direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jan Apeldoornweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het voormalig militair magazijn complex (MAG-complex) Egmond is een nieuwe bestemming gevonden. Het aannemersbedrijf Gebroeders Min BV uit Bergen zal – samen met Tambach staalconstructies bv. uit Egmond Binnen naar dit voormalige militaire terrein verhuizen. Het huidige terrein van Gebroeders Min BV, aan de Van Blaaderenweg, zal hierdoor vrij komen. Voor dit bedrijventerrein is een plan ontwikkeld voor het realiseren van woningbouw. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 17 woningen. Met dit voorliggende bestemmingsplan wordt het realiseren van dit flexibel aantal woningen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan heeft als doel de ontwikkeling van woningbouw juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van de kern Bergen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Bergen, sectie c, nummers 3456, 1326 & 4009. Momenteel is in het plangebied het aannemersbedrijf Gebroeders Min BV gevestigd. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Van Blaaderenweg en aan de westzijde door de Jan Apeldoornweg. Rondom het plangebied is verder voornamelijk woningbouw gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt nog immer het bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan in onderdelen 1937'. De woningbouwontwikkeling is op grond hiervan niet mogelijk.

In 2009 is bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid vastgesteld door de gemeenteraad (zie figuur 1.2.) waarin ook het onderhavige plangebied was opgenomen. Op 1 september 2010 heeft de Raad van State dit besluit ten aanzien van enkele plandelen vernietigd (zaaknr. 200903464/1/R1), waaronder de gronden binnen het onderhavige plangebied Van Blaaderenweg. Vanwege de ligging in een woonwijk acht de gemeente uitbreidingsruimte voor het bedrijf ongewenst. De Raad van State oordeelde echter dat bij positief bestemmen van het bedrijf de gemeente niet kon voorbijgaan aan de belangenafweging voor de uitbreidingsruimte. De belangenafweging had betrekking op de vraag of uitbreidingsruimte dient te bestaan ten behoeve van een bestendige bedrijfsvoering. De gemeente heeft dit miskend. Ook werd het besluit voor de bestemmingslegging Wonen-2 in de zuidoostelijke hoek van het plangebied vernietigd. De Raad van State oordeelde hiertoe omdat het aannemersbedrijf de gronden reeds in gebruik had voor haar bedrijfsactiviteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede Bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid

Nu het bedrijf voornemens is te verhuizen en de locatie uitermate geschikt is voor woningbouw, is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel het geven van een eenduidige en samenhangende juridisch- planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met planregels en een toelichting. Er is gekozen voor een globale regeling waarbij de exacte positionering van de woningen niet is weergegeven. De regeling sluit wel zo veel mogelijk aan op het Bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid. Het voorliggende bestemmingsplan stuurt het ontwikkelingsproces zonder dat er een precies eindbeeld wordt vastgelegd, maar biedt wel voldoende rechtszekerheid.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 volgt een project omschrijving van de huidige situatie en de toekomstige ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het plan aan het relevante vigerende ruimtelijke beleid getoetst. In hoofdstuk 4 worden de uitgevoerde onderzoeken naar verschillende sectorale aspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt de bestemmingsregeling uiteen gezet en tot slot wordt in hoofdstuk 6 op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan ingegaan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling beschreven aan de hand van de bestaande situatie binnen het plangebied en de omgeving hiervan. Daarnaast wordt de toekomstige situatie beschreven, waarbij wordt ingegaan op de visie achter de beoogde ontwikkeling en de inpassing van het plan in de omgeving.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Omgeving

Voor het analyseren en beschrijven van het bebouwingspatroon van de omgeving wordt in hoofdlijnen aangesloten bij de gebiedsindeling van de welstandsnota en het bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid. Het onderhavige plangebied ligt gedeeltelijk in het gebied 'oostelijke uitbreidingen' en gedeeltelijk in het gebied 'lintbebouwing'.

Oostelijke uitbreidingen

Het plangebied ligt grotendeels in het woongebied 'oostelijke uitbreidingen', zoals genoemd in het Bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid. Dit woongebied is planmatig van opzet met gevarieerde bebouwing, gebouwd in de jaren '70, '80 en '90/ Een klein gedeelte is recentelijk toegevoegd. Het woongebied is hoofdzakelijk samengesteld uit verschillende buurtjes, vaak ruim van opzet, en heeft een heldere, ruimtelijke structuur van woonstraten, woonerven en woonpaden. Deze structuur wordt ondersteund door de plaatsing van de woonbebouwing. De woningen staan dicht op elkaar en op enige afstand van de weg. De afzonderlijke woonblokken staan in ieder geval in een strakke rooilijn. Opvallend element binnen de wijk is het stratenpatroon zonder trottoirs. Verder valt het groene karakter op. De woningtypen variëren: er staan rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, bungalows, gestapelde woningen en vrijstaande woningen. De gebouwen hebben een standaard detaillering met eenvoudig materiaalgebruik. De oorspronkelijke materialen zijn hoofdzakelijk hout, steen en pannen. Naast de meer traditionele, gebiedseigen materialen worden nu ook materialen als kunststof en trespa toegepast. Dit gebeurt echter zorgvuldig en netjes. Wanneer gebruik wordt gemaakt van kleur zijn aarde tinten voor het metstelwerk, groen, bruin en wit voor de deuren, kozijnen en daklijsten en rood en zwart voor de dakpannen de meest toegepaste kleuren. Het welstandstoezicht moet er aan bijdragen dat de basiskwaliteit van het gebied behouden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0003.png"

Figuur 2.1: Oostelijke uitbreiding

Lintbebouwing

De straten waar het plangebied aan grenst, te weten de Van Blaaderenweg en Jan Apeldoornweg, liggen in het deelgebied lintbebouwing. De lintbebouwing bevindt zich langs de belangrijkste in- en uitvalswegen van Bergen, zoals de Van Blaaderenweg. De lintbebouwing verbond Bergen van oudsher met de buitenwereld. De lintbebouwing kenmerkt zich door één- en tweezijdige bebouwingslinten in een open bebouwingspatroon. De architectuur is van alle tijden en bezit verschillende kwaliteiten. De woningen hebben een verspringende rooilijn en de verschillende typen van bebouwing geven de linten een gevarieerd beeld. De meeste woningen zijn vrijstaand, maar er staan ook twee-onder-een-kapwoningen. De architectuur is van alle tijden en bezit verschillende kwaliteiten. De oudere bebouwing heeft een zorgvuldige en fijne detaillering. De nieuwere bebouwing heeft een sobere en grove detaillering. Het materiaal bestaat uit steen voor de gevels, hout voor de kozijnen en deuren en pannen voor de daken. Wanneer gebruik wordt gemaakt van kleur zijn aarde tinten en wit voor de gevels en rood en zwart voor de pannen de meest geëigende kleuren. Voor de deuren en kozijnen is een palet aan kleuren gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0004.png"

Figuur 2.2: Lint bebouwing

2.2.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het bouwblok tussen de Van Blaaderenweg, de Jan Apeldoornweg en de Filarskiweg. De oppervlakte is circa 6100 m2. Het is ingericht als bedrijfsterrein voor een aannemersbedrijf. Er staan vier, relatief grote, bedrijfsgebouwen. Verder is het plangebied nagenoeg geheel verhard. Zowel aan de Van Blaaderenweg en Jan Apeldoornweg bevinden zich uitritten. Direct ten westen van het plangebied is een bedrijf gevestigd. Het gaat om het bedrijf Forest Bergen. Dit bedrijf levert IT soft- en hardware tools. Ten westen van het plangebied, aan de Jan Apeldoornweg, staat een elektriciteitsgebouw van Nuon.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0005.png"

Figuur 2.3: Bestaande situatie

2.3 Beoogde ontwikkeling

De bedrijfsactiviteiten in het plangebied zullen worden verplaatst naar het MAG-complex in Egmond. Dat betekent dat de gronden beschikbaar komen voor een nieuwe functie. Het initiatief ligt voor, om het plangebied te transformeren naar een woningbouwlocatie. In totaal zullen hier maximaal 17 woningen gerealiseerd worden. Conform gemeentelijk beleid, zal circa 40% hiervan worden gerealiseerd in de sociale huur- of koopsector.

Door het plangebied komt een ontsluitingsweg, die zowel aansluit op de Van Blaaderenweg en de Jan Apeldoornweg. Deze weg krijgt een smalle rijbaan (ca. 3,5 meter). Omdat de woningen relatief diepe voortuinen hebben, ontstaat wel een breed en groen profiel. Deze weg is vanzelfsprekend ook geschikt als calamiteitenroute. Door de vorm van het plangebied zijn de uit te geven kavels relatief ondiep. Om echter de gewenste uitstraling van een groen tuindorp te krijgen, zijn de kavels, met name nabij de aansluiting op de Jan Apeldoornweg, breder gemaakt.

Het initiatief gaat uit van een mix van woningtypen: vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en geschakelde woningen. Alle bebouwing wordt gerealiseerd in één of twee bouwlagen met een kap. De maximale bouwhoogte van de beoogde ontwikkeling zal ten hoogste 10 meter bedragen.

Om ervoor te zorgen, dat de bebouwing niet te massaal wordt, worden (planologische) eisen gesteld aan de omvang van de woning en de positie op de kavel. Zo mag een hoofdgebouw, met een dwarskap niet breder zijn dan 8 meter en een woning met een langskap niet breder dan 10 meter. Ook zijn minimale afstanden opgenomen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens (respectievelijk 3 en 5 meter).

Aansluiting directe omgeving

Het plan is zo ontworpen, dat het aansluit bij de aangrenzende woongebieden (zie ook paragraaf 2.2). Deze kenmerken zich door een mix van woningen met variërende woningtypes en een afwisselende bebouwing in een groene setting. De beoogde ontwikkeling past door zijn eigen variërende opzet binnen deze mix aan variërende woningen. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de inpassing op de Jan Apeldoornweg en de Van Blaaderenweg.

De Jan Apeldoornweg heeft een relatief smalle rijbaan. Er is geen trottoir. De rooilijn ligt echter terug, waardoor het profiel breder is. Door de smalle rijbaan is er meer ruimte voor openbaar groen en voortuinen, waardoor deze straat een groene uitstraling heeft. Hetzelfde geldt voor de Filarskiweg, ten zuiden van het plangebied. Aan beide straten staat lintbebouwing op relatief smalle percelen. Alle bebouwing staat echter in de rooilijn en is afgedekt is met een kap. De goot ligt in de meeste gevallen op zo'n 3,5 meter. Dit draagt bij aan het kleinschalige karakter. De kaprichting varieert. In het algemeen staat de kap van vrijstaande woningen loodrecht op de straat. Door de smalle percelen, zijn dit de voor Bergen kenmerkende puntdaken. Bij geschakelde woningen is de kaprichting meestal evenwijdig aan de straat. De huidige bebouwing in het plangebied past eigenlijk niet in de schaal en uitstraling van dit tuindorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0006.png"

Afbeelding 2.1: profiel Jan Apeldoornweg (bron: Google maps)

De Van Blaaderenweg heeft een breed profiel, bestaande uit een hoofdrijbaan, een groenstrook en een parallelweg aan de zijde van het plangebied. De groenstrook is een relict van een trambaan die hier ooit lag. Aan de zuidzijde staan vrijstaande woningen. Deze zijn afgedekt met een kap, loodrecht op de straat, met een goothoogte van circa 3,5 meter ligt. Aan de noordzijde staan appartementengebouwen in twee lagen. Deze liggen in bouwstroken en hebben een kap, waarbij de goot op 6 meter ligt. Verder ligt hier de bebouwing van een verzorgingstehuis. Deze bebouwing bestaat uit 4 lagen en is plat afgedekt. Rondom deze bebouwing ligt veel openbare ruimte. Dit gebied heeft daarmee een andere maat en uitstraling dan het gebied ten zuiden van de Van Blaaderenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0007.png"

Afbeelding 2.2: profiel Van Blaaderenweg (bron: Google maps)

De invulling van het plangebied sluit aan bij de karakteristieken van de Jan Apeldoornweg. In eerste instantie door te kiezen voor een smalle rijbaan. De woningen krijgen ruime voortuinen, waardoor een ruim en groen profiel ontstaat. Bovendien is gekozen voor een relatief lage dichtheid. Binnen het gebied is een goothoogte van maximaal 4 meter en een nokhoogte van maximaal 10 meter toegestaan voor de woningen. Hierdoor wordt de mogelijkheid geboden ook hier de karakteristieke puntdaken te realiseren. Het plangebied zal daarmee de uitstraling van een tuindorp krijgen. Dit wordt verder geaccentueerd, door de straat lichte bochten te geven.

Richting de Van Blaaderenweg reageert de beoogde bebouwing op het brede profiel van de weg en de bebouwing aan de overzijde van de weg. Hier is een bouwstrook voorzien. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden deze te ontwikkelen als rijtje van circa 6 geschakelde woningen. De kenmerkende bomenrijen op de erfgrenzen in dit deel van het plangebied worden behouden. Hiermee wordt geborgd dat de bebouwing groen ingepast wordt in de bestaande omgeving.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan moet passen in het gemeentelijk beleid van rijk, provincie, regio en de gemeente zelf. In dit hoofdstuk is de ontwikkeling getoetst aan het relevante beleidskader.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald vanuit de SVIR.

Barro

Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De beoogde ontwikkeling betreft geen van de specifieke onderwerpen uit SVIR. De algemene regels in het Barro met vooral een conserverend / beschermend karakter zijn daarom niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Uit actuele jurisprudentie blijkt dat een woningbouwontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied met meer dan 12 woningen aangemerkt zou kunnen worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De hoeveelheid bebouwing neemt vrijwel niet toe, maar er is sprake van een functiewijziging. Daarom is de ontwikkeling hierna getoetst aan de ladder. Als basis voor de toetsing is gebruik gemaakt van het relevante onderliggende provinciale en regionale beleid en onderzoek.

Trede 1: Behoefte

In dit geval gaat het om een toevoeging van maximaal 17 woningen, waarvan 6 in het sociale segment en de rest in het dure segment.

De bouw van 17 grondgebonden woningen voorziet in een actuele regionale behoefte. De relevante regio is in dit geval de regio Alkmaar. Er is binnen de planperiode (10 jaar) sprake van een regionale behoefte - zowel kwalitatief als kwantitatief - aan de voorgenomen ontwikkeling.

Voor de verantwoording van de toename van het aantal woningen wordt een onderscheid gemaakt in de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte.

Kwantitatieve behoefte

Het project geeft invulling aan de woningbehoefte in de Regio Alkmaar. In de regio zijn productie en behoefte in balans, mits invulling wordt gegeven aan de bekende harde en zachte plannen. Het plan is een bekend zacht plan in voorbereiding en past daarmee binnen de regionale kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte

Het project geeft invulling aan de vraag naar grondgebonden (nultreden)woningen.

Trede 2: Locatiekeuze

De ontwikkeling is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Er wordt gebruik gemaakt van een transformatielocatie. Nu de gewenste uitplaatsing van een bedrijf mogelijk is gemaakt, is herontwikkeling naar woningbouw in de woonkern gewenst.

De ontwikkeling voldoet gelet op het bovenstaande aan trede een en twee. In bijlage 1  zijn trede 1 en 2 nader onderbouwd.

Trede 3: ontsluiting

Omdat wordt voldaan aan de eerste twee stappen van de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet meer getoetst te worden aan de derde stap. Het gebied is overigens passend ontsloten.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR, het Barro en het Bro. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Door globalisering, klimaat veranderingen en demografische veranderingen kiest de provincie ervoor om mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook om bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie het landelijke gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteiten bergingen houden ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten, blijft de provincie bijzonder aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en om te bezoeken. De provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De provincie Noord-Holland stelt hiervoor een provinciale woonvisie op welke het kader biedt voor de door de regio's op te stellen regionale actieprogramma's. In de regionale actieprogramma's wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRV) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRV wordt voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische Hoofdstructuur;
  • Nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van Bestaand Bebouwd Gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in Bestaand Bebouwd Gebied en landelijk gebied;
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0008.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Bestaand Bebouwd Gebied

In figuur 3.1 is een uitsnede van de kaart 'Bestaand Bebouwd Gebied uit de PRV weergegeven. De figuur laat zien dat de beoogde ontwikkeling gelegen is in Bestaand Bebouwd Gebied (BBG-contour). Dit uitgangspunt bevestigt in positieve zin de herontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Conclusie

Omdat de woningbouwontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied plaatsvindt, worden er in de Provinciale Ruimtelijke Verordening geen bijzondere eisen gesteld aan dit bestemmingsplan en past de ontwikkeling binnen provinciale en regionale beleidskaders.

3.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 2015-2020 (2016)

Begin 2016 is de lokale woonvisie 'Wonen in de gemeente Bergen 2015-2020' vastgesteld. De gemeente schetst hierin de gewenste ontwikkeling van het wonen tot 2020. Uitgangspunt in de woonvisie is dat er voldoende sociale en betaalbare woningen zijn en dat die woningen sociaal en betaalbaar blijven. Van de nieuwe woningen die worden gebouwd moet 40% betaalbaar (sociaal) zijn. Regionaal is dit 30%.

Belangrijke speerpunten in het woonbeleid zijn huisvesting voor starters, senioren, inwoners met een zorgvraag en verblijfsgerechtigden (statushouders). De instroom van jonge gezinnen en starters in de gemeente Bergen is beperkt door de relatief dure woningen. Het effect van de dure woningen is dat vooral oudere inwoners het zich kunnen veroorloven om in de gemeente Bergen te wonen. De vergrijzing is daarmee in de gemeente Bergen verder gevorderd dan in Nederland als geheel. Vooral de groep van 75 jaar en ouder zal in de toekomst sterk toenemen. Om deze reden heeft de gemeente het streven om woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig te maken, zowel in de bestaande voorraad (opplussen) als in nieuwbouw. Herstructurering en inbreiding (binnen Bestaand Bebouwd Gebied) zijn daarnaast volgens de ladder voor duurzame verstedelijking de voor de hand liggende opties voor nieuwbouw.

De gemeente Bergen zet in op realisatie van circa 20% van de woningen in categorie 1, circa 20% in categorie 2 en circa 60% in categorie 3 en 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0009.jpg"

Figuur 3.2 Woningbouwcategorieën met prijspeil per 1 maart 2015 (bron: Woonvisie 2015-2020)

Het project is met 17 woningen opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. In totaal wordt uitgegaan van het toevoegen van 847 woningen.

Het project voldoet nagenoeg aan de uitgangspunten van de woonvisie met circa 40% goedkope woningen en de rest in de prijsklasse boven 325.000 euro.

Welstandsnota (2004)

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Bergen heeft de gemeenteraad een welstandsnota vastgesteld. In deze nota zijn de criteria beschreven die ten grondslag liggen aan de welstandsbeoordeling bij het beoordelen van bouwplannen. In de nota komen, na een hoofdstuk over het ruimtelijke welstandsbeleid in Bergen, de welstandscriteria aan de orde. De vooroorlogse monumentale uitbreidingen van Bergen, de dorpskern en de lintbebouwing, hebben een bijzonder welstandsniveau toegekend gekregen. In deze gebieden moet de ruimtelijke samenhang worden gehandhaafd, hersteld of zelfs versterkt. Het welstandstoezicht dient een bijdrage te leveren aan het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het plangebied heeft ook een bijzonder welstandsniveau toegekend gekregen.

De bouwplannen worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Daarbij zal de welstandsnota als toetsingskader gehanteerd worden.

Parkeernormen gemeente Bergen NH

In 2009 is de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid door de gemeente Bergen NH vastgesteld. In 2014 zijn de parkeernormen herijkt in de Nota Ruimtelijk Parkeren 2014. Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 4.2 Om te borgen dat er daadwerkelijk voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is artikel 12.1 een parkeerregeling opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

De realisatie van nieuwe woningen aan de Van Blaaderenweg sluit aan bij het ruimtelijk beleid van de verschillende overheden. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de specifieke stedenbouwkundige kenmerken van het betreffende gebied. De realisatie zorgt voor een versterking van de bestaande situatie in de deelgebieden. Verder ligt het plan in lijn met behoud van het groene, overwegende vrijstaande en semi vrijstaande karakter van de bebouwing in de directe omgeving. De beoogde ontwikkeling past ook binnen het beleid uit de welstandsnota. In de regels zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid gehandhaafd.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De conclusies zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Verkeer en infrastructuur

Ontsluiting autoverkeer

De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Bergen en wordt ontsloten met een nieuw aan te leggen eenrichtingsstraat vanaf de Jan Apeldoornweg naar de Van Blaaderenweg. De nabijgelegen Van Blaaderenweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h en gaat ten westen van de locatie over in de Dreef richting het centrum. Richting het oosten ontsluit de weg naar de N9 richting Alkmaar. De Van Blaaderenweg kruist ten westen van de locatie middels een rotonde met de Bergerweg/Koninginneweg. De Bergerweg/Koninginneweg is eveneens een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Bergerweg ontsluit in noordzuidrichting vanaf de N9 richting het noordelijke deel van Bergen en Schoorl. De wegen rondom de locatie, zoals de Jan Apeldoornweg, zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h.

In de huidige situatie is op de locatie een bedrijfsfunctie aanwezig. Deze bedrijvigheid wordt direct ontsloten naar de Van Blaaderenweg. De bedrijfsfunctie zal worden geamoveerd en worden vervangen door ten hoogste 17 woningen. Voor de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van bestaande in- en uitritten op de Van Blaaderenweg en de Jan Apeldoornweg. Er zal hierdoor geen nieuwe aansluiting op een omliggende weg worden gerealiseerd.

Het nieuwe woongebied zal circa 150 mvt/etmaal genereren, uitgaande van circa 7 tot 8 mvt/werkdagetmaal per woning (CROW publicatie 256, 2007). De huidige bedrijvigheid heeft op basis van bedrijfsgegevens een verkeersgeneratie van circa 70 mvt/etmaal. De verkeerstoename bedraagt derhalve 80 mvt/etmaal. In onderstaande tabel 4.1 is de verkeersintensiteit op de Van Blaaderenweg, Bergerweg, Koninginneweg en Dreef weergegeven. De verkeersgegevens zijn ontleend aan het Akoestisch onderzoek Bergen Dorpskern Zuid (MRA, 20 juni 2006) en doorgerekend met een jaarlijkse autonome groei van 1% naar 2022. De verkeerstoename, welke afgerond is op 100 mvt/etmaal, is opgeteld bij de verkeersintensiteit van de omliggende wegen.

Tabel 4.1 Verkeersintensiteiten

  Weekdag 2016   Weekdag 2022 excl.   Weekdag 2022 incl.  
Van Blaaderenweg   11.658   12.375   12.475  
Bergerweg   22.680   24.075   24.175  
Koninginneweg   10.501   11.147   11.247  
Dreef   14.339   15.221   15.321  

Op basis van bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat de verkeerstoename maximaal 1% bedraagt en geen significante toename van de verkeersintensiteiten betekent. Bovendien zal de hoeveelheid (middel)zwaar verkeer sterk afnemen. Er worden derhalve geen afwikkelingsproblemen verwacht. De ontsluiting voor het autoverkeer is goed.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer wordt richting het noorden afgewikkeld via de parallelweg van de Van Blaaderenweg. Fietsverkeer wordt conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig afzonderlijk van het doorgaande autoverkeer afgewikkeld. Richting het westen wordt fietsverkeer ontsloten naar de Jan Apeldoornweg. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig wordt fietsverkeer hier gemengd met gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. De Jan Apeldoornweg sluit via De Oosterweg aan op de Bergerweg. De Bergerweg beschikt eveneens over een parallel structuur. De ontsluiting voor fietsverkeer is derhalve goed en voldoet aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig.

Ontsluiting openbaar vervoer

Er is een bushalte gesitueerd op circa 150 m van de locatie. Deze halte wordt 2x per uur per richting bediend door bussen richting het centrum van Bergen en treinstation Alkmaar. De reistijd tot station Alkmaar bedraagt 9 minuten. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve goed.

Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de parkeernormen van de gemeente Bergen (Notitie ruimtelijk parkeren, 2014). Conform deze notitie bedraagt de parkeernorm voor sociale huurwoningen) 1,6 parkeerplaatsen en voor dure woningen (vrijstaande woningen) 2,2 parkeerplaatsen. Daarbij wordt uitgegaan van matig stedelijk gebied in het restgebied van de bebouwde kom. In onderstaande tabel 4.2 is de parkeerbehoefte berekend.

Tabel 4.2 Parkeerbehoefte

functie   aantal   parkeernorm   parkeerbehoefte  
Woningen goedkoop   6   1,6   9,6  
Woningen duur   11   2,2   24,2  
Totaal   17     33,8 (34 pp)  

Ten behoeve van de woningen in het goedkope segment, zijn 9,6 parkeerplaatsen nodig. Dit is inclusief bezoekersparkeren. Ten behoeve van de dure woningen zijn 24,2 parkeerplaatsen nodig.

Parkeercapaciteit

Ten behoeve van de woningen in het goedkope segment (rijwoningen) zijn 9,6 parkeerplaatsen nodig. Voorts is de parkeerbehoefte voor de dure grondgebonden woningen 24,2 parkeerplaatsen. Deze woningen zijn voorzien van een garage met lange oprit. Ondanks de beschikbare ruimte in een garage en op de oprit zullen niet alle bewoners hier altijd gebruik van maken. In tabel 4 van CROW-publicatie 182 (2008) is opgenomen dat het aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein daadwerkelijk gebruikt wordt, in dit geval benaderd wordt door het aantal woningen te vermenigvuldigen met 1,3. Van het theoretisch aantal beschikbare parkeerplaatsen bij de dure woningen (twee per woning, één op de oprit en één in de garage), zullen dus ongeveer (11 x 1,3) 14,3 plaatsen effectief worden gebruikt. Dit betekent dat ten behoeve van de dure woningen nog 9,9 parkeerplaatsen nodig zijn in de openbare ruimte. Deze zijn ook bedoeld voor bezoekers, die in principe in de openbare ruimte moeten kunnen parkeren.

In totaal dienen 19,5 parkeerplaatsen 9,6 voor goedkope woningen en 9,9 voor dure woningen) in de openbare ruimte te worden gerealiseerd om in de parkeerbehoefte van het plan te voorzien. Binnen het plangebied bestaat ruimte om 6 langs parkeerplaatsen en 6 haaks parkeerplaatsen te realiseren. Daarnaast kunnen 2 langs parkeerplaatsen gerealiseerd worden langs de parallelweg van de Van Blaaderenweg aan de zijde van het plangebied. Verder kunnen zes bestaande haakse parkeervakken langs de parallelweg van de Van Blaaderenweg gebruikt worden voor het plangebied. Hierdoor bedraagt de parkeercapaciteit 20 parkeerplaatsen. Ook wordt voldaan aan het gestelde in het parkeerbeleid van de gemeente dat per woning 0,3 pp in de openbare ruimte beschikbaar moet zijn voor bezoekers.

In onderstaande figuur is de indicatieve ligging van de parkeerplaatsen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0010.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0011.jpg"  

Figuur 4.1 Indicatieve ligging parkeerplaatsen

4.3 Geluidshinder

Geluidszones langs wegen

Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen en rond het plangebied zijn 30 km/h-wegen aanwezig. Het gaat om de weg, Oosterweg en Filarskiweg. De locatie ligt binnen de geluidszone van de volgende gezoneerde wegen: Bergerweg/Koninginneweg en Van Blaaderenweg/Dreef.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: "het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens" (art. 1 Wgh). De geluidszones van de genoemde wegen bedragen 200 m.


Normstelling
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe situaties (nieuwe wegen of nieuwe woningen) bedraagt deze 48 dB.

De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen een hogere waarde vaststellen. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde van 63 dB niet te boven gaan. Indien de uiterste grenswaarde toch wordt overschreden kan de betreffende gevel als dove gevel worden uitgevoerd. Een dove gevel is een gevel met alleen incidenteel te openen delen zoals bijvoorbeeld nooddeuren. Een dove gevel wordt door de Wet geluidhinder niet als gevel aangemerkt, waardoor de normstelling uit de Wet niet van toepassing is.

Daarnaast dient altijd de wettelijke binnenwaarde te worden gegarandeerd. Het kan daarvoor noodzakelijk zijn dat geluidsisolerende gevelmaatregelen worden genomen. In het kader van de ruimtelijke procedures komen echter alleen de maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied aan de orde. De gevelmaatregelen komen pas aan de orde in het kader van de daadwerkelijke realisatie van de ontwikkeling. Hieraan wordt bijvoorbeeld getoetst bij een bouwaanvraag.


Aftrek artikel 3.6 RMG 2006

Op basis van artikel 3.6 uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006 (RMG 2006) mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.


Resultaten onderzoek nieuwe woningen versus bestaande gezoneerde wegen

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De rapportage van het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van de Van Blaaderenweg en de Bergerweg in delen van het plangebied sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Daarom dient voor een deel van de nieuw te realiseren woningen een besluit hogere waarden te worden opgesteld. Voor de gedetailleerde berekeningen, analyse en conclusies wordt verwezen naar bijlage 3. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de betreffende hogere waarden. Omdat geen specifiek bouwplan wordt vastgelegd in het bestemmingsplan, is uitgegaan van de geluidscontouren waarbij een inschatting is gemaakt van het maximaal aantal woningen waarvoor een hogere waarde verleend dient te worden. Voorts blijkt uit het akoestisch onderzoek dat er ten gevolge van de omliggende 30 km/h-wegen, welke formeel niet getoetst worden aan de Wgh, sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.


Tabel 4.3 Hogere waarden

geluidsbron   Hogere waarde   maximaal aantal woningen  
Van Blaaderenweg   58 dB   6 woningen  
Van Blaaderenweg   53 dB   11 woningen  
Bergerweg   53 dB   5 woningen  

4.4 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Dat geldt voor oude gevallen van bodemverontreiniging die voor 1987 zijn ontstaan. Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

De huidige bedrijfsactiviteiten zijn feitelijk bodemverdacht. Daarom is voor het nagaan van de haalbaarheid van dit bestemmingsplan een volledig actualiserend bodemonderzoek NEN-5740 vereist. Op grond van artikel 2.4 Regeling omgevingsrecht dient te zijner een recent bodemonderzoeksrapport NEN-5740 te worden overgelegd. Omdat het bodemonderzoek op grond van artikel 2.1.5 lid 5 Bouwverordening pas na afronding en vrijgave van de sloopwerkzaamheden (opstallen en verhardingen) mag worden uitgevoerd, ligt het voor de hand om het vereiste bodemonderzoek als voorwaarde in de omgevingsvergunning op te nemen (zie artikel 2.7 Regeling omgevingsrecht en artikel 6.2.c Wabo). Daarbij is bepaald dat het bodemrapport uiterlijk 3 weken voorafgaand aan de geplande start van de bouw moet worden overgelegd ter beoordeling en dat de omgevingsvergunning van rechtswege uitgestelde inwerkingtreding heeft totdat een eventuele bodemsanering is uitgevoerd en de evaluatie daarop door het bevoegd gezag Wet bodembescherming, in casu de provincie Noord-Holland. Als bij de sloop van de huidige loods substantiële hoeveelheden asbest worden verwijderd, is als onderdeel van het bodemonderzoek NEN-5740 tevens een nader bodemonderzoek naar asbest NEN-5707 vereist met proefsleuven en microscopisch onderzoek. Vorenstaande onderzoeken kunnen gecombineerd worden met een eventueel 'eindsituatiebodemonderzoek' in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek en conclusie

Het plan maakt een functiewijziging mogelijk van 'bedrijf' naar 'wonen'. De beëindiging van de bedrijfsfunctie vormt een aanleiding om nader op het aspect bodemkwaliteit in te gaan. Uit informatie van het bodemloket blijkt dat er in het verleden een bodemsanering is uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. In 1995 is een beschikking ernst en urgentie afgegeven voor de locatie die is aangeduid als Jan Apeldoornweg 4-6 waarin is bepaald dat de sanering binnen 4 jaar moest zijn afgerond. Het saneringsplan is goedgekeurd in 1995, de sanering is afgerond in 1997. Na 1997 hebben er in het plangebied geen potentieel bodem bedreigende activiteiten plaatsgevonden. Nadat de bestaande bebouwing is gesloopt wordt verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in combinatie met asbestonderzoek ter controle en als onderbouwing voor de toekomstige bebouwing.

Op het aangrenzende perceel met adres Van Blaaderenweg 10 is in 2004 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van een auto spuitbedrijf (zonder plaatwerkerij) in de periode 1972-1986. Uitkomst van het onderzoek was dat er geen vervolgonderzoek nodig was.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

Bij de ontwikkeling van woningbouw dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Binnen het plangebied wordt enkele de ontwikkeling van woningbouw mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfsbestemming in het plangebied wordt gewijzigd in wonen. Daarmee wordt in de omgeving van het plangebied, ter plaatse van de bestaande woningen, een forse verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving bereikt.

Het plangebied wordt omgeven door woongebied zodat ter plaatse van de beoogde woningen geen rekening hoeft te worden gehouden met milieuhinder van bedrijven. Er dient enkel rekening te worden gehouden met de bedrijfsbestemming voor lichte bedrijvigheid ten zuiden van de Van Blaaderenweg, grenzend aan de westzijde van het plangebied. Het betreft een perceel achter de woning aan de Van Blaaderenweg. Ter plaats zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 mogelijk. In de huidige situatie is ter plaatse een softwarebedrijf gevestigd.

De afstand van de bedrijfsbestemming tot de beoogde woningen bedraagt circa 10 m. Bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 zijn doorgaans direct naast woningen toegestaan vanwege de geringe kans op milieuhinder. In dit geval geldt dat het bedrijf al rekening moet houden met bestaande woningen die eveneens op korte afstand zijn gelegen zodat het bedrijf niet verder wordt beperkt. Verder is van belang dat het verkeer van en naar het bedrijfsgebouw plaatsvindt over het erf van de bestaande woning aan de Van Blaaderenweg en niet over de ontsluitingsweg van het plangebied die loopt langs de beoogde woningen.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, het aanwezige bedrijf ten westen van het plangebied wordt niet in haar bedrijfsvoering beperkt. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.6 Ecologie

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureau onderzoek zoals

opgenomen in bijlage 2.

Beoogde ontwikkeling

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw. Hiervoor moeten de

volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Regelgeving en beleid

Het plangebied bestaat uit een bedrijfsperceel met bebouwing en verharding. Hier en daar staan wat bomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Circa 1,1 km ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat. Ten oosten en zuiden van het plangebied liggen weidevogelleefgebieden. Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk, waardoor het bestaande aannemersbedrijf zal verdwijnen. Hierdoor neemt de verstoring door geluid op de locatie zelf en als gevolg van minder zwaar verkeer op de omringende wegen af. De toename van het aantal woningen leidt maar zeer beperkt tot een toename van de verkeersintensiteiten. De stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied neemt dan ook niet waarneembaar toe. Negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling zijn dan ook uit te sluiten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van

beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.

Het bestemmingsplan voorziet in woningbouw. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Zwaarder beschermde soorten als vleermuizen en broedvogels met vaste nesten zijn niet aanwezig in het plangebied.

Conclusie

Gezien het bovenstaande staat de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan ook niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Binnen een bepaald invloedsgebied van een risicobron is een groepsrisico aanwezig. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied komen geen risicovolle bedrijfsactiviteiten voor. Ook vindt er in de directe omgeving, volgens de risicokaart, geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Er zijn ook geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig. Het aspect externe veiligheid is daarom niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele wegen waarover lokaal vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De Oosterweg wordt incidenteel gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen voor de bevoorrading van tankstation Van der Bosch op de hoek van de Kogendijk/Achterweg. Ook over de Van Blaaderenweg kan incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen is dusdanig gering en dusdanig incidenteel dat de PR contour niet buiten de weg is gelegen en het invloedsgebied niet ter zake doet. Daarnaast grenst het plangebied niet direct aan de wegen (respectievelijk op circa 40 en 20 m afstand) waardoor eventuele risico's worden verkleind. De aanwezigheid van de wegen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Ten aanzien van de interne veiligheid (brandveiligheid) geldt dat alle objecten in het plangebied bereikbaar moeten zijn voor de brandweer. De rij route richting de objecten moet derhalve voldoende breed, hoog en sterk zijn. Gelet op de inrichting van de ontsluiting van het plangebied kan geconcludeerd worden dat alle woningen te bereiken zijn met een brandweervoertuig.

4.8 Planologisch relevante leidingen

In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals riool persleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen. De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordening praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.5. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg / m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg  / m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de grenswaarden die worden gesteld aan de luchtkwaliteit. Daarnaast wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening, vanuit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM)

In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

Het plan maakt de ontwikkeling van ten hoogte 17 woningen mogelijk. Het plan valt daarom in één van de aangewezen categorieën uit de regeling nibm zodat toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege kan blijven.

 

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs relevante wegen. In de omgeving van het plangebied komen echter geen maatgevende wegen voor luchtkwaliteit voor. De meest nabijgelegen relevante weg voor luchtkwaliteit is de N9, maar de afstand is dermate groot dat er geen sprake is van invloed van deze weg op de concentraties ter hoogte van het plangebied. Ter plaatse van het plangebied geven de achtergrond concentraties voldoende inzicht in de luchtkwaliteit. Uit de zogenaamde saneringstool blijkt dat de jaargemiddelde achterconcentraties NO2 en PM10 (en overigens ook de jaargemiddelde concentraties langs de N9) ruimschoots beneden de grenswaarden zijn gelegen. Geconcludeerd wordt dat de Wm, onderdeel luchtkwaliteit, de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Water

Regelgeving en beleid

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

    • 1. Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

    • 1. Nationaal Waterplan (NW)
    • 2. Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
    • 3. Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
    • 4. Waterwet

Provinciaal:

    • 1. Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit. De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Regionaal Waterplan Bergen, Castricum en Heiloo (2012)

De gemeenten Bergen, Castricum en Heiloo hebben samen met het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gewerkt aan een Regionaal Waterplan. Dit waterplan bevat een watervisie tot 2050 en een pakket maatregelen voor de periode 2012 - 2016. In juni 2012 is het Regionaal Waterplan vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. Voor de uitvoering van het plan is geld beschikbaar gesteld. De komende jaren blijven de drie gemeenten en het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier samenwerken bij de uitvoering.

Het waterplan vormt een kapstok voor de verschillende onderdelen van het waterbeleid. Deze onderdelen zijn verbetering van waterkwaliteit, voorkomen van wateroverlast, waterveiligheid, ruimte maken voor water, verbeteren van de waterkwaliteit, beheer van afvalwater (riolering), grondwater en hemelwater. Waterprojecten worden in het plan zoveel mogelijk gecombineerd met natuur en recreatie. Belangrijke onderdelen uit het waterplan zijn het aansluiten bij de identiteit van het landschap en het meer zichtbaar maken van water. De beleving wat water wordt daarmee vergroot. 

Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (2011)

Bergen beschikt over het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (GRP). Het GRP geeft het beleid van de gemeente Bergen weer met betrekking tot riolering als onderdeel van de openbare ruimte en als onderdeel van het watersysteem. Dit beleid is opgesteld in overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Rijkswaterstaat, de provincie Noord-Holland en het Rijk. De doelen die de gemeente stelt zijn de inzameling van afvalwater, de inzameling van hemelwater, transport van ingezameld water, voorkomen van ongewenste emissies en het voorkomen van overlast voor de omgeving. De gemeente Bergen richt zich in de planperiode 2011-2015 op de volgende thema’s:

  • Het implementeren van de verbrede zorgplichten
  • Het verbeteren van de waterkwaliteit
  • Het inspelen op klimaat- en duurzaamheidsontwikkelingen
  • Het verbeteren van de doelmatigheid van rioleringsactiviteiten

Beoogde ontwikkeling

Algemeen

In het plangebied worden woningen gerealiseerd. Bij de woningen worden tuinen aangelegd. Aangezien het plangebied reeds geheel verhard is, neemt het oppervlak verharding af.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het Bouwbesluit 2012 is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • 1. hemelwater vasthouden voor benutting,
  • 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • 4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie.

Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.12 Archeologie

Regelgeving en beleid

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beoogde ontwikkeling

Het plangebied is volgens de archeologische beleidskaart van Bergen gelegen in een gebied waar bij bodem verstorende ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm nader onderzoek nodig is. Mogelijk dat de bodem in het plangebied reeds verstoord is door de aanwezige functies. Dit zal uit het (bureau)onderzoek naar voren komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0013.png"

Figuur 4.3: Uitsnede Archeologische Beleidskaart Bergen (witte cirkel=plangebied)

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming opgenomen. Voorafgaand aan de ontwikkeling van het plangebied dient nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden voor ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan op basis van de ruimtelijke en functionele structuur weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.

5.2 Opzet planbeschrijving

Dit voorliggende bestemmingsplan heeft zowel een planningsgericht als normeringsgericht karakter. Er is niet gekozen voor een bestemmingsplan waarin de eindsituatie precies is vastgesteld. De regels van dit bestemmingsplan dienen als kader waarbinnen de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden. Er is gekozen voor een globale opzet van het plan. De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.

5.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De in het plan opgenomen groenstroken, met bomen, hebben de bestemming Groen gekregen. Op deze gronden zijn gebouwen toegestaan.

Artikel 4 Tuin

In tegenstelling tot de achtererven en gedeelten van zijerven bij woningen, worden de voortuinen en (delen van) zijtuinen grenzend aan openbaar gebied, behorende bij de woningen niet onder de bestemming Wonen - 1 opgenomen, maar apart bestemd voor Tuin. De minimale diepte van de voortuinen is 5 m. Dit is voor de voortuin gewaarborgd door middel van de bestemming Tuin. Alleen erf- en perceelafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn hier toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

De beoogde ontsluiting van het plangebied is opgenomen binnen de bestemming Verkeer. Verder valt binnen deze bestemming de parkeervoorzieningen en de openbare ruimte. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt in de bestemming ten hoogste 9 meter. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,5 meter.

Artikel 6 Wonen - 1

De beoogde woonpercelen in het plangebied zijn opgenomen binnen de bestemming Wonen - 1. Naast de functie wonen, zijn ook aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan binnen de bestemming Wonen - 1. Het vloeroppervlak voor deze functie mag niet meer bedragen dan 25% van de totale oppervlakte van de woning en mag ten hoogste 50 m² bedragen.

Met betrekking tot de bebouwing op de percelen (zowel hoofdgebouwen als erfbebouwing) geldt een maximaal bebouwingspercentage ten opzichte van het bouwperceel. Voor vrijstaande woningen bedraagt dit percentage 35%, voor twee-onder-een-kapwoningen 40% en 45% voor meer dan twee-onder-een-kapwoningen.

Binnen de bestemming mogen woningen vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn tevens aaneengebouwde woningen toegestaan. De bouwhoogte van alle woningen bedraagt ten hoogste 10 meter. De goothoogte van de woningen bedraagt ten hoogste 4 meter, conform de systematiek uit bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid. Ter plaatse van de aanduiding 'maximale aantal wooneenheden' mogen ten hoogste het aangegeven aantal wooneenheden worden gebouwd. Ten behoeve van de maatvoering van de hoofdgebouwen zijn nog diverse bouwregels opgenomen. De afstand van een hoofdgebouw tot de achterste en zijdelingse perceelsgrenzen dient respectievelijk minimaal 5 en 3 m te bedragen. De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen, mag bij vrijstaande woningen niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij niet-vrijstaande woningen geldt dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 25 cm boven de begane grondlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m. Dit betekent dat de aan- en uitbouwen in beginsel niet voorzien mogen worden van een kap (tenzij er sprake is van een flauwe kap die binnen de toegestane bouwhoogte mogelijk is). Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om indien dit vanwege de afstemming op het hoofdgebouw wenselijk is, een kap op een aan- of uitbouw of een bijgebouw bij een niet-vrijstaande woning te realiseren. Binnen de woonbestemming zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals erf- en terreinafscheidingen.

Artikel 7 Waarde archeologie - 3

In het kader van de planontwikkeling is voor Bestemmingsplan Bergen Dorpskern Zuid archeologisch onderzoek uitgevoerd. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 waardevol gebied is gehanteerd voor het gehele plangebied dat een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. In dit archeologie regime dient bij grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm en met een omvang van 500 m² of groter met de aanwezigheid van archeologische waarden rekening gehouden te worden. Bouwen op deze gronden is verboden voor bouwwerken groter dan 500 m². Hiervan kan worden afgeweken indien door middel van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Hetzelfde geldt voor een aantal werken en werkzaamheden. Verder geldt een omgevingsvergunning plicht indien grondroerende werkzaamheden op een bepaalde diepte worden uitgevoerd.

5.5 Algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In het eerste lid van artikel 8 is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

artikel 11 Algemene wijzigingsregels 

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.

Artikel 12 Overige regels

Voldoende parkeergelegenheid

In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien. Een en ander dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen te worden aangetoond.

5.6 Overgangsrecht en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan Jan Apeldoornweg 4.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze kenbaar te maken. Voorafgaand aan deze periode is een inloopavond georganiseerd. Tijdens deze avond is het plan toegelicht en zijn vragen van belangstellenden beantwoord.

De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een nota zienswijzen, welke als bijlage 4 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een nieuwe straat met woningen. Het te ontwikkelen gebied is thans in eigendom bij het aannemersbedrijf Gebroeders Min BV. Het bouwplan wordt in zijn geheel voor eigen risico en rekening van de aanvrager gerealiseerd. De eventuele kosten van de gemeente worden anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst die wordt gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Bergen. Hierdoor zal het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet nodig zijn, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.

Bijlagen bij toelichting

Bijlage 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

  • 1. Afbakening regionale woningmarkt

De raming van de behoefte heeft betrekking op de Regio Alkmaar. Voor de afbakening van de regionale woningmarkt zijn de volgende twee documenten het meest belangrijk:

A. Regionaal ActiePlan Alkmaar (2012)

B. Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden (2015)

Deze twee documenten worden hierna besproken, waarna wordt afgesloten met een tussenconclusie.

A. Regionaal ActiePlan Alkmaar (2012)

De regio Alkmaar functioneert maar beperkt als één woningmarkt; er zijn binnen deze regio verschillende lokale subwoningmarktregio's. Een belangrijke scheidsgrens ligt bij de A9. Grofweg de scheiding tussen 'het zand' en 'de polders'. Alle gemeenten kennen sowieso ook een behoorlijk sterke eigen lokale woningmarkt. Ca. 80% van de verhuisbewegingen zijn lokaal, blijkt uit woningmarktonderzoek en de analyse van de verhuisbewegingen. In bijlage 1 van het RAP wordt een uitgebreide beschrijving van de regionale woningmarkt gegeven.

  • De gemeenten Castricum, Heiloo, Alkmaar en in mindere mate Bergen hebben een woningmarktrelatie.
  • De gemeenten Alkmaar, Langedijk en Heerhugowaard hebben een duidelijke woningmarktrelatie.
  • Alkmaar Noord, Heerhugowaard en Langedijk hebben eveneens een woningmarktrelatie met de gemeenten Harenkarspel en Niedorp.
  • Uiteraard staat ook de stad Alkmaar op zichzelf als enige 'echte' stad in de regio.
  • De gemeente Schermer, Heerhugowaard en (de zuidoostzijde van) Alkmaar hebben een woningmarktrelatie.

B. Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden (2015)

De provincie Noord-Holland hanteert de onderstaande regio-indeling voor haar bevolkings-, huishoudens- en woningbehoefteprognose. De relevante regio is de regio Alkmaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0014.png"

Regioindeling (bron: Prognose 2015-2040)

Conclusie afbakening regio

De relevante woonregio voor reguliere woningbouwprojecten is de regio Alkmaar.

2. Nadere onderbouwing trede 1: Actuele regionale behoefte

Voor de onderbouwing van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte zijn de volgende documenten relevant:

  • A. Woonvisie 2010-2020 (2010);
  • B. Regionaal Actieplan regio Alkmaar (2012);
  • C. Regionale woonvisie 2013-2020 (2013)
  • D. Monitor Woningbouw 2015;
  • E. Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden (2015);
  • F. Plancapaciteit.nl.

Hierna wordt per document kort beschreven wat de belangrijkste relevante kernpunten zijn, waarna de toetsing van de ontwikkeling aan dit betreffende document volgt. De paragraaf wordt afgesloten met een conclusie ten aanzien van zowel de actuele kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte, zowel voor wat betreft de Rijksladder als de provinciale ladder.

A. Woonvisie 2010-2020 (2010) kwalitatief en kwantitatief

In de Woonvisie 2010-2020 is beschreven hoe de provincie Noord-Holland tot 2020 ervoor zorg zal dragen dat zij voor haar inwoners over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu zal beschikken.

Samen met de regio's worden Regionale Actieprogramma's (RAP's) opgesteld met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en hoe deze uit te voeren. De speerpunten van dit beleid zijn:

  • Het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • Het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van de bewoners
  • Het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

In het RAP van de Regio Alkmaar zijn afspraken gemaakt over de hoeveelheid en het type woningen dat nodig is in de regio en over de gewenste kwaliteit van de woonomgeving.

Hierna wordt ingegaan op het RAP van de Regio Alkmaar, de Monitor Woningbouw 2015 en de Woningbouwprognoses.

Toets Woonvisie

Separate toetsing aan de woonvisie is niet vereist. Toetsing vindt plaats op basis van het RAP van de Regio Alkmaar, de Monitor Woningbouw 2015 en de Woningbouwprognoses (zie hierna).

B. Regionaal Actieplan Regio Alkmaar (2012)

De gemeenten in de regio Alkmaar hebben in 2012 het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) voor de periode tot en met 2015 vastgesteld. In 2013 is de Regionale Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. In 2015 is gewerkt aan een plan van aanpak voor de RAP 2.0 voor de periode 2016-2020.

Regionaal actieplan Regio Alkmaar

De regionale behoefte wordt binnen het Provinciaal Overleg Regio Alkmaar gemonitord. Hiervoor is het Regionaal Actieprogramma Wonen opgesteld. Uit deze monitor blijkt dat er regionaal behoefte is aan 14.260 woningen in de periode tot 2020. Als tot 2020 naar de harde en zacht plancapaciteit wordt gekeken, dan is er in (inclusief verwachte onttrekkingen) totaal nog een behoefte van circa 490 woningen. Deze behoefte wordt vooralsnog niet ingevuld omdat het aantal onttrekkingen moeilijk is te voorspellen. Regionaal gezien kan worden gesteld dat er in kwantitatieve zin wordt voldaan aan de behoefte.

Tabel Programma en plancapaciteit RAP

  2020  
Planning   13.770  
Vraag   9.930  
30% reserve capaciteit   2.980  
Verwachte onttrekkingen   1.350 (minus)  
Verschil plancapaciteit en restant programma   -490  

Bron: Regionaal Actieprogramma Regio Alkmaar

Er is in de gemeente Bergen een geplande productie van in totaal circa 1068 woningen tot 2020 waarmee een overplanning ontstaat van circa 870 woningen (Bron: Companen, 2011; Regionaal Actie Programma Regio Alkmaar). De onderhavige locatie is hierin met 17 woningen opgenomen. Regionaal is er echter sprake van tekort. Omdat Bergen een aantrekkelijk en gewild woonmilieu kent wordt deze lokale overplanning niet als probleem gezien en hier is dan ook regionale bestuurlijke consensus over. Het Pora (Portefeuillehouderoverleg Regio Alkmaar) heeft ingestemd met de hierboven genoemde productie. Over het algemeen blijkt uit de praktijk van afgelopen jaren daarnaast dat er altijd circa 30% planuitval ontstaat door procedures en afzetproblemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0015.png"

Kwantiteit, primaire afspraak

Het PORA stemt in met de regionale productie. Dus ook met de overplanning in een beperkt aantal gemeenten, waaronder Bergen. In de regio als totaal is geen sprake van een overplanning.

Kwaliteit, primaire afspraak

Elke gemeente borgt dat de eigen plannen in kwalitatieve zin worden bijgesteld zoals per gemeente toegelicht in de regionale woonvisie. Regionaal gelden de volgende streefpercentages (lange termijn), hoewel die per gemeente mogen verschillen:

  • Bandbreedte verhouding appartementen / grondgebonden woningen: appartementen 10-15%, grondgebonden: 85-90%.
  • Bandbreedte verhouding huur / koop: huur 10 tot 20%, koop 80 tot 90%.
  • Bandbreedte verhouding betaalbaarheid: categorie één en twee 40-45%, categorie drie en vier 55-60%.
  • Bandbreedte verhouding nultreden / niet nultreden: nultreden ca 60%, niet-nultreden ca 40%.
  • Bandbreedte verhouding grondgebonden en appartementen binnen categorie nultreden: 20 tot 30% appartementen en 70 tot 80% grondgebonden nultredenwoningen of appartementen met een zeer goede prijs-kwaliteitverhouding en grote buitenruimte, waarvan zoveel mogelijk in nabijheid van winkels en zorg- en welzijnsvoorzieningen.

Niet dogmatisch omgaan met percentages

Ook bij deze streefpercentages geldt, dat zij een richting aangeven en flexibel gehanteerd moeten worden. Rigide handhaving leidt tot krampachtigheid; per wijk / dorp / plek moeten gemeente en marktpartijen bekijken wat nu en straks nodig en gewenst is, en vanuit die optiek plannen primair beoordelen op marktpotentie. Zeker de verhouding huur / koop vraagt om een flexibele benadering. In beginsel realiseren partijen woningen waaraan behoefte is, en de eigendomsverhouding is daarbij een ondergeschikte en ook eenvoudig te wijzigen variabele. Een huurwoning kan later worden verkocht, een koopwoning kan worden opgekocht en alsnog worden verhuurd.

Definitie nultredenwoning

Een nultredenwoning is iedere woning “die extern en intern toegankelijk is”. Dit betekent dat de woonkamer zonder trappen van buiten bereikbaar is en dat keuken, het sanitair en minimaal één slaapkamer eveneens zonder traplopen te bereiken zijn. Drempels in de woning zijn laag of ontbreken. De verschijningsvormen zijn appartementen (met lift) en grondgebonden nultreden woningen. (Let op: deze definitie is een ambtelijke keuze, en wijkt enigszins af van de definitie van de provinciale woonvisie.) Maar ook nieuwere eengezinswoningen waarin een traplift is te plaatsen, kunnen mogelijk een oplossing bieden.

Gewenste kwaliteit toevoegingen

Welke typen woningen zijn vanuit huidige behoefte en volkshuisvestelijk oogpunt 'nodig' om toe te voegen aan de bestaande voorraad? En wat is kansrijk? In tabel 2.2. is dit aangegeven voor de lange termijn (tot 2020). De op lange termijn gewenste toevoegingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de economie zich weer (enigszins) herstelt en de doorstroming (veel) bestaande woningen vrijmaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0016.png"

In de koopsector is behoefte aan toevoeging van grondgebonden woningen (eengezinswoningen <€214.000, 2^1 kappers, vrijstaand en nultredenwoningen). Hieruit wordt afgeleid dat er aan het voorgenomen woningtype ook behoefte bestaat.

Toets RAP

Het project geeft invulling aan de kwantitatieve behoefte in de regio. In Bergen zijn meer woningen gepland maar per saldo is in de regio geen sprake van overplanning. Het project kan in kwalitatieve zin invulling geven aan de grote behoefte aan grondgebonden woningen, met in het bijzonder nultredenwoningen.

(Binnen)stedelijke woningtypes zoals het beoogde woningbouwplan worden in het RAP niet specifiek onderscheiden, maar duidelijk is dat er een behoefte is aan zowel betaalbare als dure grondgebonden woningen.

C. Regionale woonvisie 2013-2020 (2013)

De Regio Alkmaar wil een aantrekkelijke regio zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken.

De regio hanteert bij nieuwbouw regionaal een percentage van minimaal 30% sociale woningbouw (huurtoeslaggrens € 681,02 en koopwoningen bereikbaar voor inkomens tot €48.000, prijspeil 2013). Dit mag/kan per gemeente dus hoger of lager uitvallen en kan variëren tussen huur dan wel koop, mits regionaal afgestemd. Voor 30% regionaal wordt gekozen omdat daarmee de bestaande voorraadbalans op peil blijft. Voor koop geldt dat door het werken met een inkomensgrens in plaats van een koopprijsgrens flexibiliteit wordt ingebouwd (veranderende rentestanden leiden tot andere hypotheken en dus koopprijsmogelijkheden). Daarbij is de volgende inspanningsverplichting afgesproken:

Gemeente en ontwikkelende partij onderzoeken samen of in het specifieke bouwplan ook in de onderste categorie van de huur kan worden gebouwd (huur <€ 535,91 aftoppingsgrens voor 1 en 2 persoonshuishoudens).

Er zijn nu regionaal kwantitatief voldoende woningen om inkomens tot €38.500 te huisvesten. Echter in de toekomst kunnen wel tekorten ontstaan aan de onderkant van de markt. Ook kunnen er lokaal verschillende fricties zijn t.a.v. betaalbaarheid. Gemeenten maken hierover lokaal afspraken met de woningmarktpartners (ontwikkelaars en corporaties). Regionaal wordt afgesproken de huidige balans te handhaven en de bereikbaarheid binnen de totale voorraad te beschermen voor de doelgroep door het percentage van 30 na te streven. Regionaal zal dit gemonitord worden.

Gemeente en ontwikkelende partij onderzoeken samen of in het specifieke bouwplan volgens de specificaties van Woonkeur gebouwd kan worden. Een woning met WoonKeur is een levensloopgeschikte woning samengesteld uit de eisen van de vier meest bekende door woonconsumenten opgestelde eisenpakketten voor nieuwbouw: het Seniorenlabel, het Politiekeurmerk Veilig Wonen voor Nieuwbouw, de VAC-Kwaliteitswijzer en het Handboek voor Toegankelijkheid.

Toets regionale woonvisie

Het project geeft invulling aan de doelgroep die behoefte heeft aan een grondgebonden koopwoning (zie onder B). Circa 40% van de woningen wordt in het sociale segment gerealiseerd.

D. Monitor Woningbouw 2015

De resultaten van het ingezette woonbeleid in de RAP's worden gemonitord in de Monitor Woningbouw. Het gaat zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve monitoring. De Monitor heeft als doel om een actueel beeld te krijgen van de capaciteit in woningbouwplannen.

Behoefte en plancapaciteit

Het gaat hierbij om zowel harde (vastgestelde) als zachte woningbouwplannen (in voorbereiding). De Monitor levert input voor RAP's voor een volgende periode tot 2020. In de Monitor Woningbouw 2015 is aangegeven dat de productie van woningen in de regio Alkmaar ongeveer gelijk ligt met de toenemende vraag naar woningen. In dat kader wordt verwezen naar bijgaande tabel 13 uit de Monitor Woningbouw 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0017.png"

De woningbehoefte in de Regio Alkmaar tot 2040 bedraagt 10.600 woningen en de plancapaciteit is 11.000. Het is echter gebruikelijk dat de plancapaciteit groter is dan de beoogde woningbehoefte, omdat er altijd nog plannen afvallen. Er is dus een beperkt overaanbod (zie tabel 14 hierna uit de Monitor Woningbouw 2015). Het plan is in de planning opgenomen als plan in voorbereiding. (zie onderdeel E.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0018.png"

Behoefte aan eengezinswoningen

In figuur 17 wordt een indicatie gegeven van de verhouding tussen grondgebonden woningen en appartementen in de plancapaciteit en het vraaggebaseerde nieuwbouwprogramma. Het aandeel eengezinswoningen in plannen ligt in de Regio Alkmaar hoger dan de vraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0019.png"

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) waarschuwt in de beleidsstudie “Vergrijzing en Woningmarkt”(2013) dat het uitbreiden van de woningvoorraad met eengezinswoningen in regio's waar de druk op de woningmarkt niet zo groot is, kan betekenen dat uiteindelijk wordt gebouwd voor toekomstige leegstand. Dit omdat op termijn door de vergrijzing veel eengezinswoningen beschikbaar komen. Gezien de vergrijzing in Noord-Holland Noord, volgens de prognose zit de bevolkingsgroei bijna volledig bij de bevolking ouder dan 69 jaar, is dit voor deze regio een reëel risico en iets om rekening mee te houden in de RAP's.

Behoefte aan nultredenwoningen

De behoefte aan nultredenwoningen stijgt de komende jaren door vergrijzing en het extramuraliseringsbeleid. Een woning is een nultredenwoning indien deze zowel extern toegankelijk (de woonkamer dient bereikbaar te zijn vanaf de straat zonder trap te hoeven lopen) als intern toegankelijk (vanuit de woonkamer zijn zonder traplopen de keuken, het toilet, de badkamer en tenminste 1 slaapkamer te bereiken) is.

Tabel 18 geeft per regio een indicatie van de nieuwbouwbehoefte aan nultredenwoningen (exclusief het tekort in 2008) als de groei van de vraag volledig moeten worden opgevangen door de nieuwbouw (wat niet het geval is). De tabel dient daarom vooral om te laten zien waar de behoefte aan uitbreiding van nultredenwoningen groot is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0022.png"

Woningbouwproductie

In de Regio Alkmaar ligt de nieuwbouwproductie sinds 2010 rond de 800 woningen per jaar. De RAP-doelstelling ligt rond de 1.350 woningen per jaar. De productie ligt sinds 2010 ieder jaar onder dit niveau. Op basis van de woningbehoefte is de afspraak echter te hoog. De productie ligt momenteel op het niveau van de groei van de woningbehoefte waardoor de druk op de woningmarkt niet is opgelopen. Het aantal verleende bouwvergunningen is in 2013 sterk gedaald, maar is in 2014 alweer verdubbeld ten opzichte van 2013 en bijna weer op het niveau van 2012.

Toets Monitor Woningbouw

In de regio zijn vraag en aanbod redelijk in evenwicht, mits invulling wordt gegeven aan alle nu bekende harde en zachte plannen. De locatie is op dit moment onderdeel van de zachte plannen in de regio (bestemmingsplan in voorbereiding). In kwalitatieve zin kan het project invulling geven aan de grote vraag naar nultredenwoningen.

E. Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden (september 2015)

Uit de Prognose 2015-2040 blijkt dat Noord-Holland in 2040 naar verwachting 3,123 miljoen inwoners zal hebben, een groei van 368.000 personen ten opzichte van 2015. Deze groei zit bijna volledig in Noord-Holland Zuid. Dit leidt in de periode 2015-2040 tot een groei van 238.000 huishoudens en een gewenste groei van de woningvoorraad van ongeveer 231.000 woningen, waarvan 21.000 in Noord-Holland Noord en 210.000 in Noord-Holland Zuid.

Tegelijkertijd vinden grote veranderingen plaats in de leeftijdssamenstelling van de bevolking. In alle regio's neemt tot 2040 het aantal 65+ers toe met meer dan 50% en in veel regio's verdubbelt het aantal huishoudens boven de 75 jaar. De toename van het aantal huishoudens zit bijna volledig bij oudere alleenstaanden en huishoudens samenwonend zonder kinderen. Het aantal gezinnen met kinderen neemt nauwelijks toe en daalt zelfs in Noord-Holland Noord.

Het aantal huishoudens stijgt in de Regio Alkmaar tot 2040 met 11.000 (9%). Deze groei is het grootst in de gemeenten Heerhugowaard en Alkmaar. Qua ontwikkeling van de bevolkingsopbouw is de regio Alkmaar vergelijkbaar met de rest van Noord-Holland Noord, een (beperkte) afname van jongeren, een dalende beroepsbevolking en groei van de woningbehoefte bij oudere huishoudens. De woningbehoefte in de regio is 10.600 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0023.png"

De prognose gaat voor de gemeente Bergen in periode 2015-2030 uit van een kwantitatieve netto woningbehoefte van 500 woningen (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0025.png"

Toets Prognose 2015-2040, Concentratie in Steden

De regionale woningbehoefte komt uit op 10.600 woningen De groei zit volledig in het aantal 65+ huishoudens. Het project geeft mede invulling aan de regionale behoefte. In Bergen is tot 2030 nog behoefte aan 500 woningen.

F. Plancapaciteit.nl

De Monitor Woningbouw is op gemeenteniveau uitgesplitst op www.plancapaciteit.nl. In de gemeente Bergen zijn (per 4 oktober 2016) in totaal plannen voor 972 woningen opgenomen (zowel harde (vastgestelde) als zachte (in voorbereiding zijnde) plannen)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0026.png"

Capaciteit Bergen per 4 oktober 2016 (Bron: Plancapaciteit.nl)

Het project 'bedrijfsverplaatsing min' is opgenomen als plan in voorbereiding met 17 grondgebonden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0027.png"

Project 'bedrijfsverplaatsing min' (Bron: Plancapaciteit.nl)

Toets Plancapaciteit.nl

Het project is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning.

3. Nadere onderbouwing trede 2: locatiekeuze

Voor de toetsing aan trede twee is relevant of in de behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Conclusie locatiekeuze

De gekozen locatie is een optimale locatie vanuit het perspectief van een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat het in dit geval gaat om binnenstedelijke transformatielocatie.

Daarnaast is het gebied beleidsmatig aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de provinciale structuurvisie en ruimtelijke verordening.

De door de gemeente en het aannemersbedrijf gewenste uitplaatsing is inmiddels planologisch mogelijk gemaakt. Het ligt zeer voor de hand om het gebied te benutten als woningbouwlocatie.

Het bedrijf is gevestigd in een overwegende woonomgeving waar het in beginsel niet langer thuishoort. Milieuwetgeving, ARBO-regelgeving, veiligheidsnormen en in de branches geldende kwaliteitsnormen, leiden ertoe dat er in de toekomst meer ruimte nodig zal zijn. Deze ruimte is er in de huidige situatie niet. Bovendien ondervindt het bedrijven beperkingen als gevolg van de woonomgeving onder meer ten aanzien van uitrijtijden, opslagmogelijkheden en bereikbaarheid.

De gemeente is van mening dat verplaatsing uit de woonomgeving zeer gewenst is, vanwege de beperkingen van het bedrijf, maar ook ter verbetering van de woonomgeving.

Ruimtelijke verordening (15 januari 2016)

Het plangebied is in de verordening aangemerkt als bestaand bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG01009janapeldo4-C001_0028.png"

Uitsnede verordening kaart 2 BBG

In Artikel 9 van de verordening is bepaald wat wordt gezien als bestaand bebouwd gebied: “Als bestaand bebouwd gebied wordt de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.”

Artikel 11 van de verordening bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in transformatie van bedrijfsterrein een verantwoording geeft over de wijze waarop in het verlies aan bedrijfsterrein wordt voorzien zowel wat betreft oppervlakte als beschikbaarheid van voldoende terrein voor specifieke milieubelastende bedrijfssoorten.

Toetsing visie en verordening

Het provinciaal beleid is gericht op optimale benutting van bestaand bebouwd gebied. Het project geeft hier invulling aan. Het bedrijf verplaatst naar het MAG-complex (voormalig defensiecomplex) Egmond. Er is in dit geval geen sprake van verlies aan bed