6e herziening Landelijk Noord    

Amsterdam

bestemmingsplan

identificatie planstatus
identificatiecode: datum: status:
NL.IMRO.0363.N1808BPSTD-VG01  14-09-2018 concept
24-10-2019 voorontwerp
projectnummer: 17-11-2020 ontwerp
20201191 10-11-2021 vastgesteld
opdrachtleider:
C. Tasma

TOELICHTING     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De gemeente Amsterdam heeft de “Beleidsvisie en toetsingskader Stadsrandpolder Waterland” vastgesteld. De visie is bedoeld om schaalvergroting en verbreding in de landbouw op een zodanige manier te begeleiden, dat de boeren hun bedrijf kunnen blijven uitoefenen.

De beleidsintentie van deze structuurvisie is dat Waterland een open, recreatief aantrekkelijk landschap moet blijven met een goede recreatieve ontsluiting, belangrijke natuurwaarden (met name de weidevogels), duidelijk zichtbare cultuurwaarden en met economisch rendabele boerenbedrijven, die voor een goed beheer van landschap en natuur en voor aanvullende recreatieve voorzieningen kunnen zorgen.

In het kader van deze visie wil de eigenaar (hierna: initiatiefnemer) zijn melkveehouderijbedrijf, gevestigd aan de Durgerdammerdijk 138 te Amsterdam (hierna: het plangebied), verplaatsen naar een locatie buiten het werkingsgebied van de visie. In figuur 1 is de ligging van het plangebied aangegeven.

De herinvulling van de bedrijfslocatie heeft als doel om ruimtelijke kwaliteitswinst te boeken. Voor de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing moeten financiën gegenereerd worden. Dit vindt deels plaats vanuit de herontwikkeling van het perceel aan de Durgerdammerdijk. Een dergelijke constructie valt onder de ruimte voor ruimteregeling van de provincie Noord-Holland. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een aantal woningen gebouwd. Door de verkoop van de woningbouwkavels worden opbrengsten voor de initiatiefnemer gegenereerd die hij kan gebruiken voor de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en voor een vervangend bedrijfsperceel. De bestaande bedrijfswoning, aan de zuidoostzijde van het bedrijfsperceel, en de woning aan de zuidwestzijde van het perceel blijven behouden. Deze voormalige noodwoning is niet meer aanwezig, maar wordt binnen de vigerende planologische kaders herbouwd. Deze woning behoort niet tot het project.

verplicht

Figuur 1 Ligging perceel Durgerdammerdijk 138

1.2 Geldend bestemmingsplan     

Dit bestemmingsplan gaat over het perceel aan de Durgerdammerdijk 138 in Durgerdam in de gemeente Amsterdam. De regeling in het geldende bestemmingsplan voor dit perceel is in deze paragraaf beschreven.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan Landelijk Noord. De locatie heeft vier bestemmingen. De eerste bestemming is "Agrarisch met waarden - Veenweidegebied". Op gronden met een dergelijke bestemming mag gebouwd worden binnen het daarvoor aangegeven bouwvlak. Daarbij is aangegeven dat per bouwvlak één bedrijfswoning gebouwd mag worden en dat het oppervlak van de bijgebouwen maximaal 30 m2 mag bedragen.

De tweede bestemming die dit perceel heeft is 'Waarde - Archeologie 1'. Dit houdt in dat dit perceel ook bestemd is voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Bij een omgevingsvergunning voor bepaalde werken en/of werkzaamheden is het bij deze dubbelbestemming nodig om een archeologisch rapport te overleggen. Bij de omgevingsvergunning kunnen eisen gesteld worden zoals het nemen van technische maatregelen ter bescherming van archeologische waarden en de verplichting tot het doen van opgravingen. Een vrijstelling geldt voor bodemverstorende activiteiten die het normale onderhoud betreffen en activiteiten die op het moment van het van kracht worden van het bestemmingsplan al aan de orde waren.

De derde bestemming is "Waarde - Cultuurhistorie". Deze dubbelbestemming is van toepassing op het aangewezen beschermde dorpsgezicht Durgerdam. Deze bestemming regelt de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden en is primair ten opzichte van de andere twee toegekende bestemmingen. Er mag alleen gebouwd worden met inachtneming van de vereisten vanuit de aanwijzing van het Beschermd Dorpsgezicht Durgerdam. Hierop is dieper ingegaan in 4.3.

Tenslotte geldt voor een deel van het plangebied de bestemming "Waterstaat - Waterkering". Ook dit is een dubbelbestemming, die ziet op de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Buiten het bouwvlak van het agrarisch bedrijf is een perceel met de bestemming woondoeleinden opgenomen. Het betreft hier een voormalige 'noodwoning' (wordt herbouwd) die gelegen is aan de Durgerdammerdijk 138a.

In de gewenste situatie wordt de bebouwing voor bedrijfsactiviteiten gesloopt en worden daarvoor in plaats woningen gebouwd. Dit is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan geeft daarom een regeling die dit ruimte voor ruimteproject mogelijk maakt. In de volgende figuur staat een fragment van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied.

verplicht

Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplan "Landelijk Noord"

1.3 Leeswijzer     

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op de bestaande en de toekomstige situatie. De toekomstige situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en moet op een goede manier in de bestaande situatie worden ingepast. De ontwikkeling wordt getoetst aan het geldende beleid in hoofdstuk 3. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijke uitgangspunten vanuit het beleid voor dit plan. In hoofdstuk 4 vindt toetsing plaats aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op het juridische deel van het bestemmingsplan; de regels en ruimtelijke verbeelding. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie     

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de bestaande en de toekomstige situatie. De bestaande situatie is de basis waarin de toekomstige situatie een goede plaats moet krijgen. De toekomstige situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling.

2.1 De omgeving en het landschap     

Het plangebied ligt in een oud veenontginningsgebied ten noordoosten van de stad Amsterdam. Het gebied is, na de aanleg van de Durgerdammerdijk, langzaamaan ingepolderd en in gebruik genomen als agrarische grond.

In 1421 zorgde noodweer voor een grote overstroming van de Zuiderzee: de Sint Elisabethsvloed. In 1422 werd toestemming gegeven een zeedijk aan te leggen die de Waterlandse Zeedijk werd genoemd (nu Durgerdammerdijk). In de bocht van die dijk ontstond het dorp Durgerdam. Het begon met enkele kleinere woningen die op de dijk zijn gebouwd.

De bevolking leefde tot in de 18e eeuw van de scheepvaart en handel. Daarna stapte ze over op de visserij op de Zuiderzee (nu IJsselmeer). Het dorp groeide langs de dijk gestaag door.

Ten noorden van het plangebied ligt de Durgerdammer Diepolder, een voormalig meer dat in 1880 drooggemalen is. De Durgerdammer Diepolder werd drooggemalen en gehouden met behulp van een actieve vijzelmolen. Op 15 oktober 1911 liep de polder (40 ha) geheel onder. Na de watersnood van 1916 werd de molen vervangen door een draaistroomelektromotor, die op Waterlands boezem uitsloeg.

Met de afsluiting van de Zuiderzee in 1932, verdween ook die inkomstenbron grotendeels. Met het verliezen van de inkomstenbron vanuit de visserij is ook de uitbreiding van de bebouwing langs de dijk afgeremd. Nog slechts op een enkele plaats is een oude woning vervangen door een nieuwere woning. Het bebouwingslint langs de dijk is hierdoor behoorlijk gaaf gebleven en (inmiddels) aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

De bebouwing langs de dijk vormt een duidelijke scheiding tussen het buiten-IJ en het omliggende veenweidegebied. Durgerdam heeft een dichte lintbebouwing, waarachter in enkele gevallen een uitbreiding is gebouwd. Het bedrijf en daarbij horende bebouwing in het plangebied is een dergelijke uitbreiding. Het bedrijf aan de Durgerdammerdijk 138 is pas gebouwd na de komst van de draaistroomelektromotor, die de polder droog houdt. Het huidige gebruik van het perceel is agrarisch. Het perceel is vanaf de Durgerdammerdijk via een erfontsluitingsweg bereikbaar. Een luchtfoto van het bedrijf is weergegeven in figuur 3.

verplicht

Figuur 3 luchtfoto plangebied

2.2 Het plangebied     

Op de locatie Durgerdammerdijk 138 is een agrarisch bedrijf aanwezig. Het agrarische bouwblok is vrijwel volledig volgebouwd. Daarbij gaat het om verschillende schuren en andere bouwwerken. Zuidoostelijk van de bedrijfsbebouwing is een bedrijfswoning aanwezig. Direct zuidelijk van de bedrijfswoning is het erf ingericht als tuin bij die woning. De agrarische bedrijfsactiviteiten vinden op de overige delen van het erf plaats. Aan de zuidoostzijde van het bedrijf staat een voormalige noodwoning (wordt herbouwd). In 2013 heeft de gemeente Amsterdam alle noodwoningen in het noordelijk buitengebied als woning bestemd.

De ontsluiting van het perceel Durgerdammerdijk 138 vindt plaats via een erfontsluitingsweg vanaf de Durgerdammerdijk. Dit betreft een smalle doorgang tussen twee woningen aan de dijk. Tussen het perceel en de woningen op de dijk is op een enkele locatie een groensingel aanwezig die bestaat uit hoog opgaand groen en struweel. Watergangen zijn alleen nog aan de randen van het plangebied aanwezig. Aan de west-, noord- en oostzijde is het perceel omgeven door agrarische gronden (voornamelijk weilanden).

2.3 De toekomstige situatie     

Het plangebied is uitgebreid beschreven in het beeldkwaliteitplan. Daarin zijn naast de inrichting van de locatie ook de landschappelijke inpassing en de ligging in de directe omgeving van de plangebieden opgenomen. Het Beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 1.

2.3.1 Functionele en ruimtelijke uitgangspunten     

Vanuit het beeldkwaliteitplan en de daarin beschreven toekomstige situatie zijn enkele uitgangspunten voor dit bestemmingsplan te formuleren. Deze zijn hierna puntsgewijs opgenomen. Een uitgebreide beschrijving hiervan staat in het beeldkwaliteitplan in de bijlagen.

Functionele structuur

Het plangebied krijgt een woonfunctie, waarbij de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning. Verder worden er vijf nieuwe compensatiewoningen toegevoegd. Deze percelen krijgen een woonbestemming. De erfontsluitingsweg voor het nieuwe woongebied is van belang voor de ontsluiting van de woningen en wordt daarom specifiek bestemd met een verkeersbestemming. Het parkeren van bewoners vindt volledig op eigen terrein plaats. De Nota Parkeernormen Auto is van toepassing. Hieruit volgt, dat rekening is gehouden met 2 parkeerplaatsen per woning.

De bestaande (openbare) groenstructuur tussen het nieuwe woongebied en de woningen aan de dijk krijgt een groenbestemming, waarmee een groene buffer ontstaat.

Ruimtelijke hoofdstructuur

De nieuwe (doodlopende) erfontsluitingsweg is een zichtas naar het open landschap aan de noordzijde van het plangebied. In het bestemmingsplan wordt gereguleerd dat bebouwing in deze zichtas niet mogelijk is. In verband met de hulpdiensten moet in deze weg een keerruimte aanwezig zijn, deze wordt meegenomen in de verkeersbestemming. De bestaande woonbestemming van de Durgerdammerdijk 138a blijft gehandhaafd. De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning. De nieuwe compensatiewoningen komen in een logische verkavelingsstructuur aan de nieuwe weg te staan. De woningen komen op enige afstand van de weg, zodat de zichtas over de weg kan functioneren. Dit is bepalend voor de ligging van het bouwvlak. De nieuw aan te leggen watergang aan de westelijke zijde van de kavels zijn een logische overgang en een feitelijke afscheiding naar het achterliggende agrarische gebied.

Bebouwing 

Net als de bestaande woningen in en rond het plangebied, bestaan de nieuwe woningen (over het algemeen) uit één bouwlaag met een zadeldak. Door de relatief lage hoogte van de woningen blijft het bebouwingslint van Durgerdam vanaf het open landschap zichtbaar. De dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt minimaal 15 graden.

Groen- en waterstructuur

De noordzijde wordt gericht op het vrij houden van het perceel van bebouwing (groene inrichting), zodat het gewenste doorzicht gerealiseerd kan worden. De afscheiding tussen het woongebied en het omliggende agrarische landschap vindt plaats via een afscheidende watergang. Naast het versterken van het ruimtelijk beeld is deze watergang ook bedoeld voor watercompensatie als gevolg van aanpassing c.q. demping van (gedeelten van) sloten op de locatie. Deze watergang maakt bovendien de bouw van schuttingen en hekwerken overbodig, omdat sprake is van een natuurlijke erfafscheiding.

De bebouwing dient opgericht te worden binnen het bouwvlak. Dit voorkomt dat bebouwing wordt opgericht ter plaatse van het doorzicht. Ook de bouw van vergunningsvrije bouwwerken is beperkt tot bepaalde bouwactiviteiten die vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn en werkzaamheden ten behoeve van het normale onderhoud, aangezien het gebied is gelegen binnen het beschermd dorpsgezicht.

2.3.2 Weergave toekomstige situatie     

Na de inhoudelijke bespreking van de toekomstige situatie zijn hier afbeeldingen toegevoegd voor een zo compleet mogelijk beeld van de invulling. In figuur 4 is de nieuwe situatietekening opgenomen en in figuur 5 een 3D inpressie van het plangebied. In figuur 6 wordt het beeld weergegeven vanaf straatniveau.

verplicht

Figuur 4 Gewijzigde situatietekening GEACTUALISEERD

verplicht

Figuur 5 3D impressie nieuwe inrichting plangebied

verplicht

Figuur 6 3D impressie plangebied vanaf straatniveau

Ten behoeve van deze ontwikkeling is ook een Beeldkwaliteitsplan opgesteld die als bijlage is toegevoegd aan deze toelichting.

2.3.3 Voorwaarden ruimte voor ruimteregeling     

Aan het toepassen van een ruimte voor ruimteregeling is een aantal voorwaarden verbonden (zie ook 3.2). Ten eerste moet er een afname van netto bebouwd oppervlak plaatsvinden. In het plangebied vindt een afname van het bebouwd oppervlak plaats. Deze afname bestaat uit de bedrijfsbebouwing.

Ten tweede moet zeker gesteld worden dat de sloop daadwerkelijk plaatsvindt. De te slopen bebouwing wordt opgenomen als een voorwaardelijke verplichting in de regels in dit bestemmingsplan. De voorwaardelijke verplichting ziet er op toe dat voorafgaande aan de bouw van de compensatiewoningen de sloop van de bebouwing op dat perceel heeft plaatsgevonden.

Daarnaast is de provinciale inzet om met zo min mogelijk nieuwe woningen het project te realiseren om de sanering van gebouwen mogelijk te maken. Met de bouw van de vijf compensatiewoningen wordt hieraan voldaan. Uit een exploitatieberekening blijkt dat dit aantal woningen minimaal nodig is om onder meer de bestaande bebouwing te kunnen slopen.

Met het voorliggende plan kan worden voldaan aan het gestelde in de Uitvoeringsregeling ruimte voor ruimte 2015 van de provincie Noord-Holland. De uitvoeringsregeling is gericht op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Dit gebeurt door storende bebouwing van agrarische bedrijven op te ruimen. In ruil hiervoor wordt het bouwen van een of meer compensatiewoningen in het buitengebied mogelijk gemaakt. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals omvang van de nieuwbouw, vormgeving en inpassing in het landschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk komen enkele beleidsstukken aan bod die een directe doorwerking hebben op dit bestemmingsplan. Daarbij wordt alleen ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, bijvoorbeeld op het vlak van bouwmogelijkheden bij de woningen en mogelijkheden voor functies en functiemenging.

3.1 Rijksbeleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en is begin 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen. Wel is van belang dat de Durgerdammerdijk langs het IJsselmeer een primaire waterkering buiten het kustfundament is. Deze dijk moet beschermd worden (Keur), daarvoor is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen.

De gemeente moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling motiveren volgens de treden van de Ladder. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is sprake wanneer in een gebied een ruimtelijke ontwikkeling van onder andere woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen plaatsvindt. Bij woningen geldt daarbij een minimum aantal van 11 woningen (jurisprudentie). Bij de ontwikkeling in het plangebied is hierdoor geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor dit plan is echter wel rekening gehouden met de ladder. De bouw van de compensatiewoningen valt grotendeels binnen en direct grenzend aan bestaand bebouwd gebied (bestaand stedelijk gebied van de Provinciale Ruimtelijke Verordening) en vervangt de bestaande bebouwing. De woningen bieden een aanvulling op de bestaande woningen aan de Durgerdammerdijk en in de regio, omdat sprake is van nieuwe vrijstaande woningen op relatief grote percelen in een landelijke setting.

In opdracht van het Rijk werkt het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan de versterking van ruim 33 kilometer Markermeerdijken tussen Hoorn en Durgerdam. De dijk is niet stabiel genoeg om ruim 1,2 miljoen Noord-Hollanders te beschermen tegen het water. Het project heeft vooralsnog geen invloed op deze versterking.

3.2 Provinciaal beleid     

Dit bestemmingsplan is gebaseerd op zogenoemde 'ruimte voor ruimte'-regeling uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Op 22 oktober 2020 hebben provinciale staten van Noord-Holland de opvolger van die verordening vastgesteld: de Omgevingsverordening NH2020. Deze verordening is inmiddels in werking getreden, waarmee de PRV is komen te vervallen. In de nieuwe omgevingsverordening is echter specifiek overgangsrecht voorzien voor de nog lopende 'ruimte voor ruimte'-projecten. Als voor een dergelijk project het ontwerpbestemmingsplan voor 1 januari 2021 ter inzage wordt gelegd, blijven de regels van de PRV van toepassing. Dat is voor dit bestemmingsplan aan de orde.

Provinciale ruimtelijke verordening

In de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd. In de PRV is onder andere een regeling opgenomen voor woningbouw in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen toegestaan wanneer sprake is van functiewijziging of bij toepassing van een ruimte voor ruimteregeling.

Bestaand stedelijk gebied

Het projectgebied is gelegen tegen het bestaande lint van de Durgerdammerdijk. Op het projectgebied is reeds bebouwing aanwezig. Dit is echter niet aan te merken als een stedelijke functie zodat er, volgens de provincie, geen sprake is van bestaand bebouwd gebied.

Ruimte voor ruimteregeling

Aan het toepassen van een ruimte voor ruimteregeling is een aantal voorwaarden verbonden (artikel 16 PRV). Ten eerste moet een afname van netto bebouwd oppervlak plaatsvinden. Ten tweede moet zeker gesteld worden dat de sloop daadwerkelijk plaatsvindt. Tot slot mogen niet meer compensatiewoningen mogelijk gemaakt worden, dan strikt noodzakelijk is om de sanering van gebouwen mogelijk te maken. Aan deze eisen wordt in dit bestemmingsplan voldaan. Hier is in 2.3.3 nader op ingegaan.

Ruimtelijke kwaliteitseis

In Artikel 15 van de PRV wordt de ruimtelijke kwaliteitseis voor van verstedelijking in het landelijk gebied nader omschreven:

  1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
    1. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
    2. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
    3. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
    4. de historische structuurlijnen;
    5. cultuurhistorische objecten.
  2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan hoe voor de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
    1. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
    2. de ordeningsprincipes van het landschap;
    3. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
    4. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
    5. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

Om te voldoen aan de ruimtelijke kwaliteitseis is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de inpassing van het plangebied in de wijdere omgeving. Dit resulteert in de benoeming van specifieke beeldcriteria voor ligging, massa, detaillering, materiaal en kleur. Daarnaast is een toets aan milieu- en omgevingsaspecten gedaan, waaronder voor ecologie, archeologie en cultuurhistorie. Deze is beschreven in hoofdstuk 4. Het bestemmingsplan voldoet aan het provinciaal beleid.

Aardkundige waarden

Het plangebied en haar omgeving zijn aangewezen als aardkundig waardevol gebied. Deze gebieden worden beschermd via artikel 8 in de PRV. In dit artikel is aangegeven dat in de bestemmingsplantoelichting aangegeven moet worden in hoeverre rekening is gehouden met de bijzondere aardkundige waarden van het gebied. Voor het plangebied is dit meegewogen en beschreven in onder meer paragraaf 4.3. De volgende figuur geeft de begrenzing van het aardkundig waardevolle gebied aan.

verplicht

Figuur 7 Uitsnede kaart Provinciale ruimtelijke verordening Aardkundige waarden

UNESCO

Direct aan de zuidzijde van Durgerdam ligt het UNESCO-gebied Stelling van Amsterdam (zie volgende figuur). Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het UNESCO-gebied moet toetsing plaatsvinden aan de kernkwaliteiten van het betreffende erfgoed. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft hiervoor de voorwaarden. Het plangebied ligt niet in de Stelling van Amsterdam. De toetsing aan de Leidraad heeft in het kader van de toepassing van de ruimte-voor-ruimteregeling plaatsgevonden in het Beeldkwaliteitsplan (zie bijlage).

 

verplicht

Figuur 8. Uitsnede kaart Provinciale ruimtelijke verordening UNESCO

Duurzame energie

In de kaart van duurzame energie is het plangebied en haar omgeving aangewezen voor Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie (zie ook volgende figuur). Grootschalige projecten en windmolens zijn niet gewenst binnen deze gebieden. Meer kleinschalige oplossingen, als opstellingen voor zonne-energie, zijn wel mogelijk. In het plangebied wordt dit niet centraal geregeld. De nieuwe bewoners kunnen bij de bouw van hun woning zelf bepalen of zij bij hun woning dergelijke duurzame maatregelen willen treffen. Het bestemmingsplan laat dit toe.

 

verplicht

Figuur 9. Uitsnede kaart Provinciale ruimtelijke verordening Duurzame energie

3.3 Regionaal beleid     

De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering. De nieuwe woningen in het plangebied passen binnen het regionaal beleid.

In het Regionaal Actieprogramma Wonen Stadsregio Amsterdam 2016-2020 (RAP) hebben de gemeenten hun gezamenlijke inzet beschreven voor de versnelling van de woningbouw, die moet leiden tot een woningbouwproductie van 60.000 woningen vanaf 2016 tot en met 2020. Daarnaast is per marktgebied een kwantitatieve en kwalitatieve prognose van de woningbehoefte opgenomen in drie scenario's. Deze prognoses zijn afgezet tegen de woningbouwplannen. Onderhavig project past binnen de uitgangspunten van het RAP.

3.4 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam'

De Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam' is op 17 februari 2011 vastgesteld door de Gemeenteraad en daarmee het toekomstbeeld voor de stad.

De Structuurvisie heeft een stad voor ogen waar het goed toeven is, met voldoende geschikte woningen op diverse locaties, de aantrekkingskracht van een wereldstad met een attractief vestigingsmilieu en ruimte voor groen. De gemeente zet in op de nieuwbouw van 70.000 woningen in verschillende stadsdelen. Een ander belangrijk onderdeel van de visie is dat inbreiding voor uitbreiding gaat om een groen buitengebied zo veel mogelijk te sparen. Het bestemmingsplan voldoet aan dit beleid, omdat in het plangebied sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, wat onder inbreiding valt.

Landelijk Noord is op basis van de Structuurvisie grotendeels aangewezen als Hoofdgroenstructuur, zoals in onderstaande afbeelding weergegeven. Ook het plangebied  is deels aangewezen als Hoofdgroenstructuur. Een gedeelte van de gronden, langs de westelijke en noordelijke plangrens ligt in het groentype 'Stadsrandpolder'. In dat gedeelte voorziet dit bestemmingsplan alleen in het inrichten van de gronden als weiland en het aanpassen van enkele sloten vanwege het verdwijnen van agrarische opstallen en de nieuwe woonpercelen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze Structuurvisie opgesteld. De nieuwbouw betreft het vervanging van bestaande agrarische bebouwing. Een deel van het projectgebied (ongeveer 1.600 m²) wordt niet ingevuld met bebouwing en hiermee wordt aangesloten bij het groentype 'Stadsrandpolder'.

verplicht

Figuur 10 Uitsnede kaart Hoofdgroenstructuur

Vervolgens is de Beleidsvisie en toetskader Stadsrandpolder Waterland opgesteld. Deze Beleidsvisie is een uitwerking van de Structuurvisie Amsterdam 2040. Deze visie heeft betrekking op de gronden in het Waterland, voorzover die onderdeel uitmaken van het groentype 'Stadsrandpolder' van de Hoofdgroenstructuur.

De visie heeft betrekking op verbreding van de agrarische sector enerzijds en behoud en bescherming van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden anderzijds. Waterland wordt zeer gewaardeerd door recreanten, waarbij de aantrekkingskracht van het gebied wordt bepaald door het cultuurhistorische karakter: veenweiden met oude dorpen erin en met grillige meertjes die zijn ontstaan door dijkdoorbraken. Het landschap heeft zijn karakter gekregen door eeuwenlange veehouderij.

Ook nu zijn de boeren de belangrijkste beheerders van het gebied. Om het cultuurhistorische landschap te behouden, moeten de Waterlandse boeren een rendabel bedrijf kunnen voeren. Gezien de hoge aantallen recreanten die van Waterland gebruikmaken en de hoge natuurwaarden wil de gemeente Amsterdam de boeren steunen. De beleidsvisie heeft als doel om de benodigde schaalvergroting en verbreding te begeleiden op zodanige wijze dat de Waterlandse boeren hun bedrijf kunnen blijven uitoefenen, terwijl de natuurwaarden en recreatieve waarden erop vooruit gaan.

Op voorhand kan niet met iedere mogelijke ontwikkeling rekening worden gehouden. Om die reden is aan de visie een toetsingskader toegevoegd. Toekomstige verzoeken voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsing, -uitbreiding, -verbreding of -beëindiging kunnen zodoende aan de hand van het toetsingskader worden beoordeeld. De uitgangspunten hiervan zijn:

  • behoud en versterking van een vitaal en kenmerkend landschap en daarin aanwezige natuurwaarden staat centraal;
  • een economisch vitale landbouw is noodzakelijk voor het duurzaam beheer en behoud van natuur en landschap;
  • er wordt ruimte gegeven aan ontwikkeling van de landbouw zodat die economisch vitaal blijft, waardoor het beheer en behoud ook voor de toekomst gegarandeerd blijft;
  • dit is alleen mogelijk als hierbij voldoende rekening wordt gehouden met natuur en landschap, waar mogelijk worden die versterkt;
  • het streven is ruimte te geven aan nieuwbouw, noodzakelijk voor de ontwikkeling van de landbouw als beheerder van het gebied, en tegelijkertijd het verminderen van bouwwerken, die niet meer nodig zijn.

In het plangebied is sprake van woningbouwontwikkeling in het kader van de ruimte voor ruimteregeling.

De beleidsvisie stimuleert tevens de sanering van gestopte en voormalige agrarische bedrijven en de herinrichting van de erven. Hiermee zal de hoeveelheid bebouwing kunnen afnemen en zal bij voormalige agrarische bedrijven worden gestreefd naar kwaliteitsverbetering van de erfinrichting. In de visie is een aantal principes geformuleerd die daarbij wordt gehanteerd. Het gaat in casus om: de sloop van bedrijfsbebouwing, het aantal terug te bouwen woningen en de omzetting van een deel van het bouwvlak in agrarische cultuurgrond.

Onderbouwing van het bovengenoemd toetsingskader is onder meer opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan in de bijlage.

Aangezien het plangebied voor een klein gedeelte is gelegen in de hoofdgroenstructuur, is een advies gevraagd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur. Het advies van de commissie - van 27 september 2019 - is als bijlage 9 toegevoegd bij de toelichting. Op basis van de projectinformatie en na toetsing aan de relevante beleidsdocumenten, stelt de commissie vast dat het onderhavige bestemmingsplan inpasbaar is in de hoofdgroenstructuur. Door toepassing van de ruimte voor ruimte regeling is er sprake van een verbetering door het opruimen van agrarische verhardingen en bebouwingen. Door de aangepaste erfinrichting wordt elke vorm van bebouwing in de hoofdgroenstructuur uitgesloten. Het initiatief is slechts voor een klein deel in de hoofdgroenstructuur gelegen. De kleinschalige herinrichtingsmaatregelen zorgen voor een duidelijke afscheiding tussen erf en landschap. Dit verkleint de kans op onwenselijke uitbreiding van het erf in het open landschap.

Afwegingskader grondwaterneutrale kelders Amsterdam

Op 20 januari 2021 heeft de gemeenteraad het Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam vastgesteld.



Bij aanleg van (meerdere) nieuwe kelders kan het grondwater niet normaal stromen. Dit kan tot overlast en schade leiden doordat op sommige plekken het grondwater te hoog en op andere plekken te laag komt te staan. In bepaalde gebieden leidt dit tot mogelijke schade bij omliggende percelen. Amsterdam moet een veilige, gezonde en klimaatbestendige woonplek zijn voor iedereen. Daarom is het afwegingskader opgesteld. In gebieden waar grondwaterproblemen spelen worden straks alleen aanvragen voor het aanleggen van een kelder goedgekeurd als die voldoen aan de eisen van een grondwaterneutrale kelder. Zo beschermen we stad en woningen tegen de ongewenste effecten van de aanleg van kelders in kwetsbare gebieden in Amsterdam.



In alle buurten van Amsterdam zijn de belangrijkste eigenschappen van de bodem in kaart gebracht (zoals samenstelling van de bodem, de grondwaterstand, hoe het grondwater stroomt en hoe er gebouwd is). De situatie verschilt per buurt. Het effect van een kelder op de grondwatersituatie is daarom ook verschillend. Het risico op te hoge grondwaterstand, te lage grondwaterstand en onherstelbare schade is in sommige buurten veel groter dan in andere. Per buurt is daarom gekeken of het mogelijk is om grondwaterneutrale kelders aan te leggen en zo ja welke maatregelen daarvoor nodig zijn.



Het nieuwe afwegingskader wordt opgenomen in een paraplubestemmingsplan, dat betekent dat de nieuwe regels straks gelden voor alle aanvragen voor het aanleggen van kelders onder woningen en andere gebouwen in Amsterdam. Nadat het door de raad vastgestelde parapluplan bekend is gemaakt, zijn de nieuwe regels voor vergunningen voor kelders van kracht.



Het plangebied is gelegen in het gebied waar de realisatie van nieuwe kelders onder voorwaarden kan worden toegestaan. In afwachting van de vaststelling van het genoemde paraplupbestemmingsplan, is in dit bestemmingsplan de geldende regeling (uit bestemmingsplan Landelijk Noord) materieel gecontinueerd. Bij (reguliere burger)woningen is het bouwen van ondergrondse ruimte niet bij recht toegestaan. Deze regeling zal komen te vervallen c.q. worden vervangen zodra het paraplubestemmingsplan is vastgesteld. Eerdere implementatie in dit bestemmingsplan is niet mogelijk omdat de exacte voorwaarden voor het kunnen toestaan van een kelder nog niet bekend zijn. Wanneer blijkt dat de realisatie van een kelder aanvaardbaar en inpasbaar is, zal daarvoor, op dat moment en conform het genoemde kader, een afzonderlijke ruimtelijk procedure voor doorlopen moeten worden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Voor de ontwikkeling in het plangebied is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Het aantal te bouwen woningen valt ruim onder de drempelwaarden en is in relatie tot de omgeving een kleinschalige ontwikkeling.

4.2 Ecologie     

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.1 Gebiedsbescherming     

Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.

Het plangebied ligt niet in een beschermd gebied. Wel is sprake van nabijheid van het Natura 2000-gebied IJmeer & Markermeer. Ook zijn in de omgeving van het plangebied NNN-gebieden en ecologische verbindingszones aangewezen (zie de volgende afbeelding). Er ligt geen NNN-gebied over het projectgebied heen. Aangezien het hier gaat om de sloop van bestaande opstallen en de bouw van enkele nieuwe woningen hebben de ontwikkelingen in het plangebied geen negatieve effecten op het aanwezige Natura 2000-gebied en de NNN-gebieden. Er kan zelfs worden gesproken over een positief effect, aangezien een deel van de bebouwing niet wordt ingevuld met woningbouw, maar wordt toegevoegd aan het agrarisch gebied.

Uit de ecologische quickscan (zie bijlage 2) blijkt dat door de verplaatsing van de boerderij een flinke afname van de depositie op het IJmeer worden bereikt. Een berekening van de stikstofdepositie is in het najaar van 2020 uitgevoerd. Het heien kan een tijdelijk effect veroorzaken, daarom wordt geadviseerd dat buiten de kwetsbare periode uit te voeren. Andere effecten op de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland zijn niet te verwachten. Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig of een verklaring van geen bedenkingen voor het voornemen. Er is geen aanvullend onderzoek nodig.

verplicht

Figuur 11 Fragment PRV Kaart Ecologie

Het plangebied grenst aan c.q. ligt deels in een weidevogelleefgebied. Daar wordt in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden. Uit de ecologische quickscan blijkt dat er met de ingreep geen effect zal optreden op de kwaliteit van het aanwezige weidevogelleefgebied. De toekomstige bebouwing blijft binnen de huidige verstoringzone.

In september 2020 is, ter voorbereiding van het ontwerp van het bestemmingsplan, een stikstofonderzoek uitgevoerd en zijn AERIUS berekeningen gedaan. Het onderzoek en de berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt, dat significante effecten kunnen worden uitgesloten.

4.2.2 Soortenbescherming     

Ook de soortenbescherming vindt plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond hiervan mogen de in de wet aangewezen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen) niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de wet niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

Ecologische quickscan (augustus 2020)

Uit de resultaten van de quickscan ecologie (zie bijlage 2) van augustus 2020 is gebleken dat de aanwezigheid van vleermuizen in de woning op voorhand niet uit te sluiten is. De woning blijft echter in de huidige staat, waardoor er geen effect zal optreden op vleermuizen. Er moet terughoudend worden omgegaan met verlichting op de bouwplaatsen binnen de locatie. De bestaande woning mag tijdens de (bouw)werkzaamheden niet worden verlicht.

De aanwezigheid van verblijfplaatsen van de huismus onder de dakpannen van de stal kan niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom wordt een nader onderzoek geadviseerd om de aanwezigheid van de huismus vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Wanneer er verblijfplaatsen van de huismus binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden worden vastgesteld, dient er voor deze soort een ontheffing te worden aangevraagd, welke in de regel wordt afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende- en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.

Er is kans op het aantreffen van watergebonden organismen (amfibieën) binnen de planlocatie. Voornamelijk in de winterperiode kunnen deze organismen onder losse materialen (zoals stapels stenen en hout) op de locatie voorkomen. Losse materialen dienen voor de winterperiode verwijderd te worden om te voorkomen dat watergebonden organismen kunnen overwinteren binnen de planlocatie. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden te starten buiten de winterperiode.

Conclusie

Als gevolg van de resultaten uit de quickscan ecologie wordt nader onderzoek naar de aanwezigheid van huismussen in het plangebied geadviseerd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het slopen van de huidige bebouwing moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet natuurbescherming. Aanbevelingen en mitigrerende maatregelen die eventueel voortvloeien uit het geadviseerde vervolgonderzoek moeten worden nageleefd. Wanneer uit het nader onderzoek naar voren komt dat er daadwerkelijk huismussen aanwezig zijn in de gebouwen, kunnen er maatregelen worden getroffen in bijvoorbeeld het plaatsen van nestkasten als alternatieve broed- en leefplaatsen en het gebied geschikt maken als leefgebied voor de huismus in de toekomstige situatie. Welke maatregelen daadwerkelijk genoemn moeten worden, moet blijken uit het geadviseerde onderzoek.

Als de resultaten van het aanvullend onderzoek voor vaststelling van dit bestemmingsplan bekend zijn, dan worden deze nog toegevoegd aan deze paragraaf. Het bestemmingsplan is in ieder geval uitvoerbaar op het aspect ecologie. De voorwaarde voor het uitvoeren van het nader onderzoek, danwel het uitvoeren van mitigerende maatregelen, wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie     

Het is wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen ook de aspecten archeologie en cultuurhistorie mee te wegen. Beide onderdelen worden besproken in een aparte paragraaf.

4.3.1 Archeologie     

Voor het aspect archeologie is de Erfgoedwet van toepassing. De gemeenteraad is op grond van de wet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen moet de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.

In het geval van dit bestemmingsplan is het aspect archeologie zeker van belang. Zoals in 1.2 is opgenomen, is op basis van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" archeologisch onderzoek nodig. Het gebruik verandert op deze locatie.

Voor het plangebied is archeologische onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4.

Uit het onderzoek blijkt dat een lage archeologische verwachting geldt en dat daarom sprake is van een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Vanwege deze lage verwachting kan ook voor toekomstige ontwikkelingen op deze locatie vrijstelling van onderzoek worden verleend. De archeologische bestemming hoeft op deze locatie daarom niet meer opgenomen te worden. Wel geldt een vondstmeldingsplicht tijdens de graafwerkzaamheden.

4.3.2 Cultuurhistorie     

Zoals is opgenomen in 1.2, heeft het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". De bestemming is bedoeld voor de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden. In relatie tot het plangebied is specifiek van belang dat het specifiek dijkdorpkarakter behouden blijft. Dit bestaat uit het lint van (grotendeels) houten huizen gekoppeld aan het dijklichaam van de Durgerdammerdijk. Daarnaast zijn de tussenruimten tussen de huizen van belang. Hierdoor zijn de zijkanten van de panden te zien en daarmee de extra (bakstenen) onderverdieping en het achterliggende polderland.

Deze dubbelbestemming ligt op het gebied dat aangewezen is als beschermd dorpsgezicht Durgerdam. Het beschermd dorpsgezicht is gebaseerd op een aanwijzing van het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Voor Durgerdam is de relatie tussen dijkbebouwing en open ruimte belangrijk. Verder vormen de haven en de karakteristieke houten vissershuisjes belangrijke elementen voor het beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing is opgenomen in bijlage 5.

De nieuwe ontwikkeling vindt plaats achter het bestaande lint, deze blijft dus behouden. De goot- en bouwhoogte zijn beperkt, waardoor zicht op het lint vanuit het landschap slechts in geringe mate wordt beperkt. Het zicht op het lint verbetert zelfs, omdat de nieuwe woningbouwmassa kleiner is dan die van het agrarische bedrijf. Over de nieuwe woonstraat op deze locatie blijft een doorzicht naar het achterliggende open landschap mogelijk. Tot slot wordt de karakteristieke openheid van het landschap binnen het beschermd dorpsgezicht versterkt. De agrarische gronden om het voormalige agrarische bouwperceel heen blijven behouden en open. De randen van het plangebied blijven zo veel mogelijk vrij van bebouwing, door onder meer de aanleg van een nieuwe watergang. Verder is er sprake van vrijstaande woningen, waarmee ook de openheid naar het achterliggende gebied blijft.

4.4 Water     

Van belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Bij het HHNK is een wateradvies gevraagd. Het advies is in het bestemmingsplan verwerkt. Bij de advisering is de Keur 2016 van het Waterschap betrokken, alsmede het Waterprogramma 2016-2021 en de beleidsnota Waterkeringen 2012-2017. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheerplan) zijn de programma's en beheertaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. Op het bestaande bedrijfsperceel wordt 5.765 m2 gesloopt. Voor de vijf nieuwe woningen wordt een totaal “verhardingsoppervlak” van 1.500 m2 gerekend. De verharding van de bedrijfs- en noodwoning (wordt herbouwd) blijft hierbij buiten beschouwing. De ontsluiting van het beoogde woonbuurtje omvat een lengte van circa 70 m en een deel van circa 40 m. In totaal bedraagt de openbare verharding een oppervlak van circa 750 m2. Daar is dus sprake van een netto afname van bebouwd en verhard oppervlak. Daarnaast wordt in het beoogde verkavelingsbeeld nog een kleine sloot gedempt (circa 140 m2) en circa 477,5 m2 . (versmalde sloot) water gegraven als afscheiding tussen woonerf en weidegebied.

Uit het bovenstaande blijkt dat er meer water wordt gegraven dan strikt noodzakelijk.

De ambitie van het HHNK is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken verharding, bestaande uit bouwwerken en bestrating, te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater beschouwd is als schoon. Verder worden eisen gesteld aan waterberging. Het is van belang dat de beperkte ruimte die water op dit moment heeft niet verder wordt ingeperkt. In dit plangebied worden beide onderdelen opgevolgd.

Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van het waterschap is overleg gevoerd tussen Hoogheemraadschap, initiatiefnemer en gemeente. In dit kader is het beoogde watersysteem aangepast om tot een meer robuuste en goed beheerbare oplossing te komen. Dit is zodanig gedaan dat enerzijds te grote ophogingen van het plangebied niet nodig zijn en anderzijds dat toekomstige peilverhogingen niet onmogelijk worden gemaakt (in het gebied met het peil van 2,70 onder NAP). De uiteindelijke oplossing is dat de 'ringsloot' rond het plangebied hetzelfde peil krijgt als het noordoostelijk gelegen gebied: 1,85 onder NAP. Deze sloot wordt gevoed met een inlaat vanaf de sloot langs de Durgerdammerdijk. Deze inlaat was eerst niet voorzien en maakt het mogelijk dat het water kan circuleren in de nieuwe sloot. De bestaande twee sloten ten westen van de geplande sloten worden gedempt. In de noordoostelijke hoek loopt de 'ringsloot' over in de bestaande sloot langs de noordoostgrens van het plangebied, die een peil heeft van 2,70 meter onder NAP. Het peilverschil wordt hier gehandhaafd en overbrugt met een nieuwe stuw. De bestaande sloot sluit ter hoogte van de bestaande woning op nummer 138 aan op de sloot langs de Durgerdammerdijk. Het peilverschil wordt daar overbrugt met de al aanwezige (onderbemalings)pomp. De genoemde inlaat en de nieuwe stuw komen in beheer bij het hoogheemraadschap. De pomp blijft in beheer van de eigenaar.

Met dit beschreven systeem, op het kruispunt van drie verschillende waterpeilen, is een oplossing gevonden die robuust en toekomstbestendig is en die het mogelijk maakt dat de nieuwe woonpercelen, in aansluiting op de aanwezige, ruimtelijke kwaliteiten, lager liggen dan de woonpercelen op en aan de Durgerdammerdijk.

Tot slot geeft het HHNK nog een algemeen advies. Zij adviseert, met het oog op de waterkwaliteit, om het gebruik van uitloogbare materialen zoveel mogelijk te voorkomen. Dit zijn materialen als koper, lood en zink.

4.5 Milieuzonering     

Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijk plan moet aangegeven worden hoe aan dat beleid gestalte wordt gegeven.

In het plangebied wijzigt te situatie. Een milieubelastende activiteit wordt verwijderd en vervangen door een milieugevoelige functie. De toevoeging van woningen kan een effect hebben op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. De woningen hebben een minimaal effect naar de omgeving, omdat het dichtstbijzijnde (agrarische) bedrijf op ruime afstand van het perceel ligt. Het betreft een type agrarisch bedrijf dat maximaal een milieucategorie 3.2 heeft. De grootste afstand voor mogelijke hinder is hierbij 100 meter, vooral gebaseerd op het aspect geluid en geur. De nieuwe woningen liggen hier ver buiten. De woningen hinderen de omliggende functies niet wanneer het gaat om een beperking van ontwikkelingsmogelijkheden.

Op het perceel Durgerdammerdijk 131 is een bedrijfsbestemming gevestigd. Dit perceel ligt ten zuiden van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan tot en met de categorie 2. De maximale afstand is in het kader van milieuzonering 30 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Dit plan levert geen negatieve effecten op, op het gebied van milieuzonering.

4.6 Bodem     

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

In het plangebied worden milieugevoelige functies (woningen) gerealiseerd. Onderzocht moet worden of de bodem voldoende kwaliteit heeft om de gevoelige functie toe te laten, of dat hiervoor speciale maatregelen nodig zijn. Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is toegevoegd in bijlage 6. Hoewel het onderzoek van 2013 dateert, zijn de conclusies nog wel bruikbaar voor het bestemmingsplan. De bedrijfsvoering op het perceel is niet gewijzigd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder nader toegelicht.

In verband met de toekomstige herontwikkeling van de onderzoekslocatie is er op de onderzoekslocatie een verkennend bodemonderzoek. Dit onderzoek is gecombineerd met een asbestonderzoek.

Mengmonster 1 van de bovengrond is voor wat betreft de geanalyseerde parameters analytisch schoon. Enkele mengmonsters zijn alleen licht verontreinigd met wisselend zware metalen, PAK en/of mineraleolie. Andere mengmonsters zijn sterk verontreinigd met lood, koper, nikkel, zink en/of PAK. De oorzaak van de lichte en sterke verontreinigingen houden vermoedelijk verband met eerdere ophooglagen. Het grondwater uit enkele peilbuizen geeft slechts lichte verhogingen wat betreft de geanalyseerde parameters. Naast verharding van asfalt en beton is er op de locatie op verschillende plaatsen bodemvreemd materiaal (puin, gebroken stenen, sintels en houtsnippers) aangetroffen.

Op één locatie is in het samengestelde monster van een inspectiegat visueel asbestverdachtmateriaal groter dan 16 mm waargenomen. In het samengestelde monster van een ander inspectiegat (fractie kleiner dan 16 mm) overschrijdt het gehalte asbest ruimschoots (meer dan zes maal) de interventiewaarde. Ook de asbestverdachte materialen groter dan 16 mm blijken asbesthoudend. Daarbij is sprake van goed hechtgebonden asbest (chrysotiel). Er is hierdoor sprake van ernstig met asbestverontreinigde grond. De omvang moet nader worden onderzocht.

In verband met de verlooptijd van het rapport 2013-636 heeft er een actualisatie van de asbestinventarisatie plaatsgevonden (bijlage 7). Tijdens de actualisatie is de navolgende toepassing aangetroffen:

  • Plaatmateriaal melkstal.

Het plaatmateriaal is bemonsterd doch niet asbesthoudend bevonden. Een saneringsadvies is hiervoor niet aan de orde. De golfplaten dakbedekking van de stal is nog aanwezig. De losse golfplaten zijn ook asbesthoudend. De sanering dient uitgevoerd te worden conform SMA-rt

Er heeft, in verband met actualisatie, geen destructief onderzoek plaatsgevonden. Een aanvullende inventarisatie wordt niet nodig geacht.

De resultaten van de onderzoeken hebben geen invloed op de regeling van dit bestemmingsplan. Bij de verlening van de omgevingsvergunningen voor de gewenste ontwikkelingen moet aangetoond zijn dat de bodem voor de gewenste functies geschikt is.

4.7 Geluid     

In het kader van wegverkeerslawaai en industrielawaai is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

Verkeersbewegingen

In de huidige situatie is bedrijfslocatie aan de Durgerdammerdijk in gebruik als agrarisch melkveehouderijbedrijf met een eigen 'wagenpark' en extern (vracht) verkeer van toeleveranciers en

loonwerkbedrijven. Daarnaast het gebruik van de bedrijfswoning en de voormalige noodwoning (wordt herbouwd). Tevens wordt er door o.a. buurtbewoners gebruik gemaakt van de parkeerfaciliteiten op het bedrijfserf.

Het gaat dan voornamelijk om het gebruik van de in/uitrit v.v. op de Durgerdammerdijk in aantal voertuigtype en gebruik.

Huidige situatie

  • 3 tractoren (veelal) met aanhangwagen, 4 maal per dag;
  • 3 personenauto’s (privé en noodwoning), 18 maal per dag;
  • Bezoekers, personenauto’s = 4 maal per dag;
  • Melktankwagen, 3 maal in de week = 0,4 maal per dag;
  • Vrachtvervoer met bulk, maïs, stro, kunstmest, onderhoud/reiniging en overig 140 verkeerbewegingen per jaar = 0,4 per dag;
  • Loonwerk, circa 50 verkeerbewegingen per jaar = 0,15 per dag;
  • 30 parkeerplaatsen van buren met minimaal 25 verkeerbewegingen per dag;
  • Motoren en brommers niet meegeteld.

Totaal huidige situatie:

Lichtverkeer: 47 bewegingen per dag;

Zwaar verkeer 6 bewegingen per dag.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie worden vijf woningen gebouwd.

Totaal 5 woningen met elk twee auto's maal 6 bewegingen per dag, totaal 30 bewegingen per dag.

Voor toeleveranciers (besteldiensten) wordt uitgegaan van vier bewegingen per dag. Gemiddeld worden er in de nieuwe situatie twee bewegingen per dag gerekend.

Totaal nieuwe situatie:

Lichtverkeer: 34 bewegingen per dag;

Zwaar verkeer: 2 bewegingen per dag.

Conclusie is dat zowel voor het zwaar verkeer als het licht verkeer het aantal verkeersbewegingen afneemt. Gezien de inrichting van de weg en de hoeveelheid verkeer kan en goed woon- en leefklimaat geboden worden voor de nieuwe woningen. Een onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening is niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

De Durgerdammerdijk heeft een maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is niet aan de orde.

Industrielawaai

Een onderzoek naar industrielawaai en lawaai van inrichtingen (Activiteitenbesluit) is bij deze locatie ook niet nodig. Zoals in paragraaf 4.5 aangegeven liggen dergelijke inrichtingen op voldoende afstand van de nieuwe woningen en is nader onderzoek niet nodig. Geluidhinder wordt daarom uitgesloten.

4.8 Luchtkwaliteit     

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Het bestemmingsplan maakt vijf nieuwe woningen mogelijk. Deze ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, omdat de ontwikkeling onder de vrijstelde projecten valt. Er kan zelfs worden gesproken over een verbetering van de luchtkwaliteit, aangezien het agrarisch bedrijf ter plaatse wordt verplaatst. De toekomstige ontwikkelingen geven geen belemmeringen voor de luchtkwaliteit en heeft voor dit bestemmingsplan geen gevolgen.

Tot slot blijkt uit de grootschalige kaarten van het RIVM, dat de luchtkwaliteit ter plaatse aan de geldende grenswaarden voldoet.

4.9 Externe veiligheid     

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang te kijken naar gevaarleverende functies en transportroutes in of in de nabijheid van het plangebied. Gekeken wordt naar zogenaamde risicovolle inrichtingen. Daarnaast wordt gekeken naar vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Doel hiervan is om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor risicovolle inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen worden de risico's gemeten in twee maten: plaatsgebonden risico (voor individuen) en groepsrisico (voor groepen mensen).

In en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen aanwezig die invloed hebben op het plangebied. De dichtstbijzijnde transportroute is de snelweg A10, op ongeveer 1.300 meter ten westen van het plangebied. Deze hebben geen invloed op de gewenste ontwikkelingen in het plangebied. Daarnaast is het in het plangebied niet toegestaan om nieuwe risicovolle inrichtingen op te richten. Dit wordt dan ook in dit bestemmingsplan uitgesloten. Dit aspect geeft geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen     

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. Wel zijn enkele kleinere water-, riool- en gasleidingen (huisaansluitingen) aanwezig of worden deze gerealiseerd. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen     

In het plangebied is sprake van meerdere bestemmingen. Een nadere toelichting op de regeling staat in deze paragraaf. Algemeen geldt dat de regeling voor dit bestemmingsplan gebaseerd is op de regeling van het bestemmingsplan Landelijk Noord. Waar nodig is maatwerk toegepast.

5.2.1 Agrarisch met waarden - Veenweidegebied     

Aan de westzijde van het perceel achter de sloot is ook een strook met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied' opgenomen. Hierdoor wordt aangesloten bij de directe omgeving. Het gaat om de bestemming van agrarische gronden (weiland) waardoor hier geen bouwvlak is opgenomen.

5.2.2 Groen     

De bestemming 'Groen' ligt over de groenstrook die als buffer dient tussen de woningbouwlocatie en de bestaande bebouwing aan de Durgerdammerdijk. De gronden binnen deze bestemming blijven onbebouwd, zodat de bufferfunctie maximaal functioneert. Voor de uitvoering van het groenplan en de realisatie van het gewenste beeld zullen enkele bestaande bomen worden verwijderd.

5.2.3 Verkeer     

De bestemming 'Verkeer' is opgenomen voor de ontsluiting van woningen op het perceel Durgerdammerdijk 138. De openbare gronden hebben naast een verkeersbestemming ook een duidelijke verblijfsfunctie.

5.2.4 Water     

De watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen in het bestemmingsplan. Het gaat hier om de watergang ten westen van de woningen op de Durgerdammerdijk 138. Binnen deze bestemming zijn bouwwerken niet zonder meer toegestaan, zodat het water zijn ruimtelijk en functioneel structurerende functie kan behouden.

5.2.5 Wonen     

Voor de woningen en de bestaande woning aan de Durgerdammerdijk 138 is onderscheid gemaakt in de woonbestemmingen. Voor nieuwe woningen en de bestaande bedrijfswoning is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen. Deze regeling is specifiek toegespitst op de nieuwe situatie. Voor de bestaande woning aan de Durgerdammerdijk 138A is, conform het vigerende bestemmingsplan, de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen. Dit is hoofdzakelijk de bestaande regeling zoals deze in het voormalige bestemmingsplan ook al gold. Bij de woonbestemming geldt dat bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken. Naast de hoofdfunctie wonen zijn in deze bestemming bijvoorbeeld ook aan huis verbonden beroepen en bedrijven toegestaan, zie Bijlage 1. Parkeervoorzieningen zijn ook mogelijk, omdat het parkeren voor bewoners volledig op eigen terrein moet plaatsvinden. De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de plaatsing en afmetingen van de bebouwing, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitplan, zijn waar nodig geregeld via het bouwvlak en verder in de regels.

5.2.6 Waarde- Cultuurhistorie     

De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is opgenomen voor de aanwijzing van beschermd dorpsgezicht. De bestemming beschermd de unieke waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals deze zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit. Een nadere toelichting op de regeling is opgenomen in 4.3.

5.2.7 Waterstaat - Waterkering     

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen op een klein deel van de locatie Durgerdammerdijk 138. De regeling in deze bestemming beschermd de werking van de Durgerdammerdijk als primaire waterkering.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Voorafgaand aan deze bestemmingsplanprocedure heeft een inloop-/informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden. Deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting.

Het bestemmingsplan doorloopt verder de wettelijk vastgelegde procedure, waarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond kan worden.

Inspraak en Overleg

Het bestemmingsplan wordt, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties en wordt ter visie gelegd voor de inspraak. De gemeente reageert op de eventueel ingekomen reacties en geeft aan of deze gevolgen hebben voor het bestemmingsplan. Wanneer nodig wordt het bestemmingsplan hierop aangepast. In de bijgevoegde Inspraak- en overlegnota is dit aangegeven.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft vanaf 24 december 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn vier zienswijzen kenbaar gemaakt. De zienswijzen en de beantwoording daarvan zijn opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting. De zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Ook is de toelichting bij het bestemmingsplan aangevuld en bijgewerkt naar aanleiding van de zienswijzen. Het bestemmingsplan is ambtshalve niet gewijzigd.

Vervolg

Het bestemmingsplan is op 10 november 2021 gewijzigd vastgesteld. De wijzigingen hebben betrekking op:

  • Aanvullen toelichting paragraaf 1.1: De voormalige noodwoning op nummer 138A is feitelijk niet meer aanwezig maar mag op basis van het geldende bestemmingsplan Landelijk Noord worden herbouwd;
  • Binnen de bestemming Wonen - 2 is aan het bouwvlak de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte (m) toegekend. Conform het geldende bestemmingsplan is de waarde van 3,5 meter opgenomen;
  • In de juridische regeling van de bestemming Wonen - 2, is aan artikel 8.2.1 sub d. het woord 'overkappingen' toegevoegd zodat deze ook binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd;
  • In paragraaf 5.2.2 is aangevuld dat, om tot het gewenste beeld te komen van het groenplan, ook enkele bomen verwijderd zullen worden;
  • De toegangsweg naar nummer 138A is versmald tot 5 meter. De vrijgekomen gronden zijn toegevoegd aan de bestemming Groen;
  • De regeling met betrekking tot ondergronds bouwen in artikel 12.3 is aangepast aan de actuele beleidsinzichten. Het bouwen van ondergondse ruimten is niet toegestaan.

De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

De economische uitvoerbaarheid moet aangetoond worden. Bepalend daarbij zijn de grondexploitatieregeling en de financiële haalbaarheid van de ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt.

Grondexploitatieregeling

De grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is van toepassing, omdat bij recht een bouwplan mogelijk wordt gemaakt. Dit betekent dat een exploitatieplan bij het bestemmingsplan moet worden vastgesteld, om zo het kostenverhaal van de gemeente vast te leggen. In dit geval is daarvan echter geen sprake, omdat tussen de gemeente en de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst wordt gesloten. Met deze overeenkomst wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd, net als een planschaderegeling en de sloopverplichting.

Financiële haalbaarheid

Bij dit bestemmingsplan gaat het om een initiatief van een particuliere partij. De initiatiefnemer financiert de ontwikkeling en alle werkzaamheden die daarbij van toepassing zijn. Daarbij horen onder meer ook de plankosten. Voor de toepassing van de ruimte voor ruimteregeling is een exploitatieopzet gemaakt. Deze voldoet aan de uitgangspunten van de regeling. Het bestemmingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.

REGELS     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan 6e herziening Landelijk Noord met identificatienummer NL.IMRO.0363.N1808BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan- en uitbouw     

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 Aan-huis-gebonden beroep     

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Agrarisch bedrijf     

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  6. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  8. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  9. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  10. boomkwekerij: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
  11. paardenfokkerij: het fokken, trainen en verzorgen van paarden.

1.8 Archeologisch deskundige     

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en/of te toetsen.

1.9 Archeologisch onderzoek     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 Archeologisch rapport     

rapport, zoals bedoeld in artikel 39, lid 2 Monumentenwet 1988, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

1.11 Archeologische verwachting     

waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

1.12 Archeologische waarden     

waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn.

1.13 Bebouwing     

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 Beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.15 Beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis     

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in Bijlage 1, dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

  1. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
  2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
    1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
    2. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    3. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.

1.16 Bestaand     

  1. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
  2. ten aanzien van het overige gebruik:
    1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan.

1.17 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijgebouw     

een vrijstaand gebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende

bebouwing is toegelaten.

1.23 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel.

1.24 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 Bijgebouw     

een op zichzelf staand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.27 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.28 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 Dagelijks bestuur     

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord.

1.30 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 Horeca     

restaurants, cafés, cafetaria, snackbars, discotheken, koffiehuizen alsook aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt.

1.33 Kap     

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.34 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.35 Milieusituatie     

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling.

1.36 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand.

1.39 Peil     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en voorzover gelegen buiten de bestemming Wonen - 2:
    1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en voorzover gelegen binnen de bestemming Wonen - 2:
    1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  4. indien op het water wordt gebouwd:
    1. het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

1.40 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.41 Verbeelding     

een geometrische plaatsbepaling van het plangebied waarin de verschillende functies voorzien zijn van bestemmingen en indien relevant van aanduidingen.

1.42 Ruwvoedergewassen     

gewassen, zoals gras, maïs, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren.

1.43 Straat- en bebouwingsbeeld     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

1.44 Verkeersveiligheid     

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.

1.45 Volwaardig agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd (bedrijfseconomisch en milieuhygiënisch).

1.46 Voorgevel     

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.47 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.48 Woonhuis     

een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.49 Woonsituatie     

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand     

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bijbehorend bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Veenweidegebied     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van een agrarisch (deeltijd)bedrijf, zoals genoemd in artikel 1 lid 7 sub b en k;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, groenvoorzieningen, water en (aanlandingsplekken van) bruggen;

alsmede voor:

  1. behoud, versterking en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

3.2.2 Bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde geldt tevens het volgende:

  1. uitsluitend erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Het is niet toegestaan gronden en of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor de teelt van ruwvoeder ten behoeve van een aan het plangebied gelegen agrarisch bedrijf.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

3.4.1 Afwijking ten behoeve van de teelt van ruwvoeder     

Het Dagelijks Bestuur kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 ten behoeve van het verruimen van het percentage van de bij het agrarisch bedrijf in gebruik zijnde gronden, met inachtneming van het volgende:

  1. het percentage van de bij het agrarisch bedrijf in gebruik zijnde gronden ten behoeve van ruwvoederteelt mag met ten hoogste 10% (10 procentpunt) worden verruimd;
  2. de in gebruik zijnde gronden behoren tot een tot het plangebied gelegen agrarisch bedrijf;
  3. de ruwvoederteelt is uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering;
  4. de landschaps- en natuurwaarden als benoemd in 3.1 onder c mogen niet onenvenredig aangetast worden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.5.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden (niet zijnde kavelpaden) of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  4. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het beplanten of bijplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet of gedeeltelijk reeds legale houtgewassen waren beplant, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan het aanleggen van een windsingel binnen 15 m van of aansluitend op agrarisch bouwvlakken;
  6. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  8. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
3.5.2 Uitzonderingen op aanlegverbod     

Het verbod als bedoeld in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. nodig zijn voor de realisatie van de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 1 van de toelichting.
3.5.3 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning     

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschaps- en natuurwaarden als benoemd in 3.1 onder c niet onenvenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid     

3.6.1 Natuurontwikkeling     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om ten behoeve van natuurontwikkeling de bestemming 'Agrarisch met waarden - Veenweidegebied' te wijzigen in de bestemming 'Natuur' met inachtneming van het volgende:

  1. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden als reservaat- of natuurontwikkelingsgebied in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel, indien verwerving door een terreinbeherende instantie niet aan de orde is, de afspraken met betrekking tot de inspanningsverplichtingen en vergoedingen om tot bepaalde natuurdoeltypen te komen, in een conceptnotariële akte zijn vastgelegd;
  2. planwijziging mag uitsluitend worden toegepast ten behoeve van behoud en ontwikkeling van natuurwaarden zoals bedoeld in lid 3.1 onder c.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. rijwegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, (aanlandingsplekken van) bruggen en parkeren.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

Artikel 6 Water     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterhuishoudkundige doeleinden (waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit) en recreatieve doeleinden.

6.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen, geen bruggen, geen damwanden en geen terrassen zijnde, worden gebouwd met:

  1. een maximale bouwhoogte 1 meter.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

Het is niet toegestaan de gronden en bebouwing te gebruiken voor:

  1. ligplaatsen ten behoeve van woonarken, woonboten of buitencategorie woonschepen;
  2. aanleg- en/of terrasvlonders alsmede boothuizen al dan niet in of boven water.

Artikel 7 Wonen - 1     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. woningen en aan- en uitbouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. gebouwen en overkappingen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken, met dien verstande dat daarnaast bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. de oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de oppervlakte, ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m²)';
  3. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' de bestaande kapvormen en nokrichtingen niet mogen worden veranderd.
7.2.2 Bouwregels ten behoeve van hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van woningen geldt het volgende:

  1. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan dan wel ten hoogste het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient, indien er een gevellijn is aangegeven, ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' gebouwd te worden;
  3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedragen ten hoogste de maximum goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  4. dakkapellen en daarmee vergelijkbare dakconstructies zijn niet toegestaan.
7.2.3 Bouwregels ten behoeve van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt het volgende:

  1. de oppervlakte bedraagt (in totaal) per hoofdgebouw niet meer dan 30 m², onverminderd het bepaalde in lid 7.2.1 onder e;
  2. situering geheel tussen het hoofdgebouw en de achterste bouwgrens;
  3. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m en niet meer dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  5. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen van een kap te worden voorzien.
7.2.4 Bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:

  1. erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat (toegangs)poorten en daarmee vergelijkbare bouwwerken wel zijn toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, anders dan overkappingen, mag niet meer bedragen dan 3 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

7.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. Op de gronden met de bestemming 'Wonen - 1' is – in samenhang daarmee – ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.
  2. Paardenbakken zijn niet toegestaan.
7.3.2 Voorwaardelijke verplichting     

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen:

  1. de realisatie en het gebruik van gebouwen en/of bouwwerken ten behoeve van de functie wonen, alsmede het gebruik van de gronden zonder dat de sloop van de bestaande agrarische bebouwing heeft plaatsgevonden;
  2. de realisatie en het gebruik van gebouwen en/of bouwwerken ten behoeve van de functie wonen, alsmede het gebruik van de gronden zonder dat de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 1 van de toelichting is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 8 Wonen - 2     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. woningen en aan- en uitbouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. gebouwen en overkappingen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken;
  2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie':
    1. de bestaande kapvormen en nokrichtingen niet mogen worden veranderd;
8.2.2 Bouwregels ten behoeve van hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van woningen geldt het volgende:

  1. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;
  2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.
8.2.3 Bouwregels ten behoeve van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt het volgende:

  1. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 m en 3,5 m.
8.2.4 Bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, anders dan overkappingen, mag niet meer bedragen dan 3 m.

8.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Op de gronden met de bestemming 'Wonen - 2' is – in samenhang daarmee – ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.
  2. Paardenbakken zijn niet toegestaan, uitgezonderd bestaande paardenbakken waarvan de bestaande maten als ten hoogste toelaatbaar zijn.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden. De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

9.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende te beschermen waarden ten aanzien van het beschermde dorpsgezicht Durgerdam:

  1. het specifieke dijkdorpkarakter bestaande uit: het lint van (grotendeels) houten huizen gekoppeld aan een dijklichaam, de tussenruimten tussen de huizen waardoor de zijkanten van de panden te zien zijn en daarmee de extra (bakstenen) onderverdieping en het achterliggende polderland;
  2. het karakteristieke – door strekdammen omarmde – haventje.

9.3 Wijzigingsbevoegdheid     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerdere bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels     

12.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten     

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

12.2 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. hijsinrichtingen en andere vergelijkbare ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 m;
  3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een fietspad en 2,2 m boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 m.

12.3 Ondergronds bouwen     

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen geldt dat het bouwen van ondergrondse ruimten niet is toegestaan.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels     

13.1 Algemeen     

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
  2. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste van inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  3. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik voor:
    1. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
    2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    3. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
    4. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte.

13.2 Parkeren, laden en lossen     

13.2.1 Gebruiksregels     
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop/nieuw)bouw geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  2. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik geldt dat ten behoeve van het afwijkende gebruik in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  3. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop/nieuw)bouw geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor het parkeren van fietsen overeenkomstig het vigerende fietsparkeerbeleid;
  4. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik geldt dat ten behoeve van het afwijkende gebruik in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand gehouden op eigen terrein voor het parkeren van fietsen overeenkomstig het vigerende fietsparkeerbeleid;
  5. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
13.2.2 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 13.3.1 onder 1, 2, 3 en 4 overeenkomstig de voorwaarden gesteld in het vigerende parkeerbeleid.
  2. het bepaalde in lid 13.3.1 onder 5 voor zover op andere wijze in laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels     

14.1 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 m bedraagt;
  2. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 0,3 m wordt vergroot;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht     

15.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan '6e herziening Landelijk Noord'

van de gemeente Amsterdam .

BIJLAGEN BIJ DE REGELS     

Bijlage 1 Lijst met beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis     

BEROEPS- EN BEDRIJFSACTIVITEITEN AAN HUIS

Uitoefening van (para-)medische beroepen, waaronder:

individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, lichaamsverzorging, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, dierenarts, alternatieve geneeswijzen enz.

Stoffeerderijbedrijven, waaronder:

(maat)kledingmakerij, kledingverstelbedrijf, meubelstoffeerderij, woningstoffeerderij

Waarbij detailhandel in stoffen en stofferingen in ieder geval is uitgesloten.

Kantoorfunctie voor bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals:

schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook voor bijvoorbeeld een detail- of groothandelsbedrijf of een aannemersbedrijf.

Reparatiebedrijfjes, waaronder:

schoen-/lederwarenreparatiebedrijf, uurwerkreparatiebedrijf, goud en zilverwerkreparatiebedrijf, reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen, reparatie van muziekinstrumenten, computerservice- en informatietechnologiebedrijf enz.

In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.

Horeca:

logiesverstrekking in de vorm van bed en breakfast (bieden logies- en ontbijtgelegenheid).

Advies- en ontwerpbureaus, waaronder:

reclameontwerp, grafisch ontwerp, tuinontwerp- en advies, (binnenhuis)architect, (steden)bouwkundig ontwerp, juridisch advies, financieel advies, milieukundig advies enz.

(Zakelijke) dienstverlening, waaronder:

notaris, advocaat, accountant, assurantie/verzekeringsbemiddeling, administratiekantoor,vertaalbureau, exploitatie en handel in onroerende zaken enz.

Overige dienstverlening, waaronder:

kappersbedrijf, schoonheidssalon, fotograaf, foto– en filmontwikkelbedrijf, enz.

Onderwijs, waaronder:

autorijschool, onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium