direct naar inhoud van Regels
Plan: Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.T1104BPGST-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere met identificatienummer NL.IMRO.0363.T1104BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 beperkt kwetsbare objecten

Objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.8 bestaande bebouwing of gebruik

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.9 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bouwbord

Bord dat informatie geeft over de werkzaamheden op de rijkswegen.

1.12 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.14 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en (ondergrondse) infrastructurele voorzieningen.

1.18 kunstwerk

Constructie in weg of water zoals tunnels, viaducten, bruggen, onderdoorgangen en duikers.

1.19 kwetsbare objecten

Objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) waaronder in ieder geval worden begrepen objecten waarbinnen op elk moment meer dan 50 mensen tegelijkertijd aanwezig zijn (die ieder tevens ten minste 8 uur per etmaal aanwezig zijn) en waarvan de brutovloeroppervlakte per persoon kleiner of gelijk is aan 30 m2.

1.20 landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van het gebied.

1.21 mottobord

Informatiebord dat betrekking heeft op verkeersveiligheidsonderwerpen.

1.22 natuurlijke waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.23 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, zendmasten, oplaadpalen voor het elektrisch wagenpark, alsmede ondergrondse warmte- en koudeinfrastructuur met bijbehorende opslagputten en bovengrondse aftappunten en andere voorzieningen ten behoeve van de opwekking en/of besparing van energie.

1.24 openbare ruimte

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende bruggen, viaducten, nutsvoorzieningen, bermen, taluds, water(lopen) en waterbouwkundige kunstwerken, (ondergrondse) afvalsystemen en (ondergrondse) infrastructurele voorzieningen of andere naar aard te vergelijken voorzieningen.

1.25 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.27 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een grondlichaam: de bovenzijde van het grondlichaam ter plaatse van het bouwwerk;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.28 planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere.

1.29 rijbaan

Weggedeelte bestemd voor voertuigen in een rijrichting. Een rijbaan kan meerdere rijstroken bevatten.

1.30 rijstrook

Weggedeelte tussen twee lijnen met een breedte geschikt voor een motorvoertuig.

1.31 spitsstrook

Een vluchtstrook die in de spits voor wegverkeer wordt opengesteld.

1.32 tijdelijke maatregelen

Alle alleen in de aanlegfase benodigde bouwwerken en voorzieningen/maatregelen zoals bouwdokken, werk- en montageterreinen, opslagruimten, bouwketen, depots, bouwwegen, persleidingen en wegomleggingen.

1.33 verbeelding

De verbeelding (voorheen: plankaart) van het bestemmingsplan.

1.34 verbindingsweg

Een verkeersbaan, niet zijnde een hoofdbaan, rangeerbaan of parallelbaan, die in een kruispunt of bij niet-samenkomende wegen de verbinding vormt tussen twee verkeersbanen. Ook toeritten en afritten zijn verbindingswegen.

1.35 watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.36 waterkering

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.37 waterpeil

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

1.38 waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken.

1.39 weefvakken

Gecombineerde invoeg- en uitvoegstrook.

1.40 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.41 wisselstrook

Een rijstrook die afhankelijk van de drukte geopend wordt voor een bepaalde rijrichting.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, ventilatievoorzieningen, afzuiginstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een weg met ten hoogste 12 rijstroken en daarbij behorende weefvakken, wisselstroken, vluchtstroken en in- en uitvoegstroken van verbindingswegen;
  • b. kunstwerken;
  • c. op- en afritten;
  • d. verbindingswegen;
  • e. onderliggend wegennet;
  • f. onderliggend spoorwegnet;
  • g. onderdoorgangen;
  • h. taluds;
  • i. bermen;

met de daarbij behorende:

  • j. voorzieningen ten behoeve van de geleiding van het verkeer;
  • k. voorzieningen ten behoeve van de bewegwijzering en signalering inclusief bermkasten;
  • l. lichtmasten inclusief bermkasten;
  • m. voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke en natuurlijke inpassing;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. geluidschermen en andere geluidwerende voorzieningen;
  • p. luchtschermen en andere voorzieningen ten behoeve van de luchtkwaliteit;
  • q. lichtschermen;
  • r. straatmeubilair;
  • s. calamiteitenzones;
  • t. nutsvoorzieningen;
  • u. water en waterberging;
  • v. waterstaatkundige werken;
  • w. kabels, leidingen en overige ondergrondse infrastructuur;
  • x. duikers;
  • y. mottoborden en bouwborden;
  • z. kunstobjecten;
  • aa. in- en uitritten;
  • ab. overige openbare ruimte;
  • ac. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte 20 meter bedraagt.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van de maximale bouwhoogte met ten hoogste 5 meter.

3.3.2 Voorwaarden

Bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid dient getoetst te worden of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de externe veiligheid;
  • c. de inpassing in de omgeving;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

Artikel 4 Verkeer - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een weg met ten hoogste 12 rijstroken en daarbij behorende weefvakken, wisselstroken, vluchtstroken en in- en uitvoegstroken van verbindingswegen;
  • b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tunnel' is een tunnel ten behoeve van het wegverkeer toegestaan;
  • c. kunstwerken;
  • d. op- en afritten;
  • e. verbindingswegen;
  • f. onderliggend wegennet;
  • g. onderliggend spoorwegnet;
  • h. onderdoorgangen;
  • i. taluds;
  • j. bermen;

met de daarbij behorende:

  • k. voorzieningen ten behoeve van de geleiding van het verkeer;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de bewegwijzering en signalering met bermkasten en verkeerstechnische en tunneltechnische installaties;
  • m. lichtmasten inclusief bermkasten;
  • n. voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke en natuurlijke inpassing;
  • o. groenvoorzieningen;
  • p. geluidschermen en andere geluidwerende voorzieningen;
  • q. luchtschermen en andere voorzieningen ten behoeve van de luchtkwaliteit;
  • r. lichtschermen;
  • s. straatmeubilair;
  • t. calamiteitenzones;
  • u. nutsvoorzieningen;
  • v. water en waterberging;
  • w. waterstaatkundige werken;
  • x. kabels, leidingen en overige ondergrondse infrastructuur;
  • y. duikers;
  • z. mottoborden en bouwborden;
  • aa. kunstobjecten;
  • ab. in- en uitritten;
  • ac. overige openbare ruimte;
  • ad. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming;

alsmede:

  • ae. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tijdelijke bouwzone' zijn tijdelijke werkterreinen toegestaan;
  • af. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' is een reclamemast toegestaan;
  • ag. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;
  • ah. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'vulpunt lpg' is een vulpunt lpg toegestaan.
4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tunnel' is een tunnel ten behoeve van het wegverkeer toegestaan waarvan de maximale diepte van de onderzijde van de tunnel en bijbehorende voorzieningen 30 meter onder N.A.P. bedraagt;
  • b. drie bedieningsgebouwen voor de tunnel met een maximale oppervlakte van 1.250 m2 per bedieningsgebouw en een maximale bouwhoogte van 20 meter boven N.A.P;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming met een maximale bouwhoogte van 20 meter;
  • d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' is een reclamemast met een maximale bouwhoogte van 75 meter toegestaan;
  • e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tijdelijke bouwzone', mogen tot zes maanden na uitvoering van de tracéwijzigingen waarin het bestemmingsplan voorziet, tevens gebruikt worden voor:
    • 1. bouwketen met een maximale bouwhoogte van 6,50 meter;
    • 2. bouwzones ter weerszijden van de tunnel ten behoeve van de werkzaamheden;
    • 3. bouwwegen met een maximale breedte van 5 meter;
    • 4. laad- en losplaatsen;
    • 5. opslagplaatsen;
    • 6. werkplaatsen;
    • 7. grond-, zand- en slibdepots met een maximale hoogte van 5 meter;
    • 8. parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers;
    • 9. watergangen met een maximale breedte van 6 meter;
    • 10. watercompensatie.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het overschrijden van de maximale bouwhoogte met ten hoogste 5 meter.

4.3.2 Voorwaarden

Bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid dient getoetst te worden of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de externe veiligheid;
  • c. de inpassing in de omgeving;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

Artikel 5 Verkeer - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang ten behoeve van het wegverkeer conform het bepaalde in artikel 3 Verkeer - 1 toegestaan;

met de daarbij behorende:

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming met een maximale hoogte van 8 meter.

Artikel 6 Verkeer - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming met een maximale hoogte van 8 meter.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleiding;
  • b. de bestemming Leiding - Gas is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  • c. daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
7.2 Bouwregels

Het is verboden op en in de in lid 7.1 genoemde gronden te bouwen.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 in dier voege dat zij kunnen toestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten, mits de belangen van de gasleiding daardoor niet worden geschaad. Er kan niet worden besloten tot afwijking voordat de exploitant van de gasleiding gehoord is.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    • 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    • 6. het aanbrengen van drainage;
    • 7. het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplanting;
    • 8. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 9. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan voor normaal onderhoud;
    • 10. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 11. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 12. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. Het verbod als bedoeld in lid a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  • c. Het verbod als bedoeld in lid a is niet van toepassing indien de graafwerkzaamheden onder de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netten valt.
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend voordat de exploitant van de gasleiding gehoord is.
  • e. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien het uitvoeren van werken of werkzaamheden geen schade aan de gasleiding toebrengt.
  • f. Aan de onder lid a genoemde vergunning kunnen onder meer voorschriften worden verbonden inhoudende de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de gasleiding wordt beschermd.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende beschermingszones en voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
  • b. de bestemming Waterstaat - Waterkering is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  • c. daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Het is toegestaan de maximale bouwhoogte te overschrijden ten behoeve van liftinstallaties, hijsinrichtingen, technische installaties, hekwerken en vergelijkbare ondergeschikte bouwwerken, mits de overschrijding van de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend de opslag en/of stalling van voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Veiligheidszone - lpg
12.1.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.

12.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

12.1.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt in ieder geval tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding aangemerkt het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object met uitzondering van het bestaande gebruik als voor zover het gebruik betreft dat niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.1.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning - gehoord de brandweer - kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.1.3 ten behoeve van het toestaan van beperkt kwetsbare objecten ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg', mits de overschrijding van de richtwaarde van het plaatsgebonden risico kan worden verantwoord.

12.1.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  • a. de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle functie ter plaatse niet meer aanwezig is;
  • b. de omvang en situering van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;
    • 2. de ligging van de zone is afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de onder a bedoelde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  • a. gebouwen voor nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale brutovloeroppervlak van 30 m²;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing voor al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  • c. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 10 meter;
  • d. overschrijdingen van de maximale bouwhoogte voor de realisering van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes, zendmasten, zonnepanelen en andere technische installaties ten behoeve van de opwekking en/of besparing van energie (met uitzondering van windturbines) met ten hoogste 10 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 14 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde in lid 14 onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in lid 14 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in lid 14.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde in lid 14.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in lid 14.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere.

De volledige naam is de aanhaaltitel.