|
TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (150kV en hoger, zie Elektriciteitswet 1998)). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:
Het huidige stroomnet van het Zeeburgereiland en IJburg wordt gevoed vanuit het onderstation aan de Hoogte Kadijk. Het onderstation aan de Hoogte Kadijk kan de stroombehoefte als gevolg van de stedelijke ontwikkelingen op het Zeeburgereiland niet opvangen. Op basis hiervan heeft Liander in samenwerking met Tennet besloten een nieuw onderstation te bouwen aan de Marie Baronlaan. Om dit nieuwe station aan te sluiten op het bestaande stroomnet is een nieuwe ondergrondse kabelverbinding in oostelijke richting vanaf het 150kV-station nodig om daar aan te sluiten op de bestaande verbinding tussen stations Diemen en Wijdewormer.
De verbinding kan niet beschermd en/of gerealiseerd worden op grond van de regels van het geldende bestemmingsplan. Om de kabelverbinding planologisch te borgen met een dubbelbestemming, waar regels gelden ter bescherming, is dit bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan bestemd de ondergrondse verbinding en laat de onderliggende bestemmingen, die integraal 1 op 1 zijn overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen, in stand.
Figuur 1.1: globale ligging plangebied.
Het plangebied ligt tussen het te realiseren station aan de Marie Baronlaan aan de westkant en het oostpunt van Zeeburgereiland ten oosten van de A10. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven. De zwarte lijnen zijn de gestuurde boringen onder de A10 en de rode lijnen zijn kabels (deels in mantelbuizen) die worden aangelegd in open ontgraving.
Figuur 1.2: Overzichtskaart ondergrondse 150kV verbinding.
De ondergrondse verbinding ligt in een aantal geldende bestemmingsplannen. Het gaat om:
Figuur 1.3: geldend bestemmingsplan Zeeburgereiland Bedrijvenstrook (L) en Zeeburg-Schellingwoude (R).
In deze bovenstaande bestemmingsplannen is geen sprake van een dubbelbestemming 'Leiding- Hoogspanning' ter bescherming van een ondergrondse kabelverbinding. De aanleg kan ook niet plaatsvinden op grond van de regels van de geldende bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan is bedoeld om deze dubbelbestemming planologisch te genereren zodat de verbbinding planologisch beschermd wordt. De onderliggende bestemmingen uit bovenstaande bestemmingsplannen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Europees, Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitgangspunten van TenneT en wordt de haalbaarheid van de aanleg van de ondergrondse 150kV verbinding getoetst op grond van het geldende (milieu)wetgeving en regelgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Er wordt een nieuw schakelstation gebouwd aan de Marie Baronlaan ten westen van de A10. Het nieuwe 150/10 kV hoogspanningsstation aan de Marie Baronlaan zal worden ingelust (aangesloten) op de bestaande 150kV verbindingen Wijdewormer-Diemen, gelegen op het Oostpunt van Zeeburgereiland, dat het station op circa 150 meter afstand passeert. Voor het inlussen van het hoogspanningsstation zijn zes nieuwe kabelcircuits nodig vanaf de inluslocatie naar het station. Zie Figuur 2.1 voor het beoogde tracé.
Er wordt daarnaast door TenneT rekening gehouden met een ruimtereservering voor een toekomstige (zevende) 150 kV kabelcircuit ten noorden van de andere zes circuits tot en met de inluslocatie. De inlussing op de bestaande verbinding wordt gerealiseerd door middel van gestuurde boringen onder de Rijksweg A10 door.
Aan de oostkant van de A10 is rekening gehouden met de mogelijke toekomstige 2e Zeeburgertunnel. Daar gaat deze verbinding diep genoeg onderdoor, zodat die in de toekomst aangelegd kan worden. Op het braakliggend terrein aan de oostkant van de A10 worden de kabels ondergronds aangesloten op het bestaande kabeltrace tussen Diemen en Wijdewormer.
Figuur 2.1: Nieuwe trace 150 Kv verbindingen (gele lijnen en de lichtgroene lijnen aan de oostkant van de A10.
In de de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan onze prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Planspecifiek
Deze kabelverbinding draagt bij aan de duurzame energie en energietransitie. Er ligt al een goede verbinding die niet verder opgewaardeerd of uitgebreid wordt. Bestaande hoogspanningsverbindingen van 150kV en hoger zijn onderdeel van het landelijke hoogspanningsnet en daarmee van nationaal belang. Het bestemmen van deze verbinding is passend binnen het NOVI en dit Rijksbeleid staat de uitvoerbaarheid en realisatie van het plan dan ook niet in de weg.
Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.
Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Natuurnetwerk Nederland (NNN), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Nationaal belang 13 gaat in op ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie. Alhoewel dit bestemmingsplan de energievoorziening betreft, worden er in het Barro geen specifieke regels gesteld ten opzichte van dit bestaande tracé. In het Barro is een reservering opgenomen voor een eventuele verbreding van de A10. Daar is met de diepte van de nieuwe verbinding rekening mee gehouden.
De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.
Planspecifiek
Het plangebied voor de ondergrondse 150kV kabelverbinding valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.
De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.
Planspecifiek
Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan omdat het een ondergrondse 150kV kabelverbinding betreft.
De Omgevingsvisie NH 2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op langetermijnambities en de langetermijn doelen. De provincie geeft aan welke kwaliteiten ze langjarig wil koesteren en speelt daarbij in op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De hoofdambitie is het zoeken naar balans tussen economische groei en leefbaarheid.
In het visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in vijf zogenaamde samenhangende bewegingen met ontwikkelprincipes naar de toekomst:
De energietransitie, van energie uit uitputbare bronnen naar energie uit duurzame, hernieuwbare bronnen, is een belangrijke opgave voor de provincie Noord-Holland. Het streven is een maximale opwekking van duurzame energie voor de volledige energievraag in Noord-Holland in 2050. Om dit te realiseren, is de distributie van energie een belangrijke voorwaarde. Met de transitie naar duurzame energie vindt de opwekking op andere plekken plaats, en moet het distributienet hier goed op worden voorbereid. In de omgevingsvisie wordt dan ook aangegeven dat het niet alleen gaat om de opwekking van duurzame energie, maar ook om uitbreiding en aanpassing van de infrastructuur die nodig is om deze energie op effectieve manier te verdelen.
Planspecifiek
Het bestemmen van een bestaande kabelverbinding is in overeenstemming met de Omgevingsvisie NH 2050.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels voor de fysieke leefomgeving samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie Noord-Holland wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk (artikel 6.3). Daarnaast moet een ruimtelijk plan rekening houden met de risico's ten aanzien van klimaatverandering (artikel 6.62).
De omgevingsverordening schrijft voor waaraan de inhoud van onder andere bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen voor afwijken van het bestemmingsplan en beheersverordeningen moeten voldoen. In de verordening zijn regels opgenomen die het provinciaal belang beschermen.
Planspecifiek
In de verordening worden geen specifieke regels gesteld voor dit bestemmingsplan, dat tot doel heeft een bestaande kabelverbinding te bestemmen.
Op 8 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vastgesteld. In deze omgevingsvisie wordt de langjarige ontwikkeling van Amsterdam en omgeving beschreven. Hierbij zijn vijf strategische keuzes gemaakt:
Er wordt niet specifiek ingegaan op het elektriciteitsnetwerk. Het in stand houden en verbeteren daarvan is voor alle strategische keuzes van groot belang. Met de groei van de stad groeit ook de vraag naar elektriciteit en warmte. Amsterdam wil zoveel mogelijk schone energie opwekken en opslaan op eigen grondgebied en slim gebruik maken van nieuwe en bestaande warmtebronnen. Een toekomstbestendig elektriciteitsnetwerk is een randvoorwaarde voor de groei en verduurzaming van Amsterdam. Tot 2050 zal de vermogensvraag toenemen naar 3 tot 4 keer de vermogensvraag van nu. Dat is een vraag van 3.000 à 4.000 MW in 2050, in plaats van circa 1.000 MW in 2020. Om tijdig in de snelgroeiende vraag naar elektriciteit te kunnen blijven voorzien wordt er gewerkt aan de uitbreiding van de elektriciteitsinfrastructuur. Hiervoor worden onder andere locaties aangewezen waar onderstations worden uitgebreid.
Planspecifiek
Het bestemmen van deze bestaande kabelverbinding is in overenstemming met de doelstellingen uit de omgevingsvisie.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 "Economisch Sterk en Duurzaam" (17 februari 2011) legt de gemeente Amsterdam zichzelf regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen, efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambities zijn om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, de haven en huidige bedrijventerreinen intensiever te gebruiken en ruimte te creëren voor waterberging.
Planspecifiek
Het bestemmen van deze bestaande kabelverbinding is in overenstemming met de doelstellingen uit de Structuurvisie Amsterdam 2040.
De verandering van het klimaat als gevolg van toename van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer is één van de grootste problemen die op mondiale schaal spelen. Koolstofdioxide (CO2) is het belangrijkste broeikasgas, maar daarnaast zijn er andere stoffen die bijdragen aan het broeikaseffect (zoals methaan (CH4) en lachgas (N2O)).
Om het probleem aan te pakken zijn mondiaal en op Europees niveau afspraken gemaakt. Deze hebben betrekking op het terugdringen van de emissie van CO2 en andere broeikasgassen. In Nederland zijn de doelstellingen vastgelegd in de Klimaatwet. Op nationaal niveau is ook de Urgenda-uitspraak van belang. De gemeente Amsterdam heeft deze doelstellingen opgenomen in Nieuw Amsterdams Klimaat; Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050. Voor Amsterdam is tevens Regionale Energiestrategie (RES) van de regio Noord-Holland Zuid van belang.
De aanpak van het beperken van broeikasgasuitstoot door energieopwekking is verankerd in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal. De strategie om duurzame elektriciteit op te wekken is uitgewerkt in de Regionale Energiestrategie (RES). De doelstelling voor elektriciteit op te wekken op Amsterdams grondgebied is in 2030 circa 0,7 TWh elektriciteit op te wekken door 50 megawatt (MW) wind extra te realiseren in 7 zoekgebieden en 400 MW zon te realiseren op grote daken en dubbelgebruik van stedelijke ruimtes. Bij elkaar staat dit gelijk aan het elektriciteitsverbruik van 430.000 Amsterdamse huishoudens. In 2030 zou hiermee 80% van de elektriciteitsvraag van Amsterdamse huishoudens gedekt worden door zon- en windstroom van ‘Amsterdamse bodem’.
Planspecifiek
Het faciliteren van voldoende kabelverbindingen is hierbij essentieel, zodat geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de RES.
Het elektriciteitsnet van Amsterdam moet de komende decennia aanzienlijk worden verzwaard. Het college van B&W van de gemeente Amsterdam heeft dit ontwikkelkader voor verzwaring van het bestaande net vastgesteld op 8 maart 2022. De verzwaring vraagt ingrijpende aanpassingen: op 23 locaties worden 29 nieuwe onderstations aangelegd, met bijbehorende kabelverbindingen. En ook 12 bestaande onderstations worden ingrijpend verzwaard. Verduurzaming speelt daarbij een rol: met onder andere elektrisch vervoer, warmtepompen en de productie van elektriciteit met zon en wind. Toch hebben andere factoren grotere impact op de capaciteit van het elektriciteitsnet in 2050: datacenters, economische ontwikkelingen, elektrisch vervoer en nieuwbouw.
Een overvol elektriciteitsnet ontstaat overigens niet pas rond 2050. Nu al heeft Liander in een aantal gebieden binnen de gemeente Amsterdam congestie aangekondigd. Congestie is een tekort aan transportcapaciteit in het elektriciteitsnet. De gevolgen van congestie zijn ingrijpend. Om overbelasting in het net te voorkomen kan Liander bijvoorbeeld voorlopig geen nieuwe woningen of bedrijven aansluiten in congestiezones.
Deze situatie toont het belang van tijdige en structurele uitbreiding van het elektriciteitsnet. Bestaande congestie lost niet vanzelf op. Dat vereist uitbreiding en vernieuwing van vele onderdelen van het elektriciteitsnet. Een robuust elektriciteitsnet met voldoende capaciteit is absoluut noodzakelijk voor verdere groei en verduurzaming van de stad.
Planspecifiek
In het ontwikkelkader is deze nieuwe ondergrondse verbinding ook al benoemd als belangrijk voor de toekomstige elektriciteitsvoorziening van de stad Amsterdam. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met dit ontwikkelkader van de gemeente Amsterdam.
Figuur 3.1: ontwikkelingen elektriciteitsvoorzieningen Amsterdam.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden, dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In de planlocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport 'Verkennend bodem-, waterbodem-en asbestonderzoek, 150 kV kabelverbindingen naar station ZBE Zeeburgereiland Amsterdam, d.d. 6 oktober 2022' waarin de resultaten beschreven zijn is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het navolgende:
De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen graafwerkzaamheden. Op basis van de onderzoeksresultaten is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Op basis van een toetsing van de analyseresultaten aan de normen van de CROW400 blijkt dat de werkzaamheden conform de basishygiëne uit kunnen worden gevoerd. Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
Er geldt in de onderhavige situatie geen acceptatieplicht voor de aan de watergang grenzende eigenaren en/of gebruikers van de percelen. Wanneer het verspreiden van baggerspecie over het aangrenzende perceel niet wenselijk of mogelijk is, dan dient de baggerspecie te worden afgevoerd en er een passende bestemming voor gezocht te worden.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Het aspect bodem vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Planspecifiek
De grootste intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase. Vervolgens vindt een enkele verkeersbeweging plaats ten behoeve van onderhoud en beheer. Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase dermate laag dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. De ondergrondse 150kV kabelverbinding is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Voor de aanleg van de ondergrondse 150kV kabelverbinding vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving. De effecten vanwege de geluidshinder op omwonenden treden alleen op tijdens de aanleg van de ondergrondse 150kV kabelverbinding.
Omdat er rond het plangebied geen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, wordt geconcludeerd dat het aspect geluid geen beperkingen geeft voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG, 2009) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als acceptabel wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Een ondergrondse 150kV kabelverbinding is geen activiteit die voorkomt in de VNG-lijst. Dit aspect vormt dus geen belemmering voor het plan. De verbindingen zelf zijn na aanleg ook niet risicovol voor de directe omgeving. Er worden in de bestemming 'Bedrijf' ook geen andere mogelijkheden gegeven dan die nu al zijn toegestaan. Er is geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering (geur, geluid, stof en gevaar).
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Op basis van de website www.risicokaart.nl zijn de bestaande risicobronnen geraadpleegd. In figuur 4.1. zijn deze bronnen zichtbaar. De ondergrondse 150kV kabelverbinding zal een leiding van de Gasunie kruisen ten westen van de A10. Deze leiding wordt middels een gestuurde boring gekruist volgens de geldende regels qua veiligheid. Dit is afgestemd met de Gasunie.
Deze gasleiding krijgt ook in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' en is op grond van de regels primair ten opzichte van alle andere bestemmingen, zoals dat ook nu in het geldende bestemmingsplan het geval is.
Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart, waarbij aardgasleiding met een rode onderbroken lijn is weergegeven.
Assets van TenneT vallen zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De realisatie van de ondergrondse 150kV kabelverbinding heeft geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van de hiervoor vermelde risicobron. Er is geen sprake van vaststelling van een ruimtelijk besluit, dat betrekking heeft op de gronden in de omgeving van een (niet) basisnetroute en die de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toelaat. Er worden met dit plan geen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt. Een nadere verantwoording hoeft dan ook niet te worden opgesteld. De realisatie van de ondergrondse 150kV kabelverbinding is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.
Magneetvelden
Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden.
Beleidsadvies
De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Dit komt erop neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen.
Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties voor hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd.
In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. In het plangebied zijn geen gevoelige functies nabij de ondergrondse verbinding aanwezig of planologisch mogelijk die mogelijk invloed hebben van eventuele magnetische velden. De realisatie van de ondergrondse 150kV kabelverbinding is vanuit het aspect gezondheid - elektrische en magnetische velden aanvaardbaar.
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De milieueffectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer en nader uitgewerkt in de AMvB Besluit m.e.r. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor m.e.r.-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een m.e.r.-plicht.
De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:
Gelet op de wetswijziging per 16 mei 2017 moet er voor de aanleg van een ondergrondse 150kV kabelverbinding op grond van het Besluit m.e.r. bijlage D een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling door de initiatiefnemer worden opgesteld, op basis waarvan de gemeente een besluit neemt over de m.e.r.-beoordelingsplicht tegelijk met de vaststelling van dit plan.
Planspecifiek
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd in de vorm van een aanmeldingnotitie, die als bijlage 5 is bijgevoegd. Hieruit blijkt dat er geen nadelige milieugevolgen te verwachten zijn waarvoor verder onderzoek nodig is vanuit de MER wet- en regelgeving.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. Deze beleidsdocumenten zijn beschreven in hoofdstuk 3 van deze toelichting.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Ieder waterschap heeft eigen regels voor het water en de dijken. Deze regels heten de Keur. In de Keur staan regels van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Hiermee wil het Waterschap de volgende doelen bereiken:
De Keur gaat dus over het gebruik en onderhoud van water, oevers en dijken. En welke middelen het Waterschap heeft om zijn werk goed te doen. Op dit moment gelden de regels uit de Keur 2019. Hier wordt bij de vergunningverlening aan getoetst en is bij de ontwikkeling van deze plannen rekening mee gehouden.
Omgevingsprogramma Riolering 2022-2027
Het Omgevingsprogramma Riolering (OPR) 2022-2027 is geldig vanaf 25 maart 2022. In het OPR is het beleid voor de gemeentelijke taken voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater opgenomen. Het programma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 en is tot stand gekomen door de samenwerking tussen gemeente, Waternet en Amsterdam Rainproof.
Het Omgevingsprogramma Riolering geldt voor alle projecten, dus ook de projecten die voor 25 maart 2022 zijn gestart en nu nog lopen. Elk project dat werkt aan de openbare ruimte moet voldoen aan de 70mm norm, en de 90mm voor het rainproof inrichten van het openbare gebied. Bij een extreme regenbui van 70mm mag geen schade ontstaan, en bij vitale infrastructuur geldt dat zelfs bij een bui van 90mm. Hier is sprake van vitale infrastructuur en geldt de norm van 90mm. De gemeente toetst zelf of het plan voldoet aan een klimaatbestendige (maaiveld)inrichting.
Het gebied moet volgens het OPR ook een ontwateringsdiepte hebben van 90cm. Dat is de afstand tussen het gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Waternet toetst normaliter op basis van een door de initiatiefnemer (=gemeente) gemaakt geohydrologisch analyse of de ontwateringsdiepte voldoet aan het OPR, omdat Waternet deze van origine gemeentelijke taak uitvoert namens de gemeente Amsterdam.
Planspecifiek
Er is voor het plangebied door de engineer van TenneT afstemming gezocht met het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Tijdens de aanleg van de leiding kunnen er belangen van het Waterschap van toepassing zijn. Uit de overleggen die gevoerd zijn is uitgekomen, dat er voorafgaand aan de werkzaamheden een melding op grond van de 'Waterschapsverordening AGV 2019' moet plaatsvinden. Dat is nodig vanwege een verholen waterkering. Deze kering heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' die ook in dit bestemmingsplan is overgenomen ter bescherming van deze kering. Daarmee worden de waterbelangen altijd afgewogen en moet er voor de boringen een vergunning afgegeven worden door het Waterschap. Maatregelen die daarbij nodig zijn ter bescherming van de omgeving zullen genomen worden. De bescherming van de belangen van het aspect water is daarmee voldoende geborgd en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied. Via het ruimtelijk spoor (provinciale omgevingsverordening) wordt het Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is een Natuurtoets uitgevoerd. In het rapport 'Aanleg nieuw kabeltracé Zeeburgereiland te Amsterdam , d.d. 06-10-2022' zijn hiervan de resultaten beschreven. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3. Onderstaand worden de conclusies beschreven.
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van beschermde Natura 2000-gebieden en NNN gebieden zal de aanleg van de ondergrondse verbinding niet zorgen voor mogelijke aantasting daarvan. In onderstaande tabellen en de natuurtoets in bijlage 3 wordt dat gemotiveerd. Volgens de natuurtoets is er alleen mogelijk sprake van een nagatief effect vanwege stikstofdepositie. Daar wordt in paragraaf 4.3.2 nader op ingegaan.
Tabel 1: Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming.
Soortbescherming
Binnen het plangebied is geschikt biotoop aangetroffen voor beschermde soorten (Wnb) waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de volgende soortgroepen:
Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld, dat vervolgstappen niet aan de orde zijn. Voor deze soorten en vrijgestelde soorten geldt wel de zorgplicht. Uit tabel 4.2 blijkt dat nader onderzoek nodig is naar kleine marterachtigen. Alleen de werkzaamheden voor het aanleggen van de kabels en mantelbuizen in open ontgraving worden uitgevoerd in het geschikte biotoop voor kleine marterachtigen. Deze werkzaamheden staat gepland om uit te voeren in 2025. Er is dus voldoende tijd om een eventuele ontheffing aan te vragen indien uit nader onderzoek blijkt dat er kleine marterachtigen voorkomen in het geschikte biotoop.
Tabel 4.2: Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.
Nader onderzoek marterachtigen
Door Antea Group is er nader onderzoek naar kleine marterachtigen gedaan. In het rapport Nader ecologisch onderzoek Zeeburgereiland, Onderzoek naar de kleine marterachtigen, d.d. 11 augustus 2023' zijn de resultaten beschreven. Dit rapport is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.
Tijdens het onderzoek zijn geen marterachtigen waargenomen. Wel zijn er waarnemingen gemaakt van met name bruine ratten, bosmuizen en een egel. Tijdens het onderzoek zijn de kleine marterachtigen niet aangetoond binnen het plangebied. Gezien de onderzoeksperiode, de duur en de intensiteit van de inzet, wordt de aanwezigheid van de bunzing, hermelijn en wezel uitgesloten. Er zijn voor deze soorten geen verdere acties noodzakelijk op het gebied van de Wet natuurbescherming.
Voor de aanleg van de nieuwe verbinding zijn stikstofdepositieberekeningen gemaakt. De berekening is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting. Omdat er op twee momenten gewerkt wordt met mogelijke stikstofuitstoot zijn er twee berekeningen gemaakt. Voor het jaar 2024 is de gestuurde boring en het aanleggen van de boorbuizen onder de A10 door berekend (Aerius kenmerk: RjJtUMM8zhZC, d.d. 9 november 2023) . Voor het jaar 2025 is de aanleg van de kabels en mantelbuizen in open ontgraving berekend (aerius kenmerk: RmDLNLUfh3WA, d.d. 9 november 2023). Uit beide berekeningen blijkt dat er geen stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden ontstaat. Tijdens de gebruiksfase is geen sprake van uitstoot omdat de nieuwe verbinding volledig ondergronds ligt. Daarmee is het bestemmingsplan vanuit het aspect stikstofdepositie uitvoerbaar.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Uit de onderzoeken is gebleken dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Omdat de realisatie bovendien in 2025 is voorzien zal ook kort voor realisatie nogmaals in het gebied onderzoek gedaan worden. Daarmee is de uitvoerbaarheid voor dit bestemmingsplan en deze bestemmingsplanprocedure voldoende aangetoond.
In een bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
In het gebied geldt geen cultuurhistorische waarde waarvoor bescherming moet plaatsvinden. De nieuwe verbinding ligt volledig onder de grond en tast op geen enkele manier cultuurhistorische waarden aan.
Planspecifiek
Ook ten aanzien van archeologie geldt dat er geen sprake is van een beschermende regeling in de geldende bestemmingsplannen. Er zijn in dit gebied geen archeologische waarden aanwezig, omdat het gebied kunstmatig gecreëerd is door de storting van slib uit het IJ.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
De realisatie van de ondergrondse 150kV kabelverbinding is vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie aanvaardbaar.
Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen conventionele explosieven (hierna CE) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.
Bij het vooronderzoek worden literatuur en historische bronnen verzameld en gestructureerd geordend. Het eindresultaat is een rapportage met een bijbehorende CE-bodembelastingkaart. Het vooronderzoek dient conform de WSCS-OCE versie 2016 te worden uitgevoerd.
Planspecifiek
De gemeente Amsterdam heeft een kaart waarop verdachte locaties aangegeven staan als het gaat om niet gesprongen /conventionele explosieven. Hierop is de locatie als 'niet verdacht' aangemerkt. Verder onderzoek kan dan ook achterwege gelaten worden.
Figuur 4.2: fragment kaart niet gesprongen explosieven (bron: data.amsterdam.nl).
Conclusie
Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Grondexploitatiewet
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):
Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.
Kosten van aanleg en instandhouding
De kosten van de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsverbinding worden gedragen door TenneT. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
In het plangebied zijn op dit moment meerdere bestemmingsplannen geldend. De bestemmingen uit deze bestemmingsplannen zijn overgenomen en ter bescherming van de nieuwe kabelverbinding is de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning ondergronds toegekend aan deze kabelverbinding.
Het gaat om de volgende bestemmingen uit de geldende plannen waarvan alle regels integraal zijn overgenomen:
De bestemming Bedrijf is toegekend aan een kleine strook aan de westkant van het plangebied. De bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan zijn hier integraal overgenomen. Alleen de aanduidingen die betrekking hebben op de mogelijkheid van horeca en sport zijn niet overgenomen. Dit omdat deze aanduidingen in het geldende bestemmingsplan ook niet voorkomen in dit plangebied voor de ondergrondse verbinding.
De bestemming Groen geldt aan de westkant van het plangebied en ten oosten van de A10. Gebouwen zijn uitgesloten. Binnen de bestemming zijn ook paden voor langzaam verkeer en calamiteitenpaden toegestaan.
De bestemming Verkeer is toegekend aan de lokale wegen in het plangebied. Binnen deze bestemming is ook groen en water mogelijk.
Deze bestemming is toegekend aan de rijksweg A10 die door het plangebied loopt. Naast het gebruik als snelweg zijn ook de volgende functie toegestaan: bermen, bruggen, viaducten, geluidsschermen, nutsvoorzieningen, water, waterstaatsdoeleinden, oevervoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is per type bouwwerk gespecificeerd in de regels.
De dubbelbestemming Leiding-Gas is toegekend aan de strook waar de kabelverbinding en de bestaande gasleiding elkaar kruisen. Deze dubbelbestemming overlapt in dit bestemmingsplan meerdere (dubbel-) bestemmingen zodat er een voorrangsregeling is opgenomn die in alle dubbelbestemmingen is opgenomen.
Het belang van de gasleiding is, net als in het huidige bestemmingsplan, primiar verklaard ten opzichte van de andere (dubbel-) bestemmingen. Vervolgens gelden de regels van artikel 8 en daarna van artikel 9.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning ondergronds
De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' is toegekend aan de ondergrondse kabelverbinding van maximaal 150kV en de bijbehorende belemmeringenstrook. Ter bescherming van de leidingen is een omgevingsvergunning verplicht gesteld voor voor de in artikel 7.5.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Deze vergunning mag pas verleend worden als uit onderzoek blijkt dat er geen schade kan ontstaan aan de leidingen. Hiervoor moet vooraf een positief advies worden afgegeven door de betreffende leidingbeheerder(s).
Daarnaast zijn algemene en overige regels opgenomen in dit bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptontwerpplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking.
De gemeente heeft het voorontwerp bestemmingsplan aangeboden aan de overlegpartners. Er zijn door de provincie en Waternet reacties ingediend die hieronder van commentaar voorzien worden.
Reactie provincie
De provincie geeft aan dat het plan in overeenstemming is met de instructieregels die de Omgevingsverordening NH2020 aan op te stellen ruimtelijke plannen stelt.
De provincie heeft ten aanzien van de inhoud van het bestemmingsplan geen opmerkingen maar wil de uitkomsten van het nader onderzoek naar de marterachtigen wel weten en op de hoogte gehouden worden van de voortgang van dat onderzoek. Dit onderzoek is nadat de reactie van de provincie is ontvangen uitgevoerd en opgenomen in paragraaf 4.3.1. Hieruit blijkt dat de aanwezigheid van kleine marterachtigen uit te sluiten is.
Reactie Waternet
Waternet geeft in haar reactie een aantal tekstuele opmerkingen over de toelichting. Deze zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan. Ook vraagt Waternet om de toelichting aan te vullen met het beleid zoals dat omschreven is in het beleidsstuk 'Omgeving Programma Riolering 2022-2027' en de ontwateringsdiepte van 90 cm. die daarin beschreven staat. Ook dat is aangevuld.
Tenslotte geeft het Waternet de voorwaarden weer voor de boring die moet paatsvinden. Hiervoor is een vergunningplicht van toepassing en deze zal aangevraagd worden en verleend moeten zijn voordat de werkzaamheden daadwerkelijk uitgevoerd worden.
De reactie van het Waterschap geeft, naast aanpassing van de toelichting, verder geen beperkingen voor de inhoud van het bestemmingsplan en/of de uitvoerbaarheid daarvan.
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan 150KV verbinding Zeeburgereiland met identificatienummer NL.IMRO.0363.M2305BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan legaal aanwezige of vergunde bouwwerken.
het op het tijdstip van het in werking treden van dit plan aanwezige of vergunde gebruik van grond en opstallen;
een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de verbinding te kunnen garanderen;
het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel, bouwvlak of bestemming worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
De voor Bedrijf - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een en ander met inachtame van het bepaalde in 3.6.1, en met de daarbij behorende:
Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan;
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 12.1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
Het is verboden een gebouw als bedoeld in artikel 3.2.2 te bouwen als de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen voor het betrokken gebouw niet een plan heeft overlegd aan het bevoegd gezag waarin voldaan wordt aan de volgende eisen, overeenkomstig pagina 30-32 ('natuurinclusief en klimaatbestendig') van het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook in bijlage 2 bij deze regels:
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat gebouwen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de bouwaanduiding 'specifieke vorm van groen-1', met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduidng maximaal één gebouw is toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een omvang van maximaal 40m² bvo.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte 20 meter bedraagt.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het overschrijden van de maximale bouwhoogte met ten hoogste 5 meter, indien geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de:
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de al dan niet ondergronds gelegen:
met dien verstande, dat indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen niet zijnde de bestemming Waterstaat - Waterkering, deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming Leiding - Gas.
met de daarbij behorende:
Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
Binnen de belemmeringen strook van de leiding mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding.
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 7.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming Leiding - Gas samenvalt, mits:
Het is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, binnen de belemmeringenstrook de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
Het in 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding - Gas geheel of gedeeltelijk kan worden gewijzigd en/of verwijderd, indien:
Alvorens toepassing te verlenen aan deze regel wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.
De voor 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – mede bestemd voor een:
De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter ten dienste van de in lid 8.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien:
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 8.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 kan worden verleend indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding en uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad.
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemmingen, zoals bedoeld in 9.1.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 en toestaan dat ten dienste van de andere voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:
Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 kan slechts worden verleend, indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voor het bouwen van grondwaterneutrale kelders geldt dat naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, de gronden mede bestemd zijn voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.10
Het bevoegd gezag is bevoegd om overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 11.2 sub a, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd.
Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:
Het Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels, zoals genoemd in 12.1.1, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Voor zover de gronden binnen het plangebied mogen worden gebruikt voor bedrijven, zijn slechts de volgende categorieën bedrijven toegestaan:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling 12.2.1 voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van:
Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat: