Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Locatie Stoop - Oost-Grafdijk
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0365.BPStoop-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
  1. plan:
    het bestemmingsplan Locatie Stoop - Oost-Grafdijk , van de gemeente Graft – De Rijp;
     
  2. bestemmingsplan:
    de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0365.BPStoop-ON01 met bijbehorende regels en bijlagen;
     
  3. aanbouw:
    een gebouw dat zich als afzonderlijk bouwvolume vertoont aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundigopzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
     
  4. aanduiding:
    een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
     
  5. aanduidinggrens:
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
     
  6. aan huis verbonden beroep:
    een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
     
  7. achtererf:
    erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
     
  8. achtergevel:
    een van de weg of openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een (hoofd)gebouw niet zijnde een hoeksituatie voor zover gelegen in het achtererfgebied;
     
  9. bebouwing:
    één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
     
  10. bebouwingspercentage:
    een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
     
  11. bergkisten:
    permanent geplaatste kisten voor de opslag van tuingereedschap die niet hoger dan 1 m zijn;
     
  12. beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
    de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
     
  13. bestaand:
    de vergunde situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
     
  14. bestemmingsgrens:
    de grens van een bestemmingsvlak;
     
  15. bestemmingsvlak:
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
     
  16. bijgebouw:
    een vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
     
  17. bouwen:
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
     
  18. bouwgrens:
    de grens van een bouwvlak;
     
  19. bouwlaag:
    een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, vliering en zolder;
     
  20. bouwperceel:
    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
     
  21. bouwperceelgrens:
    de grens van een bouwperceel;
     
  22. bouwvlak:
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
     
  23. bouwwerk:
    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
     
  24. erf:
    al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
     
  25. gebouw:
    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
     
  26. hoofdgebouw:
    een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
     
  27. kap:
    een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee hellende vlakken bestaat, die elkaar al dan niet snijden;
     
  28. mantelzorg:
    langdurige zorg die op vrijwillige basis buiten organisatorisch verband wordt aangeboden aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en gebruikelijkezorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
     
  29. onderbouw:
    een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
     
  30. ondergronds bouwen:
    al het constructiewerk dat in de ondergrond plaatsvindt, waaronder ook ondergronds wonen wordt verstaan;
     
  31. peil:
    1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte vanhet terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
    3. indien in of op het water wordt gebouwd de hoogte van het waterniveau ter plaatse van het geldende peilgebied dat door middel van een Peilbesluit voor het betreffende peilgebied isvastgesteld;
    4. in alle andere gevallen en voor andere bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitendeafgewerkte maaiveld;
       
  32. seksinrichting:
    een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
     
  33. uitbouw:
    een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
     
  34. verkeers- en verblijfsvoorzieningen:
    verhardingen, wegen, woonstraten, paden, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
     
  35. vliering:
    bergruimte in de nok van een kap (boven de zolder) en niet voor bewoning geschikt;
     
  36. voorerf:
    erf dat geen onderdeel is van het achtererf;
     
  37. voorgevelrooilijn:
    het bouwen in de denkbeeldige lijn getrokken langs de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijde van een (hoofd)gebouw;
     
  38. vrijwaringszone:
    een zone die is bestemd voor toekomstige dijkversterking;
     
  39. weg:
    weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
     
  40. woning:
    een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 
  1. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
     
  2. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
     
  3. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
     
  4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw ofvan een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
     
  5. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overstekende daken, overkragende gevelschotten en stoepen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw -, c.q. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 2 m wordt overschreden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. waterlopen en –partijen;

3.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen, met dien verstande dat uitsluitend sport- en speelvoorzieningen zijn toegestaan die functioneren met behulp van zwaartekracht of fysieke kracht van een mens;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
    3. er mogen geen steigers en oeververdedigingswerken worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders kunnen met oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft-DeRijp d.d. 17 maart 2008.

3.4 Afwijken van de bouwregels

 
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, sub b, onder 3 voor het bouwen van steigers en oeververdedigingswerken, met dien verstande dat:
  1. de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
  2. de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.

3.5 Specifieke gebruiksregels

 
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  3. chet gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken uit te voeren:
    1. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
    2. het ophogen, bodemverlagen of afgraven, egaliseren en ontginnen van gronden.
  2. het in lid 3.5, sub a. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden en het doorgaande verkeer;
  2. parkeervoorzieningen,

    met de daarbij behorende:
  3. groenvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. waterlopen en -partijen,

    met dien verstande dat:

    1. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, fietsenstallingen en dergelijke zijn begrepen;
    2. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.

4.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
    2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m² bedragen.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    1. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen.

4.3 Nadere eisen

 
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 13 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
 
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft-De Rijp d.d. 17 maart 2008.

4.4 Specifieke gebruiksregels

 
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterlopen, watergangen en waterpartijen;
  2. bruggen, dammen, taluds en duikers;
  3. voorzieningen voor de waterhuishouding.

5.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;,
    2. er mogen geen steigers en oeververdedigingswerken worden gebouwd.
    3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water– schaats- en vaarroute” bij een kruising van het verkeer over het water er een doorvaart- danwel schaatshoogte van ten minste 1,5 m dient te worden aangehouden en een doorschaatsbreedte van ten minste 3 m;

5.3 Nadere eisen

 
Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 13 onder b in acht genomen.
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

5.4 Afwijken van de bouwregels

 
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning
worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a en c in acht genomen,
voor zover van toepassing.
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub a en lid 5.2, sub b, voor het bouwen van boothuizen, met dien verstande dat:
    1. de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
    2. de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d.10 mei 2011.
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub b, onder 2 voor het bouwen van steigers en oeververdedigingswerken, met dien verstande dat:
    1. de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
    2. de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.

5.5 Specifieke gebruiksregels

 
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als ligplaats voor woonschepen;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken uit te voeren: het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten en waterpartijen;
  2. het in lid 5.6 sub a. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroepen met de daarbij behorende:
    1. groenvoorzieningen;
    2. water.
    3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen

6.2 Bouwregels

  1. voor het bouwen van woningen geldt de volgende regel:
    1. het aantal woningen mag niet meer dan 1 per bestemmingsvlak bedragen, dan wel het aantal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden'.
  2. voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 175 m2 bedragen;
    3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen, dan op de plankaart is aangegeven;
    4. hoofdgebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarbij de dakhelling tenminste 25 ° en ten hoogste 60 ° mag bedragen.
       
  3. voor het bouwen van aan- of uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
    1. genoemde bouwwerken kunnen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
    2. voor zover gebouwd buiten het bouwvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van genoemde bouwwerken niet meer bedragen dan 30 m2, exclusief een garage en de aanbouw aan de achterzijde van en over de volle breedte van het hoofdgebouw;
    3. garages mogen buiten het bouwvlak uitsluitend worden gebouwd, waar dit op de plankaart met de functieaanduiding (ga) is aangegeven; de garage mag een oppervlak hebben van maximaal 25,00m2;
    4. van de aan het hoofdgebouw aangebouwde aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag de goothoogte maximaal de hoogte van de beganegrondbouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;
    5. vrijstaande bijgebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarbij de dakhelling tenminste 25 ° en ten hoogste 60 ° mag bedragen; de goothoogte mag niet meer dan 3,00 m’ bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5,00 m’;
    6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen.
       
  4. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1,00 m’ bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m’ bedragen;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m’ bedragen.
    4. er mogen geen steigers en oeververdedigingswerken worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders kunnen met oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft-De Rijp d.d. 17 maart 2008.

6.4 Afwijken van de bouwregels

 
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
 
Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in lid 6.6. bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 6.2. sub b, onder 2 voor een maximale oppervlakte van 250 m2 indien het hoofdgebouw bestaat uit een stolpboerderij;
  2. het bepaalde in lid 6.2. sub b, onder 4 voor het gedeeltelijk plat afdekken van het hoofdgebouw;
  3. het bepaalde in lid 6.2. sub c, onder 2 voor een grotere gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw tot een maximale oppervlakte van 200 m2, indien het hoofdgebouw bestaat uit een stolpboerderij, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bestemmingsvlak buiten het bouwvlak wordt bebouwd;
  4. het bepaalde in lid 6.2. sub c, onder 3 voor een maximale oppervlakte van 50 m2 ten behoeve van een garage voor 2 auto’s, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bestemmingsvlak buiten het bouwvlak wordt bebouwd;
  5. het bepaalde in lid 6.2. sub c, onder 5 voor het plat afdekken van een vrijstaand bijgebouw;
  6. het bepaalde in lid 6.2. sub c, onder 6 voor het bouwen tot op de zijdelingse perceelgrens;
  7. het bepaalde in lid 6.2, sub d, onder 4 voor het bouwen van steigers en oeververdedigingswerken, met dien verstande dat:
    1. de oppervlaktewaterbeheerder wordt betrokken bij het verlenen van de afwijking bij een omgevingsvergunning;
    2. de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Steigerbeleid zoals besloten door het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 mei 2011.

6.5 Specifieke gebruiksregels

 
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
  4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gebouwen ten behoeve van recreatieve bewoning;
  5. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 45 m²;
  6. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  7. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  8. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  9. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve bewoning;
  10. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders.

Artikel 7 Waarde - Archeologie III

7.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor ‘Waarde – Archeologie III’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

 
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken
worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² of minder;
  4. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels

 
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 13 onder b in acht genomen.
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, mits:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoel in lid 7.3 verleent, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van , geen bouwwerk, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
    2. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
    3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)-communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
    4. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
    5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
       
  2. De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
    1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
    2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 50 m² niet dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt slechts verleend, mits:
    1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
    2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
    3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
      1. -een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. -een verplichting tot het doen van opgravingen;
      3. -een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4 verleent, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.
 

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

 
Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de regels als gesteld in artikel 13 onder c in acht genomen.
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming "Waarde – Archeologie III" wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

 
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor agrarische hulpbedrijven zoals, loonbedrijven, foeragehandel, mechanisatiebedrijven en dergelijke;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor transportbedrijven;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor detailhandelsbedrijven.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

 
“Vrijwaringszone Dijk”
 
9.1
Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – dijk’ zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een vrijwaringszone ter bescherming en uitbreiding van de waterkerende functie van de waterkerende dijk.
 
9.2
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag in of op deze gronden geen bebouwing worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande bebouwing.
 
9.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, mits hierover vooraf advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkerende dijk en hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de vrijwaringszone.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

 
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a en c in acht genomen, voor zover van toepassing.
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast waaronder de aanleg van rotondes en kruisingen e.d. is inbegrepen, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van lichtmasten, antennemasten ten behoeve van mobiele telecommunicatie en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt verhoogd, mits de (bouw)hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
  6. de bestemmingsregels en toestaan dat ten behoeve van mantelzorg gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden op grond van de Beleidsnotitie mantelzorgwoningen, vastgesteld door de gemeenraad op 15 december 2011, met dien verstande dat een indicatiestelling door een onafhankelijk en gekwalificeerd indicatieorgaan vereist is. De indicatiestelling is alléén vereist indien een tweede zelfstandige woning ten behoeve van mantelzorg ontstaat en wordt niet gevraagd bij onzelfstandige vormen van mantelzorgwoonvoorzieningen als bedoeld in de Beleidsnotitie mantelzorgwoningen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

 
Bij de toepassing van algemene wijzigingsregels worden de regels als gesteld in artikel 12 onder a en c in acht genomen.
  1. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening of een daarmee gelijk te stellen wettelijk kader, het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast, indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.

Artikel 13 Algemene procedureregels

  1. Een besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of een besluit tot wijziging kan uitsluitend worden verleend of toegepast, indien:
    1. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
      3. het uitzicht van woningen;
      4. de verkeersveiligheid;
    2. voor zover van toepassing / noodzakelijk een beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van een Natuurtoets en deze beoordeling is betrokken bij het besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbesluit;
    3. voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd ‘Waarde – Archeologie III’ een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waarbij de resultaten van de beoordeling zijn betrokken bij het besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbesluit;
    4. voor zover van toepassing / noodzakelijk vóór toepassing van het besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie is gepleegd en de resultaten van dat overleg worden betrokken bij het besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbesluit;
    5. voor zover van toepassing / noodzakelijk uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de gevel(s) minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde.

      Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps-en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Graft - De Rijp d.d. 17 maart 2008.
       
  2. Op de voorbereiding van een besluit tot het opleggen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
    1. een ontwerp-besluit tot nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    4. gedurende de onder 1 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-besluit tot nadere eisen.
  3. Op de voorbereiding van een besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.
  4. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Locatie Stoop - Oost-Grafdijk , gemeente Graft – De Rijp”.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van …………………. ,
  
De raadsgriffier,