In het Waterprogramma 2016 - 2021 presenteert het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het Hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het hoogheemraadschap in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?

De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het hoogheemraadschap grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.

Onderzoek

Huidige situatie

Waterhuishoudkundig gezien bevindt het plangebied zich in de Aagtdorperpolder. De grond ter plaatse bestaat uit klei. Er is sprake van grondwatertrap II. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt minder dan 0,4 meter beneden het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 meter beneden het maaiveld.

In de huidige situatie is het plangebied zo goed als onverhard met uitzondering van de bestaande bebouwing. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Aan de rand van het plangebied ligt een smalle watergang. Dit betreft een primaire waterloop. Deze primaire waterloop voert water af van een bovenstrooms afwateringsgebied van circa 100 hectare groot en maakt onderdeel uit van hellend gebied zonder vastgesteld waterpeil. Deze waterkering is tevens een zogenaamde duinrel die de kwel oppervlakkig afvoert in natte perioden (en in droge perioden vaak weer kan droogvallen). Voor de nog aanwezige duinrellen is het beleid van het Hoogheemraadschap gericht op behoud en bescherming.

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Toekomstige situatie

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit het verschuiven en vergroten van een bouwvlak ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning. Het terrein rondom de woning wordt ingericht ten behoeve van parkeren en tuin.

Door de vergroting van het bouwvlak neemt de juridisch-planologische bebouwingsruimte met circa 30 m2 toe. In het vigerend bestemmingplan was ter plaatse namelijk een hoofdgebouw van 120 m2 toegestaan. Van dit bouwrecht is gebruik gemaakt ten behoeve van het bestaande pand. In de nieuwe planologische situatie mag het hoofdgebouw maximaal 150 m2 bedragen. Het is aannemelijk dat een deel van de tuin tevens verhard zal worden in de toekomst. Erfbebouwing is tot maximaal 75 m2 toelaatbaar.

Conform de regels van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is het vanwege het beperkte oppervlak aan totale verharding niet nodig watercompenserende maatregelen te treffen. Pas wanneer de verhardingstoename ten opzichte van de huidige situatie meer is als 800 m2, dan is er compensatie in de vorm van extra oppervlaktewater noodzakelijk. In dit geval is de verhardingstoename maximaal 105 m2.

Op dit moment is er een bestaande toegangsdam naar het perceel met een duiker om de afvoer van het water te borgen. Het is niet ondenkbaar dat er ten behoeve van de ontsluiting van het andere perceel nog een toegangsdam nodig is. Bij de aanleg van een nieuwe dam met duiker dient het aantal vierkante meters 1:1 te worden gecompenseerd in het open water. De duiker dient een minimale (inwendige) diameter te hebben van rond 600 mm. Voor deze werkzaamheden is een watervergunning nodig.

Indien ontgraving nodig is (bijvoorbeeld in de vorm van een kelder) kan dit mogelijk tot verstoring in grondwaterstroming leiden, waardoor er ter plaatse grondwateroverlast zou kunnen ontstaan. Initiatiefnemer blijft zelf verantwoordelijk voor de ontwatering op eigen perceel en wanneer gerealiseerd, voor een waterdichte kelder.

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het scheiden van afvalwaterstromen draagt bij aan een duurzame wijze van inzamelen en transporteren van afvalwater. Hemelwater is oneigenlijk rioolwater en dient ter plaatse te worden afgevangen, indien mogelijk geïnfiltreerd en anders afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het bouwplan dient rekening te houden met bovenstaande verplichting en hemelwater gescheiden af te voeren.

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem en voor werkzaamheden dient bij het Hoogheemraadschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Voor dit plan is de digitale watertoets aangevraagd. Met het in acht nemen van bovenstaande maatregelen veroorzaken de in dit plan beschreven ontwikkelingen geen verslechtering van het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Op basis van de regionaal vastgestelde bodemfunctieklassenkaart is het plangebied aangemerkt als landbouw/natuur. De directe omgeving bestaat uit een woon- en industriefunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0011.jpg"

Figuur 4.1 Bodemfunctieklassenkaart (bron: gemeente Bergen NH)

Op basis van artikel 8 lid 3 van de Woningwet is een bodemonderzoek noodzakelijk voor bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven (meer dan 2 uur per dag). Voor de beoogde ontwikkeling is daarom bodemonderzoek noodzakelijk.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het krijgen van inzicht in de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Uit het vooronderzoek blijkt dat er geen sprake is van bodembelasting, anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater. Op de locatie worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de landelijk of regionaal geldende achtergrondwaarde voor grond en/of de streefwaarde voor grondwater. Uit het veldonderzoek blijkt dat in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen zijn waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

In het grondwater is een lichte overschrijding van de tussenwaarde voor zink geconstateerd. Deze matige verontreiniging met zink is echter niet te relateren aan een lokale bron, danwel aan verontreinigingen in de grond. Er is vooralsnog geen verklaring voor de herkomst van deze verontreiniging in het grondwater. Mogelijk is sprake van een verhoogde achtergrondconcentratie aan zink in het grondwater. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling van de locatie.

4.4 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek

Het bestaand bouwvlak wordt verlegd en vergroot. Omdat er sprake is van een wijziging van het bouwvlak, moet inzichtelijk worden gemaakt dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De ontwikkeling ligt niet binnen de wettelijke geluidszone van een gezoneerde weg. Formele toetsing aan de Wet geluidhinder (Wgh) kan daarom achterwege blijven. De locatie ligt wel binnen de invloedsfeer van de Omloop. Dit is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h zijn op grond van de Wgh niet gezoneerd, waardoor akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Wel moet aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Daarbij wordt doorgaans aangesloten bij de systematiek van de Wgh, waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde geldt.

De Omloop ter plaatse van het plangebied is een smalle weg zonder doorgaande functie. Alleen de aanliggende percelen worden via de weg ontsloten. Uit akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat de 48 dB-contour pas bij 500 motorvoertuigbewegingen per etmaal ligt. Gezien de ontsluitingsfunctie en het wegprofiel van de Omloop zal de werkelijke intensiteit nooit hoger liggen dan 500 mvt/etmaal. De weg is daarom akoestisch niet relevant, de richtwaarde van 48 dB zal ter plaatse van het bouwvlak in geen geval overschreden worden. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Conclusie

De Omloop is gezien het karakter van de weg akoestisch niet relevant en op basis van het snelheidsregime niet gezoneerd. Op basis van bovenstaande is aannemelijk gemaakt dat de richtwaarde van 48 dB ter plaatse van het bouwvlak niet wordt overschreden. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Vervolgprocedures op basis van de Wgh zijn niet noodzakelijk.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Ten aanzien van archeologische resten in de bodem is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) van toepassing. Deze wet regelen onder andere dat er in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt.

Gemeentelijk beleid

Archeologie

Op 14 maart 2013 heeft de gemeenteraad de notitie Archeologiebeleid gemeente Bergen NH 2013 vastgesteld. Algemeen uitgangspunt is dat de gemeente per activiteit een afweging maakt hoe om te gaan met archeologie. In beginsel streeft de gemeente daarbij naar behoud in situ, oftewel het op de plaats van aantreffen behouden van archeologische resten. Indien dit niet mogelijk is, bepalen de oppervlakte en de diepte van de beoogde ingreep of rekening moet worden gehouden met archeologie. De gemeente hanteert daarbij diverse archeologische regimes.


Cultuurhistorie

In 2009 is de Cultuurhistorische Nota Bergen 2009-2018 vastgesteld. De gemeente heeft daarin de visie geformuleerd de waarde van het gebouwde, archeologische en cultuurlandschappelijke erfgoed te willen behouden door beheren, versterken en toegankelijk maken. Behoud door ontwikkeling is mogelijk vanuit de visie dat de historische identiteit de basis is voor het behoud van een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.

Onderzoek

Archeologie

Op basis van de vastgestelde beleidskaart, is archeologisch onderzoek ter plaatse van het plangebied vereist bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm. De beoogde ontwikkeling voorziet in een bouwvlak van 150 m2 waarop een nieuwe woning gerealiseerd mag worden. Met eventueel te realiseren uit-, aan- en bijgebouwen bedraagt het oppervlak ten hoogste 225 m2. Archeologisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0013.jpg"

Figuur 4.2 Beleidskaart archeologie met plangebied in rood (bron: gemeente Bergen NH)

Cultuurhistorie

Het plangebied is onderdeel van het cultuurhistorisch hoofdgebied 'Binnenduinrand'. De binnenduinrand kent de oudste bewonersgeschiedenis van de gemeente. Deze gronden zijn om deze reden al vroeg gecultiveerd. In het deelgebied 'Schoorl, lint van Aagtdorp tot Camperduin' staat het behoud en versterken van historische structuren centraal. Dit door de relatie met het lint te behouden met name vanuit de oorspronkelijk agrarische bebouwing. Nieuwe bebouwing moet daarnaast in stijl en bouwvolume passen bij de oorspronkelijke structuur en karakteristiek. De beoogde ontwikkeling voorziet in een woning aansluitend aan het bestaande lint met een korrelgrootte gelijk aan de bestaande bebouwing. De uiterlijke vormgeving sluit daarnaast aan bij de bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0014.jpg"

Figuur 4.3 Cultuurhistorische deelgebieden met plangebied in rood (bron: gemeente Bergen NH)

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

De verkeersgeneratie van een ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen.

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied ligt op de hoek van de Bickerslaan en de Omloop en wordt ontsloten via de Omloop. De Bickerslaan is aangesloten op de Duinweg. Dit is de doorgaande weg tussen Schoorl en Aagtdorp. Op circa 400 meter afstand van het plangebied zijn bushalten gelegen vanaf waar bussen in de richtingen van Bergen aan Zee en strandafslag Camperduin halteren.

Verkeersgeneratie en parkeren

De voorliggende ontwikkeling betreft een wijziging van de huidige bebouwingsmogelijkheden door met name vergroting en verschuiving van het bouwvlak. Omdat er al een bouwvlak aanwezig is met de mogelijkheid hier een vrijstaande woning op te realiseren, is er geen sprake van een nieuwe vrijstaande woning. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen verkeersgeneratie of extra parkeervraag tot gevolg. Aangesloten dient te worden bij de bestaande parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning (vrijstaande woning in het buitengebied).

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed en de beoogde ontwikkeling leidt niet tot verkeersgeneratie. Er zijn voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Middels het bestemmingsplan wordt, vanwege het vergroten en verschuiven van het bouwvlak, een wijziging van de huidige bebouwingsmogelijkheden mogelijk gemaakt. Het betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als genoemd in het Besluit niet in betekenende mate. Nader onderzoek is dus niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende weg waarop metingen zijn uitgevoerd betreft de Rijksweg N9, gelegen op circa 1,1 kilometer van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 15,7 µg/m³ voor NO2, 18,8 µg/m³ voor PM10 en 11,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor zal ter plaatste van het plangebied voldaan worden aan de wettelijke grenswaarden en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn wel planologisch relevante buisleidingen aanwezig. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.9 Externe veiligheid. Er zijn geen relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij de kantoorpanden hoeft geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

4.9 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij

de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat er in en in de nabije omgeving van het plangebied enkele risicobronnen aanwezig zijn.

Risicovolle inrichtingen

Ten zuidoosten van het plangebied is het recreatiepark Aagtdorperduinen gelegen. Vanwege de opslag van propaan is er ter plaatse sprake van een risicovolle inrichting. De propaantank valt onder het Bevi. Er is sprake van een PR 10-6 risicocontour van 30 meter. Deze reikt niet tot het plangebied. Daarnaast is er geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over de rijksweg N9, traject N503 (bij Schagerbrug) - Ringweg Alkmaar (Huiswaarderweg), ten noordoosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Conform het Basisnet weg blijkt dat de PR 10-6 risicocontour niet buiten de weg is gelegen en er ook geen Plasbrandaandachtsgebied (PAG) aanwezig is. Over deze weg worden brandbare gassen vervoert (GF3), met een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt niet binnen dit invloedsgebied.

Buisleidingen

Ten noordoosten van het plangebied liggen op circa 810 meter afstand twee aardgasleidingen, waarvan één van TAQA Energy B.V. en één van de Gasunie. Het invloedsgebied van deze leidingen bedraagt respectievelijk 200 en 430 meter en reiken niet over het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.10 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven of andere milieuhinderlijke functies in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van de kern van Schoorl en ten noordoosten van Aagtdorp. In de directe omgeving zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig, welke geen milieuhinder veroorzaken. De omliggende agrarische gronden vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Op meer dan 150 meter zijn ook maatschappelijke en recreatieve functies aanwezig die, gezien de ruime afstand, niet van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.11 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit met name uit woongebied en tuin. De tuin is aan de noordkant begroeid door houtsingels met brede onderbegroeiing. Ten zuiden van de (beoogde) bebouwing ligt het open veld, begrensd door bomensingels met op afstand van elkaar geplante bomen. Ten behoeve van het verschuiven van het

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de huidige bebouwingsmogelijkheden door met name vergroting en verschuiving van het bouwvlak. Dit ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • verwijderen beplanting en bomen;
  • (deels) bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Natuurbeschermingswet 1998 en provinciaal beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en/of Vogelrichtlijngebieden), natuurmonumenten en landschapsgezichten beschermd. De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van het NNN of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen moet worden onderzocht of dit effect heeft op de beschermde natuurgebieden en hoe er compensatie moet plaatsvinden wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of een weidevogelleefgebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op circa 400 meter ten westen van het plangebied op de hoek van de Jagersweg/de Omloop. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Schoorlse Duinen bevindt zich op gelijke afstand.

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot areaalverlies, versnippering, verstoring of verandering van de natuurgebieden. De ontwikkeling is ook dermate gering dat er geen sprake is van toename van verkeersintensiteiten. Er is daarmee ook geen sprake van een toename van de stikstofdepositie in de beschermde natuurmonumenten of Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG04010Omloop22-C001_0015.jpg"

Figuur 4.5. Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Noord-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden op basis van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan ecologie (zie Bijlage 3). Uit de quickscan blijkt dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. De bestaande bebouwing bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zich zouden kunnen ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel vliegen er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het wel van belang om te starten met werken buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Er komen verder algemene licht beschermde zoogdieren en amfibieën voor. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten zijn tevens uitgesloten. Het aspect ecologie staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.

5.2 Opzet planbeschrijving

De voorliggende ontwikkeling betreft een wijziging van de huidige bebouwingsmogelijkheden door vergroting en verschuiving van het bouwvlak. Om de ruimtelijke inpasbaarheid te waarborgen, wordt de geldende bouwhoogte verlaagd van 10 naar 8 meter.

In dit bestemmingsplan is waar mogelijk aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Schoorl-kernen en buurtschappen'. Door de inwerkingtreding van het SVBP2012 is de opbouw van het bestemmingsplan op enkele punten afwijkend. Daarnaast is ervoor gekozen in plaats van de bestemming Wonen-2(a) de bestemming Wonen te hanteren.

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.

5.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen 

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten 

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De bestemming Tuin is voor een groot deel van het plangebied opgenomen. Ter plaatse zijn de bouwmogelijkheden beperkt om het open karakter van de omgeving te waarborgen.

Artikel 4 Water

De bestemming Water geldt aan de noord- en westrand van het plangebied waar de primaire waterkering ligt.

Artikel 5 Wonen

Binnen deze bestemming is de oprichting van één woning mogelijk binnen het bouwvlak. De oppervlakte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 150 m2 bedragen. Binnen de bestemming zijn ook regels gesteld aan aan-, uit- en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Onder voorwaarden is de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

5.5 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel 

Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels 

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsregels, indien dit noodzakelijk is voor een technisch betere realisering of de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige regels 

In deze bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is in een lid bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels.

5.6 Overgangsrecht en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Artikel 12 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan Omloop 22.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Daarnaast is het aanleggen van voorzieningen in het aangrenzende openbaar gebied niet aan de orde en wordt het opstellen van het bestemmingsplan door de initiatiefnemer bekostigd. Voor de gemeente Bergen NH. zijn derhalve geen kosten verbonden aan het opstellen en uitvoeren van dit bestemmingsplan. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten.

De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het wettelijk vooroverleg (ex artikel 3.1.1. Bro) is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overlegpartners. De opmerkingen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen tussen 16 juni en 28 juli. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.