|
Het gebouw 't Warderschip staat op het Buikslotermeerplein in Amsterdam Noord. In het bestaande gebouw bevindt zich een ondergrondse parkeerkelder, zijn de eerste twee bouwlagen ('de Plint') in gebruik voor commerciële voorzieningen (horeca en kantoren) en op de hoger gelegen verdiepingen bevinden zich appartementen. Aan de westkant van het gebouw is een uitbouw aanwezig ('De Punt') waarvan de eerste bouwlaag en de kelder in gebruik zijn geweest als nachtclub. Op de tweede bouwlaag bevonden zich kantoren. De Punt staat nu leeg.
De thans nog aanwezige niet-woonfuncties zijn in de plaint zijn toe aan een opwaardering.
In de Projectnota Buikslotermeerplein (College van B&W, oktober 2021) is 't Warderschip aangewezen als een van de zogenaamde aanjagers van de ontwikkeling van het Centrumplein (het gebied tussen stadsdeelkantoor en winkelcentrum). De gemeente heeft in een eerdere fase van de planvorming de plint van het gebouw en De Punt aangekocht ten behoeve van herontwikkeling. Voor 't Warderschip zijn in de projectnota al belangrijke ruimtelijke en programmatische kaders meegegeven, zo wordt de toren 70 meter hoog en is bepaald dat het programma uit 100% middeldure huur bestaat.
Voor de eerste twee bouwlagen wordt de mogelijkheid geboden om deze te renoveren en opnieuw in te richten waarbij een ruimer volume wordt toegestaan dan in de huidige situatie aanwezig is. Op de plek van de te slopen puntvormige uitbouw is ruimte voor het realiseren van twee bouwlagen ten behoeve van commerciële voorzieningen en daarbovenop een woontoren van maximaal 70 meter.
Deze ontwikkeling past niet in het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan heeft als doel om de ruimtelijke ontwikkeling van 't Warderschip juridisch-planologisch mogelijk te maken. De kaders en spelregels die in de projectnota zijn opgenomen worden toegepast en concreet vertaald in de planregeling van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied bevindt zich in het Centrumgebied Amsterdam Noord (CAN), aan de noordzijde van het marktplein.
Figuur 1.3.1 Ligging 't Warderschip in de stad
Figuur 1.3.2 Luchtfoto 't Warderschip op het Buikslotermeerplein
Figuur 1.3.3 Luchtfoto 't Warderschip met de te slopen punt links onder
Overige gronden van het Buikslotermeerplein vallen buiten het plangebied. Hiervoor zullen afzonderlijke plannen (afwijken middels omgevingsvergunning/ bestemmings- of omgevingsplan) worden opgesteld op het moment dat herontwikkeling op die gronden aan de orde is.
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding.
Binnen het plangebied zijn twee bestemmingsplannen van toepassing en twee voorbereidingsbesluiten. De vier plannen komen hieronder individueel aan de orde.
Bestemmingsplan Boven 't Y
Bestemmingsplan “Boven 't Y” is op 14 februari 2018 vastgesteld.
Het plangebied heeft op basis van dit bestemmingsplan de enkelbestemmingen 'Gemengd - 2'. Ter plaatse van het projectgebied is een bouwvlak opgenomen, hierbinnen geldt een maximum bouwhoogte van 17 meter. Daarnaast is de functieaanduiding 'horeca uitgesloten' van kracht.
Figuur 1.4.1 Verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Boven 't Y'
De enkelbestemmingeb 'Gemengd - 2' en een kleine strook 'Verkeer - 4' zijn van kracht. De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer wonen, detailhandel, horeca, zakelijke dienstverlening en consumentverzorgende dienstverlening.
Ter plaatse van de projectlocatie is door middel van een aanduiding expliciet aangegeven dat horeca is uitgesloten.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Ter plaatse van het Warderschip zijn op de verbeelding 4 verschillende hoogteaanduidingen opgenomen. Het hoofdvolume heeft een bouwhoogte van 26 meter. De voor- en achterzijde 5 meter en het westelijk gelegen deel (met de punt) 17 meter.
Relatie tot het plangebied De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van circa 155 woningen (6.800 m2 BVO), circa 2.000 m2 BVO kantoren, circa 1.500 m2 BVO horeca, circa 300 m2 BVO cultuur en circa 300 m2 maatschappelijk. Ook wordt er ruimte geboden voor het vestigen van bedrijven in de laagste milieucategorieën. Het initiatief beoogd een bouwhoogte van de noord- en zuidgevel van circa 8 meter, de bestaande bouwhoogte van het hoofdvolume (26 meter) en een nieuw volume (op de plek van de te slopen punt) met een bouwhoogte van circa 70 meter.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de regels van de bestemming 'Gemengd - 2', daarnaast worden de bouwhoogtes overschreden. Vanwege de strijdigheden met het bestemmingsplan "Boven 't Y" is onderhavig bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Amsterdam geldt het 'paraplu' bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' zoals vastgesteld op 7 oktober 2021. Dit plan heeft tot doel om het belang van grondwaterneutraal bouwen te beschermen.
De regeling van het bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' is rechtstreeks overgenomen in voorliggende bestemmingsplan.
Voorbereidingsbesluit Darkstores/flitsbezorgers
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Amsterdam geldt het voorbereidingsbesluit 'Darkstores/flitsbezorgers' zoals vastgesteld op 26 januari 2022. Op basis van het voorbereidingsbesluit is het tot aan de inwerkingtreding van het nieuwe paraplubestemmingsplan verboden is om het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen naar vormen van bedrijfsvoering die blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment of bedrijfsvoering zijn te kwalificeren als zogenoemde flitsbezorgdiensten vanuit darkstores. Waarbij darkstores en flitsbezorgdiensten bijzondere vormen van bedrijfsvoering zijn die niet zijn gericht op het klassieke winkelen, in de zin dat mensen ter plaatse komen om producten te vergelijken en uit te kiezen.
Het verbod op darkstores/ flistbezorgers uit het voorbereidingsbesluit is rechtstreeks overgenomen in voorliggend bestemmingplan.
Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Amsterdam geldt het voorbereidingsbesluit 'hyperscale datacenters' zoals vastgesteld op 16 februari 2022. Dit plan beoogd in voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur, de komst van nieuwe hypercale datacenters tegen te gaan.
Gelet op de omvang en het toegestaan gebruik waar het voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft is het vestigen van een hyperscale datacenter per definitie niet mogelijk.
De Crisis en herstelwet (Chw) beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen ter bestrijding van de laatste economische crisis. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan is aan te merken als een project als bedoeld in artikel 3.1 van bijlage 1 van de Chw. Dit brengt met zich mee dat bij een eventueel beroep alle beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Verder verloopt de behandeling van het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, versneld.
Op 15 februari 2019 trad het Besluit tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zeventiende tranche) in werking. Hiermee werden onder meer de Koers 2025 gebieden van de gemeente Amsterdam toegevoegd door een aanvulling op artikel 7c (bredere reikwijdte bestemmingsplan; hiermee kunnen aanvullende / vernieuwende regels worden gesteld in het bestemmingsplan. Het plangebied Buikslotermeerplein is als één van de Koers 2025 gebieden aangewezen in de 17e tranche van de Crisis- en herstelwet.
Het gebied Buikslotermeerplein is aangewezen als grootstedelijk project/gebied en is daarmee een stedelijk project/gebied. Dit houdt in dat de voorbereiding van het bestemmingsplan stedelijk plaatsvindt en niet door het stadsdeel (Noord). Bij de vaststelling van bestemmingsplannen betrekt het stedelijk bestuur het betrokken stadsdeel.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling weer.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, een beschrijving van het plangebied en op de ruimtelijke en programmatische kaders voor de nieuwe ontwikkeling. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 worden diverse milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting gevoegd.
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke en programmatische plankader voor het bestemmingsplan 'Warderschip' omschreven.
Het Buikslotermeerplein maakt deel uit van het project Centrum Amsterdam Noord (CAN). In december 2003 is het Masterplan vastgesteld voor het gehele gebied. Hierin zijn de programmatische en ruimtelijke uitgangspunten vastgelegd voor de gefaseerde uitvoering van de volgende deelgebieden:
De planvorming is grotendeels afgerond; de diverse deelgebieden zijn in aanbouw of opgeleverd. Uitzondering is de beoogde transformatie van het Buikslotermeerplein.
Het winkelcentrum Boven 't Y was ooit het kloppend hart van Amsterdam Noord. Het huidige winkelcentrum kampt door uiteenlopende omstandigheden al lange tijd met problemen die zorgen voor dalende omzetten en leegstand. Ook de omringende openbare ruimte functioneert niet goed. Het gebied heeft door achterstallig onderhoud en parkeerterreinen op maaiveld weinig tot geen verblijfskwaliteiten.
Voor het Buikslotermeerplein zijn diverse plannen ontwikkeld die door omstandigheden nooit gerealiseerd zijn.
Ambitiedocument Hart van Noord
Vanaf begin 2020 wordt samen met eigenaren en ondernemers gewerkt aan een gezamenlijk ambitiedocument. Het document bevat een gezamenlijke toekomstvisie voor het Buikslotermeerplein. Het ambitiedocument is op 8 maart 2021 getekend door de coalitie, bestaande uit de CVvE (Coöperatieve Vereniging Winkelcentrum Amsterdam-Noord), enkele vastgoedeigenaren met initiatieven in het winkelcentrum en de gemeente Amsterdam.
In het ambitiedocument is onder andere opgenomen dat het Hart van Noord één plangebied is en in de toekomst één geheel vormt in programmamix en kwaliteit van de openbare ruimte. Hierbij wordt gestreefd naar een hoge kwaliteit van de openbare ruimte en een gemixt centrum van stedelijkheid met wonen, werken, voorzieningen, winkels, leisure, cultuur en prettige pleinen en parken.
De ontwikkeling draagt bij aan het versterken van stadsdeel Noord en Amsterdam als geheel. Het voegt ook nieuwe functies toe, zoals woningen, en trekt nieuwe doelgroepen aan. Er wordt ingezet op woningen in het middensegment omdat deze categorie in Amsterdam Noord beperkt aanwezig is.
Projectnota Buikslotermeerplein
Na de afronding van het ambitiedocument heeft de gemeente de projectnota Buikslotermeerplein voorbereid waarin de belangrijkste kaders en randvoorwaarden van het project Buikslotermeerplein worden geschetst. De nota is dus een belangrijke bestuurlijke stap om de uitwerking van de plannen mogelijk te maken. Met een goedgekeurde projectnota wordt de transformatie van het winkelgebied verder uitgewerkt en kan de gemeente met een stedenbouwkundig plan en bijbehorend investeringsbesluit een vervolgstap maken in de ontwikkelgebieden Centrumplein en Olof Palmeplein.
Als nieuwe uitgangspunten zijn genoemd:
In de projectnota Buikslotermeerplein is 't Warderschip benoemd als aanjager van de gebiedsontwikkeling. Dat houdt in dat dit deelproject voortvarend wordt ontwikkeld, en daarmee een positieve impuls kan geven aan een stapsgewijze transformatie van het Buikslotermeerplein, die over meerdere jaren zal gaan plaatsvinden.
't Warderschip op het Buikslotermeerplein is gerealiseerd in 1993, naar een ontwerp van Jan Brouwer Associates. Rond die tijd kreeg het bestaande winkelcentrum een grote opknapbeurt waarbij onder meer een deel van de winkelpromenades werd overdekt. Om het gebied te verlevendigen, en ook woningen toe te voegen, werden 't Warderschip en de naastgelegen Bowling gebouwd. 't Warderschip bestaat uit 8 bouwlagen; een ondergrondse parkeerkelder, een plint van 2 lagen met kantoren, horeca en maatschappelijke voorzieningen en een vijftal woonlagen met in totaal 35 appartementen. Kenmerkend voor het gebouw is de driehoekige beëindiging van het gebouw, de Punt, die doet denken aan de voorkant van een schip.
Momenteel wordt de plint tijdelijk gebruikt door horeca, een kapperszaak en een aantal maatschappelijke voorzieningen zoals de Modestraat en de DAT-school. De eerste verdieping staat grotendeels leeg. De maatschappelijke voorzieningen worden deels gerund door vrijwilligers en leveren een belangrijke bijdrage aan de sociale cohesie in de buurt.
't Warderschip is met name georiënteerd op de zuidzijde, het marktplein. Aan de noordzijde bevindt zich een (kleine) horecaonderneming, de ontsluiting van de appartementen en verhoudingsgewijs veel doods geveloppervlak. Dit laatste geldt ook voor de oost- en westgevel. De eerste verdieping van het gebouw draagt weinig bij aan een aantrekkelijk straatbeeld, mede omdat deze aan de noord- en zuidzijde terug ligt ten opzichte van de begane grond en daardoor nauwelijks zichtbaar is.
Figuur 2.1.2 't Warderschip met zicht op het Buikslotermeerplein
De directe omgeving van 't Warderschip is aan het veranderen. In 2019 is het metrostation van de Noord/Zuidlijn in gebruik genomen waarmee de verbinding met het centrum van Amsterdam aanmerkelijk verbeterd is. Tussen de stationsomgeving en het winkelcentrum bevond zich het Waddenwegviaduct dat een ruimtelijke en visuele barrière vormde. Het viaduct is in 2020 gesloopt. Eveneens in 2020 is de Pathé-bioscoop geopend, gelegen direct naast 't Warderschip. Ten westen van 't Warderschip zijn parkeerplaatsen op maaiveld vervangen door een groene, tijdelijk ingerichte, ruimte met diverse sportvoorzieningen. Naast de bioscoop is een vlindertuin aangelegd. Deze voorzieningen zijn het zichtbare resultaat van een uitgebreid placemakingsproces. De planvorming voor het opknappen en vergroenen van het marktplein, ten zuiden van 't Warderschip, verkeert in de afrondende fase.
In de toekomst ligt 't Warderschip op een strategische locatie tussen meerdere pleinen. Dit vereist een gebouw met voorkanten, georiënteerd op de pleinen en een attractieve plint gericht op interactie met de omringende openbare ruimte. Deze ambitie wordt ondersteund door het vastgestelde programma; een mix van horeca, kantoren, culturele en maatschappelijke voorzieningen. bijdraagt aan de levendigheid en bedrijvigheid van de plint, ook in de avonduren.
De voorziene planvorming betreft het rondom uitbreiden, het architectonisch verbijzonderen en opnieuw programmeren van de plint. De punt wordt gesloopt. Hier komt een nieuwe woontoren van maximaal zeventig meter met honderd procent middensegment woningen en voorzieningen in de plint. Stedenbouwkundig markeert deze woontoren de belangrijke schakelfunctie tussen de twee pleinen. De vorm van de toren is dusdanig gekozen dat de impact wat betreft bezonning en uitzicht op de bestaande woningen in het Warderschip minimaal is.
De plint (de onderste twee lagen) wordt rondom geheel vernieuwd en uitgebreid waardoor er een nieuwere en sterkere relatie tussen het te vernieuwen marktplein en gebouw kan ontstaan. De inzet is om de plint als flexibel indeelbaar robuust casco neer te zetten, waardoor het meerdere functies kan borgen. Op het dak van de plint is ook een groen ingerichte dak bedacht, passend bij de duurzame ambities van het project.
Programma Plint
Het plintprogramma van 't Warderschip is afhankelijk van de mogelijke uitbreiding van de begane grond en de eerste verdieping. Het minimale programma is 4.240 m2 BVO, gebaseerd op de huidige contouren van zowel de begane grond als de eerste verdieping en de nieuwbouw ter plaatse van De Punt. Indien gekozen wordt voor de maximaal toegestane uitbreiding van begane grond en eerste verdieping neemt het BVO toe tot 5.355 m2. Dit is inclusief eventueel benodigde technische ruimtes, ruimte voor fietsparkeren, afvalinzameling etc.
De invulling van het programma is vastgelegd in het bestemmingsplan en bestaat uit:
Horeca: maximaal 1.500 m2 BVO
Kantoren: maximaal 2.000 m2 BVO
Voor de overige toegestane functies -cultuur, maatschappelijke voorzieningen en leisure- is geen maximumaantal m2 vastgelegd. De functie 'horeca' is enkel op de begane grond toegestaan om eventuele geluidsoverlast voor de bestaande bewoners te beperken. Voornoemde aantallen hebben betrekking op de gehele plint van 't Warderschip inclusief de Punt. De initiatiefnemer mag het programma naar eigen inzichten verdelen over de plint.
Figuur 2.2.1 Indicatieve schets nieuwbouw (rood) en bestaand te behouden (wit)
Programma wonen
Vanaf de tweede verdieping in het bestaande gebouw zijn 35 appartementen aanwezig waarvan 17 koopappartementen en 18 sociale huurwoningen. Het woonprogramma in De Punt bestaat uit minimaal 8.100 m2 BVO en maximaal 9.000 m2 BVO in de middeldure huursector. Dit is gebaseerd op maximaal 20 woonlagen, bovenop de plint, en een bruto-verdiepingshoogte hoogte van 3 m. Uitgaande van een minimale woninggrootte van 40 m2 GBO zijn maximaal 155 woningen mogelijk. De voorkeur gaat uit naar een mix van grote en kleine woningen, ongeveer 125 woningen in totaal.
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Figuur 3.1.1 Afwegen met de NOVI. Bron: Nationale Omgevingsvisie.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken
en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit
en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter
vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar
niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen
en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar.
Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering
van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering
richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Warderschip
Uit de uitwerking van prioriteit 3 volgt dat steden zich duurzaam dienen te ontwikkelen,
dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag en dat de voorkeur uitgaat naar
verstedelijking binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is één van de beleidskeuzes
(beleidskeuze 3.3.) onder prioriteit 3 “Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats
in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte-
en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij
aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”.
Verder worden in de Nationale omgevingsvisie onder meer de volgende nationale belangen benoemt:
De opgave bij Nationaal belang 5 is het vergroten van de woningvoorraad in een fijne leefomgeving om te voorzien in de huidige behoefte aan woningen.
Het Warderschip is gelegen aan het Buikslotermeerplein te Amsterdam. Het gehele Buikslotermeerplein wordt getransformeerd naar een gemengd stedelijk gebied met ondermeer winkels en woningen. De herontwikkeling van het Warderschip voorziet onder meer in de realisatie van circa 155 woningen, kantoren, horeca en voorzieningen. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de woonbehoefte binnen de gemeente Amsterdam en wordt tevens binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Het woningaanbod binnen Draka is divers, waardoor voorzien wordt in de behoefte van verschillende woonsegmenten. Daarnaast worden overige functies zoals kantoren, scholen en voorzieningen gerealiseerd, waardoor een goede fysieke leefomgeving wordt gewaarborgd en de inwoners in het gebied in de nabijheid gebruik kunnen maken van diverse functies. Aangezien het gehele Buikslotermeerplein getransformeerd wordt van terrein waar meerdere bedrijven zijn gevestigd naar woon-werkgebied, is voor het hele gebied sprake van een verbetering in de fysieke leefomgeving.
Verder wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) gerealiseerd wordt, zie hiervoor hoofdstuk 4.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' en diverse nationale belangen met bijbehorende opgave(n).
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Nationale omgevingsvisie
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet zal dit Besluit vervangen worden door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.
Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.
Relatie tot het Warderschip
De projectlocatie ligt niet binnen zones waar op basis van het Barro beperkingen of voorwaarden van toepassing zijn. Gelet op bovenstaande, staat het Barro de uitvoering van het project niet in de weg.
Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart ('Wijzigingswet', 2003). De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet staan in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Het plangebied ligt binnen de zone van het LIB Schiphol. Dit betekent dat nieuwbouw getoetst moet worden aan het Luchthavenindelingbesluit (LIB).
Figuur 3.1.3 Uitsnede kaart LIB.
Binnen de projectlocatie wordt een bouwhoogte toegestaan van maximaal 70 meter. Dit blijft ruim binnen de maximaal toegestane toetshoogte van 80 meter zoals opgenomen in het LIB.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op grond van het Bro verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Wat tot het bestaand stedelijk gebied moet worden gerekend, volgt uit artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Het doel van deze bepaling in de Bro, die ook wel 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt genoemd, is om zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en een goede ruimtelijke ordening te bewerkstelligen. Onder meer door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. De ladder is gericht op het tegengaan van leegstand.
De behoefte dient te worden onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn daarbij bepalend voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving. Het gaat daarbij niet alleen om de kwantitatieve behoefte, maar ook om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling. Indien sprake is van reeds planologisch geregeld programma is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Stadsregio Amsterdam
Gemeenten zijn verplicht om bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwplannen de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, om te toetsen of het plan voorziet in een actuele behoefte binnen de regio. De Stadsregio Amsterdam (thans Vervoerregio Amsterdam) heeft op 18 oktober 2016 de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Stadsregio Amsterdam opgesteld. Deze handreiking is een aanvulling op de bestaande, landelijke handreikingen, toegespitst op de situatie in de stadsregio Amsterdam.
Het doel van de ladder is zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand en overprogrammering uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Leegstand en overprogrammering zijn voor wat betreft wonen in de regio Amsterdam echter niet zozeer van toepassing. Er is een enorme vraag naar woonruimte binnen de regio en vooralsnog zijn er voor de komende tien jaar nog niet genoeg (harde) plannen die in deze behoefte kunnen voorzien.
De onderbouwing van de woningbehoefte binnen de regio kan zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. Met kwantitatieve behoefte wordt bedoeld: de vraag naar woningen binnen de regio, uitgedrukt in cijfers, afgezet tegen het aanbod van woningen binnen de regio, uitgedrukt in cijfers. Met kwalitatieve behoefte wordt bedoeld: de vraag naar woningen binnen de regio, onderscheiden naar type woningen, woonmilieu en/of segment, afgezet tegen het aanbod van woningen binnen de regio, onderscheiden naar type woningen, woonmilieu en/of segment. Bij het aanbod van woningen worden zowel de reeds bestaande woningen als de in uitvoering zijnde of geplande bouw van woningen binnen de regio meegewogen.
Relatie tot het Warderschip
Binnen het toekomstige Buikslotermeerplein (transformatie op basis van het projectbesluit
Buikslotermeerplein 2018/Investeringsnota Buikslotermeerplein 2022) zal worden voorzien
in een intensief programma aan woon- en niet-woonfuncties. Doelstelling is het tot
stand brengen van een aantrekkelijke gemengde woon-werkwijk. De ontwikkeling zal in
de komende decennia worden mogelijk gemaakt middels verschillende ruimtelijke besluiten
voor deelprojecten, op basis van zelfrealisatie.
Het bestemmingsplan Warderschip maakt onder meer de ontwikkeling van woningen, bedrijven, kantoren, een basisschool en voorzieningen zoals horeca en leisure mogelijk. De onderbouwing vanuit de ladder beperkt zich dan ook tot de functies die binnen het plangebied worden gerealiseerd. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op regionaal beleid en de (regionale) behoefte aan woningbouw. Daarnaast wordt in paragraaf 3.3 en 3.4 eveneens ingegaan op de overige functies die zijn toegestaan op grond van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat zowel in kwantitatief als kwalitiatief opzicht ruimte
bestaat voor realisatie van het woonprogramma in dit bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland
op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans
tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn
ambities en doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren
en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben.
De visie spreekt zich uit over het Waarom en deels over het Wat. Onder de hoofdambitie
“Balans tussen economische groei en leefbaarheid” zijn samenhangende ambities geformuleerd.
De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst.
In die bewegingen worden meerde ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes
hangen met elkaar samen.
De bijbehorende deelambities zijn:
Relatie tot het Warderschip
Onder de deelambitie 'leefomgeving' is het onderwerp 'gezondheid en veiligheid' opgenomen,
waaronder een verbetering van de kwaliteit van bodem, water, lucht, externe veiligheid
en geluidsbelasting worden nagestreefd. Ter plaatse van het Warderschip is in de huidige
situatie met name bedrijvigheid mogelijk. Beoogd wordt om een woon- werkgebied te
realiseren. Dit leidt tot een gezondere en veiligere omgeving. Het initiatief levert
een bijdrage aan de ambitie 'leefomgeving' door het verbeteren van de fysieke leefomgeving.
Daarnaast worden onder meer groene daken gerealiseerd en zonnepanelen geplaatst, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ambitie 'energietransitie'.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met de ambities uit de provinciale Omgevingsvisie.
Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020. In deze verordening zijn regels opgenomen die de provinciale belangen beschermen. De verordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
In hoofdstuk 6 van de omgevingsverordening zijn instructieregels opgenomen. Dit zijn regels die door decentrale overheden in acht moeten worden genomen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De instructieregels zien onder meer op nieuwe stedelijke ontwikkelingen, bijzonder landschap, verblijfsrecreatie en detailhandel.
Relatie tot het Warderschip
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels opgenomen die gelden binnen het gehele
grondgebied van de provincie Noord-Holland en regels die gebiedsspecifieke zijn. Hieronder
zijn de van toepassing zijnde artikelen opgenomen.
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
De artikelen uit de Omgevingsverordening NH2050 zullen de beoogde ontwikkeling niet in de weg staan. Zie hiervoor paragraaf 3.3, waar wordt ingegaan op het regionale beleid.
Conclusie
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn geen regels opgenomen die aan voorliggend bestemmingsplan
in de weg staan.
De Provinciale Watervisie 2021 'Buiten de Oevers' is vastgesteld op 15 september 2015 door Provinciale Staten. De watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.
Relatie tot het Warderschip
In paragraaf 4.7 wordt beschreven hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
Conclusie
De provinciale watervisie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale
overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking
vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie
van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode
draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven
spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig
en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks.
Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden
door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en
duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking
in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap
op richting het Rijk.
Wonen
De woningbehoefte in de MRA is groot en het tekort is toegenomen, ondanks de versnelling
van de woningproductie naar rond de 16.000 woningen per jaar in de afgelopen twee
jaar. De groei van de woningbehoefte is vooral toe te schrijven aan de grote instroom
uit het buitenland naar deze regio en met name naar Amsterdam. Deze instroom is veel
groter dan voorzien in de prognoses. In alle zeven deelregio’s van de MRA willen bovendien
meer mensen verhuizen dan in 2017.
Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht en focust zich op het reduceren van de structurele leegstand van werklocaties in de MRA. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af.
In Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.
Uitvoeringsstrategie 2010-2040
Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringstrategie Plabeka 2010-2040
'Snoeien om te kunnen bloeien'. Dit document is door de betrokken bestuurders uit
de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 23 juni 2011 vastgesteld.
Ondanks de ingrepen, zoals afgesproken in de eerste Uitvoeringsstrategie 2007-2030, bleek uit de monitor dat er op de kantorenmarkt in de MRA nog steeds geen evenwichtige balans tussen vraag en aanbod gerealiseerd was. De leegstand bleef onverminderd hoog en de vraag naar kantoorruimte bleef achter bij de prognoses. Ook de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen bleek lager dan voorzien. Hierdoor is besloten de Uitvoeringsstrategie de actualiseren.
Overschotten aan de aanbodzijde leidden in 2007 reeds tot het schrappen en faseren van 3,5 miljoen m² aan niet op de vraag afgestemde kantoorplannen. Door transformatie vond onttrekking van 0,5 miljoen m² kantoorgebouwen van de kantorenmarkt plaats. Deze ingrepen op de kantorenmarkt waren echter niet genoeg om het tij te keren.
In de Uitvoeringsstrategie 2010-2040 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies. Het resultaat van deze Uitvoeringsstrategie is dat in de MRA in totaal voor 1,9 miljoen m² planaanbod kantoren en 514 hectare planaanbod bedrijventerreinen worden geschrapt of uitgefaseerd tot na 2040.
Relatie tot het Warderschip
Binnen het Warderschip worden diverse functies gerealiseerd, waaronder woningen, kantoren,
horeca en maatschappelijke voorzieningen. Door diverse functies te realiseren draagt
de ontwikkeling bij aan de levendigheid op het Buikslotermeerplein. De gehele herontwikkeling
van het Buikslotermeerplein zorgt ervoor dat de planlocatie een aantrekkelijk vestigingsklimaat
heeft.
Conclusie
Het beleid van de metropoolregio Amsterdam staat de voorgenomen ontwikkeling niet
in de weg.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
De provincie Noord-Holland heeft de gemeenten binnen de Stadsregio Amsterdam (thans Vervoerregio Amsterdam) gevraagd gezamenlijk een Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) op te stellen voor de periode 2016 tot en met 2020. Dit komt voort uit de provinciale Woonvisie uit 2010, waarin als doelstelling is opgenomen dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De gemeenten die deel uitmaken van de Vervoerregio Amsterdam werken nauw samen om de woningbehoefte voor de gehele regio adequaat op te vullen. Hiertoe is in het regionale portefeuillehouders-overleg Ruimte en Wonen van 30 juni 2016 de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020 vastgesteld. De thema's in deze samenwerkingsagenda zijn woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling, om de kwantitatieve behoefte aan woningen, maar vooral ook de kwalitatieve behoefte aan woningen in kaart te brengen.
Het RAP brengt de regionale vraag naar woningen in beeld en zet deze vraag af tegen het (geplande) aanbod van woningen. De woningmarkt in de regio Amsterdam kent een sterke samenhang en een gedeeld gezamenlijk belang. De regio is internationaal gezien zeer sterk met veel groeipotentieel en een goede concurrentiepositie. Deze sterke positie van de regio is ontstaan dankzij een veelheid aan factoren, waarbij de hoge kwaliteit van leven een belangrijke rol speelt. Een aantrekkelijke en diverse woningmarkt maakt hier deel van uit. Veel mensen willen dan ook graag in de regio wonen. Dat biedt tegelijkertijd kansen en uitdagingen. De vraag naar woningen is in alle segmenten groter dan het aanbod.
Bij het aanbod van woningen worden zowel de reeds bestaande woningen als de in uitvoering zijnde of geplande bouw van woningen binnen de regio meegewogen. Voor plannen in Amsterdam is de gehele stadsregio te beschouwen als marktregio. Onder actuele woningbehoefte wordt de behoefte voor de komende tien jaar verstaan. Dit sluit aan bij de jurisprudentie die over dit begrip is ontstaan bij de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Wat betreft de kwantitatieve behoefte wordt voor de gehele regio de groei van de woningbehoefte in de periode 2017 - 2027 geraamd op 79.500 woningen. Hier staat een harde plancapaciteit van bijna 62.500 woningen tegenover, waardoor een tekort aan harde plannen van 17.000 woningen bestaat. In onderstaand figuur worden woningbehoefte en plancapaciteit tegen elkaar afgezet, uitgedrukt in het aantal woningen.
Tabel 3.3.2 Woningbehoefte versus plancapaciteit in de drie deelregio's uitgedrukt in woningen (bron: RAP 2016 t/m 2020 Amstelland-Meerlanden, Amsterdam, Zaanstreek-Waterland)
Wat betreft de kwalitatieve behoefte geldt voor de marktregio Amsterdam (de gehele stadsregio) het volgende:
Relatie tot het Warderschip
Binnen het Warderschip worden circa 155 woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt voorzien
in diverse commerciële en maatschappelijke functies.
De circa 155 woningen leveren een directe bijdrage aan de kwantitatieve woningbehoefte van 17.000 woningen. Daarnaast geeft het programma invulling aan de kwalitatieve behoefte. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de stadsregionale behoefte.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de behoefte aan woningen, zoals opgenomen
in het RAP
Het Regionaal Verkeer en Vervoerplan (RVVP) is in december 2004 vastgesteld door de Regioraad en opgesteld in samenwerking met de zestien gemeenten van de Vervoerregio Amsterdam. De gezamenlijke ambitie is een gezonde en gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat voor inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De mobiliteitsgroei is hierbij een gegeven. Deze groei moet wel worden opgevangen om voldoende recht te doen aan de geformuleerde ambities maar mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid. Beleid is noodzakelijk om niet alleen de bereikbaarheidsproblemen op te lossen maar ook om de veiligheid en leefbaarheid te waarborgen. Het RVVP gaat uit van een samenhangende aanpak van de bereikbaarheidsproblemen. Er wordt ingezet op het benutten van de sterke kanten van het bestaande aanbod van openbaar vervoer (OV) en wegcapaciteit, maar het kan niet zonder uitbreiding van deze capaciteit en verdere beïnvloeding van de vraag naar mobiliteit. Goed samenspel tussen ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer en vervoer is noodzakelijk. Jaarlijks wordt voor het RVVP een uitvoeringsprogramma opgesteld en iedere twee jaar wordt het beleidskader geëvalueerd.
Relatie tot het Warderschip
Met de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd is in het bestemmingsplan rekening
gehouden. In paragraaf wordt verder ingegaan op het aspect verkeer en vervoer.
Conclusie
Het regionaal Verkeer & Vervoerplan voor de stadsregio Amsterdam staat de voorgenomen
ontwikkeling niet in de weg.
Het woonakkoord bevat de gedeelde ambities en gezamenlijke inzet van het woonbeleid van de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland. Het woonakkoord is de opvolger van het Regionale actieprogramma Wonen (RAP) en onderdeel van de “regionale afspraken” als bedoeld in artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020. In de Omgevingsverordening NH2020 is bepaald dat “een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.”
In het woonakkoord van Amsterdam met de provincie wordt daarnaast ook aan de blijvende en vernieuwde samenwerking met Amstelland-Meerlanden en Zaanstreek-Waterland voor de woonruimteverdeling van sociale huurwoningen en de intensieve samenwerking binnen de Metropoolregio Amsterdam voor het woningbouwprogramma een plaats gegeven.
De doelen van de gemeente en de provincie komen overeen, de prioriteit ligt bij het vergroten van de woningvoorraad (bouwen). Gezien de grote vraagdruk op de woningmarkt, op het behouden en creëren van betaalbare woningen voor lage- en middeninkomens en op het versterken van de kwaliteit van het wonen in zowel nieuwbouw als bestaande woningvoorraad.
Het akkoord bevat een overzicht en herbevestiging van beleid en acties waar provincie en Amsterdam, al dan niet via de MRA, al gezamenlijk aan werken. Daarna volgt een overzicht van acties die in de samenwerking tussen de provincie Noord-Holland en gemeente Amsterdam via het woonakkoord worden bekrachtigd.
De afspraken en acties uit het woonprogramma zijn onderverdeeld onder de volgende thema's: woningbouwprogramma en regionale afstemming;
Relatie tot het Warderschip
Onder het thema 'woningbouwprogramma en regionale afstemming' is opgenomen dat een divers en betaalbaar woningaanbod met voldoende instroom- en doorstroomkansen voor diverse groepen een uitgangspunt is. Een ander uitgangspunt onder dit thema is de productie van 15.000 woningen per jaar. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in woningen in het midden segment. De toevoeging van circa 155 woningen levert daarbij een bijdrage een de ambitie om jaarlijks 15.000 woningen te realiseren.
Verder wordt onder het thema duurzaam ingegaan of het verminderen van co2 uitstoot, aardgasvrij bouwen en circulariteit.
Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij het woonakkoord 2021-2025.
Het stadsbestuur zet in de Omgevingsvisie de lijnen uit naar 2050 (juli 2021). Hoe richten we de stad in ten behoeve van welvaart, welzijn en geluk van de Amsterdammers, regiobewoners en bezoekers? Waar gaan we wonen en werken, hoe komen we van A naar B, hoe zien de publieke ruimtes eruit en welke plek is er straks voor groen? De verwachting is dat de groei van de stad zal doorzetten. Die groei moet opgevangen worden en vooral gelijker verdeeld. Ook over de regio. Er zijn flinke investeringen nodig in infrastructuur, voorzieningen en stedelijk en landelijk groen. De grootste uitdaging is de overstap naar meer duurzaamheid, met andere energiebronnen en een minder verspillende manier van leven. De inrichting van stad en regio gaat wezenlijk veranderen. Een deel van de plannen staat al op de rol, een ander deel is nieuw. In de omgevingsvisie staat vooral de samenhang centraal en het kiezen van een koers naar 2050.
Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes: Meerkernige ontwikkeling;
Meerkernige ontwikkeling
Van uitrol centrumgebied naar een meerkernige en meer diverse verstedelijking
Groeien binnen grenzen
Verdichting door complete en duurzame wijkontwikkeling
Duurzaam en gezond bewegen
Heel Amsterdam een wandel- en fietsstad
Rigoureus vergroenen
Een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving voor mens en dier
Samen stadmaken
Richting geven op hoofdlijnen en ruimte bieden aan initiatief
Figuur 3.4.1 Uitsnede visiekaart Omgevingsvisie 2050 met Buikslotermeerplein
Hoogbouw
Amsterdam groeit binnen zijn grenzen en daarmee werken we aan een compacte stad. Dat
vraagt op sommige plekken om buurten met hoge dichtheden. De Omgevingsvisie geeft
op hoofdlijnen richting aan verdichting, concentratie en functiemenging. Hoogbouw
kan worden gebruikt om zeer hoge dichtheden te realiseren op plekken waar de druk
op de ruimte hoog is en die goed zijn ontsloten door openbaar vervoer en fiets, terwijl
er ook ruimte blijft voor groene plekken in een buurt. Langs het IJ en in Haven-Stad
is hoogbouw tot circa 70 meter mogelijk. Daarnaast geven hogere clusters en accenten
van hoogbouw samen met de open ruimte van het water en de toekomstige bruggen het
stadsbeeld vorm. De beperkingen vanuit Schiphol kunnen op sommige plekken de toegestane
hoogte beperken. In andere delen van de stad gaan we terughoudender om met hoogbouw.
In Noord, Nieuw-West en Zuidoost is hoogbouw tot circa 70 meter mogelijk langs de lange doorgaande straten en lanen en aan grote parken, mits goed ingepast in de stedenbouwkundige structuur. Ten slotte blijven we terughoudend op plekken van bijzondere waarde waar met hoogbouw een grote schaalbreuk zou ontstaan. De bestaande kwaliteiten van de stad zijn uitgangspunt voor de ontwikkeling van de stad.
Op het schaalniveau van het gebouw en de buurt hanteren we vijf principes:
Bovenstaande uitgangspunten en principes dienen te worden uitgewerkt in vernieuwd hoogbouwbeleid.
Relatie tot het Warderschip
Het Buikslotermeerplein is aangegeven als stedelijk centrum. In de stedelijke centra
concentreren zich lokale en stedelijke voorzieningen. Ze hebben een verzorgende rol
voor omliggende buurten en het stadsdeel (boodschappen, dienstverlening en ontmoeting).
Het Buikslotermeerplein groeit uit tot stedelijk centrum dankzij verdichting met woningen
en (grootstedelijke) voorzieningen.
Conclusie
Het bestemmingsplan voor 't Warderschip sluit aan bij de Omgevingsvisie 2050.
De 'Structuurvisie Amsterdam 2040' (2011) schetst in grote lijnen hoe de vraag naar bouwlocaties opgevangen kan worden. Hierin staat de ambitie woningen toe te willen voegen door 'verdichting' en 'transformatie'. Amsterdam groeit elk jaar met gemiddeld 11.000 inwoners. Om deze groei mogelijk maken en de druk op de woningmarkt te verlichten is in het actieplan Woningbouw de ambitie geformuleerd om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen mogelijk te maken, grotendeels door nieuwbouw en voor een gedeelte door transformatie. Koers 2025 is vastgesteld door college van B&W in juni 2016 en operationaliseert de Structuurvisie en het actieplan Woningbouw in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Koers 2025 gaat in op welke locaties en onder welke condities en voorwaarden gebiedsontwikkeling en woningbouw wenselijk zijn.
Om de beoogde groei met 50.000 woningen tot 2025 mogelijk te maken, is in Koers 2025 een stadsbrede inventarisatie gemaakt van mogelijke woningbouwlocaties.
Buikslotermeerplein
In 2016 heeft de gemeenteraad Koers 2025 Ruimte voor de Stad, aangenomen. Koers 2025
operationaliseert de Structuurvisie en de ambitie om 50.000 woningen te bouwen tot
2025. Koers 2025 omvat een strategie waarmee in de komende jaren keuzes kunnen worden
gemaakt in de ontwikkeling van de stad. De doelstelling is niet alleen de groei te
accommoderen, maar ook om kwaliteit aan de stad toe te voegen. Daarbij spelen meerdere
uitdagingen. Het aantal inwoners stijgt en daarmee ook de vraag naar woningen en nieuwe
woonmilieus. Ook het aantal bezoekers en toeristen groeit snel. De snel groeiende
bedrijvigheid verandert van karakter. De kennisintensieve en creatieve economie nestelt
zich bij voorkeur in het hart van de stad, tussen de bewoners en de uitgaansgelegenheden.
De klassieke scheiding tussen wonen en bedrijvigheid is steeds minder makkelijk te
maken. Daarnaast staan steden voor een enorme duurzaamheidsopgave.
Figuur 3.4.2 Uitsnede kaart Koers 2025
Gemengde stedelijke milieus, functioneel en qua bevolkingssamenstelling, zijn het best in staat aan deze ontwikkelingen ruimte te bieden. In Koers 2025 is een aantal versnellingslocaties opgenomen, gebieden die zich lenen voor een versnelde woningbouwontwikkeling. Het Buikslotermeerplein is een van deze versnellingslocaties.
Met dit bestemmingsplan wordt bijgedragen aan bovenstaande beleidsopgave, zoals een versnelde woningbouwontwikkeling en het tot stand brengen van het gewenste voorzieningenniveau.
Relatie tot 't Warderschip
Het Buikslotermeerplein, waarbinnen de locatie 't Warderschip is gelegen, is opgenomen
als versnellingslocatie. Dit betekent dat het plangebied zich leent voor versnelde
woningbouwontwikkeling. De herontwikkeling van 't Warderschip met onder meer de realisatie
van circa 155 woningen levert een directe bijdrage aan de ambitie om 50.000 woningen
te bouwen tot 2025.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de Koers 2025.
De visie Ruimte voor de Economie van Morgen is de economische uitwerking van de stedelijke groeistrategie Koers 2025. Een onderdeel van de Ruimte voor de Economie van Morgen is de verdere (her)ontwikkeling van het waterfront langs het IJ en een uitbreiding van de binnenstad om drukte te spreiden. Het Buikslotermeerplein sluit hier enkel om haar locatie nabij het centrum en het IJ direct bij aan.
Buikslotermeerplein
Naast het realiseren van woningbouw stelt het college van de gemeente Amsterdam het
doel om Amsterdam verder te ontwikkelen als economische motor, zodat de stad werkgelegenheid
kan bieden aan haar inwoners en die van de metropoolregio. Door aan te sluiten op
hedendaagse vestigingstrends en -behoeften biedt stedelijke ontwikkeling ook kansen
voor economische groei. Bij de ontwikkeling van Amsterdam wordt daarom ook ruimte
geboden aan bedrijvigheid. Daarmee keert de stad terug naar haar bouwtraditie van
de negentiende eeuw, toen in de wijken wonen en werken werden gecombineerd.
Integratie van bedrijven is belangrijk voor Amsterdam om economisch en sociaal divers te blijven en om ook in de toekomst plek te bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid. Deze visie is geconcretiseerd in Ruimte voor de Economie van Morgen, de in mei 2017 vastgestelde economische uitwerking van Koers 2025.
Relatie tot 't Warderschip
De eerste twee bouwlagen van 't Warderschip en de nieuwbouw zijn gereserveerd voor
grotendeels economische functies als kantoren, bedrijven en horeca.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de visie Ruimte voor de Economie van Morgen.
De Woonvisie uit 2009 heeft een opvolger gekregen: de Amsterdamse woonagenda 2025. Het college van B&W kiest voor een praktische woonagenda om richting te geven aan de uitdagingen waar Amsterdam wat betreft het wonen voor gesteld staat. Op het gebied van wonen liggen in Amsterdam veel uitdagingen, de woningmarkt staat onder druk in alle segmenten. Tal van exogene factoren hebben invloed op de woningmarkt en de drukte in de stad. Amsterdam komt na ruim vijf jaar uit een economische recessie die de woningmarkt sterk in zijn greep hield. Amsterdam heeft een scala aan beleidsplannen en -programma's ontwikkeld en doelstellingen geformuleerd ten aanzien van het wonen en bouwen in Amsterdam. Deze opvolger is de Amsterdamse woonagenda met als titel Voldoende, betaalbare en kwalitatief goede woningen. De nieuwe visie is gericht op meer bouwen, betaalbare en kwalitatief goede woningen voor alle doelgroepen.
Door veel woningen toe te voegen, zal de krapte op de Amsterdamse woningmarkt verminderen en dat zal een drukkend effect hebben op koopprijzen en huren. Dat raakt aan het andere belangrijke doel, een ‘betaalbare’ woningvoorraad. Niet alleen huishoudens in de sociale huursector kunnen last hebben van te hoge woonlasten, ook de bewoners van de vrije huursector en kopers kunnen de problemen ervaren van een krappe woningmarkt met stijgende prijzen. Het gaat bij die sectoren om verschillende prijsniveaus, maar het is belangrijk om de tendens naar een stijgende verhouding van woonlasten ten opzichte van inkomens over de hele linie te temperen. Dat geldt voor de huidige Amsterdammers en voor de huishoudens die in Amsterdam willen komen wonen.
Een voortvarend bouwprogramma is essentieel om de druk op de woningmarkt te verminderen en het wonen betaalbaar te houden. Met het plan “Koers 2025” heeft de gemeente Amsterdam de ambitie om tot het jaar 2025 circa 50.000 extra woningen te bouwen. Het programma moet voorzien in voldoende sociale huurwoningen, onder andere voor studenten en jongeren, voor kwetsbare groepen en ouderen, maar ook ruimte voor huurders en kopers in de middeldure, dure en topsegmenten.
Nieuwbouw draagt bij aan een gemengde stad. In de Woonagenda 2025 staat de prognose dat er in 2025 een tekort zal zijn aan sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen. Ter voorkoming van dat tekort heeft de gemeente een stedelijk uitgangspunt voor de programmering van nieuwbouw geformuleerd: 40% sociale huurwoningen, 40% middeldure woningen (huur en koop) en 20% dure woningen (huur en koop). Dit uitgangspunt is van toepassing op alle plannen waarvoor nog geen investeringsbesluit is vastgesteld en geen contracten zijn gesloten of anderszins juridische en financiële verplichtingen zijn aangegaan. Het geldt ook voor transformatieprojecten en ontwikkelingen op particuliere grond. Herontwikkeling en leegstandsbestrijding staan echter voorop.
Bij transformatieprojecten liggen de percentages iets anders. Dan is de verdeling: 30% sociale huurwoningen, 40% middeldure woningen en 30% dure woningen. Hierbij geldt de aanvullende voorwaarde dat de sociale huurwoningen bij een corporatie worden ondergebracht.
Het tekort aan middeldure huurwoningen (maandhuur van € 737,14 tot €1.027,37 prijspeil 2020) geldt voor heel Amsterdam en voor Noord in het bijzonder. Om tegemoet te komen aan de verwachte behoefte van 11% meer middeldure huur in 2025, verhoogt de gemeente in het Actieplan Meer Middeldure Huur de doelstelling naar 1.500 nieuwbouwwoningen per jaar tot en met 2025. Er worden extra maatregelen genomen om de voorraad middeldure huurwoningen beter aan te laten sluiten op de woningbehoefte en om het wegvloeien van deze woningen te beperken. Dit is verder uitgewerkt in Vervolg Actieplan Meer Middeldure Huur 2020. Middeldure huurwoningen moeten tenminste voor 25 jaar worden verhuurd. Gedurende die 25 jaar mag de woning niet verkocht worden en worden er grenzen gesteld aan huurverhogingen. Ook worden er eisen gesteld aan de minimale afmeting: kleiner dan 40 m2 gebruiksoppervlak (GO) is niet toegestaan. In het middensegment is ook behoefte aan woningen voor gezinnen. Er moeten dus niet alleen kleine middeldure huurwoningen gebouwd worden, maar ook grotere, marktcontraire huurwoningen. Bij grotere projecten, van 800 woningen of meer, is het ook mogelijk om in plaats van middeldure huur, middeldure koopwoningen te realiseren. Een middeldure koopwoning heeft een eerste verkoopprijs tussen de € 183.000 en € 306.000 VON (inclusief afkoop erfpacht, prijspeil 2020). Het uitgangspunt is dat deze woningen marktconform worden gerealiseerd.
Per ruimtelijk project wordt bestuurlijk bepaald welk woningbouwprogramma wordt gerealiseerd. Afwijken van het uitgangspunt is mogelijk op grond van specifieke omstandigheden, zoals het woningaanbod in de directe omgeving, de aard en intensiteit van de verdichtingsopgave en de omvang van de financiële effecten op de grondexploitatie.
Relatie tot 't Warderschip
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het juridisch-planologisch kader gegeven voor
het ver- en uitbouwen van het bestaande gebouw 't Warderschip en het toevoegen van
een woongebouw met maximaal circa 155 appartementen, waarmee een bijdrage wordt geleverd
aan de gewenste woningbouwproductie. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een programma
van middeldure huurwoningen. Hiermee levert het plan een directe bijdrage aan de woningbouwproductie.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Woonagenda 2025.
Kantorenstrategie 2011/ Actualisering kantorenstrategie 2017 Op 14 juli 2011 is de "Kantorenstrategie Amsterdam" door de gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld. De inzet in 2011 was: terugdringen van de kantorenleegstand door beperking van de nieuwbouw, meer transformeren en herontwikkelen van leegstaande kantoren. De strategie was erop gericht om samen met de regio te komen tot een blijvend gezonde en toekomstbestendige kantorenmarkt. Die inzet is succesvol gebleken: de leegstand daalde van 18% naar 12,8% per 1 januari 2017. Sinds die tijd is de dynamiek op de kantorenmarkt sterk toegenomen. Een meerderheid van de Britten stemde voor een Brexit. De economie bloeit, de vraag naar kantoorruimte groeit, er vestigen zich veel kantoorachtige bedrijven in de stad. Dit was aanleiding om te onderzoeken of de huidige strategie nog doelmatig is. Dit heeft geleid tot een actualisering van de kantorenstrategie 2017 'Het juiste kantoor op de juiste plek'.
Uit onderzoek blijkt dat er steeds meer behoefte is aan kantoren op gemengde en goed verbonden locaties, ook al op korte termijn (tot 2020). Deze behoefte betreft vooral een kwalitatieve vraag. Ook is er veel behoefte aan kantoorruimte voor kleine ICT, communicatie en zakelijke dienstverlening bedrijven en ruimte voor innovatieve kantoorconcepten op meer informele plekken in de stad. Er is nog steeds behoefte aan transformatie en leegstandsaanpak op monofunctionele kantoorlocaties.
Voor de korte termijn is er voldoende planvoorraad om in de uitbreidingsvraag (inclusief Brexit) te voorzien maar die voorraad ligt niet altijd op de juiste locaties. In de geactualiseerde kantorenstrategie 2017 is het volgende opgenomen:
Kantorenplan 2019-2026 Het doel van het kantorenplan 2019-2026 (24 september 2019 vastgesteld door het college van B&W) is een uitgebalanceerde en toekomstbestendige kantorenmarkt waarin op korte en middellange termijn voldoende kwalitatieve woon-werkmilieus beschikbaar zijn voor de uitbreidingsvraag van 125.000 m² kantoor per jaar.
Met het kantorenplan 2019-2026 wordt aangesloten op de kantorenstrategie 2017, de Economie van Morgen (de ruimtelijke economische visie van Amsterdam, 2017) en de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 (2019). Ook loopt het kantorenplan 2019-2026 vooruit op de nieuwe omgevingsvisie van gemeente Amsterdam die momenteel wordt ontwikkeld.
In het kantorenplan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Buikslotermeerplein
Voor wat betreft het Buikslotermeerplein wordt in het Kantorenplan 2019-2026 het volgende
aangegeven: Centrumgebied Amsterdam Noord verbindt via het metrostation, het regionale
busstation en de P+R Noord Amsterdam met de regio waardoor er grote dynamiek is rond
dit knooppunt. De ontwikkelingen geven ruimte om hier kantoren toe te voegen.
Relatie tot 't Warderschip
Onderhavig bestemmingsplan sluit aan op hetgeen dat wordt vermeld over het Buikslotermeerplein.
De eerste twee bouwlagen voorzien in een functiemix waarin ook ruimte is voor (creatieve)
kantoorfuncties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het kantorenbeleid.
Het Horecabeleidsplan Amsterdam-Noord 2007-2015: "Voor elk wat wils" heeft als doel een gevarieerder horeca-aanbod in Amsterdam-Noord mogelijk te maken. Stadsdeel Amsterdam-Noord werkt aan een aantrekkelijk en leefbaar stadsdeel, waar bewoners, bezoekers en ondernemers zich thuis voelen. Daarom wil het stadsdeel een gevarieerd, ruimtelijk en economisch goed functionerend voorzieningenaanbod ontwikkelen. In dat voorzieningenaanbod speelt horeca een belangrijke rol.
Horeca heeft volgens het beleid een belangrijke rol vooral in de vernieuwingsgebieden om mensen bij elkaar te brengen. Verder worden de locaties aan het IJ als bijzonder kansrijk gezien om het stadsdeel in positieve zin op de kaart te zetten.
In de nota is aangegeven hoeveel extra ruimte er is voor nieuwe horecagelegenheden en is per gebied aangegeven wat voor type horeca mogelijk is.
Relatie tot 't Warderschip
Het horecabeleid is opgesteld in 2007, met een doorkijk tot 2015. In dit kader kan
gesteld worden dat het beleid niet meer geheel actueel is. Het CAN-gebied (waarbinnen
't Warderschip is gelegen), is aangewezen als horecaontwikkelingsgebied-plus: een
gebied waarin in het winkelgebied winkeiondersteunende en in het leisurecentrum (aan
de rand van het gebied) meerdere avond- of nachtzaken mogelijk zijn. Door de mogelijkheid
van meerdere avond- of nachtzaken valt het gebied daarom onder de categorie horecaconcentratiegebied.
Er is uitbreiding mogelijk van specifieke winkelondersteunende horecabedrijven parallel aan de verdere ontwikkeling van het winkelaanbod. In het beleid zal aandacht worden besteed aan de mogelijke hinder van avond- of nachthoreca op andere functies (o.a. wonen).
Conclusie
Onderliggend bestemmingsplan maakt op beperkte schaal vestiging van nieuwe horeca
mogelijk. Hiermee is het bestemmingsplan in lijn met het beleid van het stadsdeel.
Erfgoed bepaalt in hoge mate de identiteit en de kwaliteit van Amsterdam. De cultuurhistorisch rijke en bijzondere woonomgeving is een bepalende factor in het vestigingsklimaat voor nieuwe (internationale) bedrijven en jonge startups. Niet alleen de grachtengordel met het Werelderfgoed maar ook het jongere erfgoed in de 19de-eeuwse ring, de Gordel '20-'40, Nieuw-West en Zuidoost, maakt Amsterdam tot een aantrekkelijke stad. Verborgen in de bodem liggen daarbij archeologische overblijfselen die getuigen van de rijke geschiedenis van de stad. Met “Erfgoed voor de stad (juni 2016)”, de agenda voor erfgoed in een groeiend Amsterdam, wil Amsterdam de komende jaren koersen op het optimaal inzetten van erfgoed bij de transformatie en groei van de stad. Het inventariseren en waarderen van cultuurhistorische waarden (zowel kwantitatief als kwalitatief) hoort hierbij. Dit is immers de basis voor het in beeld te krijgen van de bestaande waarden om deze optimaal te kunnen inzetten.
Relatie tot 't Warderschip
De cultuurhistorische waarden zijn geïnventariseerd. Voor het resultaat van deze inventarisatie
en waardering wordt verwezen naar paragraaf 4.11.
Conclusie
De agenda Erfgoed voor de stad is in acht genomen en staat de voorgenomen ontwikkeling
niet in de weg.
Amsterdam groeit en blijft groeien. Dat heeft ook een keerzijde. Het groeiend aantal Amsterdammers, bezoekers en toeristen dat zich verplaatst in de stad, zet de schaarse openbare ruimte in de stad nog verder onder druk. Om de stad bereikbaar en veilig te houden en de openbare ruimte toegankelijk en aantrekkelijk, moet de gemeente Amsterdam keuzes maken en maatregelen treffen. Tot 2025 worden per jaar meer dan 5.000 woningen bijgebouwd. De bevolkingsdichtheid zal toenemen van 5.100 inwoners per km2 nu naar 5.700 in 2030. De sterkste toename van de bevolkingsdichtheid wordt verwacht rondom Sloterdijk, IJ-oevers en Zeeburgereiland.
Tegelijkertijd moet de stad wel voor iedereen toegankelijk blijven. Er is simpelweg geen plek voor én de fiets én de voetganger én het OV én de auto naast elkaar. Dat betekent dat keuzes gemaakt moeten worden. Op termijn zal het bijvoorbeeld niet meer mogelijk zijn om per persoon een parkeerplek te claimen. Omdat de auto echter een belangrijke rol zal blijven spelen, moet nagedacht worden over andere vormen. Van individueel naar collectief vervoer en van bezit naar gebruik. Behorend bij de Mobiliteitsaanpak Amsterdam 2030 (MAA) is een breed pakket aan maatregelen in stelling gebracht, samengevat in de Uitvoeringsagenda Mobiliteit. Concrete maatregelen uit de Uitvoeringsagenda Mobiliteit zorgen voor meer ruimte en betere doorstroming voor voetganger, fietser, ov-reiziger en de automobilist. De Agenda heeft als pijlers doorstroming, creëren van ruimte en, verbindingen. De basis voor alle maatregelen is verkeersveiligheid. Bijvoorbeeld door voetgangers en fietsers meer ruimte te geven. Soms in combinatie met een verlaging van de snelheid voor auto’s.
De uitgangspunten uit MobiliteitsAanpak Amsterdam en de Uitvoeringsagenda Mobiliteit zijn verwerkt in het beleidskader Verkeersnetten. De functie van de verkeersnetten is onder andere de stad bereikbaar houden, zorgen voor een goede bereikbaarheid tussen stadsdelen en goede en veilige doorstroming van het verkeer. De belangrijkste routes voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto staan in het beleidskader verkeersnetten.
Figuur 3.4.8 Uitsnede uitvoeringsagenda Mobiliteit
Mobiliteitsplan Noord
Het Mobiliteitsplan Noord is vastgesteld op 29 juni 2021 door het college van B&W.
Het Mobiliteitsplan Noord schetst het effect van de groei van het aantal inwoners
op de bereikbaarheid binnen het stadsdeel. Er is bepaald welke maatregelen nodig zijn
om het stadsdeel goed bereikbaar en leefbaar te houden. Bijvoorbeeld als het gaat
over parkeergelegenheid, fiets- en voetpaden, ov-verbindingen, deelmobiliteit en knelpunten.
De ontwikkeling van het Buikslotermeerplein is onderdeel van het Mobiliteitsplan Noord.
Relatie tot 't Warderschip
Voor de uitwerking van het mobiliteitsbeleid in het Buikslotermeerplein en ter plaatse
van 't Warderschip wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de toelichting. In deze paragraaf wordt nader ingegaan of verkeer en vervoer.
Conclusie
Het mobiliteitsbeleid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Parkeerbeleid auto's
In de Nota Parkeernormen Auto (2017) zijn de nieuwe parkeernormen voor auto’s vastgesteld
voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar
en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte
voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren
etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto’s
in de openbare ruimte. De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering
van het aantal geparkeerde auto’s op straat. Bewoners van nieuwbouw krijgen geen parkeervergunning
meer voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen
terrein. De nieuwe bewoners moeten dus het wel of niet beschikbaar zijn van een parkeerplaats
op eigen terrein, meenemen in hun keuze voor een woning.
Door de blauwe zone is de parkeerdruk overdag vrij laag (50-60%). Ondanks dat begint de parkeersituatie op verschillende momenten en straten steeds vaker te knellen. De stedelijke ontwikkelingen in het Buikslotermeerpleingebied en de nabijheid van station Noorderpark zullen meer druk leggen op het gebied. Ook vanuit de binnenstad zal de druk toenemen. Buiten de blauwe zone neemt die druk nu al toe. Daarom wordt voorgesteld om de blauwe zone te transformeren naar betaald parkeren, waarbij we de aanliggende gebieden ook opnemen in het regime met betaald parkeren (Buikslotermeerpleingebied, noordelijk deel Vogelbuurt, Vogeldorp). Voor het Buikslotermeerplein geldt bovendien parkeren op eigen terrein. Dat betekent dat geen parkeervergunningen worden uitgegeven (nulvergunningenplafond).Voor bestaande bedrijven zal worden bekeken of (tijdelijk) maatwerk mogelijk is.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het toegestaan om in een bestemmingsplan regels op te nemen waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels (artikel 3.1.2 lid 2 sub a Bro). Of met andere woorden: het is mogelijk om aanvragen omgevingsvergunningen te toetsen aan (beleids-) regels die niet in het bestemmingsplan zélf zijn opgenomen, maar in een separaat beleidsdocument. Dit betekent dat de werkwijze / het toetsingskader (parkeerbeleid en parkeernormen) bij toetsing van aanvragen voor omgevingsvergunningen vergelijkbaar is met de voorheen gehanteerde werkwijze met de bouwverordening. Het gevolg van de overheveling van juridische grondslag (van bouwverordening naar bestemmingsplan) is dat, net als nu het geval is, omgevingsvergunningen voor bouwactiviteiten en/of afwijking van het bestemmingsplan, ook na inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan, dienen te voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Met andere woorden: “per saldo verandert er niets wat (bouw-) plantoetsing betreft”. In bestemmingsplannen dient voor het parkeren een algemene voorwaardelijke verplichting te worden voorgeschreven waarmee wordt geregeld dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien voldaan wordt aan het gemeentelijk parkeerbeleid. In navolging van de voorheen geldende werkwijze onder de werking van de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening, wordt het maken van een afweging over het parkeerbeleid met voorliggend bestemmingsplan gekoppeld aan besluitvorming inzake omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen.
Het geldende parkeerbeleid is uitgebreid uiteengezet in een separate beleidsnota. Op 8 juni 2017 heeft de raad van Amsterdam hiervoor de 'Nota Parkeernormen Auto' vastgesteld met drie moties en twee amendementen. Die zijn verwerkt en de gewijzigde versie van de nota is op 29 november 2017 vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt van deze nota is dat bij nieuwbouw, bewoners en werknemers in dat gebied geen parkeervergunning krijgen.
Relatie tot 't Warderschip
De parkeerbehoefte voor het plangebied wordt uiteengezet in paragraaf 4.3 van de toelichting.
Conclusie
De Nota Parkeernormen auto's wordt in acht genomen bij het voorgenomen initiatief,
dit is uiteengezet in paragraaf 4.3.
Parkeerbeleid fietsen en scooter
De gemeente Amsterdam wil voorkomen dat Amsterdammers hun fiets of scooter bij nieuwe
woningen of voorzieningen in de openbare ruimte moeten stallen en zo een groot beslag
leggen op die ruimte. Daarom worden er voorwaarden en richtlijnen gesteld bij nieuwe
ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van het parkeren voor fietsen en scooters in
de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter welke is vastgesteld op 14 maart 2018 en bekendgemaakt
op 19 maart 2018.
In de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter zijn bindende fietsparkeernormen voor niet- woonfuncties vastgesteld en niet bindende parkeernormen voor scooters. Daarmee wil Amsterdam zorgen voor:
Initiatiefnemers moeten bij nieuwbouw en herontwikkeling in hun plannen voldoende parkeervoorzieningen voor de fiets opnemen. Het vereiste aantal fietsparkeerplekken bepaalt de gemeente aan de hand van parkeernormen, die verschillen per functie. Door de beleidsregels uit deze nota te verankeren in bestemmingsplannen, wordt het verplicht om voldoende (inpandige) stallingsvoorzieningen te realiseren bij niet-woonfuncties, zoals kantoren, winkels, scholen, restaurants, etc. Aan initiatiefnemers van publiekstrekkende bestemmingen wordt gevraagd ook parkeervoorzieningen voor scooters op eigen terrein te realiseren. Dat geldt ook voor bedrijven waar veel medewerkers op de scooter naar hun werk komen. Het uitgangspunt is dat parkeervoorzieningen voor fietsen en scooters altijd op eigen terrein worden gerealiseerd.
Zone-indeling normen fietsparkeren voor niet-woonfuncties uit Nota Parkeernormen Fiets
en Scooter
De normen voor scooterparkeren zijn in tegenstelling tot die voor fietsparkeren niet
bindend. De normen worden gehanteerd als richtlijnen. Voor het parkeren van scooters
zijn geen CROW-kencijfers. De parkeernormen voor scooters bij niet-woonfuncties zijn
gebaseerd op de verhouding tussen het gebruik van fietsen en scooters. Omdat Amsterdammers
met de scooter vaak wat langere afstanden afleggen, wordt voor de scooterparkeernormen
geen onderscheid gemaakt in zones. De norm is afgeleid van de fietsparkeernorm voor
zone 1.
Relatie tot 't Warderschip
Voor het bepalen van de parkeernorm voor fietsen is de gemeente Amsterdam ingedeeld
in drie zones. Onderhavig plangebied valt binnen zone 2 'gemiddeld fietsverbruik'.
Figuur 3.4.9 Indeling zones fietsparkeernormen
De parkeerbehoefte voor het plangebied wordt uiteengezet in paragraaf 4.3 van de toelichting.
Conclusie
De Nota Autoparkeren en Nota parkeernormen fietsen en scooters worden in acht genomen
bij het voorgenomen initiatief. In de regels van het bestemmingsplan is een dynamische
verwijzing opgenomen.
In de Agenda duurzaamheid 'Duurzaam Amsterdam' is het duurzaamheidsbeleid beschreven. De gemeente wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. In 2020 kent Amsterdam 20% meer duurzame energie en 20% minder energiegebruik ten opzichte van 2013. Concrete plannen zijn er voor energiebesparing en het versneld aansluiten op stadswarmte van bestaande woningen. De markt zal worden uitgedaagd om nog duurzamer te bouwen. Verdere stimulering van elektrisch vervoer, slimme distributie en de uitbreiding van de milieuzone naar bestelwagens moet de lucht in de stad gezonder maken. In de komende jaren worden 111 scholen gezonder en duurzamer gemaakt. In de Agenda Duurzaamheid staan vijf transitiepaden omschreven waarmee Amsterdam verduurzaming van de stad wil bewerkstelligen. De eerste vier paden gaan over duurzame energie, schone lucht, circulaire economie en een klimaatbestendige stad. Het laatste transitiepad is de verduurzaming van de gemeentelijke bedrijfsvoering.
Relatie tot 't Warderschip Voor het Buikslotermeerplein en daarmee 't Warderschip komen al deze aspecten aan bod en wordt extra ingezet op duurzame energie, klimaatbestendigheid en natuurinclusiviteit.
Conclusie
De agenda duurzaamheid wordt in acht genomen bij de voorgenomen ontwikkeling.
Actieplan Schone Lucht 2019
Het Actieplan Schone Lucht beschrijft op hoofdlijnen hoe de gemeente tot 2030 toewerkt
naar schonere en gezondere lucht in de stad. In het Actieplan heeft het college de
ambitie uitgesproken dat in 2030 overal in de gemeente alleen maar uitstootvrij verkeer
rijdt. Daarom heeft de gemeente de volgende mijlpalen verwoord:
Relatie tot 't Warderschip
In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op het effect van het plan op de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het actieplan 'Schone lucht' wordt in acht genomen bij de voorgenomen ontwikkeling.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.
In de Wet milieubeheer en in het daarop gebaseerde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) worden de verplichtingen inzake milieueffectrapportage geregeld. Doel van een m.e.r. is om de milieuaspecten volwaardig mee te kunnen nemen in de besluitvorming. In het MER worden de effecten van de beoogde ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een project-m.e.r. of een plan-m.e.r. moet worden opgesteld. Het besluit bevat bijlagen (de zogenaamde C en D-lijst) met daarin overzichten van activiteiten en besluiten waarvoor een project-m.e.r. of plan-m.e.r. verplicht is. Bij de activiteiten horen ook drempelwaarden; niet voor elke activiteit geldt een m.e.r.-plicht, pas als bepaalde drempelwaarden worden overschreden.
Naast de m.e.r.-plicht kent de Wm ook een plicht tot het maken van een m.e.r.-beoordeling. Op basis van deze beoordeling dient het bevoegd gezag te beslissen of een activiteit genoemd in het Besluit m.e.r. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Als dit het geval is, dient er een MER te worden opgesteld. Wanneer een m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld is - evenals de m.e.r.-plicht - geregeld in het Besluit m.e.r.
In de hiernavolgende paragrafen wordt ingegaan op de onderzochte milieuthema's. Per thema is een beschrijving opgenomen van het in het kader van het MER verricht onderzoek en wordt vervolgens specifiek ingegaan op het plangebied Warderschip. Daar waar specifiek nader onderzoek is verricht voor het plangebied wordt volstaan met een korte verwijzing naar het MER.
Ten behoeve van de gehele transformatie van het Buikslotermeerpleingebied, waar de 't Warderschip onderdeel van uitmaakt, is een MER opgesteld. De spelregels uit het MER zijn samen met de kaders uit de projectnota toegepast op het initiatief voor de locatie 't Warderschip en doorvertaald naar de regels van voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
Betekenis voor het project
Voor de beoordeling is het van belang om te weten of het gebied getypeerd kan worden als een rustige woonwijk of een gemengd gebied. Een gemengd gebied wordt als volgt getypeerd: “een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven". Gelet op de diverse functies in de directe omgeving van het plangebied en gelet op de beoogde transformatie van het gebied tot een gemengd woon-werkgebied, is bij de toetsing van dit aspect uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied'. Hierdoor kan voor iedere richtafstand één trede lager worden aangehouden dan opgenomen in de VNG-publicatie.
Binnen het project is sprake van een mix tussen woningen en voorzieningen. De voorzieningen die tot de mogelijkheden behoren zijn beschreven in paragraaf 2.2, waarbij als voorwaarde is opgenomen dat het om inrichtingen dient te gaan die in de 'Staat van Inrichtingen' als categorie 1 en 2 zijn aangemerkt. Bij deze categorie hoort in standaardsituaties (rustige woonwijk) een richtafstand van 10 m tot woningen, die in dit geval vanwege de ligging in een 'gemengd gebied' tot 0 m wordt teruggebracht. Met deze voorwaarde is zeker gesteld dat het enkel functies kan betreffen die direct naast of onder woningen acceptabel worden geacht.
In de nabijheid van het projectgebied zijn geen bedrijven met een relevante milieucontour aanwezig. Op enige afstand van het plangebied bevindt zich het winkelcentrum Buikslotermeerplein. De winkels die daar gevestigd zijn kunnen zijn voorzien van koel- en warmte-installaties op het dak die geluid veroorzaken. Deze installaties moeten voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit. De afstand tussen de bestaande winkels en de nieuw te realiseren woningen bedraagt ten minste 80 meter. Op een veel kortere afstand van de winkels zijn al de bestaande woningen van 't Warderschip aanwezig. De milieugebruiksruimte van de bestaande winkels wordt met de komst van de nieuwe woningen niet verder ingeperkt en, vanwege de grote afstand, is overlast vanwege eventuele installaties van de winkels ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen niet te verwachten.
Op het plein waaraan de nieuw te realiseren woningen zijn gelegen wordt een aantal dagen per week een markt gehouden. De markt is alleen in gebruik tussen 12.00 en 18.00 uur en is beperkt van omvang.
Aan de westzijde van de nieuw te realiseren woontoren is, op de bouwlagen vanaf circa 40 meter hoog, sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder vanwege het wegverkeer op de Nieuwe Leeuwarderweg (en de Noord-Zuidlijn). Hiervoor is een besluit hogere waarden noodzakelijk.
Juist deze geluidbelaste westzijde van het gebouw is afgekeerd van de markt en de winkels op het Buikslotermeerplein. De woningen waarvoor hogere waarden worden verleend ondervinden dus maar beperkt ook cumulatie met andere bronnen van geluid.
Ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De projectlocatie van 't Warderschip is gelegen in het CAN-gebied. In het CAN-gebied is de verkeersstructuur door de ontwikkelingen in de diverse deelgebieden aangepast. De belangrijkste wijziging rondom het Buikslotermeerplein is de Waddenweg inclusief de bestaande rotonde bij de aansluiting op het Buikslotermeerplein. Het bestaande viaduct is gesloopt, waarmee de directe verbinding tussen de Waddenweg en de IJdoornlaan uit het lokale netwerk is gehaald. Op korte termijn wordt de rotonde verlaagd tot het maaiveldniveau van het Buikslotermeerplein en opnieuw ingericht.
Autoverkeer
Direct ten noorden van het Buikslotermeerplein ligt de IJdoornlaan. Dit is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg die deel uitmaakt van het Hoofdnet Auto en Bus. De weg ligt ongeveer 4,5 meter hoger dan het omringende maaiveld. Langs de weg ontbreken voet- en fietspaden. De meeste naastgelegen bebouwing ligt op grote afstand van de weg, waardoor deze het karakter heeft van een verkeersader die autonoom door het stedelijk gebied slingert. Binnen het plangebied bestaat het netwerk uit wijkontsluitingswegen: Waddenweg, Buikslotermeerplein (noordzijde- of zuidzijde) en Th. Weeversweg. Hier is vijftig de maximaal toegestane snelheid, waarbij de nadruk ligt op de doorstroom van auto's en niet zozeer op verblijfskwaliteiten voor langzaam verkeer.
Openbaar Vervoer
Door de Noord/Zuidlijn heeft Buikslotermeerplein een directe verbinding met het centrum van Amsterdam. Naast het metrostation ligt een busstation met regionale (Purmerend, Zaandam, Landsmeer) en lokale busverbindingen (Sloterdijk, Amstel). Bij het Olof Palmeplein ligt een eindhalte van het GVB met bijbehorende voorzieningen. Hier halteren de lijnen 34, 35 en 38. Aan de IJdoornlaan (hoofdnet Bus) halteren naast bus 31, 36, 37 en 245. Op de IJdoornlaan ligt een reservering voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV). Het tijdstip en de wijze waarop deze reservering vorm krijgt, is vooralsnog onbekend.
Langzaam verkeer
Het winkelcentrum Boven 't Y is voetgangersgebied. Belangrijke loop- en fietsroutes zijn de bestaande noord-zuidverbindingen die het gebied verbinden met de omliggende wijken. Deze zijn over het algemeen van matige kwaliteit. Doorgaande fietsroutes liggen rondom het Buikslotermeerplein maar gaan er niet doorheen, wat bijdraagt aan het geïsoleerde karakter. Er lopen twee oost-westroutes vanuit de Waterlandpleinbuurt naar het stationsgebied. De zuidelijke route, in het verlengde van de Werengouw, wordt doorgetrokken via Elzenhagen naar De Banne. Deze route maakt deel uit van het gemeentelijke Plusnet Fiets. Ter hoogte van het Buikslotermeerplein is de route echter niet als zodanig ingericht en loopt dood in westelijke richting nabij de rotonde. Aan de westzijde van het gebied bevindt zich een noord-zuidfietsverbinding die deel uitmaakt van het Hoofdnet Fiets. Deze verbindt De Kleine Wereld met de pont over het IJ. De oost-westfietsroute over het Buikslotermeerplein (noord) is deels aangemerkt als Hoofdnet Fiets en moet in de plannen worden geïntegreerd.
Het Plusnet fiets is het netwerk met de belangrijkste doorgaande fietsverbindingen die zeer intensief worden gebruikt. Het zijn de belangrijkste verbindingen tussen stadsdelen en met de regionale fietsroutes naar aangrenzende gemeenten en de groen- en recreatiegebieden rondom de stad. Fietsers moeten snel, veilig en comfortabel van A naar B kunnen fietsen. Voorwaarde daarbij is dat fietsers weinig hinder hebben van overige verkeersdeelnemers, snel kunnen doorstromen bij kruispunten en dat er voor fietsers voldoende ruimte is om elkaar te passeren.
Het Hoofdnet fiets is een fijnmazig fietsnetwerk dat intensief wordt gebruikt. Het ontsluit de woon- en werkgebieden en voorzieningen in Amsterdam. Het netwerk bestaat uit vrijliggende fietspaden en, als dat niet mogelijk is, uit fietsstroken van voldoende breedte gecombineerd met margestroken. Met de herinrichting van de openbare ruimte na de sloop van het Waddenwegviaduct is er een tijdelijke fietsverbinding gemaakt van de stationsomgeving naar de bestaande doorgaande fietsroutes in oostelijke richting.
Autoparkeren
Het aantal parkeerplaatsen in het gebied bedraagt circa 2.900. Deze bevinden zich deels op maaiveld, in gebouwde, openbaar toegankelijke voorzieningen en in niet-openbare garages, inclusief de expeditiehoven van het winkelcentrum. De parkeerplekken op maaiveld liggen voornamelijk op de parkeervelden in het oosten en westen van het gebied P1, P6, P3 en P4. In totaal gaat het om zo'n 1.200 parkeerplekken. Het gebied telt twee openbare parkeervoorzieningen: de Bomengarage (P2, 448 parkeerplaatsen) en de Opgang (P5, 813 parkeerplaatsen). Er zijn 205 parkeerplaatsen in de expeditiehoven van winkelcentrum Boven 't Y. Deze worden gebruikt voor de logistiek en als parkeerplaatsen voor het personeel van het winkelcentrum. De appartementencomplexen Branding en 't Warderschip hebben een eigen parkeergarage met plekken voor bewoners en de overige voorzieningen in het gebouw. Op loopafstand van het Buikslotermeerplein, ten noorden van het busstation in de oren van de afritten van de Nieuwe Leeuwarderweg, bevindt zich een P&R-faciliteit (Park & Ride). De huidige capaciteit bedraagt 442 parkeerplekken en kan in westelijke oor worden uitgebreid. In de Structuurvisie 2040 wordt gesproken over 800 pp; zie concept NvU (nog niet vastgesteld). Een verdere uitbreiding van de capaciteit door een gebouwde parkeervoorziening in het oostelijke oor is een optie voor de toekomst. Vooralsnog wordt hier niet aan gewerkt.
De gemeente heeft 26 parkeerplaatsen in de kelder in bezit. Deze worden overgedragen aan de toekomstige eigenaar van de plint. De eigenaar kan de parkeerplaatsen naar eigen inzicht gebruiken. De parkeernorm voor de middeldure huursector is minimaal 0 en maximaal één parkeerplaats per woning. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat er geen parkeerplekken voor de woningen gereserveerd worden.
Volgens het vigerende Amsterdamse parkeerbeleid is de Punt, plint & woontoren, een nieuwbouwproject en de verbouw van de plint van 't Warderschip een transformatieproject. Voor nieuwbouwprojecten gelden de parkeernormen zoals vastgelegd in het parkeerbeleid. Bij transformatieprojecten kan onder voorwaarden van de minimumnorm afgeweken worden.
De initiatiefnemer wordt gevraagd een parkeerbalans op te stellen voor beide onderdelen, de Punt en de Plint van 't Warderschip, waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat de verwachte toekomstige parkeervraag is. Indien deze groter is dan de beschikbare 26 beschikbare parkeerplaatsen in de kelder van het gebouw zal de initiatiefnemer moeten aangeven hoe deze gefaciliteerd worden. Dit kan ook deels in andere (gebouwde) parkeervoorzieningen op eigen terrein.
'Eigen terrein' hoeft niet het eigen perceel te betreffen. Het gaat om gronden, niet zijnde het openbaar gebied, waarover de gebruiker kan beschikken en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.
Fiets- en scooterparkeren
De behoefte aan stallingsruimte voor fietsen en scooters wordt inpandig rgerealiseerd.
Hoogbouw, Beleid en Instrument
De nota Hoogbouw, Beleid en Instrument uit 2005 is naar aanleiding van de vaststelling
van de in 2011 geactualiseerd als aanvullend toetsingskader. Het belangrijkste doel
van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven
in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een
aspect wat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke
afweging behoeft. In de Nota wordt aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt.
Figuur 4.4.1 Visie Hoogbouw
Hoogbouwplannen binnen, maar ook buiten de Singelgracht, die zichtbaar worden vanuit het 'werelderfgoed', moeten worden beoordeeld op effecten op het erfgoed. Uitgangspunt is dat – daar waar het historisch gelaagde stadsbeeld tot een eenheid 'vergroeid' is geraakt – dit niet door nieuwe bebouwing, afwijkend in maat en schaal, mag worden aangetast.
Echter: gezien vanaf zekere afstand heeft hoogbouw geen relevant effect meer. Een gebouw van ca 60 meter hoog is op een afstand van 2 km misschien wel zichtbaar, maar het heeft nauwelijks invloed op een bestaand stadsbeeld. Dit geeft als regel: vanuit het gebied gekenmerkt als werelderfgoed mag een gebouw niet hoger lijken dan de gemiddelde bebouwing.
Rondom het Unesco-gebied (kerngebied en bufferzone) is op de kaart een zone van 2 km opgenomen. Hoogbouw is hier alleen toegestaan als onder meer is voldaan aan het zichtbaarheidscriterium: 'Hoogbouwplannen binnen, maar ook buiten de Singelgracht, die zichtbaar worden vanuit het 'werelderfgoed', moeten worden beoordeeld op effecten op het erfgoed. Uitgangspunt is dat daar waar het historisch gelaagde stadsbeeld tot een geheel, een eenheid 'vergroeid' is geraakt – dit niet door nieuwe bebouwing, afwijkend in maat en schaal, mag worden aangetast.'
Volgens de Structuurvisie 2040 is verdichting een belangrijke opgave voor de hele stad en voor bepaalde gebieden in het bijzonder. Hoogbouw is daarin niet het enige, maar wel een geschikt middel. Het is bovendien een krachtig stedenbouwkundig instrument. Afhankelijk van de positionering kan hoogbouw bijdragen aan de kwaliteit van de stad als metropool.
Voor zover de zoekgebieden binnen de 2 km-zone (Unesco-erfgebied) vallen, gelden echter de bepalingen voor die zone. Het Buikslotermeerplein ligt buiten de 2 km-zone.
Structuurvisie 2040: Uitrol centrumgebied
De Structuurvisie 2040 geeft aan dat het hoogstedelijke centrumgebied steeds intensiever
wordt gebruikt en zich uitbreidt, zelfs tot over de ringweg A10 en het IJ (dit is
de uitrol van het centrumgebied). De ontwikkeling van dit gebied is de meest directe
uiting van de onvoorstelbare magneetwerking van het hart van Amsterdam. In de uitrol
van het centrumgebied wordt gestimuleerd om hoogbouw tussen de 30 en 60 meter te ontwikkelen
en bij belangrijke knooppunten zoals het Buikslotermeerplein zelfs hoger.
Omgevingsvisie Amsterdam 2050
Amsterdam groeit binnen zijn grenzen en daarmee werken we aan een compacte stad. Dat
vraagt op sommige plekken om buurten met hoge dichtheden. Deze omgevingsvisie geeft
op hoofdlijnen richting aan verdichting, concentratie en functiemenging. Hoogbouw
kan worden gebruikt om zeer hoge dichtheden te realiseren op plekken waar de druk
op de ruimte hoog is en die goed zijn ontsloten door openbaar vervoer en fiets, terwijl
er ook ruimte blijft voor groene plekken in een buurt.
De belangrijkste uitgangspunten voor Amsterdamse hoogbouw zijn:
Rondom de spoorlijnen en langs het IJ kan hoogbouw bijdragen aan de verdichtingsopgave. In het bijzonder biedt hoogbouw rondom een aantal ov-stations een goed antwoord op de inzet om op goed bereikbare plekken hoge dichtheden te realiseren. Het zijn Sloterdijk, Amstel, Zuid, Amsterdam RAI, Lelylaan, Duivendrecht, Amsterdam Bijlmer-Arena, Bullewijk, Science Park en de Hemknoop (in Haven-Stad). Eventueel kan hoogbouw hier als baken voor het station fungeren en zo bijdragen aan de leesbaarheid van de stad. Ook in de stedelijke centra (Osdorp-Centrum, Amsterdamse Poort en Buikslotermeerplein) kan hoogbouw bijdragen aan de verdichtingsopgave en de plek markeren.
Door Actiflow is onderzoek uitgevoerd naar windhinder en windgevaar (zie Bijlage 1). Uit dit onderzoek volgt dat in de bestaande situatie sprake is van windklasse A en zeer beperkt B. Deze condities lenen zich uitstekend voor alle voetgangersactiviteiten en een comfortabel gebruik van het winkelcentrum. Er geldt daarnaast geen risico op windgevaar.
In toekomstige situatie treedt een windrijker klimaat op, maar dit kenmerkt zich wederom overwegend door de klassen A en B. Deze condities lenen zich uitstekend voor alle voetgangersactiviteiten.
In de toekomstige situatie ontstaan nabij de nieuwbouw twee zones met windhinderklasse C. Deze klasse leent zich uitsluitend voor de activiteiten doorlopen en slenteren. Het ontstaan van deze hogere windhinderklasse is een logisch gevolg van het inpassen van een nieuw bouwvolume dat significant hoger is dan de omgeving. Daarnaast kan het bereikte niveau beoordeeld worden als acceptabel, wanneer gekeken wordt naar de functie van het gebied.
In de toekomstige situatie geldt geen risico op windgevaar in de openbare buitenruimte.
Geconcludeerd wordt dat de invloed van de nieuwbouw op het lokale windklimaat beperkt is en dat na realisatie een acceptabel windklimaat zal heersen. In paragraaf 5.2 van de rapportage staan maatregelen die genomen kunnen worden om het windklimaat lokaal verder te verzachten. Deze maatregelen worden overwogen bij het uitwerken van de plannen.
De beoordeling van de bezonning of beschaduwing van gebouwen onder invloed van nieuwbouw staat niet expliciet omschreven in wetgeving. Ook biedt de Gemeente Amsterdam geen lokaal beleid waaraan getoetst kan worden.Desalniettemin betreft de beoordeling van bezonning wel een afwegingsaspect die in een goede ruimtelijke onderbouwing uiteengezet dient te worden.
Het bevoegd gezag weegt af of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Om de effecten met betrekking tot bezonning als gevolg van de nieuwbouw op de omliggende bestaande woningen inzichtelijk te maken is door Actiflow is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie Bijlage 2).
Bij gebrek aan nationaal en lokaal beleid is het gangbaar om een onderzoek naar bezonning uit te voeren conform de ‘lichte’ TNO-norm zoals omschreven in het TNO-rapport ‘Daglichttoetreding en bezonning in de woonomgeving‘.
Deze norm stelt dat de woonkamers van de omliggende gebouwen tenminste 2 bezonningsuren per dag dienen te hebben in de periode van 19 feb. - 21 okt. Het zonlicht wordt te midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam gemeten. In het onderhavig onderzoek is 19 februari beschouwd als maatgevende dag (worstcase) binnen de voorgeschreven toetsingsperiode.
In het onderzoek zijn de volgende woningen geanalyseerd:
De resultaten tonen dat de ontwikkeling invloed heeft op de woningen te Dijkwater 125 - 297 en Buikslotermeerplein 1600 - 1940 “Paddington”. Aan de zuidgevel van Dijkwater 125 -297 vermindert het aantal zonuren met maximaal 50 minuten op 19 februari. In de toekomstige situatie bedraagt het aantal zonuren op deze woningen minimaal 6:55 uur, waarmee wordt voldaan aan de TNO-norm.
Aan de noord- en oostgevel van Buikslotermeerplein 1600 - 1940 “Paddington” vermindert het aantal zonuren met maximaal 50 minuten op 21 maart (de directe bezonning op 19 februari wijzigt niet). In de toekomstige situatie bedraagt het aantal zonuren op deze woningen minimaal 2:00 uur, waarmee wordt voldaan aan de TNO-norm.
De toevoeging van de woontoren heeft alleen invloed op de directe bezonning van de bestaande appartementen van 't Warderschip (Buikslotermeerplein 27 - 99) aan de noordwestelijke zijde van het gebouw.
De afname aan deze zijde is weerggeven in de onderstaande tabel:
De gevel heeft een noordwestelijke oriëntatie (213°), wat ervoor zorgt dat deze alleen 's middags vanaf ongeveer 14:30 15:00 uur (afhankelijk van de datum) directe bezonning ontvangt. De erker en penthouse ondervinden alleen zomers een afname wanneer de late middagzon door de nieuwe toren geblokkeerd wordt. De zon gaat in februari en maart onder voor deze de oriëntatie (azimut) bereikt waarop de toren van invloed gaat zijn, vandaar dat geen afname wordt berekend voor deze datums.
Voor de ramen nabij de noordwestelijke hoek neemt de directe bezonning af tot minimaal 1:30 uur op 21 juni. Na realisatie van de toren ontvangen deze ramen alleen directe bezonning bij een zonsoriëntatie (azimut) tussen 213° en 236°. Deze periode is in de zomer korter dan in het voor- en najaar. Op woningniveau wordt vooralsnog aan de 'lichte' TNO-norm voldaan. In de tabel is te zien dat de woningen nog altijd een zuidgevel hebben die het gehele jaar door meer dan 2 uur directe bezonning zal ontvangen.
Er is geen invloed op de directe bezonning op de zuid- en noordgevels van de bestaande appartementen.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de beoordelingskaders van de ‘lichte’ TNO-norm
Woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek nodig is indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. Langs alle wegen en spoorwegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen.
Met het oog op de te ontwikkelen woningen, die als geluidgevoelige functie aangemerkt moeten worden, is door M+P is Onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De geplande nieuwe geluidgevoelige functies betreffen een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder. De bestaande winingen in het gebouw 't Warderschip worden niet beschouwd. De woontoren komt te liggen binnen de zone van diverse wegen waaronder de IJdoornlaan en de Nieuwe Leeuwarderweg. De Noord-Zuid metrolijn is gelegen tussen beide rijbanen van de Nieuwe Leeuwarderweg. Deze is eveneens meegenomen in het onderzoek.
Vawege de ligging binnen de diverse zones is een onderzoek Wet geluidhinder noodzakelijk. Onderzocht is of er aan de voorkeursgrenswaarden voldaan wordt, vervolgens of bij uitwerking hogere grenswaarden krachtens de Wet geluidhinder kunnen worden aangevraagd en waar zo nodig maatregelen moeten worden toegepast. Uit de berekeningen van het onderzoek blijkt dat aan de westzijde van het gebouw bij de appartementen vanaf een hoogte van 40 meter sprake is van een overschijding van de voorkeursgrenswaarde.
De overschrijding heeft plaats vanwege de Nieuwe Leeuwarderweg (en de Noord-Zuidlijn als onderdeel daarvan) tot een maximum van 53 dB.
In het de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat woningen van een stille zijde moeten worden voorzien. Bij het ontwerp van de woontoren zal hier rekening mee moeten worden gehouden.
Het ontwerp besluit hogere grenswaarden is ter advies voorgelegd aan het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Amsterdam (TAVGA). Het TAVGA heeft met een aantal aanwijzingen positief geadviseerd. Een van de voorwaarden is bijvoorbeeld dat de stille zijde zo veel mogelijk daar wordt gerealiseerd waar de slaapvertrekken zijn gelegen.
Conclusie
Het onderdeel wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Wet Milieubeheer
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:
Een belangrijk verschil met het vervallen besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.
Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Ingevolge (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van) de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan worden vastgesteld hetzij indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma. Het NSL is 1 augustus 2009 in werking getreden. Nu het NSL van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde “programma-toetsing” plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen of niet in strijd is met het NSL.
Het gebied Centrum Amsterdam Noord (CAN) waar het voorliggende bestemmingsplan onderdeel van is, is opgenomen in het NSL 2009 (pagina 80).
Het programma waar in dit bestemmingsplan van uit wordt gegaan past binnen de kaders
die zijn opgenomen in het NSL.
Besluit gevoelige bestemmingen
Sinds 2009 beperkt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) de vestiging
van ‘gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen.
Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Daarom stelt het besluit onderzoekszones in. Binnen die onderzoekszones is luchtkwaliteitsonderzoek nodig. De onderzoekszones zijn bij rijkswegen aan weerszijde 300 meter breed, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor provinciale wegen betreft de onderzoekszone 50 meter breed.
Het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Op zo'n plek mag bijvoorbeeld een school zich niet vestigen. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen.
Er is steeds een koppeling met de grenswaarden voor PM10 en NO2 . Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet de gemeente in die situaties de locatiekeuze goed motiveren; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
Lokale Richtlijn gevoelige bestemmingen
De focus van Amsterdam ligt op het stimuleren van slim en schoon vervoer voor zakelijke
veelrijders, omdat daarmee op de meest efficiënte en effectieve wijze het aantal vervuilende
kilometers in de stad wordt gereduceerd. Dat gebeurt via subsidie voor elektrisch
vervoer, het reguleren van verkeer via milieuzones en in winkelgebieden en door samenwerking
in innovatieve projecten op het gebied van stedelijke distributie. In Amsterdam mogen
langs drukke wegen geen nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd voor ouderen of mensen
met een kwetsbare gezondheid en voor onderwijs of opvang voor minderjarigen. De Richtlijn
geldt stadsbreed, voor centrale stad en stadsdelen.
De landelijke regelgeving (vastgelegd in Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit) heeft exclusief betrekking op rijkswegen en provinciale wegen. De Amsterdamse richtlijn biedt gevoelige groepen ook langs drukke binnenstedelijke wegen extra bescherming tegen schadelijke effecten van luchtverontreiniging. Daarnaast hanteert Amsterdam in tegenstelling tot het landelijke besluit alleen een afstandscriterium, ongeacht de luchtkwaliteit. Voor drukke binnenstedelijke wegen geldt dat ongeacht de luchtkwaliteit geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd in de eerste lijnsbebouwing bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter van de rand van de weg. Van de Amsterdamse richtlijn kan gemotiveerd worden afgeweken als (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven.
In het geval van 't Warderschip worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de
beoogde ontwikkeling zal opleveren. Na de realisatie van de beoogde ontwikkeling is
sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Wetgeving
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
(AGV). Waternet voert de waterbeheertaken uit namens AGV. De uitvoerende taak ligt
bij Waternet. Binnen het beheergebied bevindt zich een interne watergang langs de
Johan van Hasseltweg, waarvoor het onderhoud bij Stadswerken van de gemeente Amsterdam
ligt. Rijkswaterstaat is voor het overige omliggende oppervlaktewater (het IJ) de
gebiedsbeheerder.
Algemene waterwetgeving
De landelijk geldende Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering'
centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen,
waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. Hierbij moet worden
gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater,
maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik, watergebruikers, de omgeving
en de ruimtelijke ordening. Volgens de Waterwet mag een ondergrondse ontwikkeling
geen structureel nadelige effecten op de grondwaterstand hebben. Het Besluit op de
ruimtelijke ordening (Bro) Stelt een watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen
(artikel 3.1.6, eerste lid, onder b).
Keur (2019)
De Keur is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
(AGV). De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden
rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij
de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken
of het onttrekken van grondwater.
Grondwater
Conform het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 dient voor alle nieuwbouw
in de eindsituatie te voldoen aan de gemeentelijke grondwaternorm. Het plan is om
het beleid na 2021 aan te passen om te voldoen aan een uniforme ontwateringsnorm van
0,9 m voor de openbare ruimte. Daarom wordt in deze waterparagraaf uitgegaan van een
ontwateringsnorm van 0,9 m in de openbare ruimte.
De grondwaterzorgplicht vereist dat ontwikkelingen in het plangebied zowel tijdens uitvoering als in de eindsituatie geen verslechtering van de grondwatersituatie mogen veroorzaken, ook niet voor naastgelegen gebieden.
Teneinde ongewenste ruimtelijke effecten en daarmee schade als gevolg van aanleg van kelders te voorkomen, is door de gemeente Amsterdam het Afwegingskader Grondwaterneutrale kelders Amsterdam (hierna: Afwegingskader) opgesteld. In dit afwegingskader zijn de volgende onderdelen opgenomen:
Van een grondwaterneutrale kelder is volgens het Afwegingskader sprake als door de aanleg van die kelder de stand en stroming van het grondwater niet of nauwelijks verandert, waar mogelijk zal verbeteren, en waarbij er geen negatieve grondwatereffecten optreden. De regels zoals genoemd in het afwegingskader worden vastgelegd in een paraplubestemmingsplan. Het paraplubestemmingsplan "Grondwaterneutrale kelders" is in oktober 2021 vastgesteld. In een van de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.
Waterkwaliteit
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering
van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De voornaamste doelstelling van
het KRW is internationaal en stroomgebiedsgericht het beschermen en verbeteren van
aquatische ecosystemen (grond- en oppervlaktewater). De uit de KRW voortkomende milieudoelstellingen
en maatregelen zijn verwerkt in de waterbeheerplannen (2016-2021) van de waterschappen.
Hemelwater
Amsterdam Rainproof heeft als lange termijn perspectief de stad in 2050 regenbestendig
te laten zijn. In het Programmaplan Amsterdam Rainproof is hiervoor een aanpak uitgewerkt.
Het hoofddoel van Amsterdam Rainproof is om de stad Amsterdam regenbestendiger te
maken. Het perspectief is dat de stad zodanig is ingericht dat enerzijds hemelwater
nuttig wordt gebruikt voor een aantrekkelijke en leefbare stad en anderzijds schade,
wateroverlast of negatieve invloeden op de volksgezondheid door (zeer) hevige regen
wordt tegengaan of beperkt. Het gaat daarbij zowel om de regenbestendige inrichting
van de publieke als de private ruimte(n), die vooral tot stand is gekomen door het
toepassen van kleinschalige, fijnmazige oplossingen. Voor nieuw- of her- te ontwikkelen
kavels de Hemelwaterverordening van de gemeente Amsterdam (zoals op 26 april 2021
is vastgesteld) dat zij waterneutraal moeten bouwen. Deze verordening regelt een verplichting
voor nieuwe gebouwen en voor bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd,
waaraan één of meer bouwlagen worden toegevoegd, of waarvan het bebouwde oppervlak
wordt uitgebreid, om per m² minimaal 60 liter hemelwater te bergen en dit hemelwater
over de opvolgende 60 uur af te voeren.
Bouwen van kelders
Amsterdam wil de negatieve gevolgen van de aanleg van kelders voorkomen. Uit onderzoek
van Waternet en het Ingenieursbureau van Amsterdam bleek dat in grote delen van de
stad de effecten van (met name cumulatieve) kelderbouw negatief zijn. Door de barrièrewerking
van meerdere kelders naast elkaar wordt de stand en stroom van het grondwater beïnvloed.
Dit leidt tot onder- en overlast van het grondwater. Dit heeft negatieve gevolgen
in de openbare ruimte en op particuliere percelen. Hiervoor is door de gemeenteraad
in januari 2021 het ‘Afwegingskader Grondwaterneutrale kelders’ vastgesteld. Het Afwegingskader
ziet primair op kelders kleiner dan 300 m2 en tot maximaal 4 meter diep; daarvoor voorziet het beleidskader in mogelijke standaardmaatregelen
waarmee de grondwaterneutraliteit kan worden aangetoond. Een zodanig kleine kelder
heeft op zichzelf beschouwd beperkte grondwatereffecten, meerdere van dergelijke kleine
kelders leiden echter tot cumulatieve grondwatereffecten die mogelijk wel negatieve
gevolgen voor het grondwater hebben.
Voor grotere kelders (denk aan parkeerkelders of grote opslagkelders onder bedrijfsgebouwen) moet de grondwaterneutraliteit worden aangetoond door middel van een geohydrologisch rapport; het gaat hierbij om maatwerk. De gemeenteraad heeft op 7 oktober 2021 een bestemmingsplan vastgesteld voor de gehele stad als vertaling van het afwegingskader. Zowel grote als kleine kelders worden in het parapluplan worden mogelijk gemaakt op voorwaarde dat zij grondwaterneutraal kunnen worden gebouwd. In de ‘rode gebieden’, waar het risico op permanente kwel te groot is, worden kelders echter geheel verboden. Het plangebied is onderdeel van het ‘rode gebied’.
Algemeen
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten
worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding
van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets
is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning
voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate
waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij
onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en
veiligheid (bescherming tegen overstroming).
't Warderschip
Het bestaande gebouw en de beoogde uitbreiding zijn in de huidige situatie ook bebouwd, dan wel geheel verhard. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
In het kader van de projectnota voor het Buikslotermeerplein (waarin 't Warderschip is gelegen) is een Waterparagraaf opgesteld. Doel van de waterparagraaf is inzicht te verschaffen in de te volgen strategie hoe de bestaande wateroverlast op het Buikslotermeerplein te reduceren in relatie tot de geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Uitgangspunt hierbij is het gemeentelijk beleid ten aanzien van Klimaatadaptief Bouwen. Dit heeft betrekking op de componenten grondwater, hemelwater(afvoer) en hittestress. Deze zijn aan elkaar gerelateerd. Een hoge grondwaterstand in combinatie met een gebrekkige hemelwaterafvoer bij piekbuien leidt tot wateroverlast in de openbare ruimte en kan resulteren in waterschade aan gebouwen en ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen. Een hoge grondwaterstand heeft ook tot gevolg slechte groeicondities voor met name bomen. Grote, volwassen bomen zijn een effectief middel om hittestress te verminderen, in combinatie met andere vormen van vergroening en het toevoegen van oppervlaktewater. Toevoegen van groen en oppervlaktewater draagt weer bij aan een verbeterde hemelwaterafvoer.
De combinatie van de lage ligging (ca. NAP -3,5m.) en de grote hoeveelheid verharding op het Buikslotermeerplein heeft tot gevolg dat het Buikslotermeerplein op deze drie aspecten niet goed scoort. De gemiddelde laagste grondwaterstand (glg) bevindt zich op meerdere plekken minder dan 50 cm. onder het maaiveld terwijl het (nog vast te stellen) gemeentelijk beleid adviseert een minimale ontwateringsnorm van tenminste 90 cm. Wat betreft hemelwaterafvoer is het Buikslotermeerplein deels gecategoriseerd als regenwaterknelpunt. Een regenwaterknelpunt is een (deel van een) straat of buurt met een (verhoogde) kans op overlast en schade bij extreme neerslag. De knelpunten variëren in ernst en grootte. De knelpunten zijn geïnventariseerd en inzichtelijk gemaakt op de kaart Amsterdam Rainproof. Het Buikslotermeerplein heeft op deze kaart de status 'urgent'. Dit betekent dat er een reële kans op schade aan vastgoed aanwezig is bij buien met een intensiteit 60 mm. in één uur. De hittekaart van de gemeente maakt duidelijk dat het overgrote deel van het Buikslotermeerplein in de hoogste categorie valt wat betreft hittetress met een gemiddelde gevoelstemperatuur (PET) van 46 graden (of hoger), gemeten op 1 juli 2015 tussen 12-18u.
Grondwater
Om de beoogde ontwateringsnorm van 90 cm te bereiken adviseert Waternet in eerste instantie in te zetten op een ophoging van het maaiveld, daar waar mogelijk. Andere maatregelen om de waterhuishouding te verbeteren zijn de introductie van oppervlaktewater en drainage. In de volgende fase moet per deelgebied onderzocht worden met welk pakket aan maatregelen de gewenste ontwateringsdiepte bereikt kan worden, op korte of lange termijn, en welke maatregelen op korte termijn kunnen bijdragen aan het verbeteren van de waterhuishouding indien ophoging vooralsnog niet aan de orde is. Laatstgenoemde heeft betrekking op bijvoorbeeld het winkelcentrum waar de fasering en uitvoering van de transformatie afhankelijk is van de eigenaren en winkeliers.
Centrumplein
Het gebouw 't Warderschip is gelegen aan het centrumplein. Naar verwachting gaat dit deelgebied als eerste ontwikkeld worden waarbij ophoging het uitgangspunt wordt. Dit principe is reeds toegepast bij de recentelijk opgeleverde bioscoop. Het maaiveldniveau van het Buikslotermeerplein ligt globaal op NAP -3.45m. De gemiddelde hoge grondwaterstand zit daar niet ver onder in de bestaande situatie. Rekenkundig is dit wel tot 0,20 m onder het huidige maaiveld.
Het toepassen van parkeerkelders onder de nieuwbouw verslechterd de huidige situatie minimaal. Uit de doorgevoerde berekeningen blijkt de situatie zich met enkele centimeters te verslechteren. Daarbij opgemerkt dat de huidige situatie verre van optimaal is. In het kader van 't Warderschip worden geen nieuwe kelders gebouwd.
Naast ophoging wordt de introductie van oppervlaktewater op het Centrumplein voorgesteld. De uiteindelijke uitkomsten en conclusies naar aanleiding van dit onderzoek dienen vastgelegd te worden in een bouwenvelop (of tender) en zijn randvoorwaardelijk voor het architectonisch ontwerp. Aansluiting van de nieuwe maaiveldhoogtes op de bestaande hoogtes nabij de te handhaven bebouwing en de directe omgeving vereist maatwerk en maakt deel uit van het ontwerp van de openbare ruimte.
Hemelwaterafvoer / Rainproof
Gebaseerd op het vastgestelde programma dient in de vervolgfase de wateropgave gekwantificeerd te worden (in m3) zodat de benodigde waterberging bij piekbuien inzichtelijk wordt. Uitgangspunt hierbij is de totale opgave en de opgave per deelgebied te bepalen, mede gezien de bestaande eigendomsverhoudingen en de (verwachte) gefaseerde uitvoering van het project. Een tweede uitgangspunt is dat de benodigde waterberging deels op eigen terrein, bijvoorbeeld in de vorm van polderdaken, en deels in de openbare ruimte wordt gerealiseerd. De opvang van regenwater op eigen terrein wordt vastgelegd in de op te stellen kavel- of blokpaspoorten middels de hemelwaterverordening van de gemeente.
De opvang van regenwater in de openbare ruimte wordt verder uitgewerkt in een op te stellen openbare ruimte plan waarbij ingezet wordt op waterbergend groen en / of het toevoegen van oppervlaktewater, mede afhankelijk van de ligging in het plangebied en de mogelijkheden hiertoe. Hierbij dient opgemerkt te worden dat gezien het toekomstige hoogstedelijke karakter van het gebied de ruimte voor waterberging, in de vorm van waterbergend groen en / of oppervlaktewater niet onbeperkt aanwezig is. Aanvullend op de introductie van waterbergend groen of oppervlaktewater kan ook gedacht worden aan het toepassen van open bestrating als middel om de infiltratie van regenwater in de bodem te bevorderen. Bovenstaande opties moeten verder onderzocht worden in de vervolgfase, mede in relatie met de -lage- grondwaterstand. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan per deelgebied een afgewogen pakket van maatregelen uitgewerkt worden.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet
vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Vanaf
1 januari 2017 is niet de minister, maar de provincie bevoegd gezag voor het verlenen
van een ontheffing voor overtreding van verbodsbepalingen en het vaststellen van vrijstellingsregelingen
ten aanzien van beschermde soorten. De provincie blijft bevoegd gezag voor het afgeven
van vergunningen voor plannen of projecten met effecten op een Natura 2000-gebied.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden zijn Europees beschermde gebieden. Per gebied zijn hiervoor specifieke
instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Significant negatieve effecten op deze
doelstellingen zijn in beginsel niet toegestaan.
Natuurnetwerk Nederland
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn.
Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN
verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, PRV, bestemmingsplannen) en niet
via de natuurwetgeving. Binnen de NNN kan de uitwisseling van soorten plaatsvinden
en wordt de instandhouding van de biodiversiteit ondersteund. In principe zijn er
geen ontwikkelingen toegestaan, als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of
waarden van het NNN aantasten. Voor wat betreft het NNN is er alleen bij directe aantasting
sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie.
Beschermde soorten
In hoofdstuk 3 'Soorten' van de Wnb is soortbescherming opgenomen en opgedeeld in
drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen. Het
gaat om de volgende drie categorieën:
Omgevingsverordening NH2020
Het planologische beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsverordening
NH2020. Deze documenten bevatten de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS),
de ecologische verbindingszones (EVZ) en het weidevogelleefgebied.
Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Ingrepen in de EHS, ecologische verbindingszones en weidevogelleefgebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op deze gebieden, of als negatieve effecten kunnen worden tegengegaan door het nemen van mitigerende maatregelen (maatregelen die de negatieve effecten zoveel mogelijk beperken). Heeft een ingreep wel een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van een EHS gebied, dan geldt het 'nee, tenzij-regime'. Een project kan dan alleen doorgaan als er geen reële alternatieven zijn en als sprake is van een groot openbaar belang. Als een ingreep wordt toegestaan moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit beschermingsregime is verankerd in de Structuurvisie, de Omgevingsverordening NH2020 en de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland. Onder wezenlijke kenmerken en waarden worden verstaan:
Voor de NNN geldt op basis van artikel 6.43 van de Omgevingsverordening NH2020:
Gedragscode Flora- en faunawet Amsterdam
De gedragscode is van toepassing binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam en het
beheer gebied van het Amsterdamse Bos op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam
die zelf of samen met andere werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven
aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de 'Gedragscode flora en fauna
van de gemeente Amsterdam' te onderschrijven en te volgen. Op verzoek kunnen zij een
exemplaar van de gedragscode overhandigen aan controlerende instanties of verenigingen.
Met de gedragscode beschrijft de Gemeente Amsterdam de voorzorgsmaatregelen die erop gericht zijn de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente grenzen voorkomen bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken. Daarmee voldoet de gemeente Amsterdam aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:
Hoofdgroenstructuur
In de Structuurvisie Amsterdam 2040 is de hoofdgroenstructuur van Amsterdam vastgelegd. Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, ligt volledig buiten de hoofdgroenstructuur. In de huidige situatie is het gebied volledig bebouwd en verhard en in gebruik als sterk stedelijk gebied met diverse stedelijke voorzieningen.
In het kader van het bestemmingsplan is Ecologisch onderzoek uitgevoerd.
Soortenbescherming
Met het in achtnemen van besproken aanbevelingen, beperkingen en restricties zoals beschreven in het onderzoek worden geen belangrijke negatieve effecten verwacht voor beschermde soorten bij uitvoer van de plannen. Er dient altijd rekening te worden gehouden met de zorgplicht.
Gebiedsbescherming
Natura2000
Het plangebied ligt op meer dan 2,5 kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura
2000-gebied, Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (zie plaatje hieronder).
Gezien de grote afstand, afscherming (groengebied/stedelijk) en de aard van de uit
te voeren werkzaamheden, worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht
van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen
nadere toetsing uitgevoerd te worden.Wel is het niet uit te sluiten dat de plannen
een toename van stikstofdepositie tot gevolg hebben op in de omgeving liggende Natura
2000-gebieden.
Figuur 4.8.2 NNN en Natura 2000-gebieden
Door van der Goes en Groot is een Stikstofberekening uitgevoerd. Bij de berekening van stikstofemissie zijn twee fases te onderscheiden, de aanlegfase (sloop & bouw) en de gebruikfase (gebruik ontwikkelde gebied na afloop van de aanlegfase inclusief aantrekking verkeer e.d.). Aanleg en gebruik komen niet naast elkaar voor. In het onderzoek is zowel de aanleg als de gebruiksfase beschouwd.
De projectbijdrage van het gebruik (zonder saldering) is 0,01 mol/ha/jaar. Bij (interne) saldering van het bestaande gebruik op de referentiedatum blijkt dat de huidige projectbijdrage van zowel aanlegfase als de gebruiksfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Deze bijdragen worden als verwaarloosbaar beschouwd. Bij een kleine tijdelijke depositie kunnen negatieve gevolgen op stikstofgevoelige habitats op voorhand worden uitgesloten. Hiermee is aangetoond dat een aanvraag voor Wnb-vergunning niet nodig is.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN-gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk
Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL)
Het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) is het regime voor bescherming in Noord-Holland voor gebieden die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Het BPL is beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteiten. Het gebied is niet begrensd als een Bijzonder Provinciaal Landschap en ligt ook niet in de directe omgeving hiervan. Er is geen negatief effect mogelijk op het BPL, een nadere toetsing is niet nodig.
Conclusie
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is op voorhand uit te sluiten dat beschermde gebieden onder de Wnb of andere (provinciaal) beschermde of aangewezen gebieden, direct beïnvloed worden door de plannen.
Wetgeving
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming
(Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven
maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires
(o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering
2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging
en sanering van ontstane verontreiniging.
De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.
De wet bestaat uit een tweetal regelingen:
Nota Bodembeheer
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart
van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen
de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota
voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen
het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van
de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.
Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.
Figuur 4.9.1 Uitsnede uit de bodemkwaliteitskaart Amsterdam
Conform de Bodemkwaliteitskaart behoort de grond onder het winkelcentrum tot "Zone 1". De grond is geschikt voor de beoogde functies (waaronder wonen).
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's
voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen
zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport
van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en
de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in
ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen
met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven,
te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu
komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico
wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn
etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig
komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico
geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het
groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een
bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans
daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording
(géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen
wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt)
kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het
plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven
en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam
De gemeente Amsterdam wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Daarnaast
is het van belang dat (economische) ontwikkeling kan blijven plaatsvinden. Binnen
Amsterdam worden regelmatig besluiten genomen waarbij externe veiligheid een afwegingscriterium
vormt. Om als Amsterdam eenduidig met externe veiligheidsrisico's om te kunnen gaan
moet duidelijk zijn met welke risico's van gevaarlijke stoffen rekening moet worden
gehouden, hoe (groeps)risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen worden meegewogen
in de besluitvorming en welke maatregelen kunnen worden getroffen om deze risico's
te beperken. Deze aspecten worden beschreven in het uitvoeringsbeleid. Het doel van
Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken, zoals gesteld in het duurzaamheidsprogramma
2011-2014. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het Bevt stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan
op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de
Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog
ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Nieuwbouw van (beperkt)
kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico.
Binnen de plasbrandaandachtsgebieden kunnen soms (beperkt) kwetsbare objecten worden
gerealiseerd. Deze moeten voldoen aan de extra eisen uit het Bouwbesluit 2012.
Als nieuwbouw binnen het invloedsgebied van een transportroute komt, is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze moet worden opgenomen in de toelichting bij een bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning tot afwijken. De bouwbeperkingen voor ontwikkelingen langs de transportroutes uit het Basisnet Water staan in het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (BEVT), de Regeling Basisnet en het Bouwbesluit. Meer informatie hierover staat in de ‘Handreiking Bouwbeperkingen in en langs vaarwegen voortvloeiend uit het Basisnet Water’.
In de nabijheid van het plangebied heeft er vervoer plaats over de Nieuwe Leeuwarderweg en de A10 Noord. De projectlocatie is echter gelegen buiten de risico-contouren van deze wegen.
Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb)
Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe
veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. In en rond het plangebied van het
voorliggende bestemmingsplan 't Warderschip liggen geen buisleidingen die vallen onder
de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Onderzoek externe veiligheid
is voor dit aspect niet nodig.
Omgevingsveiligheid (Omgevingswet)
Omgevingsveiligheid is een begrip dat wordt geïntroduceerd in de Omgevingswet die
naar verwachting in 2023 in werking zal treden. Door alle wetten en regelingen binnen
het omgevingsrecht samen te voegen ontstaat een verandering onder het motto ‘Eenvoudig
beter’. De Omgevingswet introduceert (in het Besluit kwaliteit leefomgeving) een aantal
aandachtsgebieden. Deze aandachtsgebieden verschillen per risicobron. Voor transportroutes
uit het Basisnet gaan bijvoorbeeld de volgende aandachtsgebieden gelden:
Het bevoegd gezag heeft binnen deze aandachtsgebieden de afwegingsruimte om aanvullende voorschriften in de vorm van bijvoorbeeld aanvullende bouwkundige maatregelen voor te schrijven door het vaststellen van een voorschriften gebied. Voor zeer kwetsbare gebouwen (zoals gebouwen bestemd voor het verblijf van jonge kinderen) staat het voorschriftengebied altijd aan. Voor de zeer kwetsbare gebouwen binnen het aandachtsgebied gelden de aanvullende bouwkundige maatregelen (of gelijkwaardige maatregelen) altijd.
Conclusie
In de nabijheid van de projectlocatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen of andere bronnen die relevant zijn voor externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Archeologie
Beleid
Het archeologische erfgoed bestaat uit structuren en voorwerpen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlak met dat van de ruimtelijke ordening. Voor een optimale integratie van archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast, en de Erfgoedwet geïntroduceerd. De Monumentenwet is per 1 juli 2016 vervallen, maar het deel dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving blijft via het Overgangsrecht in de Erfgoedwet van toepassing.
Rijk
In 1992 hebben de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Valletta opgesteld
(ook bekend als het Verdrag van Malta). Deze culturele overeenkomst had tot doel om
meer bewustzijn van het Europese erfgoed te creëren en in het bijzonder het Europese
archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beter in stand te houden. In Nederland
wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed
in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door
middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische
resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft,
is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch
onderzoek. In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten
archeologische waarden. De Erfgoedwet bevat een verplichting om toevalsvondsten te
melden (de zogenaamde meldingsplicht).
Provincie Noord-Holland
Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie
Noord-Holland de structuurvisie, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Informatiekaart
Landschap en Cultuurhistorie (ILC). Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling
van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke
Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de ILC zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle
gebieden opgenomen. Naast de ILC beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart
(AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen
van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische
betekenis. De waardestellingen van de ILC en AMK zijn bedoeld als algemene indicaties
die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben.
Gemeente Amsterdam
De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke
ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste
een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een
kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed. Op basis
van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan
regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt
een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die Monumenten en Archeologie heeft uitgewerkt
in de modelregels archeologie.
De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.
Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog.
De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen (Appendix: Beleidsvarianten). In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.
Erfgoed voor de stad
Amsterdam is permanent in verandering en ontwikkeling. Erfgoed is een bron van inspiratie
en een drijvende kracht bij die ontwikkeling: monumentale gebouwen en archeologische
vindplaatsen, maar ook tradities en verhalen bepalen de identiteit en de kwaliteit
van de bestaande stad. Omgekeerd dankt erfgoed haar voortbestaan aan verandering en
groei. Actuele ontwikkelingen in de economie en het verkeer, in het wonen, de culturele
sector, het onderwijs en het sociale domein zijn bepalend voor de toekomst van zowel
het materiële als het immateriële erfgoed. Nieuwkomers en zittende bewoners, jonge
starters en gevestigde (internationale) bedrijven zoeken steeds opnieuw passende ruimte
in de stad. En zorgen voor een vitale mix van wonen, werken en recreëren in de bijzondere
buurten en monumentale gebouwcomplexen van Amsterdam.
In de Erfgoedagenda (Erfgoed voor de stad, 2016) worden de hoofdlijnen, aandachtspunten en acties voor de komende jaren uiteengezet. Rode draad is het optimaal inzetten van erfgoed bij de transformatie en groei van de stad. Erfgoed vertegenwoordigt een brede cultuurhistorische, sociaal-maatschappelijke, economische en ook een ecologische waarde. Deze waarden worden kwalitatief en steeds meer ook kwantitatief in beeld gebracht.
Via permanent onderzoek ontdekken en duiden architectuurhistorici, bouwhistorici en archeologen de elementen van de stad die het verhaal vertellen van haar ontwikkelingsgeschiedenis. Zij geven aan wat de waarden ervan zijn en waarom. Het voor iedereen vindbaar en begrijpelijk maken van deze kennis wordt steeds belangrijker.
De bestaande ruimtelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden, bepalend voor de identiteit van een gebied, vragen erom te worden ingezet als bron van inspiratie bij ontwikkeling en transformatie. Monumenten en Archeologie levert daarvoor de gegevens en de analyse.
Archeologisch waardevolle gebieden
In het kader van het bestemmingsplan Boven 't Y is archeologisch onderzoek uitgevoerd.
De gronden waarop wordt gebouwd zijn al geroerd door eerdere bouwactiviteiten en archeologisch
vervolgonderzoek is niet nodig.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Beleid
In Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening aan bod in de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (2005), 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (2011) en de erfgoedagenda ‘Erfgoed voor de stad, agenda voor het erfgoed in een groeiend Amsterdam’ (2016).
Gebieden van zeer grote cultuurhistorische waarden kunnen op grond van de Monumentenwet worden aangewezen als beschermd stadsgezicht. Aangezien geen sprake is van een beschermd stadsgezicht wordt hier niet nader op ingegaan.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Amsterdam is te zien dat de projectlocatie geen bijzonder regime kent.
Figuur 4.11.1 Uitsnede uit de cultuurhistorische waardenkaart (bron: maps.amsterdam.nl)
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het Luchthavenindelingsbesluit en Luchthavenverkeersbesluit. Het Luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. Het Luchthavenindelingsbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is hoofdzakelijk het Luchthavenindelingsbesluit van belang. Dit besluit zal kort worden toegelicht.
In het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) is in november 2002 in werking getreden en is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daarom heen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogel aantrekkende functies en toegestane functies.
Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
Het besluit tot wijziging van het LIB Schiphol in verband met wijziging van het beperkingengebied en de regels met het oog op de vliegveiligheid is met ingang van 4 november 2015 in werking getreden.
Ten tweede worden de ruimtelijke regels over externe veiligheid en geluidhinder verduidelijkt en vereenvoudigd. Met deze wijzigingen krijgen gemeenten meer eigen afwegingsruimte en verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ontwikkelingen. Dit mede naar aanleiding van knelpunten bij gemeenten in verband met de lokale leefbaarheid.
't Warderschip
Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) van Schiphol stelt in een ruim gebied rondom de
luchthaven restricties aan bouwactiviteiten. Het primaire doel is om te borgen dat
mensen nabij de luchthaven een acceptabel woon- en leefklimaat hebben en zo min mogelijk
hinder ondervinden van de luchtvaart. Dit resulteert in LIB-zones waar bewoning niet
mogelijk is, of enkel onder voorwaarden wordt toegestaan. In de figuur hieronder zijn
de LIB-zones 1 tot en met 5 weergegeven. De projectlocatie valt niet in één van deze
beperkende zones en kent dus geen restricties voor bouwactiviteiten.
Figuur 4.12.1 Uitsnede uit het LIB
Volgens het LIB zijn er wel twee toetsvlakken relevant voor hoogbouw. Allereerst betreft dit de beperking op 146 meter als gevolg van de outer horizontal surface en de aanvliegroutes voor het landen op banen 22 (Oostbaan) en 24 (Kaagbaan). Dit betekent dat bebouwing boven de 146 in beginsel niet is toegestaan. Hiervoor zou een verklaring van geen bezwaar moeten worden opgevraagd. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen bebouwing mogelijk hoger dan 70 meter, derhalve vormt dit toetsvlak geen belemmering.
Het andere maatgevende toetsvlak is dat van de TAR-radars (Terminal Area Radar). Dit is voor vliegtuigen die in de nabijheid van het vliegveld zijn. Het bouwplan heeft mogelijk te maken met de doorsnijding van twee radarvlakken: die van TAR1 en TAR4. Deze radarvlakken liggen boven de projectlocatie tussen de 80 en 100 meter boven NAP. Maatgevend is dus bebouwing die boven de 80 meter komt. Zoals hierboven reeds aangegeven is binnen het onderhavige bestemmingsplan geen bebouwing toegestaan boven de 70 meter, derhalve is geen radaradvies van ILT nodig, omdat verstoring op voorhand is uit te sluiten.
Overige mogelijke belemmeringen die in het LIB genoemd worden, zoals de realisatie van windturbines, het gebruik van laserapparatuur, en het vogelbeperkingengebied zijn niet relevant.
Conclusie
De conclusie luidt dat er tot een bouwhoogte van 80 meter geen belemmeringen zijn
voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het bouwplan voorziet niet in bebouwing
hoger dan 70 meter. Het LIB vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding
en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding,
zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien
en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De hoofdstukken en daarbij behorende artikelen zijn hieronder opgenomen en worden in paragraaf 5.2 nader toegelicht:
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht.
HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen.
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN
Ter plaatse van de bestemming “Gemengd” zijn onder meer woningen, kantoren, bedrijven, horeca, maatschappelijke en culturele voorzieningen toegestaan. De bebouwing is binnen de opgenomen bouwvlak toegestaan. Voor de beoogde bebouwing zijn onder de bouwregels (artikel 3.2) diverse bepalingen opgenomen waar de bebouwing aan dient te voldoen. In artikel 3.3 zijn de regels opgenomen waarmee, onder voorwaarden, kan worden afgeweken van de bouwregels. In artikel 3.4 zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor de toegestane functies. Artikel 3.5 biedt de mogelijkheid om af te wijken van de gebruiksregels. Hierna worden voornoemde bepalingen beknopt – en niet limitatief - nader toegelicht.
Bouwregels
Voor het bestaande, te behouden deel van 't Warderschip zijn de bestaande bouwhoogtes
opgenomen op de verbeelding. Voor de nieuw te bouwen toren is een maximale bouwhoogte
opgenomen van 70 meter. Deze hoogte geldt vanaf maaiveld.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels worden per gebruiksfunctie regels gesteld met betrekking
tot bijvoorbeeld maximale oppervlaktes of specifieke bouwlaag waarin de functie is
toegestaan.
Voor de functies maatschappelijke dienstverlening, cultuur en ontspanning en bedrijven zijn geen maximale oppervlaktes opgenomen. De begrenzing van deze functies wordt bepaald door de hoeveelheid andere functies en de maximale bouwmogelijkheden (beschikbare m2).
HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
In dit artikel worden de nadere eisen opgesomd die het bevoegd gezag kan stellen in het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan. Ook zijn onder dit artikel de regels opgenomen met betrekking tot parkeren en laden en lossen.
HOOFDSTUK 4 - OVERGANGS- EN SLOTREGEL
De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro. Hierin wordt het overgangsrecht geregeld.
De slotregel geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, anderszins is verzekerd via de anterieure overeenkomst. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk (ambtelijk) vooroverleg (op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) naar diverse (overheids)instanties gestuurd. De periode voor het indienen van een vooroverlegreactie liep van 8 december 2022 tot en met 19 januari 2023.
Aan de volgende instanties is gevraagd advies uit te brengen:
In het stadium van het vooroverleg wordt daarnaast, op grond van de Verordening op lokaal bestuur, advies gevraagd aan Stadsdeel Noord.
Er zijn in het kader van het 3.1.1. overleg geen inhoudelijke reacties binnengekomen.
Advisering Stadsdeel Noord
In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan heeft het stadsdeel advies uitgebracht. Het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Noord wil uitsluitend onder de volgende drie voorwaarden positief adviseren:
Het college heeft het advies tot zich genomen en van een reactie voorzien. In de reactie geeft het college aan hoe in dit project de mogelijke tegenstelling tussen het bestaande en het nieuwe wordt beperkt en wat de positie is van de huidige bewoners en gebruikers van het plangebied. De gehele reactie is opgenomen als Bijlage 6.
Participatie over de gehele ontwikkeling van het Buikslotermeerplein, waar 't warderschip een deelproject van is, heeft plaats (gehad) in het kader van de Projectnota Buiksloterham.
Op woensdag 31 maart 2021 organiseerde de gemeente Amsterdam online informatiebijeenkomsten over de toekomst van gebouw 't Warderschip. In de middag was er een bijeenkomst voor de eigenaren. In de avond voor de bewoners. Inhoudelijk waren de presentaties hetzelfde. Er kwamen drie onderwerpen aan bod: werkzaamheden rondom op 't Warderschip (korte termijn), de ambities voor het Buikslotermeerplein en ideeën van de gemeente over haar eigendom in gebouw 't Warderschip.
Als vervolg op de informatiebijeenkomst is het plan op onderdelen aangepast. Het ging daarbij met name om de positie van de nieuwe woontoren. Deze positie is zodanig aangepast dat er zo min mogelijk sprake is van bestaande zichtlijnen vanuit het te behouden deel van 't Warderschip.
Donderdag 13 oktober 2022 is de laatste stand van zaken rondom de planvorming van 't Warderschip opnieuw gepresenteerd aan bewoners en gebruikers van het gebouw. De opmerkingen van de bewoners hadden met name betrekking op de gebrekkige bouwkundige kwaliteit van de (parkeer) kelder van het gebouw.
Het bestemmingsplan ''t Warderschip' met identificatienummer NL.IMRO.0363.N2204BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.
De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.
Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.
Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.
Inrichting voor de bedrijfsmatige activiteiten gericht op produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verhuur, opslag van goederen, groothandel, distributie van goederen, afhaalpunt voor internetverkoop en hiermee gelijk te stellen activiteiten met uitzondering van datacenters.
de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.
Een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk is.
Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buiksloterham 7e partiële herziening.
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
voorzieningen in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen en voor wie de gebruikelijke woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals minder validen, en anderszins verzorgingsbehoevenden.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, waaronder begrepen:
Opslagruimtes (ten behoeve van flitsbezorgdiensten) met consumentenartikelen, veelal dagelijkse goederen, al dan niet met een afhaalloket of afhaalbalie, niet of slechts in zeer beperkte mate toegankelijk voor winkelend publiek.
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
Een bouwkundige constructie waarin,
Een aaneengesloten stuk grond, niet zijnde het openbaar gebied, waarover de gebruiker kan beschikken en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.
Bezorgdiensten van online bestelde consumentenproducten, met de bedoeling deze binnen zeer korte termijn te bezorgen, bij de besteller
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder
De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
De zijde van een gebouw waar de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde voor alle geluidbronnen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een serre of loggia wordt gerealiseerd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.
Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
Een parkeervoorziening waarvan de helft of meer van de hoogte onder peil wordt gebouwd.
Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.
Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Bedrijven waarbij ten hoogste 50% van het bruto vloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende katoorruimte.
Het bedrijfsmatig verlenen va ndiensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.
Ondergronds (deel van een) gebouw, ongeacht de benaming hiervoor in het moederplan, zoals bijv. bijzondere bouwlaag, souterrain, parkeerkelder, e.d., uitgezonderd funderingsconstructies, voor zover de onderkant van de vloer van de betreffende bouwlaag dieper is gelegen dan 0,5 meter onder het peil.
Bedrijven waarbij ten hoogste 30% van het bruto vloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende kantoorruimte.
Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.
Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke,psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het oplaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Onder het peil wordt verstaan:
Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.
Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil/maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20 -1,50> meter boven het peil/maaiveld is gelegen.
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
De verbeelding van het plan:
Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.
vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.
Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
Elke woonruimte dient te beschikken over ten minste één geluidluwe zijde.
Voor het bouwen van kelders gelden de volgende regels:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid:
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een geluidsluwe zijde te realiseren indien het realiseren van een geluidsluwe zijde overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Voor wonen gelden de volgende regels:
Voor horeca gelden de volgende regels:
Voor kantoor / zakelijke dienstverlening gelden de volgende regels:
Voor maatschappelijke dienstverlening geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan in de eerste twee bouwlagen.
Voor cultuur en ontspanning geldt dat deze gebruiksvorm alleen is toegestaan in de eerste twee bouwlagen.
Voor bedrijven gelden de volgende regels:
Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid onder 3.4 6 onder a. ten behoeve van het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf dat:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan: