11e herziening Landelijk Noord    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Met dit bestemmingsplan '11e herziening Landelijk Noord' wordt een gedeelte van het huidige bestemmingsplan 'Landelijk Noord' herzien. De aanleiding hiertoe is dat de huidige agrarische bestemming, niet meer overeenkomt met het huidige gebruik. Daarnaast bestaat de wens om de bestaande stolpwoning te splitsen in twee woningen. Het nieuwe bestemmingsplan biedt hiervoor het planologisch kader.

De projectlocatie is gelegen in het landelijk gebied. Het landelijk gebied van Amsterdam, ten noorden van de ringweg A10, is in vele opzichten uniek en waardevol. Als onderdeel van de regio Waterland is door de zichtbare en herkenbare samenhang tussen de abiotische ondergrond (bodem en water), de cultuurhistorie, de ecologie en het grondgebruik een landschap ontstaan met grote kwaliteiten. Veenweidegebieden, droogmakerijen, meren en brede watergangen bepalen het ruimtelijk beeld waarin de dorpen Ransdorp, Durgerdam, Holysloot en Zunderdorp bijzondere parels zijn. De landschappelijke en cultuurhistorische betekenis van het gebied en de hier aanwezige natuurwaarden worden breed onderkend. Het beleid voor het gebied is dan ook reeds lange tijd gericht op behoud, versterking en ontwikkeling van de aanwezige kernkwaliteiten, met oog voor ontwikkelingen die eigen zijn aan het agrarische en recreatieve gebruik dat van het gebied wordt gemaakt.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt enerzijds de splitsing van de stolp mogelijk gemaakt, en daarnaast gewaarborgd dat de unieke kenmerken van zowel het landschap als de stolp behouden blijven.

1.2 Plangebied     

Het bestemmingsplan omvat het kavel aan 't Nopeind 12 te Amsterdam. De locatie bevindt zich globaal gezien ten noorden van de ringweg A10, in het landelijk gebied van de regio Waterland. Ten noorden van 't Nopeind bevinden zich verschillende (stolp)woningen, terwijl ten zuiden enkel agrarische gronden aanwezig zijn.

Figuur 1.1: Luchtfoto projectlocatie in omgeving (bron: google.nl)

verplicht Figuur 1.2: Luchtfoto projectlocatie ingezoomd (bron: QGIS, eigen bewerking).

verplicht

1.3 Doel en planvorm     

De doelstelling van het bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het plangebied zoals beschreven in paragraaf 1.2. Gekozen is voor een gedetailleerd plan, gezien de schaalgrootte van de ontwikkeling. Het bestemmingsplan sluit qua regels aan bij het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Noord'. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de RO Standaarden en regels 2008 die zijn verankerd in de Wro. Het plan voldoet daarmee aan de eisen die gesteld worden aan digitale, uitwisselbare, vergelijkbare en raadpleegbare bestemmingsplannen. De verbeelding is getekend op een actuele GBKN waarbij gebruikgemaakt is van actuele luchtfoto's.

1.4 Planproces     

Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het concept bestemmingsplan wordt ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan de Provincie en Waterschap. Binnengekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg worden verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

Tijdens de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan kan een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kenbaar maken. De ingediende zienswijzen worden verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan.

Het vastgestelde bestemmingsplan wordt nogmaals ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Dit kan uitsluitend door belanghebbenden die ook een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend, of door een ieder voor zover het onderdelen betreft die door de gemeenteraad gewijzigd zijn vastgesteld.

1.5 Leeswijzer     

Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beeld van de bestaande situatie en de toekomstige situatie in het plangebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied. In het derde hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid en de regelgeving en de invloed hiervan op het bestemmingsplan. Het vierde hoofdstuk gaat in op de relevantie omgevingsaspecten. In hoofdstuk zes komt de uitvoerbaarheid aan bod en in het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project     

2.1 Huidige situatie     

In de huidige situatie zijn op het perceel een stolpwoning en drie bijgebouwen aanwezig. Daarnaast zijn twee mestplaatsen van circa 20 m² aanwezig. De stolpwoning heeft een oppervlakte van 351 m² en is in 1978 gerealiseerd ten behoeve van het agrarische bedrijf. In het achtererfgebied, op de grens naar de agrarische gronden, zijn twee bijgebouwen aanwezig. Inmiddels zijn de agrarische activiteiten gestaakt en is in samenwerking met de buurt gezocht naar een passende invulling van de stolp. Een woonfunctie is, mede gezien de reeds aan aanwezige woningen aan 't Nopeind, het meest passend en gewenst. Figuur 2.1: Bestaande situatie (bron: W3 Architecten).

verplicht

2.2 Toekomstige situatie     

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de huidige agrarische bestemming opgeheven en wordt de agrarische bedrijfswoning (planologisch) herbestemd tot twee reguliere woningen. De stolp blijft in zijn geheel behouden, voor de splitsing worden enkel interne verbouwingen uitgevoerd. Een voor Waterland karakteristieke stolp krijgt hiermee een passende, nieuwe invulling. De drie bijgebouwen in het achtererf worden gesloopt, waardoor de verbinding met het omliggende landschap zelfs verbeterd. De twee nieuwe bijgebouwen worden qua schaal en grootte ingepast in het landschap. De stolp wordt aan de achterkant een fractie uitgebreid in oppervlakte, terwijl de bijgebouwen in volume afnemen. Door de terugbrenging van het volume van de bijgebouwen wordt de verrommeling binnen het plangebied tegengegaan. Daarnaast wordt de kwaliteit van de bestaande stolp verbeterd door het accentueren van onder andere de ramen, deuren en een erker op de eerste verdieping. Er worden op eigen terrein twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd. De bestaande watergang aan de belendende percelen worden op het achtererf met elkaar verbonden met open water in plaats van de huidige duiker. Hiermee ontstaat ook een afscheiding naar het agrarische achterland.

Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: W3 Architecten).

verplicht

2.3 Landschap     

Kenmerkende kwaliteiten

In de Integrale Landschapsvisie Amsterdam-Noord, zijn de belangrijkste kwaliteitskenmerken van Landelijk Noord benoemd met daarbij de uitgangspunten voor de ruimtelijke planvorming.

De zichtbaarheid van het water:

  • meer water in het gebied realiseren;
  • hogere waterstanden in sloten;
  • behoud van het historisch slotenpatroon.

Het contrast tussen de besloten dorpen en bebouwingslinten en de open polders:

  • behoud beeldkwaliteit van dorpen en linten;
  • handhaven openheid polders;
  • tegengaan verrommeling randen.

Het verschil tussen het veengebied en de droogmakerijen:

  • herkenbaarheid van droogmakerijen als landschappelijke eenheid versterken.

Het boezemstelsel:

  • versterken van waterhuishoudkundige en cultuurhistorische structuur met behulp van natuurontwikkeling en recreatieve routes.

De dijken en kaden:

  • behoud van continuïteit en dwarsprofielen;
  • behoud van herkenbaarheid als historische waterscheiding met recreatieve gebruikswaarde.

Nieuwe ruimtelijke elementen met een eigen herkenbaarheid (Goudriaankanaal, Volgermeer, stadsrandzone:

  • harde overgangen verzachten (onder andere stadsrandzone) of contrasten versterken (Goudriaankanaal).

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het behoud van het historisch slotenpatroon, doordat hier geen veranderingen in worden aangebracht ten opzichte van de huidige situatie. De stolp is reeds aanwezig binnen het plangebied, waardoor de beeldkwaliteit van het lint niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie. Echter worden de bijgebouwen in volume verkleind, waardoor verrommeling wordt tegengaan.

Er zijn drie deelgebieden te onderscheiden, namelijk het kernngebied veenweide, het veenweidegebied en de droogmakerijen. Het plangebied is gelegen binnen het veenweidegebied. Onder andere het veenweidegebied rond Zunderdorp is aangewezen als 'veenweidegebied'. Deze keuze is bepaald door het ontbreken van een beschermde status van het dorpsgezicht van Zunderdorp, op de landschappelijke setting tussen nieuwere elementen als de stadsrand, de Broekermeer en de Volgermeerpolder, op de storende invloed van de bovengrondse hoogspanningsverbindingen en op de beperkte betekenis voor weidevogels.

Zunderdorp bestaat uit twee bebouwingsconcentraties: de kern Zunderdorp en 't Nopeind. Ze worden met elkaar verbonden door een weg en een kerkepad. Tussen beide concentraties liggen onbebouwde gronden, die in samenhang met het omringende open landelijk gebied, het landelijk karakter van het dorp sterk accentueren. Zunderdorp is niet als rijksbeschermd dorpsgezicht aangewezen.

Landschap

Het landschap is over het algemeen zeer open, met lange zichtlijnen in zuidwest-noordoostrichting. Ondanks de grote openheid heeft het gebied toch een kleinschalig karakter. De grillige verkaveling, de gevarieerde weiden en oevers en de verspreide boerderijen zorgen voor een fijnzinnige detaillering van het landschap. De open ruimte wordt visueel begrensd door dorpen en boerderijlinten met erfbeplanting. De meren en droogmakerijen vormen herkenbare ruimtelijke eenheden binnen het gebied. De meren worden omzoomd door rietkragen, de droogmakerijen door lage dijken. Aan de zuidoostelijke zijde van het gebied vormt de Waterlandse Zeedijk een markante begrenzing.

2.4 Geldend bestemmingsplan     

Landelijk Noord

Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan “Landelijk Noord” geldend. Dit plan is op 26 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van stadsdeel Noord, Amsterdam. De projectlocatie heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Er geldt een bouwvlak, waarbinnen gebouwd mag worden. Figuur 2.3 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan. Vervolgens worden de relevante bepalingen uit de regels weergegeven, voor zover relevant voor de ontwikkeling en daarmee niet limitatief.

Figuur 2.3: Uitsnede bestemmingsplankaart (bron: QGIS, eigen bewerking).

verplicht

Het realiseren van burgerwoningen is niet toegestaan binnen de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied'. De uitbreiding van de stolp aan de achterzijde zal plaatsvinden binnen het bestaande bouwvlak. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt toegelicht in paragraaf 4.1 Cultuurhistorie en archeologie. Om de genoemde strijdigheden weg te nemen en het project planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingpslan opgesteld.

Darkstores/flitsbezorgers

Ook is het voorbereidingsbesluit Darkstores/flitsbezorgers van toepassing. Dit voorbereidingsbesluit is op 26 januari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam en heeft tot doel het reguleren van flitsbezorgdiensten. Met voorliggend plan wordt de bestaande stolp gesplitst in twee woningen en is geen sprake van een darkstore of flitsbezorgdienst. Er is derhalve geen strijdigheid met

Grondwaterneutrale kelders

Het bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders, vastgesteld op 7 oktober 2021, is een juridische vertaling van het Afwegingskader Grondwaterneutrale kelders en heeft tot doel het voorkomen

van negatieve effecten van (cumulatieve) aanleg van kelders op de stand en de stroom van het grondwater. Ten aanzien van het bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale Kelders' liggen de gronden binnen 'Overige zone 1' waar het verboden is om kelders te graven of bestaande kelders te vergroten. Hier is met het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan geen sprake van en derhalve is er geen sprake van een strijdigheid met het bestemmingsplan voor grondwaterneutrale kelders. Om dit te waarborgen is de gebiedsaanduiding 'overige zone 1' ook opgenomen in dit voorliggende bestemmingsplan.

Drijvende bouwwerken

Het (paraplu)bestemmingsplan Drijvende bouwwerken is vastgesteld op 18 september 2019. Hiermee wordt een actueel kader geschapen om aanvragen om omgevingsvergunningen te kunnen toetsen voor de activiteit bouwen voor wat betreft woonboten, bedrijfsvaartuigen en andere drijvende bouwwerken. In voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van een drijvend bouwwerk en derhalve zijn deze regels niet van toepassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie     

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.



Figuur 3.1: Awegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

verplicht



De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.



De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • Combineren boven enkelvoudig
  • Kenmerken & identiteit
  • Afwentelen voorkomen

Relatie tot ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling behelst de opheffing van de agrarische bedrijfswoning (planologisch) welke wordt herbestemd tot twee reguliere woningen. De stolp blijft in zijn geheel behouden, voor de splitsing worden enkel interne verbouwingen uitgevoerd. Netto wordt er één woning toegevoegd binnen het plangebied.De beoogde ontwikkeling vindt daarmee aansluiting bij nationaal belang nummer 5: zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. De opgave is aansluitend op de woonbehoefte (met name in en bij de stedelijke regio's) tussen 2019 en 2030 circa 1 miljoen woningen te realiseren en een goede kwaliteit van de woningvoorraad in regio's met bevolkingsdaling te behouden.

Op het projectgebied zijn de andere 20 nationale belangen niet van toepassing.

Conclusie

Geen van de 21 nationale belangen worden geraakt met voorliggend project. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt daarom overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden. De onderwerpen uit het Barro zijn nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). De verschillende nationale belangen zijn hieronder weergegeven.

verplicht Relatie tot ontwikkeling

Op basis van het Barro (geconsolideerd 1 december 2020) bevindt het plangebied zich niet binnen één van de gebieden weergegeven op de kaarten.

Op basis van het Rarro (geconsolideerd 1 december 2020) bevindt het plangebied zich binnen kaart 6: radarstations. Het plangebied is gelegen binnen één radarverstoringsgebied, namelijk:

  1. radarverstoringsgebied maximale hoogte 90 meter t.o.v. NAP;

Het bestemmingsplan voorziet niet in bouwwerken die hoger zijn dan de toetshoogte. Belemmeringen voor de radar zijn niet aan orde.

Conclusie

Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige locatie.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening     

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Relatie tot ontwikkeling

Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een ruimtelijk plan voorziet in niet meer dan elf woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt (bron: uitspraak 201608869/1/R3, kenmerk: ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voor de projectlocatie geldt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft enkel het splitsen van een bestaande woning.

Conclusie

De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet te worden gemotiveerd. De overige onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050     

De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het 'waarom' en ten dele over het 'wat'. Onder de hoofdambitie, 'balans tussen economische groei en leefbaarheid', zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerdere ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.

De omgevingsvisie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen, die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Deze bewegingen zijn niet overkoepelend en zijn locatie- of onderwerp specifiek. Het gaat om de onderwerpen: Dynamisch Schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterke regio's, Nieuwe energie en Natuurlijk en Vitaal landelijke omgeving.

Relatie tot ontwikkeling

In de eerste fase van de omgevingsvisie, zijn verkenningen uitgevoerd. Deze verkenningen maken nu onderdeel uit van de omgevingsvisie. In de Verkenningen NH2050 zijn acht hoofdthema's van trends en ontwikkelingen, met hun kernopgaven, geformuleerd. Een van deze acht hoofdthema's is verstedelijking. Hierin wordt aangegeven dat de woningbehoefte voor Noord-Holland Noord en Noord-Holland Zuid in de toekomst nog steeds toeneemt. De prognoses laten ook in lage scenario's nog groei zien in de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Ook in Noord-Holland Noord is er een groei vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde, waarbij een deel van Noord-Holland Noord langzamerhand meer in beeld komt bij woningzoekenden in het zuidelijk deel van de provincie. Migratie, vooral van expats, heeft in toenemende mate invloed op de woningbehoefte. Tegelijkertijd is er steeds meer structureel leegstaand vastgoed en kunnen er leefbaarheidsproblemen in verouderde nieuwbouwwijken ontstaan. De woningbehoefte op de korte termijn is groot, op de lange termijn neemt deze volgens de huidige inzichten af.

De ambitie ten aanzien van woningbouw is dat vraag en aanbod van woon- en werklocatie, zowel kwantitatief als kwalitatief, beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.



Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de voornoemde ambitie van de provincie om woningbouw vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden in te plannen. De projectlocatie bestaat uit een bestaande stolp, waardoor geen nieuwe bebouwing gerealiseerd hoeft te worden. Hierdoor wordt voorzien in zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte, zoals ook zal blijken uit de beleidstoets in de navolgende paragrafen.

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland     

De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.



Relatie tot ontwikkeling

De projectlocatie is op basis van de Omgevingsverordening gelegen in de volgende gebieden:

  • Agrarische bedrijven;
  • Bijzonder Provinciaal Landscha;
  • Waterland - Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal landschap;
  • Gebiedswaarden wateroverlast;
  • MRA - landelijk gebied;
  • Terrenen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura 2000-gebieden;
  • Peilbesluit;
  • Stiltegebied.

De relevante artikelen worden hieronder toegelicht.

MRA - landelijk gebied

Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied MRA landelijk gebied niet voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling. In afwijking hiervan kan een ruimtelijk plan op basis van lid 4 voorzien in een functiewijziging van een karakteristieke boerderij naar een woonfunctie, waarbij de karakteristieke boerderij mag worden gesplitst in meerdere burgerwoningen, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in deze splitsing, waarbij bestaande agrarische bebouwing wordt gesloopt. Een voor Waterland karakteristieke stolp krijgt hiermee een passende, nieuwe invulling. Met het verwijderen van een tweetal bijgebouwen wordt de verbinding met het omliggende landschap zelfs verbeterd. Er wordt geen afbreuk gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.



Bijzonder Provinciaal Landschap

Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten. De voorgenomen ontwikkeling beoogt een bijdrage te leveren aan het versterken en beschermen van de voorkomende kernkwaliteiten. In lijn met de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn de kernkwaliteiten beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:

  1. Landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
  2. Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
  3. Ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen.

Het plangebied is gelegen binnen het BPL Waterland in een gebied met regelmatige verkaveling en symmetrische droogmakerijen. Ruimtelijke ontwikkelingen die het verkavelingspatroon wijzigen zijn in een aantasting van deze kernkwaliteit. De splitsing van de bestaande stolpboerderij in twee reguliere woningen leidt niet tot een wijziging in het verkavelingspatroon. De aardkundige en landschappelijke karakteristiek wordt niet aangetast als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Het plangebied is gelegen in een gebied aangemerkt als habitat voor weidevogels op basis van de openheid en ruimtebeleving. Ruimtelijke ontwikkelingen die het habiitat voor de weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot verstoring, maar waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals gebouwen en wegen, verkleinen het habitat niet. De beoogde ontwikkeling maakt twee reguliere woningen mogelijk middels splitsing van een bestaande stolp, waardoor het habitat van weidevogels niet wordt aangetast. Er zal een kleine toename in het volume plaatsvinden aan de acherzijde van de stolp, welke in de verstoringszone van bestaande elementen plaatsvindt. De openheid en ruimtebeleving wordt niet aangetast als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

't Nopeind 12 is gelegen in een gebied met korte bebouwingslinten. De linten bestaan uit één rij van individuele erven in een onregelmatig ritme aan één of beide kanten langs de weg. Ruimtelijke ontwikkelingen die bestaande doorzichten volledig blokkeren zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Tweedelijnsbebouwing in de linten is ook een aantasting van de kernkwaliteiten. De beoogde ontwikkeling resulteert niet in een blokkade van doorzichten of in de realisatie van tweedelijnsbebouwing. De ruimtelijke dragers worden niet aangetast als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Stiltegebied

De artikelen met betrekking tot het stiltegebied hebben ten doel om de heersende natuurlijke rust in het gebied te behouden. Voor de splitsing van de woning resulteren onderhavige artikel niet in belemmeringen.



Figuur 3.2: Uitsnede Omgevingsverordening NH2020.

verplicht

Conclusie

De Omgevingsverordening NH2020 vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Amsterdam     

Het stadsbestuur zet in de Omgevingsvisie de lijnen uit naar 2050 (juli 2021). Hoe richten we de stad in ten behoeve van welvaart, welzijn en geluk van de Amsterdammers, regiobewoners en bezoekers? Waar gaan we wonen en werken, hoe komen we van A naar B, hoe zien de publieke ruimtes eruit en welke plek is er straks voor groen? De verwachting is dat de groei van de stad zal doorzetten. Die groei moet opgevangen worden en vooral gelijker verdeeld. Ook over de regio. Er zijn flinke investeringen nodig in infrastructuur, voorzieningen en stedelijk en landelijk groen. De grootste uitdaging is de overstap naar meer duurzaamheid, met andere energiebronnen en een minder verspillende manier van leven. De inrichting van stad en regio gaat wezenlijk veranderen. Een deel van de plannen staat al op de rol, een ander deel is nieuw. In de omgevingsvisie staat vooral de samenhang centraal en het kiezen van een koers naar 2050.

Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes: Meerkernige ontwikkeling;

Meerkernige ontwikkeling

Van uitrol centrumgebied naar een meerkernige en meer diverse verstedelijking

  • Regionale spreiding stedelijke voorzieningen en werkgelegenheid.
  • Onderscheidende ontwikkeling Nieuw-West, Zuidoost en Noord.
  • Twee vaste IJ-oeververbindingen en een regionaal fietsnetwerk.-Uitbreiding HOV en metronet en ontwikkeling stationskwartieren.

Groeien binnen grenzen

Verdichting door complete en duurzame wijkontwikkeling

  • Ruimte voor 150.000 woningen erbij in complete buurten.
  • Verduurzamen bestaande buurten en woningen.
  • Ruimte voor schone energie en duurzame initiatieven
  • Verduurzaming van de haven.

Duurzaam en gezond bewegen

Heel Amsterdam een wandel- en fietsstad

  • Een openbare ruimte die uitnodigt tot ontmoeting en bewegen.
  • Meer ruimte voor fietsers en voetgangers. Auto's zijn te gast.
  • Verkeerswegen (Gooiseweg, Lelylaan, Burg. Roëllstraat) worden groene stadslanen begeleid door bebouwing.

Rigoureus vergroenen

Een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving voor mens en dier

  • Openbare ruimte zo groen mogelijk inrichten.
  • Ontwikkeling parken (Oeverlanden, Hondsrugpark, Gaasperdakpark, Zuidasdokpark en NDSM-Oost).-Groene routes en ecologische verbindingen.
  • Investeren in het landschap: natuurontwikkeling, kringlooplandbouw, en ruimte voor sporten en bewegen.

Samen stadmaken

Richting geven op hoofdlijnen en ruimte bieden aan initiatief

  • Gelijkwaardige (digitale) informatiepositie bij planvorming.
  • Buurtbatenovereenkomsten en buurtomgevingsvisies.
  • Grotere rol Amsterdammers bij beheer en ontwikkeling.
  • Ruim baan voor wooncoöperaties: naar 10% van de woningvoorraad in 2040.
  • Vrije ruimte als vast onderdeel van de planvorming.

Relatie tot ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling behelst enkel het planologisch mogelijk maken van de splitsing van de

bestaande stolp en dus het toevoegen van één woning. Hiermee wordt in bescheiden mate bijgedragen aan de ambitie om te groeien binnen de grenzen en woningbouw toe te voegen.

Conclusie

De omgevingsvisie heeft niet direct raakvlakken met de voorgenomen ontwikkeling, maar vormt ook geen belemmering.

3.3.2 Koers 2025     

Gemeente Amsterdam heeft in april 2016 de Koers 2025 opgesteld. De gemeentelijke structuurvisie wordt in de Koers 2025 geoperationaliseerd en bevat het plan van aanpak voor de bouw van 50.000 huizen tot 2025 en de strategische keuzes die daarbij horen. Er zijn bouwstenen voor gebiedsontwikkeling in de periode 2016-2025 uitgewerkt, waarbij een inschatting is gemaakt van het aantal te realiseren woningen. Naast de te realiseren woningen in grootschalige ontwikkelingslocaties is sprake van een aanvullend aanbod van woningen door transformatie van bestaand vastgoed naar woningen.



Relatie tot ontwikkeling

Onderhavig project is geen onderdeel van de bouwstenen voor gebiedsontwikkeling uit de Koers 2025. Wel is sprake van de planologische toevoeging van één woning.

Conclusie

Onderhavig project is in lijn met de Koers 2025.

3.3.3 Ruimte voor de Economie van Morgen     

In Koers 2025 heeft de gemeente Amsterdam de locaties voor woningbouw in kaart gebracht. Met 'Ruimte voor de Economie van Morgen' biedt het college van B&W economische bouwstenen voor nieuwe gebiedsontwikkeling. Er zijn drie ruimtelijk-economische opgaven geagendeerd: 1. Sluit aan bij de vestigingsbehoefte van de stedelijke kenniseconomie, 2. Ontwikkel Amsterdam als inclusieve stad van en voor iedereen, en maak ruimte voor economische diversiteit, en 3. Houd rekening met economische dynamiek en verandering.

De stedelijke groei op bedrijventerreinen heeft tot gevold dat er ruimte moet zijn voor bedrijven in de stad. Voor behoud van bedrijven in stad en regio wordt onder andere ingezet op integratie van bedrijven die passen in nieuwe wijken en stadsstraten. Delen van de stadsstraat zullen hierdoor een soort 'productiestraten' worden.



Relatie tot ontwikkeling

Onderhavig project is geen onderdeel van een van de gebieden welke zijn aangewezen voor de ruimtelijk-economische opgaven zoals geformuleerd in 'Ruimte voor de Economie van Morgen'. Het projectgebied ligt niet in één van de stadsstraten en is ongeschikt voor de verandering naar een zogenaamde 'productiestraat' in verband met de ligging ten opzichte van ring- en snelwegen.

Conclusie

Onderhavig project is daarmee in overeenstemming met de Ruimte voor de Economie van Morgen.

3.3.4 Woningbouwplan 2018-2025     

In het Woningbouwplan 2018-2025, zoals vastgesteld door het college van B&W op 20 november 2018, geeft de gemeente Amsterdam aan hoe de forse woningbouwambitie wordt gerealiseerd. De woningbouwambitie 2018 tot 2025 is: start bouw van 52.500 woningen, gemiddeld 7.500 woningen per jaar. Op de peildatum 8 oktober 2018 bestond de gemeentelijke en particuliere planvoorraad uit ongeveer 73.000 woningen. In de planvoorraad zitten ca. 15.000 woningen die geheel door particulier initiatief worden ontwikkeld vooral door transformatie van bestaande panden.

De Gemeenteraad heeft het college verzocht om gezinnen voor de stad te behouden en nadrukkelijk ook voor gezinnen te bouwen. In de beantwoording van de moties van de raad onderstreept het college van Amsterdam het belang van gezinnen in de stad en zegt toe te zorgen voor voldoende gezinswoningen. Gezinswoningen zijn woningen met een minimale grootte van 70 m². De woningbouwopgave zoals beschreven in het Woningbouwplan 2018-2025 is niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief.

Daarnaast wordt in het Woningbouwplan geconstateerd dat een steeds groter deel van de bouwproductie moet worden gerealiseerd door transformatie en verdichting van bestaand stedelijk gebied. Bij transformatie is de gemeente afhankelijk van de bereidheid van particulieren om te investeren.



Relatie tot ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het toestaan van één extra woning. De bestaande stolpwoning wordt namelijk gesplitst in twee woningen. Onderhavige ontwikkeling is tevens een plan dat geheel door particulier initiatief wordt ontwikkeld middels transformatie van een bestaand pand: de stolp.

Conclusie

Aangezien het plan voorziet in het toevoegen van één extra woning, is de ontwikkeling in overeenstemming met het Woningbouwplan 2018-2025.

3.3.5 Conclusie beleid     

De voorgenomen ontwikkeling betreft de splitsing van een bestaande stolpwoning. De ontwikkeling is in lijn met het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en analyse     

4.1 Cultuurhistorie en archeologie     

Cultuurhistorie

De cultuurhistorische betekenis van Landelijk Noord komt tot uitdrukking in het bijzondere landschap waarin de ontstaansgeschiedenis nog duidelijk afleesbaar is in het bijzondere patroon van water, wegen, dijken en polders. De voorgenomen ontwikkeling betreft enkel de planologische splitsing van de bestaande stolpwoning. De agrarische gebruiksmogelijkheden komen te vervallen, het perceel krijgt een woonbestemming en wordt hiermee voorzien van een passende, nieuwe invulling. 't Nopeind 12 is niet aangewezen als monument en kent tevens geen dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.



Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland en het door het gemeentelijk Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) uitgevoerde nadere onderzoek is vastgesteld dat delen van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Noord' een archeologische verwachtingswaarde hebben. Aan deze gebieden zijn verschillende archeologische dubbelbestemmingen gegeven waarin het archeologische belang tot uitdrukking komt. Voor de projectlocatie geldt voor het grootste deel de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' en voor een klein deel aan de voorzijde en achterzijde van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.



Als gevolg van de dubbelbestemming, dient bij bodemverstoring een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk- of werkzaamheden te worden aangevraagd. Wanneer sprake is van bodemverstoring is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Deze dubbelbestemmingen wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.



Relatie tot ontwikkeling

Archeologie Het projectgebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ingeval van bouwactiviteiten dient met het archeologische belang rekening te worden gehouden. Om deze belangenafweging te kunnen afdwingen, is in het bestemmingsplan bepaald dat voor de betrokken bouwactiviteiten alleen een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend, nadat daarvoor een archeologisch rapport is overgelegd. Voor de delen van het perceel binnen 'Waarde - Archeologie 3' geldt daarnaast nog een vrijstellingsgrens van 100m2 en een diepte van 0,5 meter onder maaiveld. Om dit te waarborgen zijn beide dubbelbestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Op het moment dat er een omgevingsvergunning activiteit bouwen aangevraagd wordt, zal aangetoont moeten worden dat de mogelijke archeologische waarden niet verstoord worden.

Cultuurhistorie

Ten aanzien van cultuurhistorie treden in beginsel geen belemmeringen op, omdat het projectgebied niet binnen een beschermd stadsgebied valt of een monument is. Wel wordt het volgende opgemerkt. Veendorpen Zunderdorp en Nopeind worden als één dorp beschouwd, dorp Zudnerdorp. het bestaande karakteristieke dorpsgezicht van Zunderdorp behoeft bescherming, ondanks dat het niet is aangewezen als beschermd stadsgezicht. In dit kader wordt het project alsnog getoetst aan de cultuurhistorische waarden van het dorp.

Historie

Oorspronkelijk was Zunderdorp het hoofddorp van de banne Sundeldorp / Sindeldorp. 'Sundels', het woord waar de naam Zunderdorp van komt, waren smalle vaarten, die vanaf het dorp naar het IJ stroomden. Het werd vanaf de 17e eeuw overvleugeld door het aan het IJ gelegen Nieuwendam. Van 1619 tot 1811 was Zunderdorp onderdeel van de Waterlandse Unie, samen met Broek in Waterland, Landsmeer, Ransdorp, Schellingwoude en Zuiderwoude. Het dorp maakte van 1811 tot 1921 deel uit van de gemeente Nieuwendam, die in dat jaar opging in de gemeente Amsterdam. Al eeuwenlang is melkveehouderij de belangrijkste activiteit.

Ruimtelijke structuur

Opvallend aan Zunderdorp is op het eerste gezicht ? na de alom zichtbare kerktoren en de hoog opgegroeide populieren ? het verschil tussen de dorpsdelen en de wijze waarop zij van elkaar gescheiden zijn. Het zuidelijk deel vertoont zich als een duidelijk gesloten kern met plaatselijk aangehechte bebouwing, die voor een geleidelijke ruimtelijke overgang naar de omringende weilanden zorgt. Het noordelijk deel bestaat uit lintbebouwing van agrarische oorsprong, waartussen mettertijd burgerwoonhuizen zijn verrezen en waarin agrarische bedrijfswoningen tot burgerwoonhuizen zijn geworden. Het merendeel van de bebouwing staat aan de noordzijde van 't Nopeind/'t Voorwerf.

De weilanden tussen de beide dorpsdelen zijn van groot belang om het verschil tussen beide delen te kunnen ervaren vanuit verschillende gezichtspunten. In de lintbebouwing langs 't Nopeind/'t Voorwerf kan men, omgeven door open ruimten, meerdere bebouwingsconcentraties, al dan niet ter weerszijden van de weg, waarnemen. De onbebouwde delen dragen op afstand in hoge mate bij aan de herkenbaarheid van dit dorpsdeel. Wanneer men zich langs de weg voortbeweegt ervaart men een plezierige afwisseling tussen openheid en beslotenheid. Het bescheiden profiel van de weg is uiteraard medebepalend voor de sfeer. De aantrekkelijke aspecten als omschreven kunnen niet geheel verhelen dat er, ten gevolge van de situatie op enkele erven, toch ook hier en daar een wat rommelige indruk ontstaat. In de kom tussen Het Voorwerf en de Broekergouw zijn in 2017 in totaal 19 woningen gerealiseerd die een flinke bijdrage hebben geleverd aan het gebruik van Het Nopeind als woonbuurt.

Relatie tot ontwikkeling

Met het kwalitatief opknappen van de stopboerderij en het splisten naar twee woningen in de bestaande stolp, blijft het kenmerkende open landschap met doorkijken en de bebouwingsstructuur in tact. Het toevoegen van een woning aan deze voormalige agrarische bedrijfswoning past daarnaast in de historische ontwikkeling van het dorp waar in het verleden burgewoningen zijn verrezen en agrarische bedrijfswoningen tot burgerwoningen zijn getransformeerd.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Water     

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterplan WBP) opgesteld. Dit Waterplan geeft de koers op hoofdlijnen voor het waterbeheer in Hollands Noorderkwartier voor de periode 2022-2027. Er wordt voortgebouwd op de regionale Deltavisie (2012), het Waterprogramma 2016-2021 (WBP5) en het Collegeprogramma 2019-2023. Met ons waterbeheer zorgen we voor voldoende, gezond en schoon water om van te leven, te werken en te recreëren, voor mens, dier en natuur. De wereld om ons heen staat niet stil. Integendeel, we leven in een dynamische tijd met meerdere wereldwijde transities en brede maatschappelijke opgaven. Klimatologisch, ecologisch, technologisch en maatschappelijk verandert er veel. Het maatschappelijk belang van water neemt steeds verder toe door klimaatverandering, drukte in de fysieke leefomgeving en toenemend watergebruik. Daardoor is er ook steeds meer aandacht voor en belang bij het waterbeheer. We verwachten daarom de komende jaren het gesprek met onze omgeving te intensiveren. Zodat we gezamenlijk kunnen uitvinden hoe we het waterbeheer toekomstbestendig houden. Daarnaast kunnen we met ons waterbeheer bijdragen aan maatschappelijke opgaven zoals biodiversiteitsherstel en de energietransitie.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Bestaand watersysteem

Het bestemmingsplan gebied bevindt zich in het peilgebied 5620-5 met een streef waterpeil van NAP-1,84 meter. Dit peilgebied wordt gevoed door het waterlandsboezempeil (NAP-1,56 meter)  en watert af via de stuw aan de zuidzijde van de oostelijke sloot langs het plangebied onder de weg Nopeind door richting de blokbemaling Zunderdorp (5620-1) met een streef waterpeil van NAP-2,29 meter.

Figuur 4.1: bestaand watersysteem verplicht

Aan de noordzijde van het plangebied ligt er in de bestaande situatie een duikerconstructie door het perceel. Deze krappe en lange duikerverbinding geeft in de bestaande situatie regelmatig problemen in de doorstroming. Deze duiker wordt nu vervangen door een nieuwe watergang wat waterhuishoudkundig positief is.

Waterkwaliteit

Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Waterkwantiteit

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling wordt geen extra verharding in het projectgebied aangebracht. In de huidige situatie zijn de stolp (351 m²) en vijf bijgebouwen (218 m²) aanwezig binnen het plangebied. In totaal is er 569 m² aan bebouwing aanwezig binnen het plangebied. Onderhavig project bestaat uit het planologisch toestaan van de splitsing van de bestaande stolpwoning in twee woningen, waarbij de stolp aan de achterzijde wordt uitgebreid met 36 m². Ook wordt het aantal bijgebouwen teruggebracht naar twee met een totale oppervlakte van 83 m². In totaal bedraagt het bebouwd oppervlak in de toekomstige situatie 470 m². Het verhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie met 99 m² af ten opzichte van de huidige situatie.

Bovendien wordt een nieuwe open watergang gegraven op de achterzijde van het perceel. Hiermee ontstaat een open verbinding met de reeds aanwezige watergangen.

In het kader van de Hemelwaterverordening is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de regels vanuit deze verordening. Aangezien de verordening aangesloten is op het Omgevingsvergunning Bouwen-traject, moet bij de aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit bouwen getoetst worden aan de eisen uit de verordening. De verordening zegt slechts dat er niet op het riool mag worden aangesloten als er geen wateropvangruimte beschikbaar is. Omdat de verordening (nog) geen vergunningplicht oplevert en een Omgevingsvergunning er dus nog niet aan hoeft te worden getoetst (wel onder de Omgevingswet), is deze regeling alleen van belang bij afwijkingen van het bestemmingsplan. In die gevallen moet die worden betrokken bij de afweging van een "goede ruimtelijke ordening". In het geval van de woningsplitsing op het Nopeinde 12 lozen de bestaande goten van de stolp en de bijgebouwen op de sloten. In de nieuwe situatie zal dit ook zo zijn. In de nieuwe situatie zal er minder bebouwing op het perceel aanwezig zijn, waardoor er circa 99 m2 meer wateropslagruimte ontstaat. De Hemelwaterverordening is hiermee niet van toepassing, omdat er geen hemelwaterafvoer is naar het riool en ook niet naar de openbare ruimte.

Beschermde gebieden

De locatie is niet gelegen binnen een beschermd gebied zoals een waterkering of beschermingszone.

Riolering

Het huishoudelijk afvalwater (DWA) wordt op de bestaande riolering aangesloten. Het afstromend regelwater wordt afgevoerd naar de omringende waterloop.

Klimaatadaptatie

Aandachtspunten hierbij zijn dat de vloerpeilen van de woningen en nieuwe bijgebouwen voldoende drooglegging krijgen om wateroverlast in de woningen te voorkomen. De resultaten uit de watersysteemanalyse van het hoogheemraadschap geven geen gebieden aan binnen het plangebied die kwetsbaar zijn voor inundatie (zie ook onderstaand Inundatiekaartje bij T1000) .

Figuur 4.2: inundatiekaartje bij T1000 verplicht

Verder zijn er vanuit de MRA nieuwe richtlijnen opgesteld om bij ontwikkelingen 70 mm water vast te houden en te kunnen bergen op eigen terrein. Voor deze ontwikkeling, met een afname aan verharding en toevoeging van oppervlaktewater, kan gesteld worden dat deze meer dan waterneutraal is en er kwantitatief een verbetering van het watersysteem optreedt.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het toestaan van de splitsing in twee zelfstandige wooneenheden.

4.3 Ecologie     

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.



Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.



Nationaal Natuurnetwerk

De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In 2013 veranderde de naam van Ecologische Hoofdstructuur naar Nationaal Natuurnetwerk (NNN). NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in of in de nabijheid van het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'.



Relatie tot ontwikkeling

Gebiedsbescherming Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of NNN. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', op circa 1,8 km afstand. Het dichtstbijzijnde NNN gebied is gelegen op een afstand van circa 1,5 km.



Figuur 4.3: Uitsnede kaart Natura 2000-gebieden, plangebied rood omcirkeld (bron: Atlasleefomgeving)

verplicht

Figuur 4.4: Uitsnede kaart NNN-gebieden, plangebied blauw omcirkeld (bron: Atlasleefomgeving)

verplicht

Door Dresmé van der Vlak is in het kader van gebiedsbescherming een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De rapportage d.d. 7 september 2021 is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting (bijlage 1 en 2). Geconcludeerd wordt dat in de gebruiksfase van twee woningen aan ’t Nopeinde 12 te Amsterdam, geen negatieve effecten met zich mee zal brengen op beschermde Natura 2000-gebieden als gevolg van gebruiksfase van twee nieuwe woningen. De effecten zijn lager dan 0,00 mol/ha/jaar en daarmee verwaarloosbaar. Hierbij is het bestaande gebruik van de huidige/oude woning buiten beschouwing gelaten, omdat deze stikstofuitstoot in mindering mag worden gebracht op het totaal van de stikstofuitstoot in de nieuwe situatie (interne saldering). De berekening is daarom uit gegaan van een worst-case scenario. Significant negatieve effecten als gevolg van de gebruiksfase van het plan kunnen derhalve worden uitgesloten. Een Passende beoordeling en/of vergunning van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is door Dresmé & Van der Vlak een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd op de locatie 't Nopeind 12 te Amsterdam. De rapportage d.d. 31 mei 2021 is als bijlage 3 bijgevoegd bij onderhavige toelichting. De belangrijkste resultaten worden hieronder besproken:

Vleermuizen

Het dak heeft dakpannen met verschillende kieren en openingen. Verblijfplaatsen van soorten als laatvlieger kunnen verwacht worden in het dak. De muren hebben geen open stootvoegen, maar wel een spouw. Deze is toegankelijk via scheuren in het mestelwerk in de overgangen tussen muurdelen en boeidelen. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen derhalve niet worden uitgesloten. Een nader onderzoek naar vleermuizen is nodig.

Broedvogels

Tijdens het veldonderzoek zijn circa 10 spreeuwennesten vastgesteld, alsmede 4-5 nesten van huismussen en een mogelijk nest van de gierzwaluw op basis van een laag overvliegende en gierende gierzwaluw. Om precies te weten hoeveel en waar huismus en gierzwaluw nestelen is een nader onderzoek naar huismus en gierzwaluw nodig.

In de struiken in de tuin komen mogelijk nesten voor van kleine zangvogels, zoals heggenmus. De nesten van deze soorten en die van de spreeuw op het dak zijn in het broedseizoen beschermd. Deze soorten maken elk jaar een nieuw nest, waardoor een nest alleen in het broedseizoen beschermd is. Indien gehouden wordt aan de zorgplicht, zijn geen aanvullende maatregelen nodig.

Grondgebonden zoogdieren

Het projectgebied is geschikt voor algemeen voorkomende zoogdiersoorten zoals egel en haas. Vanwege de aanwezigheid van struweel, bomen, water en de watergangen met onbeschoeide oevers is het projectgebied geschikt als leefgebied voor wezel, hermelijn en bunzing. Om de aanwezigheid van deze soorten vast te kunnen stellen of uit te sluiten is nader onderzoek nodig.

Flora

Het biotoop dat bestaat uit grasland en tuinplanten en is ongeschikt voor beschermde plantensoorten. Beschermde plantensoorten worden derhalve niet verwacht.

Amfibieën en reptielen

Omdat de omringende sloten vissen bevat, is dit water ongeschikt als voortplantingswater voor de Europees beschermde rugstreeppad. Daarnaast wordt geen water gedempt, waardoor negatieve effecten op de rugstreeppad niet zal optreden. Het projectgebied biedt geen belangrijk leefgebied voor amfibieën en reptielen. Bij ruimtelijke ontwikkeling zijn de algemeen voorkomende soorten vrijgesteld.

Conclusie quickscan

Geconcludeerd wordt dat nader onderzoek naar vleermuizen, huismus, gierzwaluw en kleine marterachtigen nodig is.

Nader onderzoek

Dresmé & Van der Valk heeft dit in de periode april - oktober 2021 uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 4 terug te vinden. Hieronder worden de resulaten integraal weergegeven.

Binnen het projectgebied zijn 11 nesten van huismus en 3 nesten van gierzwaluw vastgesteld. Nesten van huismus en gierzwaluw zijn jaarrond beschermd. Indien dakpannen of goten worden verwijderd is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig, omdat dan nesten van huismus en gierzwaluw worden verstoord of vernietigd. Nesten van spreeuw zijn niet met zekerheid vastgesteld binnen het projectgebied, maar zijn gezien de waarnemingen in het gebied mogelijk wel aanwezig. Deze soort is alleen in het broedseizoen beschermd (globaal van

15 maart t/m 15 juli). Als pannen worden verwijderd van het dak dient hier rekening mee te worden gehouden.



Van de gewone dwergvleermuis zijn 2 vaste verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen het projectgebied. Het gaat om 2 zomerverblijfplaatsen, die vermoedelijk ook in gebruik zijn als paarverblijfplaats. Met de renovatiewerkzaamheden aan de boerderijwoning in het projectgebied worden deze verblijfplaatsen verstoord of vernield en daarom is een ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd.

Ontheffing aanvraag

Gezien het feit dat de dakpannen met de herontwikkeling gedeeltelijk verwijderd worden, is op 8 maart 2022 een ontheffing voor zowel vleermuizen als huismus en gierzwaluw aangevraagd bij het bevoegd gezag.

Conclusie soortenbescherming

Met de quickscan en nader onderzoek is de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten inzichtelijk gemaakt. Duidelijk is dat een ontheffing Wnb aangevraagd moet worden. In het kader van het bestemmingsplan kan gesteld worden dat er voldoende zicht is op het verkrijgen van een ontheffing (met een afgerond onderzoek) en dat dit het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.4 Verkeer en parkeren     

In het kader van de herontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

Relatie tot ontwikkeling

Ontsluiting Het plangebied bereikt men via de bestaande wegenstructuur. 't Nopeind is te bereiken via de Termieterweg, welke in verbinding staat met de N247 richting Volendam/Edam en de ring A10 (Amsterdam).



Verkeersgeneratie Op basis van de CROW-publicatie 381 is de verkeersaantrekkende werking van het project bepaald. De verkeersaantrekkende werking is afhankelijk van de functie van het project en de ligging van het projectgebied. Het projectgebied ligt in de gemeente Amsterdam. Amsterdam is ingedeeld in de eerste stedelijkheidsklasse van gemeenten volgens het CBS. Code 1 staat voor een zeer sterk stedelijke gemeente. Op basis de CBS gegevens bedraagt de omgevingsadressendichtheid (gemiddelde waarde van adressendichtheid) van de gemeente Amsterdam 6.020 eenheden. De stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk' is van toepassing. Daarbij is de locatie gelegen in het buitengebied van de gemeente Amsterdam. Voor 'koop, twee-onder-een-kap' geldt een verkeersgeneratie van minimaal 7,4 motorvoertuigen per etmaal en maximaal 8,2. Deze extra verkeersgeneratie als gevolg van de toevoeging van één woning is goed op te vangen binnen de bestaande wegenstructuur.



Parkeren De gemeente Amsterdam maakt voor het bepalen van de parkeerbehoefte gebruik van de Nota Parkeernormen Auto. De nota geldt per 8 juni 2017 (vastgesteld 8 juni 2017, gewijzigd 29 november 2017) en geeft aan hoeveel parkeerplaatsen bij een bepaalde functie van een gebouw gerealiseerd mogen worden. In de Nota Parkeernormen Auto zijn de parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De stad is onderverdeeld in drie gebiedstypen, A-, B- en C-locaties, met elk een eigen set parkeernormen voor verschillende woningtypen. De gronden van dit bestemmingsplan zijn aangemerkt als C-locatie. Bij de C-locaties wordt gebiedsspecifiek gekeken of de parkeervraag op eigen terrein moet, of op straat kan worden opgelost. Verder wordt naar de beschikbare (openbare) ruimte gekeken en naar de actuele parkeerdruk op het maatgevende moment. Gezien de mindere bereikbaarheid per openbaar vervoer van de C-locaties, is het uitgangspunt bij de toetsing 1 parkeerplaats per woning. Hiervan kan, mits onderbouwd, naar boven en naar beneden worden afgeweken.

In voorliggend geval betreft het de realisatie van twee woningen in een bestaande stolp. In de toekomstige situatie worden er twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd op eigen terrein. Hiermee wordt het uitgangspunt van 1 parkeerplaats per woning verhoogd en voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.

Figuur 4.5: Nieuwe parkeerplaatsen, groen gearceerd (bron: W3 Architecten).

verplicht

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering     

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.



Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.



In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.



Tabel 4.2: richtafstanden bedrijven en milieuzonering

verplicht

De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-uitgave zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.



Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen ook andere functies voorkomen, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-uitgave gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.



Relatie tot ontwikkeling

De projectlocatie is gelegen in het buitengebied van Amsterdam. Het perceel heeft momenteel een agrarische functie. Door het planologisch toevoegen van de extra woning dient beoordeeld te worden of voor deze 'nieuwe' woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en daarnaast dient beoordeeld te worden of omliggende bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

De naastgelegen percelen bestaan voornamelijk uit woonfuncties. De wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming heeft voor deze percelen in het kader van bedrijven en milieuzonering geen beperking tot gevolg. Aan Het Voorwerf 7 is planologisch gezien een aannemersbedrijf toegestaan (milieucategorie 3.1). De afstand tot dit perceel is meer dan 200 meter, waardoor dit bedrijf verder niet wordt beperkt door de extra woonfunctie. Aan het Voorerf 2 worden paarden gehouden. Voor deze dieren is niet bij ministeriële regeling (Regeling geurhinder en veehouderij) een geuremissiefactor is vastgesteld. Dit betekent dat binnen de bebouwde kom de afstand tussen het geurgevoelig object en de paardenhouderij ten minste 100 meter moet bedragen en buiten de bebouwde kom deze afstand ten minste 50 meter moet bedragen. De afstand van het perceel aan het Voorerf 2 tot de projectlocatie bedraagt circa 125 meter.

Aan het Nopeind 20 is een agrarisch bedrijf gevestigd. Voor het fokken en houden van rundvee geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 50 meter (SBI-2008 0141, 0142). De grens van het bouwvlak tot de projectlocatie (de stolp) bedraagt minstens 50 meter, waardoor aan deze richtafstand wordt voldaan). De geur van dierenverblijven wordt daarnaast volgens een aparte wet beoordeeld: de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze wet geeft echter geen regels voor andere geurbronnen, zoals de geur van de opslag van vaste mest. Met andere woorden: voor de onderbouwing van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij geurgevoelige objecten nabij een mestplaat kunnen niet de afstanden uit de Wgv worden gebruikt. Voor het onderdeel 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat kunnen onder meer de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een hulpmiddel zijn. De milieuregels voor de opslag van vaste mest voor een inrichting zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (art. 3.46) en de Activiteitenregeling milieubeheer. Hieruit blijkt dat er in beginsel een afstand van 100 meter moet worden aangehouden tussen een mestplaat en woningbouw binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt voor een mestsilo derhalve een afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object (woning) buiten de bebouwde kom. De afstand van de mestplaat tot de projectlocatie bedraagt circa 160 meter, waardoor de mestplaat verder geen belemmering vormt.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt verder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid     

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).



Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

Plaatsgebonden risico (PR):

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.



Groepsrisico (GR):

Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.



Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van het bestemmingplangebied Landelijk Noord heeft een inventarisatie van de eventueel aanwezige risicobronnen binnen het plangebied plaatsgevonden. Daarnaast is op basis van de risicokaart de situatie geactualiseerd. Op de kaart is te zien dat:

  • Het projectgebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
  • Het projectgebied ligt niet binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.
  • Het projectgebied wel ligt binnen het invloedsgebied van een nabij gelegen transportroute;
  • Het projectgebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Figuur 4.6: Uitsnede Veiligheidskaart, plangebied rood omcirkeld (bron: Atlasleefomgeving).

verplicht

Vervoer gevaarlijke stoffen

Over de A10 vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-8 -contour, indicator van het invloedsgebied voor het GR, ligt op een afstand van 210 m. De A10 is op een afstand van circa 1.000 meter gelegen.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Bodem     

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Relatie tot ontwikkeling

De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. In de huidige situatie gaat het om een stolp die als voormalige bedrijfswoning is gebruikt. De stolp wordt intern verbouwd tot twee woningen. Ten behoeve van de planrealisatie en sloop opstallen is een omgevingsvergunning activiteit bouwen nodig. Hierbij dient tevens een bodemonderzoek uitgevoerd te moeten worden.

APS Milieu heeft in opdracht van initiatiefnemer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). De onderzoeksresultaten zijn hieronder weergegeven.

De sterk puinhoudende bovengrond (M01, traject 0,08-0,58 m-mv, zand) is licht verontreinigd met koper, zink, molybdeen en kwik, matig verontreinigd met PAK en sterk verontreinigd met lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'niet toepasbaar'.

De matig puinhoudende bovengrond (MM02, traject 0,15-0,70 m-mv, klei) is licht verontreinigd met koper en kwik en in eerste instantie matig verontreinigd met lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.

De deelmonsters van MM02 zijn separaat geanalyseerd op lood om een beeld te krijgen van de ruimtelijke verdeling van de aangetroffen verontreinigingen met lood. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van boring 03 (traject 0,15-0,65 mmv) licht verontreinigd is met lood. Ter plaatse van boring 04 is de bovengrond (traject 0,20-0,70 m-mv) sterk verontreinigd met lood.

De zwak puinhoudende bovengrond (MM03, traject 0,00-0,50 m-mv, zand) is licht verontreinigd met koper, zink, molybdeen, kwik en lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.

De sterk puinhoudende ondergrond (MM04, traject 0,50-1,50 m-mv, klei) is licht verontreinigd met koper, molybdeen, kwik en lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.

De ondergrond (MM05, traject 1,00-2,00 m-mv, veen) is licht verontreinigd met koper, zink en molybdeen. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.

De ondergrond met resten baksteen (MM05, traject 1,00-2,00 m-mv, klei) is licht verontreinigd met koper, molybdeen en lood. Wat betreft hergebruik wordt deze grond indicatief ingedeeld in de klasse 'industrie'.

Het grondwater (peilbuis 01) is in eerste instantie licht verontreinigd met molybdeen en barium, matig verontreinigd met kobalt en sterk verontreinigd met nikkel en arseen. Deze overschrijding zijn vermoedelijk veroorzaakt door bodemverstoring bij het plaatsen van de peilbuis. Bij herbemonstering bleek de peilbuis niet meer bruikbaar. Er is een nieuwe peilbuis geplaatst ongeveer ter plaatse van boring 2. Het grondwater uit de herplaatste peilbuis is slechts licht verontreinigd met arseen. Opgemerkt wordt dat de herplaatste peilbuis niet exact op dezelfde plek kon worden geplaatst als de eerste peilbuis. De analyseresultaten worden representatief geacht voor de grondwaterkwaliteit van het perceel.

Uit de analyseresultaten van het asbestonderzoek blijkt dat in VMM01 analytisch geen asbest is aangetoond. Opgemerkt wordt dat deze analyseresultaten een indicatief karakter hebben. Het was vanwege de aanwezige vloer niet mogelijk een verkennend bodemonderzoek asbest conform NEN 5707 uit te voeren.

Indien ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden grond moet worden afgevoerd/herschikt, dient een melding BUS gedaan te worden bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De proceduretijd van een dergelijke melding is vijf weken. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een BRL 7000 gecertificeerd bedrijf. Ook zijn voor de werkzaamheden extra maatregelen nodig in verband met de arbeidsomstandigheden van de grondwerkers. Bovendien is het verplicht dat de werkzaamheden worden gecontroleerd door een onafhankelijk milieukundig begeleider. Het is van belang dat de milieukundige gecertificeerd is volgens BRL 6000 en geregistreerd is op de website van Bodem+.

Binnen acht weken na afronding van de sanering moet een evaluatieverslag worden ingediend bij het bevoegd gezag. Indien geen grond van de locatie wordt afgevoerd/herschikt dient een melding in het kader van de wet bodembescherming te worden ingediend bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Dit om de ernst en spoedeisendheid van het geval van ernstige bodemverontreiniging vast te stellen. Er kan dan een beschikking worden afgegeven op basis waarvan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden.

Conclusie

Het aspect bodem vormt, met inachtneming van de bovengenoemde maatregelen, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Geluid     

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. In de Wet geluidhinder wordt een aantal typen objecten beschermd, waaronder woningen. Onderhavig project bestaat uit het toestaan van een extra wooneenheid binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Het projectgebied ligt niet binnen de wettelijke zones van spoorwegen en van geluidgezoneerde industrieterreinen.



Wegverkeer Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur;

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van de Wet geluidhinder is het stelsel van zonering van wegen erop gebaseerd dat de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object dat is gelegen binnen de zone van meerdere wegen, per weg wordt bepaald. Voor het aanbrengen van geluidwerende gevelvoorzieningen dient echter uitgegaan te worden van het cumulatieve effect, dus de gezamenlijke geluidbelasting van de wegen, zonder aftrek op grond van artikel 110g Wgh.

Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder mogen de berekende geluidbelastingen gecorrigeerd (verminderd) worden met 2 tot 4 dB voor wegen waar een representatief te achten snelheid gelijk aan of hoger is dan 70 km/uur en met 5 dB voor de overige wegen (< 70 km/uur). Deze correctie houdt verband met de verwachting dat het verkeer in de toekomst stiller zal worden door technische ontwikkelingen en aanscherping van het type keuringseisen.

Voor woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is onder voorwaarden een ontheffing mogelijk tot de maximale grenswaarde van 63 dB.

Relatie tot ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee geluidsgevoelige objecten, namelijk woningen. Derhalve is er door TecMap een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage d.d. 18 augustus 2021 is toegevoegd in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de woningen niet zijn gelegen binnen de zone van een weg zodat deWet geluidhinder niet van toepassing is. Uit de berekeningen en toetsing blijkt verder het volgende:

  • Vanwege het verkeer over de relevante wegen in de directe nabijheid van het plangebied ontstaat in 2031 een geluidbelasting van maximaal 51 dB Lden.
  • Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woonvertrekken te garanderen wordt aanbevolen een karakteristieke geluidwering van tenminste 18 dB te realiseren. Een normale gevel van een woning heeft minimaal een geluidwering van 20 dB zodat niet verwacht wordt dat bijzondere akoestische voorzieningen in de vorm van suskasten of gedemptemechanische ventilatie noodzakelijk zullen zijn.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit     

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Relatie tot ontwikkeling

In onderhavig geval is sprake van de splitsing van een agrarische bedrijfswoning in twee burgerwoningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

Voor de volledigheid is op basis van de berekende verkeersgeneratie (zie paragraaf 4.4 Verkeer en parkeren) de NIBM-rekentool gebruikt. Op basis daarvan kan eveneens geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en de ontwikkeling daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Tabel 4.3: NIBM-rekentool (geraadpleegd op 30 juni 2021).

verplicht

In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Uit de NSL Monitoringstool (geraadpleegd op 30 juni 2021) blijkt dat de achtergrondconcentraties van de maatgevende stoffen voor de luchtkwaliteit, stikstofdioxide en fijnstof, ter plaatse van het plangebied (ruim) onder de grenswaarden blijven. Op basis van rekenpunt 1089816 bedragen de waardes voor de jaren 2020 en 2030 voor stikstofdioxide NO2 17,1 en 12,2, voor fijnstof PM10 17,3 en 15,3 en voor fijnstof PM2,5 10,3 en 8,5.

Conclusie

Het project draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Mer-beoordeling     

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Voor alle activiteiten die op de D-lijst staan geldt bovendien sinds 16 mei 2017 dat het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU. Voor voorliggend project geldt echter dat het Besluit m.e.r. niet van toepassing is, omdat het toevoegen van een extra wooneenheid ter plaatse van een bestaande woning niet op de C of D lijst vermeld staat. Wel staat 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' vermeld in kolom D11.2 van het Besluit mer (zie onderstaande figuur).

Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4
Activiteiten Gevallen Plannen Besluiten
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.

In jurisprudentie is bepaald dat bij de beoordeling of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, gekeken moet worden naar de concrete omstandigheden van het geval, waarbij aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging een rol spelen (o.a. rechtbank Gelderland van 3 juli 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4105 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:694).

De rechtbank Noord-Holland heeft in november 2017 geoordeeld dat de transformatie van een kantoorgebouw naar wonen voor 64 arbeidsmigranten niet aan te merken is als een stedelijk ontwikkelingsproject (24 november 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9184). De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat met de omgevingsvergunning alleen een wijziging van het gebruik wordt toegestaan. Het bebouwde oppervlak werd niet uitgebreid. Voorts achtte de rechtbank van belang dat het blijkens de Nota van Toelichting behorende bij het besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Bor (Staatsblad 2014, 333, p. 55) de bedoeling van de regelgever is geweest om met de wijziging van het negende lid te voorzien in de behoefte om snel een besluit te kunnen nemen over de toelaatbaarheid van (al dan niet tijdelijke) bewoning van leegstaande (kantoor)gebouwen.



Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voor wat betreft de voorgenomen ontwikkeling, geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling. Het bebouwd oppervlak neemt niet toe, er is slechts sprake van het planologisch toestaan van één extra woning. Daarbij komt dat de te verwachten milieueffecten gering zijn, de verkeersintensiteit neemt minimaal toe en het slechts één extra woning betreft. Daarnaast zijn ook andere categorieën die vermeld staan op de C of D lijst in onderhavige situatie niet aan de orde. Er geldt derhalve geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven.

5.2 Inleidende regels     

In deze paragraaf wordt een beschrijving van de verschillende bestemmingsregelingen gegeven.

5.2.1 Begrippen     

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal taalgebruik.

5.2.2 Wijze van meten     

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden gemeten moeten worden.

5.3 Bestemmmingsregels     

In het plangebied is sprake van meerdere bestemmingen. Een nadere toelichting op de regeling staat in deze paragraaf. Algemeen geldt dat de regeling voor dit bestemmingsplan gebaseerd is op de regeling van het bestemmingsplan Landelijk Noord. Waar nodig is maatwerk toegepast.

5.3.1 Agrarisch met waarden - Veenweidegebied     

Een klein deel aan de noordkant van het perceel krijgt de bestemming Agrarisch met waarden - Veenweidegebied. Dit betreft de huidige aanwezige bestemming die aan de noordzijde van de nieuw te realiseren watergang ligt. In het vorige bestemmingsplan (Landelijk Noord) kent de grond hier nog een bouwvlak, die wordt met de vaststelling van dit bestemmingsplan verwijderd. Er zijn dan geen bouwmogelijkheden meer op dit stuk, wat ook ongewenst is.

5.3.2 Tuin     

De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor het erf van de in het bestemmingsplan opgenomen woningen. Binnen deze bestemming zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van 3 meter. Ook zijn erfafscheidingen mogelijk met een hoogte van maximaal 1 meter.

5.3.3 Water     

De watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen in het bestemmingsplan. Het gaat hier om de watergang in het noorden van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn bouwwerken niet zonder meer toegestaan, zodat het water zijn ruimtelijk en functioneel structurerende functie kan behouden.

5.3.4 Wonen     

Binnen de bestemming Wonen zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Er is gekozen voor een gedetailleerde regeling waarbij de maximale goot- en bouwhoogten op de verbeelding zijn aangegeven.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken wordt aangesloten bij de regeling die in het bestemmingsplan Landelijk Noord is getroffen.

5.3.5 Waarde - Archeologie 1     

Deze bestemming voorziet in de bescherming van mogelijke archeologische waarden en is integraal overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk Noord.

5.3.6 Waarde - Archeologie 3     

Deze bestemming voorziet in de bescherming van mogelijke archeologische waarden en is integraal overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk Noord.

5.4 Algemene regels     

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan.

5.5 Overgangs- en slotregels     

5.5.1 Overgangsrecht     

Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven bouwvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een bouwvergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd.

Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstellen dat – op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt – afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voorgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet vergroot wordt.

5.5.2 Slotregel     

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Participatie

Voorafgaand aan deze bestemmingsplanprocedure heeft een vorm van participatie plaatsgevonden.

15 oktober 2020 is 't Nopeind 12 aangekocht door drie particulieren uit het dorp Zunderdorp. Dat leverde felicitaties op van de omliggende buren omdat ze blij waren dat dit project in ontwikkeling zou worden genomen door een partij die met liefde en vakmanschap (één van de drie particulieren is een gewaardeerde restaurateur van stolpen uit het dorp) het project benaderen. Het pand stond op dat moment al drie jaar leeg en was al lange tijd bewoond door een vrouw alleen, iedereen uit het buurtschap kende haar. De huidige bewoners van het buurtschap wonen er allen tussen de 15 en 75 jaar.



Begin januari 2021 zijn de eerste tekeningen voor de renovatie door het architectenbureau opgeleverd en hebben diverse bewoners daar kennis van genomen. Sinds die tijd is er regelmatig belangstelling van de omliggende bewoners in dit buurtschap waar we elkaar dagelijks tegenkomen. De meeste gestelde vraag vanuit de buurt is wanneer er begonnen mag worden met de renovatie. Hierbij wordt dan een toelichting gegeven dat allereerst het bestemmingsplan gewijzigd moet worden.

De buurt hoopt dat er spoedig weer een mooie stolp staat waar gezinnen in kunnen wonen.

De omwonenden zijn ook geinformeerd bij het verwijderen van twee bomen en het snoeien van een aantal andere bomen afgelopen juli 2021. Vanwege corona is er geen integrale bijeenkomst gehouden om de direct omwonenden te informeren. Wel zijn de direct omwonenden afzonderlijk geinformeerd over de plannen en de reacties zijn overwegend positief op het feit dat deze deels vervallens slolp weer in ere wordt hersteld en wordt opgeknapt.

Het bestemmingsplan doorloopt verder de wettelijk vastgelegde procedure, waarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond kan worden.

Bestuurlijk vooroverleg

Het bestemmingsplan is, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar diverse bestuurlijke overleginstanties. De volgende intanties hebben een reactie gegeven:

  • Provincie Noord-Holland

De provincie heeft in haar reactie van 11 juli 2022 aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Het plan is getoetst aan de Omgevingsverordening en het realiseren van twee woningen in een karakteristieke boerderij is akkoord bevonden.

  • Veiligheidsregio Amsterdam - Amstelland

De veiligheidsregio heeft op 31 mei 2022 per brief haar reactie gegeven waarbij zij aangeeft dat voor wat betreft het onderzoek naar relevante risicobronnen er geen nader onderzoek hoeft plaats te vinden. Wel verzoekt zij de gemeente Amsterdam om bij de nadere uit werking van (bouwwerken in) het plangebied de invulling van de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen met hun af te (laten)

stemmen. Dit zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning gedaan worden.

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het hoogheemraadschap heeft per mail op 10 juni 2022 haar reactie gegeven. Zij hebben de volgende aandachtspunten meegegeven:

  1. bestaand watersysteem: de huidige duiker aan de noordkant zorgt nu vaak voor problemen, het is positief dat deze vervangen wordt door een watergang. Paragraaf 4.2 is aangevuld met de informatie over het bestaande watersysteem.
  2. beleidskader: het beleidskader ontbreekt nog voor een deel: paragraaf 4.2 is aangevuld met het relevante beleidskader.
  3. onderhoud waterloop: er wordt geadviseerd om bij nieuwbouw minimaal 3 meter vanaf de waterkant te bouwen in verband met onderhoud. Hier wordt in de uitwerking rekening mee gehouden. Ook wordt tekstueel in paragraaf 4.2 toegevoegd dat het huishoudelijk afvalwater (DWA) op de bestaande riolering wordt aangesloten.
  4. klimaatadaptatie: er moet nog een kopje 'klimaatadaptatie' opgenomen worden. Dit is in paragraaf 4.2 toegevoegd waarbij aandacht is besteed aan mogelijke wateroverlast.
  5. bodemverontreiniging nieuwe waterloop: de vraag is gesteld of in het verleden op de plek van de nieuw te graven waterloop al ooit een watergang aanwezig was die gedempt is. Antwoord hierop is dat hier nooit een watergang heeft gelegen en dat er derhalve ook geen sprake is van demping met puin dat gevolgen zou kunnen hebben voor de uitloging naar de nieuwe watergang.
  6. watervergunning: voor het graven van de waterloop, het aanbrengen van de dam met duiker is een watervergunning van het hoogheemraadschap noodzakelijk. Deze watervergunning is op 5 mei 2022 inmiddels afgegeven (registratienummer: 22.0449205).

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord en opgenomen in de toelichting.

Vervolg

Vervolgens wordt het bestemmingsplan vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

De economische uitvoerbaarheid moet aangetoond worden. Bepalend daarbij zijn de grondexploitatieregeling en de financiële haalbaarheid van de ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt.

Grondexploitatieregeling

De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is van toepassing, omdat bij recht een bouwplan mogelijk wordt gemaakt. Dit betekent dat een exploitatieplan bij het bestemmingsplan moet worden vastgesteld, om zo het kostenverhaal van de gemeente vast te leggen. In dit geval is daarvan echter geen sprake, omdat tussen de gemeente en de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst wordt gesloten. Met deze overeenkomst wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd, net als een planschaderegeling en de sloopverplichting.

Financiële haalbaarheid

Bij dit bestemmingsplan gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Er is een exploitatieopzet gemaakt. Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.

Regels     

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan 't Nopeind 12 Amsterdam van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Noord.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.N2104BPSTD.OW01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aan- en uitbouw     

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 Aan-huis-gebonden beroep     

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Agrarisch bedrijf     

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  6. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  8. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  9. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  10. boomkwekerij: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  11. paardenfokkerij: het fokken, trainen en verzorgen van paarden.

1.8 Archeologisch rapport     

rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.9 Archeologische waarden     

waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn.

1.10 Automatenhal     

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.

1.11 Bebouwing     

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 Bestaand gebruik     

het op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezige gebruik.

1.13 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bestaand (in het geval van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde)     

gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevoegd gezag     

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 Bijgebouw     

een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 Bodemverstoring     

elke vorm van grondverzet.

1.20 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.21 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel.

1.24 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 Dagelijks bestuur     

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Noord.

1.27 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.28 Dakopbouw     

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst.

1.29 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 Grondwaterneutraal bouwen     

het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

1.31 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 Kap     

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.33 Kampeermiddel     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enige ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
  3. één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele bljvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen orden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.34 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.35 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.38 Peil     

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.39 Prostitutie     

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:

  1. raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de openbare weg wordt aangeboden;
  2. bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.

1.40 Seksinrichting     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betalingen handelingen en/of voorstellingen kunnen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard; hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhalen en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen.

1.41 Telefoneerinrichting of belhuis     

een voor publiek toegankelijke ruimte waarvan de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.42 Verbeelding     

digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven.

1.43 Voorgevel     

de gevel aan de naar de weg gekeerde zijde van de woning, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

1.44 Woonruimte     

besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, alsmede standplaatsen.

1.45 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand     

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Breedte, lengte en diepte van een gebouw     

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Veenweidegebied     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van een agrarisch (deeltijd)bedrijf, zoals genoemd in artikel 1.7 sub b en k;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, groenvoorzieningen, water en (aanlandingsplekken van) bruggen;

alsmede voor:

  1. behoud, versterking en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeven van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde     

Voro het bouwen vna bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde geldt tevens het volgende:

  1. uitsluitend erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan met een bouwhoogte van maxixmaal 1 meter.

3.3 Specifieke bouwregels     

Het is niet toegestaan gronden en of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor de teelt van ruwvoeder ten behoeve van een aan het plangebied gelegen agrarisch bedrijf.

Artikel 4 Tuin     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, parkeervoorzieningen, water, (ontsluitings)wegen en (aanlandingsplekken van) bruggen.

4.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid 5.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die het normale onderhoud betreft;
    2. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.3 Nadere eisen     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 5.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 5.1 aanwezig zijn.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1 genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. de aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. de onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 5.1 niet onevenredig schaden;
  4. aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die het normale onderhoud betreft;
    2. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid 6.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. in of op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 3', indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m² en een kleinere diepte dan 0,5 m onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.3 Nadere eisen     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 6.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 6.1 aanwezig zijn.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1 genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. de aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. de onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 6.1 niet onevenredig schaden;
  4. aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. in of op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 3', indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m² en een kleinere diepte dan 0,5 m onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 7 Water     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterhuishoudkundige doeleinden (waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit,) beroepsscheepsvaart, beroepsvisserij en recreatieve doeleinden;

7.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen, geen damwanden en geen terrassen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van het volgende:

  1. de breedte van bruggen bedraagt maximaal 3 m en ter plaatse van een landhoofd maximaal 6 m.

Artikel 8 Wonen     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het benutten van woonruimte, niet zijnde standplaatsen ten behoeve van bewoning;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen, water en (aanlandingsplekken van) bruggen.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. woningen en aan- en uitbouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. hoofdgebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken;

8.2.2 Bouwregels ten behoeve van hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van woningen geldt het volgende:

  1. het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak bedraagt ten hoogste het aantal zoals aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal woningen';
  2. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  3. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
8.2.3 Bouwregels ten behoeve van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt het volgende:

  1. de oppervlakte bedraagt (in totaal) per hoofdgebouw niet meer dan 35m2;
  2. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 m en 5 m.
8.2.4 Bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, anders dan overkappingen, mag niet meer bedragen dan 3 m.

8.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. het gebruik van een woonruimte in de vorm van onzelfstandige woonruimte is niet toegestaan;
  2. het gebruik van een woonruimte ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan.
  3. het gebruik van gedeelten van hoofdgebouwen voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

8.4 Afwijken gebruiksregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning van het bepaalde in 8.3 onder c afwijken ten einde een woonruimte om te zetten naar een of meer onzelfstandige woonruimten. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3 onder b.
  3. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend. De geldigheidsduur wordt gelijkgesteld aan die van de vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels     

10.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten     

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

10.2 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 m;
  3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een fietspad en 2,2 m boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 m.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels     

11.1 Algemeen gebruiksverbod     

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
  2. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste voor inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  3. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen:
    1. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
    2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    3. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
    4. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte.

11.2 Parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop/nieuw)bouw geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  2. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik geldt dat ten behoeve van het afwijkende gebruik in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  3. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop/nieuw)bouw geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor het parkeren van fietsen overeenkomstig het vigerende fietsparkeerbeleid;
  4. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik geldt dat ten behoeve van het afwijkende gebruik in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand gehouden op eigen terrein voor het parkeren van fietsen overeenkomstig het vigerende fietsparkeerbeleid.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels     

12.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone 1' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.30.

12.2 Bouwregels     

  1. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 1' is het verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten;
  2. binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 1' zijn uitsluitend bestaande kelders toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 m bedraagt;
  2. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 m en een maximaal bruto vloeroppervlak van 100 m²;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidswerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken, mits hiertoe niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  4. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 0,3 m wordt vergroot;
  5. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste 3 m worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen, glasbewassingsinstallaties en ventilatie-inrichtingen;
  6. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwvlakgrenzen met ten hoogste 3 m mag worden overschreden ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan '11e herziening Landelijk Noord'.