Plan: | Vredenburghweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0370.2021BPVredenburgh-ON01 |
Aan de Vredenburghweg, achter het perceel Noorderpad 6, te Zuidoostbeemster bevindt zich een perceel met een kas en volkstuinen. Aanleiding van het plan is geweest om de vervallen kas te vervangen voor een passendere en zinvollere invulling. Voor dit perceel is daarom een plan ontwikkeld voor het realiseren van verblijfsrecreatie, bestaande uit een kleinschalig recreatieparkje met drie recreatiewoningen, twee boomgaarden en een beheerderswoning. Het huidige bestemmingsplan biedt reeds de mogelijkheid tot het gebruik als recreatie. Echter niet tot de voorgenomen voorzieningen. Vandaar dat dit voorliggende bestemmingsplan is opgesteld.
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1 weergegeven met het blauwe kader. Het betreft het kadastrale perceel Beemster, sectie D, nummer 3097. Het perceel is circa 2.413 m2 groot. Het perceel ligt aan de vredenburghweg, vlakbij de kruising met het Noorderpad en nabij de Rijksweg A7
Figuur 1: aanduiding plangebied
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 10 juli 2012. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren 2018', dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 26 maart 2019. Het voorliggende plangebied is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' aangewezen voor 'Recreatie' met de aanduidingen 'bouwvlak', en 'volkstuinen', en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' met aanduiding 'specifieke vorm van waarde 4' en 'Waarde - Cultuurhistorie. In het onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' ter plaatse van het plangebied weergegeven. Rechts ervan is de luchtfoto ter plaatse.In een rood kader is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangegeven. Daarbinnen is in een zwart kader zichtbaar, dat is het bouwvlak.
Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en de luchtfoto
Het bestemmingsplan bestemd de gronden voor het gebruik ten behoeve van:
En daarbij behorende
Kamperen op de gronden met de bestemming 'Recreatie' is niet toegestaan.
Gebouwen mogen alleen in het bouwvlak worden opgericht. Dit betreffen bedrijfsgebouwen en per bouwvlak één bedrijfswoning. In het bouwvlak is geen maximale maatvoering opgenomen, zodat het volledige bouwvlak mag worden bebouwd. Een bedrijfswoning mag een maximale goothoogte hebben van 5,5 meter en een dakhelling hebben van minimaal 30 en maximaal 60 graden. De kap moet haaks op de weg worden geörienteerd. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3.
Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gerealiseerd, ook buiten het bouwvlak, met een maximale oppervlakte van 48 m2. De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 6 meter. Bijgebouwen moeten voorzien zijn van een kap haaks op de weg met een dakhelling van minimaal 30 en maximaal 60 graden. De bijbehorende bouwwerken en overkappingen moeten op een minimale afstand van 3,6 meter van aanwezige sloten worden gebouwd.
Op het perceel mogen ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor erfscheidingen geldt een maximale hoogte van 2 meter. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5 meter hoog zijn.
Het bestemmingsplan staat het beoogde gebruik toe: 'recreatie' in de vorm van kleinschalige verblijfsrecreatie. De bouw van drie recreatiewoningen is echter vanwege het ontbreken van de bouwaanduiding 'recreatiewoning' niet toegestaan. Daarnaast worden de beoogde beheerderswoning en de recreatiewoningen buiten het bestaande bouwvlak gerealiseerd. In het bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijking- of wijzigingsbevoegdheden gegeven.
De voorliggende ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Om deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Met dit bestemmingsplan komt het bestaande bouwvlak te vervallen in ruil voor de mogelijkheid om drie recreatiewoningen meer westelijk op het perceel te realiseren en een bedrijfswoning ten noorden. Door deze spreiding van bouwmogelijkheden is het plan beter landschappelijk in te passen en ook is het plan meer in lijn met de Beemster(erf) principes. Dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2. De ontwikkeling is ruimtelijk aanvaardbaar omdat per saldo de bebouwingsmogelijkheden afnemen. Onder huidige bestemmingsplan is 342 m2 bebouwing binnen het bouwvlak en 48 m2 buiten het bouwvlak mogelijk (zie 1.3.2). Met de beoogde wijziging wordt (3 x 48 + 91 m2 =) 248 m2 teruggebouwd.
De Beemster is tussen 1608 en 1612 drooggelegd door Amsterdamse kooplieden die het project onder andere met VOC-gelden en verdiensten uit de Oostzeehandel financierden. Rond het Beemstermeer werd daarom een ringdijk met een ringvaart aangelegd. Vervolgens werd het water met behulp van een aantal molengangen met elk drie molens uitgemalen, die nadien voor de afwatering van de polder moesten zorgen. Op 19 mei 1612 viel De Beemster definitief droog. De denkbeelden van de Gouden Eeuw bepaalden in 1612 de structuur van de verkaveling. De Beemster was het eerste grootschalige landschapsproject in de wereld waarin het principe van de Gulden Snede volledig werd toegepast. Toen werd het nieuwe land verdeeld in een raster van vierkanten van 1.850 bij 1.850 meter volgens de klassieke opvattingen is dat een volledig harmonieus geheel. De verkaveling voldeed zonder meer aan de wensen van de droogleggers en hun opdrachtgevers, want symmetrie werd in de 17e eeuw gezien als de absolute perfectie. Dit verkavelingspatroon is nu nog steeds terug te vinden in De Beemster. Oorspronkelijk waren er voor De Beemster in de 17e eeuw vijf woonkernen geprojecteerd. Daarvan zijn het centrumdorp Middenbeemster en Westbeemster en Noordbeemster daadwerkelijk gerealiseerd, Zuid- en Oostbeemster werden samengevoegd tot Zuidoostbeemster.
Zuidoostbeemster wordt ook wel de ‘Tuinhoek’ genoemd, naar de tuibouw die hier bedreven is. In de loop van de 19e eeuw vestigden tuinders en rentenierende veehouders zich hier. Vooral tussen 1918-1940 verstedelijkte de Tuinhoek en werd Zuidoostbeemster steeds meer een dorpse uitloper van Purmerend. Het heeft dan ook een andere ruimtelijke structuur dan de rest van de Beemster. De percelen zijn hier veel kleiner en oorspronkelijk gericht op tuinbouw. Door het gevarieerde grondgebruik van boomgaarden, grasland, bouwland, bos, tuinbouw en kassen ontstaat er een opeenvolging van open, halfopen en gesloten plekken. Binnen Zuidoostbeemster is een ruimtelijke tweedeling zichtbaar waarbij de Volgerweg de grens is tussen de kleinschalige structuur in het zuiden en de ruimere verkaveling in het noorden, ontstaan door de opkomst van de glastuinbouw.
Zuidoostbeemster ligt op een steenworp afstand van het centrum van Purmerend waardoor de belangrijkste stedelijke voorzieningen (winkels, NS-station, uitgaansmogelijkheden) binnen handbereik zijn. Opmerkelijk is dat ook binnen de stedelijke invloedssfeer van Purmerend, Zuidoostbeemster haar eigen karakter heeft weten te behouden. In tegenstelling tot vergelijkbare situaties elders in Nederland is het gebied tot op heden verschoond gebleven van stadsrandontwikkelingen (autosloperijen, maneges etc). De verstedelijking van Zuidoostbeemster geschiedde in eerste instantie langs de Purmerenderweg, Zuiderweg, het Zuider- en Noorderpad en de Volgerweg. Langs deze wegen, begeleid door sloten en (knot)bomen, verscheen lintbebouwing in de vorm van vrijstaande woningen, ontsloten via bruggetjes en met een kap haaks op de weg. Door hun afwisselende verschijningsvorm, detaillering en materialisatie kregen de linten, met hun monumentale rechtlijnigheid, toch een informele sfeer. In de 20e eeuw verschenen tussen de linten verschillende woonbuurten. De ruimtelijke structuur van de buurten is gebaseerd op de gridstructuur van de Beemster. In tegenstelling tot de linten zijn de straten in de buurten niet altijd lineair maar is een veel meer orthogonale structuur aanwezig. De woonstraten zijn voornamelijk door de diepe voortuinen ruim en groen, al is de auto zeer dominant aanwezig. Verschillende woningtypen met maximaal zes tot zeven geschakelde woningen zorgen door de eenheid in kappen, materiaal en architectuur voor een samenhangend en rustig beeld in de buurten.
Het plangebied ligt in de Zuidoostbeemster, naast de Rijksweg A7. Het ligt buiten de begrenzing van het dorp in het landelijke gebied. Het plangebied maakt deel uit van het Unesco Werelderfgoed De Beemster, een droogmakerij. Dit is terug te herkennen aan de rechthoekige verkavelingsstructuur, die eeuwen terug gaat.
In figuren 3 tot en met 6 is het plangebied door de jaren heen weergegeven.
Op het perceel bevindt zich momenteel een kas en volkstuintjes. Het perceel was voor eigendomsverkrijging door initiatiefnemers in gebruik als tuin en druivenkas. Hiervoor was het perceel onderdeel van een groter geheel aan percelen dat voor fruitteelt is gebruikt. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich tot aan de Zuidersloot diverse percelen waarop tuinhuisjes en volkstuintjes aanwezig zijn. De bebouwing op deze percelen bevindt zich meer naar het westen, van de weg af. De druivenkas dissoneert daardoor in het straatbeeld en de omgeving.
Onderhavig perceel betreft namelijk een langgerekte kavel. Het typische Beemstererf kenmerkt zich door dat het hoofdgebouw (woning) aan de kop van de kavel ligt. In voorliggend geval is dat de woning die aan het Noorderpad is gelegen. Het plangebied betreft hier qua structuur namelijk een achtererf behorende bij het woonlint Noorderpad. Het voorliggende plangebied ligt in het verlengde van de kopwoning aan de Noorderpad. De bestaande toestand doet afbreuk aan de Beemstererfprincipes.
In figuur 7 is de bestaande situatie weergeven. Met de afbeeldingen is een goede indruk van de huidige situatie te geven.
Figuur 8: afbeeldingen bestaande situatie
De ontwikkeling bestaat uit het herinrichten van het perceel en bouw van drie recreatiewoningen en beheerderswoning na sloop van bestaande opstallen. De herinrichting ziet op de herindeling van het terrein met boomgaarden, parkeervoorzieningen en tuinen. De bedrijfswoning wordt aan de noordzijde van het plangebied gepositioneerd. De recreatiewoningen komen aan de westzijde van het plangebied. Een boomgaard komt ter plaatse van de te slopen kas, de andere boomgaard komt noordelijk van de recreatiewoningen. De toegang tot het perceel gaat via een dam met duiker. Dit is de bestaande toegangsweg. Die hoeft voor de ontwikkeling niet aangepast te worden. Het parkeren voor de recreatiewoningen vindt gecentreerd plaats. Er worden 9 parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeervoorziening wordt uit het zicht onttrokken door hagen rondom. Via de boomgaard kunnen de recreanten de recreatiewoningen bereiken. Figuur 10 laat het pad zien dat door de boomgaard heen loopt.
In het onderstaande figuur is de inrichting van het plangebied indicatief weergegeven.
Figuur 9: indicatieve inrichtingstekening: Sander Douma Architecten
Bij deze ontwikkeling/nieuwbouw is zoveel mogelijk het oorspronkelijke Beemstererf nagebootst. Er is zodanig ontworpen dat (daar waar het mogelijk is) de Beemstererfprincipes worden toegepast. Vanuit deze benadering is de bebouwing binnen het plangebied haaks op de Vredenburghweg georiënteerd en zo ontworpen dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt bijgebouwen lijken bij het hoofdgebouw op het perceel Noorderpad 6. Functioneel is het een afzonderlijk perceel aan de Vredenburghweg. De gedachte achter de positie en grootte van de voorzieningen (en dan met name de recreatiewoningen) is om meer openheid (en doorzichten) te creëren.
De recreatiewoningen staan versprongen in de tuin. De beheerderswoning krijgt een schuurvorm. Vanuit de beheerderswoning worden de recreatiewoningen verhuurd en beheerd. Verblijfsrecreanten kunnen bij de beheerder terecht voor vragen over hun verblijf en tips en trucs voor het verkennen van de Beemster. Ook kunnen op en vanaf het perceel excursies en dergelijke worden georganiseerd. Vanuit de beheerderswoning kan ter ondersteuning van de verblijfsrecreatie desgewenst ondergeschikte horeca worden aangeboden. Dit betreft geen vermaaksfunctie. De ondergeschikte horeca betreft horeca-activiteiten die in functionele en ruimtelijke zin ondergeschikt en ondersteunend aan de hoofdfunctie (recreatie) van het perceel worden verricht. Bijvoorbeeld het aanbieden van drinken en/of consumpties (als onderschikte bedrijfsactiviteit) aan de eigen verblijfsgasten behoort tot de mogelijkheden.
In figuren 10 en 11 is een impressie van het plan opgenomen.
Figuur 10 impressie van het plan: Sander Douma Architecten
Figuur 11 impressie van het plan: Sander Douma Architecten
De recreatiewoningen krijgen een maximale oppervlakte van 48 m2 per woning. De recreatiewoningen krijgen een breedte van 6 meter en een lengte van 8 meter. De bouwvlakken die voor de recreatiewoningen zijn opgenomen zijn ook 48 m2 groot waardoor de recreatiewoningen zijn gefixeerd en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering (openheid) geborgd is. De goothoogte is bepaald op maximaal 3 meter en de bouwhoogte op maximaal 7 meter. Het betreft een gebouw met een begane grondlaag en een kap.
De bedrijfswoning krijgt een maximale inhoud van 600 m3 en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 meter en 9 meter. De breedte bedraagt 7 meter en de lengte 13 meter. De totale maximale oppervlakte komt hiermee uit op 91 m2. Ook hier betreft het een begane grondlaag met een kap.
Bij het ontwerp van de gebouwen is rekening gehouden met de BENG-eisen aan nieuwbouwwoningen die zijn ingegaan vanaf 1 januari 2021. Deze BENG-eisen houden in dat woningen energieneutraal moeten worden gebouwd. Deze BENG-eisen houden in dat woningen energieneutraal moeten worden gebouwd. Dit betekent dat er extra ruimte (woonvolume) dient te worden gebruikt voor deze isolerende voorzieningen. Hierbij valt ondermeer te denken aan dikkere constructiedelen (daken/ plafonds, buitenmuren, vloeren, ramen, deuren e.d.) alsmede extra ruimte voor de voorzieningen voor hernieuwbare bronnen (zonneboiler/ warmtepomp/biomassaketel etc.). Vanuit het opzicht van ruimtelijke kwaliteitsverbetering is ervoor gekozen om geen bijgebouwen toe te staan. Dit realiseert planologisch-juridisch de eis van meer openheid van het landschap, zoals dit gewenst is voor het werelderfgoed. Dit is geborgd door de functieaanduiding 'landschap' op te nemen. Hierdoor moeten de genoemde duurzaamheidsvoorzieningen ook in de recreatiewoningen en bedrijfswoning worden gerealiseerd. Bij het bepalen van de huidige nok- en goothoogtes is dan ook rekening gehouden om dit ruimteverlies te kunnen compenseren.
De indeling van het plangebied met de recreatiewoningen aan de westzijde sluit aan bij de indeling van de zuidelijker gelegen recreatiegronden. Door de verwijdering van de bestaande kas treedt er een vermindering op van bebouwing dat aanwezig is op het perceel (zie paragraaf 1.3.3) en doordat de recreatiewoningen meer westelijker worden teruggebouwd is de invloed vanaf de weg minder groot. Dit openen van het landschap is in lijn met de ambities uit de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie (zie 3.2.2) en de Structuurvisie Beemstermaat (zie 3.4.1). Het terugbrengen van de hoeveelheid bebouwing en het openen van het landschap zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De versterking van de recreatieve en toeristische sector past tevens in de visie dat men voor ogen heeft vanuit de Structuurvisie Beemstermaat, naast het feit dat de bebouwing duurzaam is.
Het typische Beemstererf is opgedeeld in diverse zones. Voorin het erf is het hoofdgebouw (woning) gesitueerd. In casu is dit oorspronkelijk aan het Noorderpad. Het Noorderpad betreft het woonlint. Achter het hoofdgebouw worden de kleine (bedrijfs)gebouwen en verder daarachter de grotere (agrarische) bedrijfsgebouwen geplaatst. In voorliggende ontwikkeling wordt deze Beemstererfuitstraling nagebootst. De bedrijfswoning wordt schuurvorm uitgevoerd. Hiermee wordt voldaan aan de karakteristieken en principes van de Beemster.
Qua ruimtelijk beslag en cultuurhistorische en landschappelijke waarden levert deze ontwikkeling een (kwalitatieve) verbetering op.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke
leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale
belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf
eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en
keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van
nationale belangen zijn:
De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende.
De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen
krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld
meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.
Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige,
gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fietsen wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met
recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.
Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen die zijn opgenomen in de
Structuurvisie. Met de ontwikkeling wordt een leefbare en veilige omgeving geborgd waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven. De verantwoordelijkheid voor deze opgave ligt primair op lokaal niveau.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke
overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen en de afwijken daarvan. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd.
Voor het onderhavige plangebied is het van belang dat de Beemster in het Besluit algemene regels
ruimtelijke ordening (Barro) is aangewezen als 'erfgoed van uitzonderlijke universele waarde'. In het Besluit is bepaald dat de provincie in haar verordening regels moet stellen omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten komen voort uit de Outstanding Universal Values zoals deze bij de bij inschrijving van de Beemster op de Werelderfgoedlijst door UNESCO zijn vastgelegd. Zie hiervoor verder paragraaf 3.2.2 en 3.2.3.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 3 recreatiewoningen en een bedrijfswoning ter vervanging van storende bebouwing in de vorm van een in onbruik geraakte kas. Het aantal woningen blijft beneden de grens van 12 woningen en qua ruimtegebruik is er sprake van een vermindering van de oppervlakte aan bebouwing. Dit leidt samen met het feit dat de bestemming reeds is afgestemd op (verlijfs)recreatie tot de conclusie dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Een laddertoets is niet aan de orde.
De Visie Erfgoed en Ruimte ‘Kiezen voor Karakter’ (VER) geeft de wijze aan waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan. De VER is gericht op het verbinden van de zorg voor het cultureel erfgoed met andere ruimtelijke ontwikkelingsopgaven op het gebied van onder meer economie, veiligheid en duurzaamheid. De visie zet overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijk ontwerpers er toe aan om de waarde van het cultureel erfgoed in te zetten bij de ontwikkeling van gebieden. De VER is aanvullend aan de SVIR, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarde van nationaal belang planologisch borgt. Daarnaast is met ingang van 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Hierin is opgenomen dat in het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
In de hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van de cultuurhistorische waarde van het plangebied en op welke wijze hier in het stedenbouwkundig plan mee rekening is gehouden.
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
De ambities van de Omgevingsvisie NH2050 vinden hun doorwerking in algemeen geldende regels van de Omgevingsverordening NH2020.
De Beemster is een markant en cultuurhistorisch waardevolle droogmakerij en heeft de status van
UNESCO- Werelderfgoed. De voormalige meren (Purmer, Schermeer, Beemster en Wormer) waren
opengewaaide veenrivieren, die door getijdenwerking en stormvloeden steeds verder uitwaaiden. In de
vorm van de Beemster is nog de y-vormige vertakking van de veenrivier Bamestra te herkennen. De
Beemster werd in 1612 als eerste van de reeks grote droogmakerijen van de Gouden Eeuw drooggelegd, de Schermer als laatste in 1635. De droogmakerijen werden met geometrische precisie
ingericht. De Beemster staat bekend als het hoogtepunt van de Hollandse landmeetkunde uit die tijd
vanwege zijn indeling in volkomen vierkanten. In de Beemster werden vier dorpen gevestigd, waarvan
twee als lintbebouwing (Zuidoostbeemster en Westbeemster) en twee als kruisdorpen (Middenbeemster en Noordbeemster).
Beemster
De landschappelijke karakteristiek ter plaatse kenmerkt zich door een droogmakerijenlandschap met
raster. In de Beemster begrenzen de laanbeplanting en bebouwing langs rasterwegen de openheid. Hierdoor ontstaan grote vierkante 'kamers' met daarbinnen een verdere opdeling in rechthoekige kavels. Daarnaast liggen er in de Beemster vijf forten die onderdeel zijn van De Stelling van Amsterdam. Ze zorgen elk voor openheid door 'verboden kringen' met een straal van een kilometer vanaf het fort. Het polderraster bestaande uit hoger gelegen, beplante wegen is een van de ruimtelijke dragers. Aan deze kernwaarden wordt door de voorliggende ontwikkeling geen afbreuk gedaan, maar door de vermindering van de bebouwing en de toename van doorzicht vanaf de weg zorgt het juist voor meer openheid en
beleving.
De verstedelijkingsdruk vanuit de MRA veroorzaakt dynamiek in het ensemble van de Beemster en
Schermer. Dit uit zich in een vraag naar woningen maar ook in bedrijvigheid en toeristisch recreatief
medegebruik in het hele gebied. Hiervoor is ruimte, maar behoud van de samenhang van de onderdelen en het kenmerkende raster is uitgangspunt van provinciaal en gemeentelijk beleid. Behoud van de door de UNESCO 'Uitzonderlijke en Universele Waarde' (UUW) is van belang. Deze waarden zijn:
Stelling van Amsterdam
De Stelling van Amsterdam is een verdedigingslinie die Amsterdam en de steden in het westen van
Nederland moest beschermen. De Stelling is aangelegd tussen 1880 en 1914.
De door UNESCO benoemde 'Uitzonderlijke en Universele Waarde' (UUW) van de Stelling van
Amsterdam is:
Planspecifiek
Het relatief kleine initiatief dat voorligt heeft geen negatieve effecten op de uitzonderlijke waarden van de Beemster. De landschapsarchitectuur wordt niet aangetast. Evenmin geldt dat voor de Stelling van Amsterdam. De locatie ligt niet op een liniedijk, acces of in een specifiek te behouden zichtlijn. Evenmin ligt de locatie in een inundatiegebied. Wel ligt de locatie binnen een schootcirkel, aan de binnenzijde van de Stelling. Het bevindt zich echter niet binnen het verboden gedeelte van de cirkel en/of in de liniezone. Door de vermindering aan oppervlakte bebouwing wordt gezorgd voor meer openheid en ruimtebeleving wat in lijn is met het doel van de schootcirkels.
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. De relevante artikelen voor de projectlocatie worden hierna beschreven.
Kleinschalige ontwikkelingen (artikel 6.4)
Dit artikel geeft aan dat ter plaatse van het werkingsgebied 'landelijk gebied' kleinschalige ontwikkelingen, niet zijnde woningbouwontwikkelingen, zijn toegestaan mits de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar reeds een stedelijke functie is toegestaan, het toegestane bebouwde oppervlak niet wordt vergroot en het aantal burgerwoningen niet toeneemt. In voorliggend geval wordt het bebouwde oppervlak niet vergroot en neemt het aantal burgerwoningen niet toe.
MRA landelijk gebied (artikel 6.9)
Dit artikel regelt dat ter plaatse van het werkingsgebied 'MRA landelijk gebied' geen kleinschalige woningbouwontwikkelingen zijn toegestaan. Hiervan is geen sprake.
Verblijfsrecreatie (artikel 6.16)
Van belang is dat een ruimtelijk plan de geformuleerde ambities van de binnen een regio opgestelde afspraken voor verblijfsrecreatie borgt. Verder mag een ruimtelijk plan alleen voorzien in de mogelijkheid voor kort verblijf waarbij de verblijfsrecreant elders een hoofdverblijf heeft. Er is geen sprake van permanente bewoning en de ontwikkeling past binnen de regionale ambities voor verblijfsrecreatie. Omdat het hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, is regionale afstemming niet aan de orde.
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (artikel 6.49)
Dit artikel regelt de bescherming van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. In dit geval zijn dat Werelderfgoederen De Beemster en De Stelling van Amsterdam. Bijlage 7 bij de regels van de verordening geeft de kernkwaliteiten weer. Hierin is aangegeven dat de kernkwaliteiten zijn uitgewerkt in de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie. In 3.2.2 is reeds getoetst dat het voorliggende plan niet in strijd is met de Leidraad.
Ruimtelijke kwaliteitseis in geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied (artikel 6.59)
In 3.2.2 is een toets gedaan aan de Leidraad. Hieruit is geconcludeerd dat er geen strijd is met de uitgangspunten en de belangen van de Leidraad.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan niet in strijd is met de Omgevingsverordening NH2020.
Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met karakter). In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.
De Structuurvisie Beemstermaat van de gemeente Beemster (juli 2012) vormt het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en geeft aan waar welke functies wenselijk zijn en waar niet. In deze structuurvisie zijn de ambities genoemd die de gemeente nastreeft. Deze ambities luiden als volgt:
Deze ambities zijn in zogenaamde 'gouden regels' omgezet. Deze regels hebben als uitgangspunt dat ontwikkeling mogelijk moet zijn om de dynamiek binnen de gemeente te behouden, maar de kernwaarden behouden moeten blijven. Ontwikkelingen moeten passen binnen de historisch bepaalde hoofdstructuur. De openheid is belangrijk; eventuele verdichting in het buitengebied vindt daarom alleen plaats in dezelfde zones en langs dezelfde wegdelen waar nu bebouwing staat.
Beschreven staat wat de opgaven zijn voor de jaren tot 2037. Recreatie en toerisme krijgt daarbij aandacht. Een van de ambities is het toegankelijk en beleefbaar maken van De Beemster als werelderfgoed. De gemeente zet in op het meer zichtbaar maken van de kernkwaliteiten van de Beemster. Daarnaast wordt ingezet het versterken van wandelen en watersport met het oog op de beleving van de Beemster. De structuurvisie maakt kleinschalige verblijfsrecreatie mogelijk ter ondersteuning en versterking van het toerisme in de Beemster.
Voor het gebied Nekkerzoom wordt ingezet op sanering van leegstaande glasopstallen. In de Visie op beeldkwaliteit Nekkerzoom 'Binnen de Perken' is aangegeven hoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ingepast moeten worden om de waarden van de Nekkerzoom te behouden en te versterken. Doel is om dit gebied te ontwikkelen tot een multifunctioneel, groen landschap waar overwegend gewoond wordt. Onder strikte voorwaarden is de komst van bedrijfsgebouwen met een kleinschalig karakter op enkele locaties aan de Vredenburghweg mogelijk.
Planspecifiek
De ontwikkeling voorziet in kleinschalige maar hoogwaardige verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen. Daarnaast kan het initiatief ondersteuning bieden in de versterking van de beleving van de Beemster, al dan niet in de vorm van het organiseren van excursies of het bieden van informatie aan voorbijkomende wandelaars. Het sluit tevens aan bij het specifieke doel dat is opgenomen voor leegstaande glasopstallen in Nekkerzoom. Het initiatief past daarmee goed binnen de ambities van de structuurvisie.
Het beleid "Des Beemsters" ziet op erfinrichting van percelen binnen de gemeente. Het beleid is gericht op het openhouden van de droogmakerij. In het beleid zijn daarom stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd voor het inpassen van nieuwe bebouwing. Het is vanuit het oogpunt van openheid wenselijk om bebouwing zo klein en verspreid mogelijk te realiseren. Het voorliggende initiatief voldoet daaraan. De gekozen opzet respecteert de karakteristiek van het bouwen aan de kop van een polderkavel door het grootste bouwvolume, de beheerderswoning, in het noorden te situeren en de kleinere volumes van de recreatiewoning daaronder. De ruimte tussen de bebouwing is dusdanig gekozen dat hiermee de openheid van het achterliggende landschap groot genoeg is om deze te kunnen ervaren.
Planspecifiek
Geconcludeerd wordt dat het initiatief passend is in het Des Beemsters beleid.
In dit hoofdstuk worden de verschillende relevante ruimtelijke- en milieuaspecten behandeld. Per aspect wordt beoordeeld of de voorliggende ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is.
De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
De toename van het aantal woningen (1), ligt zeer ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen. Op de ontwikkellocatie is daarom geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de lijst Mer-plichtige activiteiten. Uit de in dit hoofdstuk behandelde milieuaspecten blijkt voorts dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu aan de orde zijn als gevolg van de voorliggende planontwikkeling. Een (vormvrije) Mer-beoordeling is daarom niet nodig.
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Planspecifiek
Naar de bodemhygiëne is onderzoek gedaan. De rapportage1 hiervan heeft uitgewezen dat er geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, (recreatief) wonen, zijn.
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Uitvoering van een asbestonderzoek op de locatie conform NEN 5707 wordt niet noodzakelijk geacht.
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of (spoor)weg op geluidsgevoelige bebouwing.
Ingevolge de Wgh is de zone langs een buitenstedelijk gelegen weg met twee rijbanen maximaal 250 meter en bij drie of vier rijbanen 400 meter. In de buurt van het plangebied zijn diverse wegen aanwezig. De belangrijkste zijn de Rijksweg A7, het Noorderpad en de Vredenburghweg. De Rijksweg A7 kent een zone van 400 meter. Het Noorderpad en de Vredenburghweg hebben een zone van 250 meter. Het plangebied ligt binnen de zones van de drie bovengenoemde wegen, zodat er een wettelijke verplichting voor onderzoek naar geluidbelasting door wegverkeersgeluid bestaat.
Planspecifiek
Naar de akoestische belasting op de toekomstige woning is onderzoek gedaan.
Uit de rapportage2 blijkt dat op de verdieping van de oostgevel van de woning, er sprake is van een geluidsbelasting die hoger is dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Op de begane grond van de oostgevel en de gehele noord- en zuidgevel van de woning is sprake van normoverschrijding tot maximaal 53 dB. De geluidsbelasting op de westgevel van de woning voldoet aan de norm. Hier is sprake van een geluidsluwe zijde.
Met de toepassing van een dove gevel3 (in elk geval op de verdieping) aan de oostzijde van de woning, het verkrijgen van ontheffing van een hogere grenswaarde tot 53 dB en het aantoonbaar toepassen van voldoende geluidwerende gevels, kan de nieuwe bedrijfswoning, vanuit het aspect geluid van wegverkeer, volgens plan worden gerealiseerd. De benodigde hogere waarde Wet geluidhinder gaat met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage. Het uiteindelijke besluit hogere waarde zal moeten worden vastgesteld voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ug/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ug/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ug/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' heeft de wetgever in kwantitatieve zin invulling gegeven aan projecten die meer dan in betekende mate aan verslechtering bijdragen. Voor woningbouwontwikkelingen is die grens gelegd op de toevoeging van meer dan 1.500 woningen.
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling betreft het vervangen van een kas voor drie recreatiewoningen en een beheerderswoning. Hier is derhalve sprake van een ontwikkeling die beschouwd kan worden als een ontwikkeling waarbij niet in betekenende mate aan verslechtering wordt bijgedragen.
Bedrijven zijn milieubelastende functies die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een planologische procedure waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies.
Planspecifiek
In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die als gevolg van de ontwikkeling in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.
Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in de besluitvorming.
Het bevoegd gezag dient het groepsrisico in bepaalde gevallen te verantwoorden bij het ruimtelijk besluit, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden.
Figuur 12: Uitsnede Risicokaart Nederland
Planspecifiek
Bij de voorliggende ontwikkeling is sprake van de realisatie van een beheerderswoning waar permanent personen verblijven en drie recreatiewoningen waar geregeld mensen verblijven. De beheerderswoning valt te kwalificeren als een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Bevi.
In de nabijheid zijn geen buisleidingen of risicovolle inrichtingen aanwezig.
Op circa 185 meter van het perceel ligt de (rand van de) Rijksweg A7 die aangewezen is voor Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet het bevoegd gezag bij een bestemmingsplan dat nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toestaat binnen de omgeving van een basisnetroute de basisnetafstand tussen de basisnetroute en de nieuw te realiseren (beperkt) kwetsbare objecten in acht nemen. Volgens de Regeling Basisnet geldt voor de GR een risicocontour van 74 meter (tabel I, nummer N34). De beheerderswoning ligt buiten deze contour en kan daarmee worden toegestaan.
Het aspect externe veiligheid behoeft geen nader onderzoek.
Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het uitwerkingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
In de volgende subparagraaf wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening).
De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.
Het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 is het Rijksplan voor het waterbeleid. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:
Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen, maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) kan bij het vaststellen van een regionaal waterplan of een beheerplan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.
In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.
Oppervlaktewaterlichamen in Rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.
Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in Rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.
Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:
Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.
De Watervisie 2021 geeft aan waar het provinciale waterbeleid voor de lange termijn op gericht is en waar de prioriteiten voor de planperiode 2016-2021 liggen.
Het Uitvoeringsprogramma geeft inzicht in de uit te voeren acties, de instrumenten die worden ingezet en het beschikbare budget. Tevens wordt duidelijk gemaakt hoe wordt bijgedragen aan de in de Watervisie genoemde lange termijn doelen.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Hieronder wordt een watertoets uitgevoerd teneinde de waterbelangen die gelden voor de planlocatie goed te beschouwen.
De planlocatie is niet binnen (de invloedsfeer van) een waterkering gelegen. Negatieve effecten op de waterkering zijn daarom niet aanwezig.
De voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op de hoeveelheid aanwezige oppervlaktewater. Het plangebied beschikt over een bestaande ontsluiting via dam en duiker.
Het HHNK heeft in reactie op het voorontwerp aangegeven dat zij graag een vrije onderhoudsstrook van minimaal 5 meter willen hebben langs de wegsloot om onderhoud van de wegsloot in de toekomst te kunnen uitvoeren. Hiermee wordt rekening gehouden bij de inrichting van het plangebied.
Het plangebied is thans ter plaatse van de kas en het toegangspad verhard. De oppervlakte is circa 500 m2. In de nieuwe situatie wordt ter vervanging van de kas veel groen aangebracht in de vorm van tuinen en boomgaard. Er komt bebouwing in de vorm van recreatiewoningen en woning terug. Ook wordt een parkeervoorziening aangebracht. De oppervlakte verharding blijft per saldo gelijk maar de verharding wordt meer verspreid, wat gunstig is voor het opvangen en afvloeien van hemelwater. Er zijn geen extra maatregelen nodig in het kader van oppervlakteverharding.
De ambitie van het Hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Het waterschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Deze adviezen worden in het kader van de omgevingsvergunning meegenomen.
Planspecifiek
Het aspect waterhuishouding staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is overleg gepleegd met het HHNK.
Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming.
Naar de aanwezigheid van beschermde soorten is ter plaatse een verkennend onderzoek (quick scan) gedaan. Uit de resultaten4 van het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied een geschikt habitat voor marters aanwezig is. Andere beschermde soorten zijn met absolute zekerheid uit te sluiten. Een vervolgonderzoek naar marters binnen het plangebied is daarom nodig.
Vervolgens is tevens een afdoend onderzoek naar marterachtigen uitgevoerd. Uit de rapportage5 is het volgende naar voren gekomen. In mei is via sporenbuizen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van marterachtigen. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen marterachtigen op het perceel aanwezig zijn.
Nader onderzoek kan achterwege blijven.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extern) effect hebben op nabijgelegen natuurgebieden. De gebiedsbescherming in de Wet natuurbescherming vindt plaats via de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden). Aantasting van deze gebieden als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is verboden.
Het plangebied is niet gelegen in een Natura2000 gebied, zodat geen sprake is van directe gevolgen van de ontwikkeling voor een Natura2000 gebied. Het plangebied ligt wel op korte afstand van Natura2000 gebieden. Dit betreffen Het Wormer- en Jisperveld en de Kalverpolder en Polder Zeevang (beide circa op 2,5 km)
Stikstofdepositie bestaat in gereduceerde vorm (NH3, ammoniak) en geoxideerde vorm (stikstofoxide, NOx). Beide vormen van stikstof kunnen worden omgezet tot de nutriënten ammonium (NH4) en nitraat (NO3). De extra aanvoer van deze voedingsstoffen kan vooral bedreigend zijn voor voedselarme habitattypen. Door de verrijking kan de vegetatie verruigen en kunnen kenmerkende soorten van schrale milieus verdwijnen. Daarnaast kan depositie van stikstof en dan vooral depositie van ammoniak, leiden tot een daling van de bodem-pH. Door verzuring verdwijnen gevoelige soorten en neemt de soortenrijkdom en kwaliteit van zuurgevoelige habitattypen af.
Voor de toetsing van de effecten is het van belang om vast te stellen of de kritische depositiewaarde (KDW) van de betreffende habitattypen wordt overschreden. De KDW is de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Een overschrijding van de KDW betekent niet direct dat dit leidt tot een daadwerkelijke verslechtering van de kwaliteit, dit is afhankelijk van lokale situatie, waarbij er sprake kan zijn van buffering ten aanzien verzuring of vermesting.
Planspecifiek
De van het plangebied afkomstige stikstofemissie als gevolg van de bouw- en gebruiksfase kunnen in potentie het Natura2000 gebied aantasten. Daarom is onderzoek naar de stikstofemissie en depositie verricht door Els & Linde uit Hilversum. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de quick scan die beschreven is in paragraaf 4.3.1.
Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is een berekening met de AERIUS Calculator 2019 uitgevoerd, welke geen rekening meer houdt met de vrijstellingen in het voormalige PAS.
Els & Linde concludeert aan de hand van haar onderzoek dat ten opzichte van de huidige situatie in de gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie plaatsvindt. Voor de aanlegfase is er geen toename van de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar en is het project niet vergunningplichtig onder de Wet natuurbescherming.
In de Erfgoedwet (2016) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
In 2003 is door de gemeente Beemster beleid geformuleerd ten aanzien van mogelijke archeologische waarden. Hiervoor is de 'Beleidsnota Archeologie gemeente Beemster' vastgesteld. Hierin worden archeologische waarden in de gemeente beschreven en voorgesteld wordt hoe de bescherming hiervan in toekomstige ruimtelijke plannen dient te worden geregeld. Bij deze nota is een beleidsverbeelding gemaakt waarvan is af te lezen waar welk soort beschermingsregime van toepassing is.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is de bescherming van archeologische waarden in het plangebied geregeld. Het plangebied kent in dat bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde 4'. Op basis van de regels van artikel 27 van het bestemmingsplan mogen op de gronden met de dubbelbestemming geen bouwwerken worden gebouwd voor zover daarbij bouwwerkzaamheden worden verricht dieper dan 0,35 m en een oppervlakte hebben van >50 m2.
In 2008 heeft de gemeenteraad van de Beemster besloten dat voor de gebieden die zijn aangewezen met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde 4' archeologisch onderzoek vervalt. Daarom is in het nu voorliggende bestemmingsplan geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen aardgasleidingen, warmtetransportleidingen of hoogspanningsleidingen aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden.
Het plangebied wordt nu gebruikt voor recreatieve doeleinden (volkstuin). Net als in de huidige situatie worden in de nieuwe situatie het plangebied ontsloten op de Vredenburghweg. De Vredenburghweg is verkeersveilig ingericht en in staat om de 16,3 voertuigbewegingen van het plan op te nemen (zie tabel). Er is uitgegaan van de CROW Publicatie 381 (2019). Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van de gemiddelde kencijfers van matig stedelijk, buitengebied.
Functie | Aantal | Max v/et | Totaal |
Vrijstaande woning |
1 | 8,2 | 8,2 |
Recreatiewoning |
3 | 2,7 | 8,1 |
Totaal | 4 | 16,3 |
Voor het parkeren wordt conform het vigerende Parapluplan Parkeren Beemster 2018 getoetst aan de meeste recente richtlijnen van de ASVV van de CROW. In de navolgende tabel is berekend wat de nieuwe parkeerbehoefte wordt voor het totale plan, uitgaande van rest bebouwde kom, weinig stedelijk.
Functie | Aantal | Norm (gem) | Totaal |
Vrijstaande woning |
1 | 2,4 | 2,4 |
Recreatiewoning |
3 | 2,1 | 6,3 |
Totaal afgerond | 4 | 9 |
De ontwikkeling voldoet aan de regels omdat het aantal vereiste parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein (zie paragraaf 2.3).
Voor de bouw van de drie recreatiewoningen worden zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen gebruikt. Energie voor de woningen wordt deels opgewekt met behulp van zonnecollectoren. De beheerderswoning zal een EPC hebben van 0,2 en is daarmee al zeer energiezuinig. Ook voor de bouw van de beheerderswoning worden zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen gebruikt. Momenteel is nog geen informatie over het ontwerp beschikbaar, anders dan een schetsontwerp.
Het doel van voorliggend bestemmingsplan is om de ontwikkeling van het voorliggende plangebied zoals is beschreven in paragraaf 2.3 planologisch - juridisch mogelijk te maken.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.
De verbeelding geeft de bestemmingen van de gronden aan. Deze bestemming die is toegepast correspondeert met de artikelen in de regels, zoals beschreven in paragraaf 5.3. Op de verbeelding staan de symbolen en maatvoeringen waarbij in de planregels is opgenomen wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
In het hoofdstuk 'Inleidende regels' is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In het hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
De bestemming 'Recreatie' maakt binnen één bouwvlak een bedrijfswoning mogelijk waarbij de afmetingen zijn vastgelegd. Binnen de andere drie bouwvlakken zijn recreatiewoningen mogelijk waarvoor de hoogtes ook zijn vastgelegd. Vanuit het oogpunt van de ontwikkeling en het behoud van openheid en doorzichten binnen het plangebied is een aanduiding 'landschap' opgenomen. Hiermee worden vergunningsvrije bouwwerken voorkomen door een bouwverbod. Uiteraard zijn de recreatiewoningen en de beheerderswoning wel toegestaan conform de regels die in de bestemming onder artikel 3.2 zijn opgenomen.
Ondergeschikte horeca is uitsluitend ten behoeve van de bestemming recreatie en derhalve ten behoeve van de eigen verblijfsgasten mogelijk gemaakt. De ondergeschikte horeca-activiteiten worden geboden vanuit de beheerderswoning/bedrijfswoning.
De waarde van het Beemster cultuurlandschap wordt met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gewaarborgd. Hiervoor zijn twee mechanieken opgenomen:
Een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen indien voldoende is aangetoond dat de aanwezige waarden niet aangetast worden.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd. Ook is er een parkeerregeling opgenomen.
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor legale bebouwing en legaal gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor dat kennis moet worden gegeven (ook via elektronische weg) van het voornemen een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden. In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. Het vooroverleg is gevoerd met de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat de toelichting in het ontwerpbestemmingsplan en het vastgestelde bestemmingsplan een beschrijving bevat van de wijze, waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Hieronder wordt nader ingegaan op de resultaten van de inspraak.
Bewonersbrief
Op 18 juli 2019 heeft initiatiefnemer een bewonersbrief verzonden om omwonenden over het initiatief te informeren. Hierop is één reactie ontvangen van de Stichting Nekkerzoom d.d. 16 oktober 2019, gevestigd op het perceel Noorderpad 5 te Zuidoostbeemster (het buurperceel). De stichting geeft aan zich niet met het initiatief te kunnen verenigen.
Opgemerkt moet worden dat aan een bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorzien juist in wettelijke bevoegdheden voor het college van B&W en de gemeenteraad om met inachtneming van een goede ruimtelijke ordening nieuwe ontwikkelingen toe te staan. Dat een bestemmingsplan conserverend is, betekent niet dat in de toekomst geen nieuwe ontwikkelingen kunnen worden toegestaan.
De reactie van de Stichting Nekkerzoom heeft geen aanleiding gegeven om van het plan af te zien. Initiatiefnemers menen dat het initiatief in lijn is met de doelstellingen van de Beemster als cultureel erfgoed.
Procedure
Het bestemmingsplan heeft de wettelijke procedure doorlopen. Na het vooroverleg (zie 6.1), is het plan 6 weken ter inzage gelegd voor zienswijzen. Tijdens deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingediend. Na de zienswijzetermijn is het plan door de gemeenteraad vastgesteld.
PM
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente Beemster en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt over afwikkeling van de planschade, het bouw- en woonrijp maken en de gemeentelijke plankosten. Deze kosten komen voor rekening van de aanvrager. Het gemeentelijk kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd. Derhalve behoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld. Er zijn geen privaatrechtelijke belemmeringen waarmee rekening gehouden dient te worden.
Het voorliggende bestemmingsplan is hiermee economisch uitvoerbaar.