|
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op kavel Ringdijk 44, gelegen in de wijk Don Bosco in de Watergraafsmeer. De directe aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het leegkomen van de basisschool St. Lidwina. Het schoolgebouw, de voormalige van Koetsveldschool, dateert uit 1984 en is verouderd. In juli 2016 is de St. Lidwinaschool verhuisd naar een nieuw gebouw aan de Simon Stevinstraat 48. Na de verhuizing wordt het gebouw aan de Ringdijk 44 gesloopt, zodat het gebied kan worden herontwikkeld ten behoeve van woningbouw en de herinrichting van de openbare ruimte. Het is noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor Ringdijk 44, omdat de gewenste ontwikkelingen niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan. Het Algemeen Bestuur van de bestuurscommissie Oost heeft met de vaststelling van de “startnotitie Ringdijk 44” op 2 december 2014 het Dagelijks Bestuur de opdracht gegeven om het proces van de herontwikkeling te starten.
De ontwikkelingen in Middengebied Don Bosco, direct buiten het plangebied van Ringdijk 44, omvatten de nieuwe St. Lidwinaschool aan de Simon Stevinstraat 48, de herontwikkeling van het pand Bessemerstraat 23, de Noori Moskee op Bessemerstraat 25 en de Christus Koningkerk, inclusief het omliggende terrein. Het doel van deze ontwikkelingen is om de ruimtelijke structuur te versterken en daarmee de leefbaarheid en de sociale veiligheid in het gebied te verbeteren. Bij de vaststelling van bestemmingsplan “Don Bosco en Park Frankendael” in 2012 waren bovengenoemde plannen nog niet concreet genoeg om mee te nemen in het bestemmingsplan. Daarom is destijds de bestaande situatie opgenomen in het bestemmingsplan.
De verschillende ontwikkelingen maken deel uit van de integrale aanpak Middengebied Don Bosco en worden op elkaar afgestemd. De onderdelen doorlopen ieder een eigen besluitvormingstraject. Dit heeft als voordeel dat onderdelen niet op elkaar hoeven te wachten in het geval er vertragingen optreden in de besluitvorming.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het plangebied Ringdijk 44. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Ringdijk, in het westen door de tuinen van de woningen aan de Bessemerstraat (oneven zijde) met het daaraan grenzende polderriool, in het zuiden aan de openbare ruimte en daar achter de Christus Koningkerk en in het oosten aan de schoolgebouwen van basisschool het Spectrum aan de James Wattstraat en de nieuwe St. Lidwinaschool aan de Simon Stevinstraat. Het plangebied Ringdijk 44 maakt deel uit van een groter gebied namelijk Middengebied Don Bosco, waar verschillende ontwikkelingen gaan plaatsvinden. Middengebied Don Bosco is het gebied tussen de Senefelderstraat, de James Wattstraat (even zijde), de Bessemerstraat (oneven zijde), de Ringdijk en de nieuwe St. Lidwinaschool aan de Simon Stevinstraat (Zie Figuur 1.1).
Figuur 1.1: Plangebied Ringdijk 44
Het plangebied is gelegen binnen bestemmingsplan “Don Bosco en Park Frankendael”, welke op 3 april 2012 onherroepelijk is geworden. Ringdijk 44 heeft in zijn geheel de bestemming “Maatschappelijk” en heeft deels de dubbelbestemmingen “Waterstaat-Waterkering” en “Waarde-Archeologie-1" en “Waarde-Archeologie-2”. De maximaal toegestane bouwhoogte voor de kavel als geheel is 7 meter. Op Figuur 1.2 is het deel van het vigerende bestemmingsplan “Don Bosco en Park Frankendael” weergegeven ter plaatse van Ringdijk 44.
Figuur 1.2 Bestemmingsplan Don Bosco en park Frankendael ter plaatse van Ringdijk 44
Hoofdstuk 2 beschrijft ten eerste de bestaande situatie van het plangebied als onderdeel van de wijk Don Bosco en de geplande ontwikkelingen in Middengebied Don Bosco. Vervolgens wordt ingegaan op de geschiedenis van het plangebied. Het ruimtelijk kader is beschreven in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk worden eerst de uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan beschreven. Daarna wordt kort ingegaan op hetgeen dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 4 wordt getoetst of het bestemmingsplan aansluit bij de beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 5 richt zich op verkeer en parkeren. De milieutechnische en omgevingsaspecten van het bestemmingsplan staan omschreven in hoofdstuk 6 en 7. Hoofdstuk 8 beschrijft op welke wijze de voorgaande hoofdstukken zijn vertaald in juridische zin. Hoofdstuk 9 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Tenslotte wordt in hoofdstuk 10 een beschrijving gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken en van de uitkomsten van het overleg met de artikel 3.1.1 Bro-instanties.
Dit hoofdstuk beschrijft de bestaande situatie van het plangebied als onderdeel van de wijk Don Bosco en de geplande ontwikkelingen in Middengebied Don Bosco. Vervolgens wordt ingegaan op de geschiedenis van het plangebied.
Het plangebied is gelegen in de wijk Don Bosco in de Watergraafsmeer. De wijk Don Bosco wordt gekenmerkt door drie verschillende bouwperiodes. Aan de Ringdijk is typische 19e eeuwse dijkbebouwing gelegen. Het oostelijk deel van de wijk bestaat uit gesloten bouwblokken uit de periode 1920-1940 en het westelijk deel van de wijk bevat kleinschalige, naoorlogse strokenbouw uit de jaren '50 van de vorige eeuw. Door de ligging aan de rand van de Watergraafsmeer polder, ligt de wijk Don Bosco lager dan de meeste Amsterdamse wijken. Door de Ringdijk en diverse taluds zijn er relatief veel hoogteverschillen in de wijk aanwezig.
Het oostelijk deel (gordel '20-'40) is duidelijk herkenbaar als orthogonaal grid, terwijl het westelijk deel qua structuur meer gefragmenteerd is. Het oostelijk deel van de wijk bevat vooral meergezinswoningen, appartementen en portiekwoningen, net als een aantal latere inbreidingen aan de Bessemerstraat en aan de randen van de Nobelweg. Het westelijk deel van de wijk bestaat voornamelijk uit grondgebonden ééngezinswoningen, al dan niet met souterrain en beletage. De bouwhoogte van de woningen varieert tussen de drie en vier bouwlagen; zie figuur 2.1 en figuur 2.2.
Figuur 2.1 Stedenbouwkundige structuur Don Bosco en Middengebied Don Bosco
Figuur 2.2 Luchtfoto stedenbouwkundige structuur Don Bosco en Middengebied Don Bosco
De groenstructuur in de wijk kent ook een tweedeling net als de ruimtelijke structuur. Het oostelijk deel van de wijk is een typisch Amsterdamse stadswijk met smalle stenige straten met bomenrijen en weinig openbaar groen. Het westelijk deel kent een lossere en groenere opzet met openbaar groen en tuinen grenzend aan de openbare ruimte. Het groene talud langs de Ringdijk heeft landschappelijke waarde en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur van Amsterdam. De Don Bosco buurt kent geen plantsoenen of groene pleinen. Het dichtstbijzijnde park is Park Frankendael.
Figuur 2.3 Bestaande situatie Middengebied Don Bosco
In het Middengebied Don Bosco, rondom het plangebied Ringdijk 44, stuiten de drie bovengenoemde stedenbouwkundige structuren op elkaar. Het Middengebied Don Bosco zelf is sterk afwijkend qua ruimtelijke structuur. Het bevat namelijk een viertal solitaire gebouwen: de Christus Koningkerk, de voormalige en de nieuwe St. Lidwinaschool en de Spectrumschool. De scholen zijn met één á twee bouwlagen relatief laag, terwijl de Christus Koningkerk in relatie tot de omliggende woningen fors en statig is, de kerk is het grootste gebouw van de buurt. De gebouwen dateren uit verschillende periodes: de nieuwe St. Lidwinaschool is onlangs opgeleverd. De Spectrumschool uit 1990 is enigszins introvert en zakelijk vormgegeven. De oude St. Lidwinaschool, de voormalige van Koetsveldschool, op Ringdijk 44 is een typisch product van de jaren '80 van de vorige eeuw, namelijk expressief en modernistisch. De monumentale Christus koningskerk dateert uit 1957 en is ontworpen door de architecten Tholens en van Balen. De Moskee is een opvallend gebouw aan de Bessemerstraat en ligt aan de westelijke entree van het voetgangersgebied. Dit gebouw dateert uit 1906 en is ontworpen door architect de Jonge.
De ruimtelijke opbouw is gefragmenteerd en hierdoor sluit Middengebied Don Bosco niet goed aan op de omgeving. Doordat de gebouwen met hun achterkant naar de openbare ruimte zijn gesitueerd, is deze ruimte verworden tot een soort restlocatie die wordt gekenmerkt door hekwerken en achterstallig onderhoud. In deze onoverzichtelijke ruimte is bovendien weinig sociale controle. In het middengebied zijn voetpaden aanwezig en staat een aantal grote, volwassen bomen langs het Elzenlaantje en een monumentale plataan achter de Christus Koningskerk. Het Elzenlaantje vormt een groene as en verbindt het middengebied met de Ringdijk. Tot een paar jaar geleden was in het middengebied een beheerde speeltuin van Dynamo gevestigd. Sinds deze speeltuin niet meer wordt beheerd, is het gevoel van onveiligheid toegenomen en het gebruik ervan sterk afgenomen. (Zie Figuur 2.3).
De ontwikkelingen direct buiten het plangebied Ringdijk 44 omvatten de nieuwe St. Lidwinaschool en de herontwikkeling van het pand Bessemerstraat 23, de Noori Moskee op Bessemerstraat 25 en de Christus Koningkerk, inclusief het omliggende terrein. In juli 2016 is de St. Lidwinaschool naar een nieuw gebouw verhuisd aan de Simon Stevinstraat. De plannen voor het pand Bessemerstraat 23 bevinden zich nog in een verkennende fase. De eigenaar heeft de wens om het pand te slopen en op deze locatie nieuwe woningen te ontwikkelen. Voor de moskee bestaan ook plannen voor uitbreiding of sloop/nieuwbouw.
Op 3 april 1998 is de Christus Koningkerk verkocht aan Woningcorporatie Ymere. Lange tijd wilden zowel Ymere als stadsdeel Oost-Watergraafsmeer de kerk afbreken om plaats te maken voor een brede school en woningen. In 2007 waren de sloopplannen zo goed als definitief, totdat het toenmalige Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam de kerk op de lijst van waardevolle naoorlogse gebouwen plaatste. De Christus Koningkerk vormt namelijk een belangrijk stedenbouwkundig en architectonisch accent, als onderdeel van het uitbreidingsplan Kamerlingh Onneslaan e.o. dat in 1956 werd vastgesteld. De status van gemeentelijk monument heeft de Christus Koningkerk gered van de sloop. Hierna zijn nieuwe plannen ontwikkeld, die echter door de financiële crisis werden uitgesteld waardoor het gebouw steeds verder in verval is geraakt.
In 2012 heeft Ymere de Christus Koningkerk verkocht aan een particulier die het initiatief heeft genomen om de kerk een andere bestemming te geven. De plannen hebben betrekking op de monumentale Christus Koningkerk, de aangrenzende pastorie, gesitueerd aan de James Wattstraat 56 en 58, alsmede een deel nieuwbouw, grenzend aan de westgevel van de kerk. De door de eigenaar gewenste functies zijn een theater met circa 300 zitplaatsen, hotel, grand café met terras en een multifunctionele ruimte/zalenverhuur. De strook tussen de uitbouw van de kerk en de pastorie van de kerk is in eigendom van de Gemeente Amsterdam. Op deze locatie overweegt de gemeente woningbouw. Hiervoor zijn echter nog geen concrete plannen. De plannen voor de kerk passen qua functie en bebouwing niet in het vigerende bestemmingsplan “Don Bosco en Park Frankendael”. De ontwikkeling kan mogelijk gemaakt worden door middel van een aanvraag omgevingsvergunning (uitgebreide voorbereidingsprocedure). Bij deze aanvraag omgevingsvergunning behoort een ruimtelijke onderbouwing, waarin wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De uitgebreide voorbereidingsprocedure is inmiddels gestart. Zie ook figuur 2.4 Ontwikkelingen Middengebied Don Bosco.
Figuur 2.4 Ontwikkelingen Middengebied Don Bosco
Het plangebied Ringdijk 44 wordt in het noorden begrensd door de Ringdijk, in het westen door de tuinen van de woningen aan de Bessemerstraat (oneven zijde) met het daaraan grenzende polderriool, in het zuiden aan de openbare ruimte en daarachter de Christus Koningkerk en in het oosten aan de schoolgebouwen van basisschool het Spectrum aan de James Wattstraat en de nieuwe St. Lidwinaschool aan de Simon Stevinstraat. Het plangebied Ringdijk 44 is ruim 5000 m2 groot en in het gebied staat de oude St. Lidwinaschool, de voormalige van Koetsveldschool uit 1984. Het gebouw is tot het einde van het schooljaar 2015/2016 in gebruik als basisschool. Daarna wordt de school gesloopt.
De oude St. Lidwinaschool heeft een bouwhoogte van een á twee bouwlagen en beslaat een vloeroppervlak van bijna 1750 m2. Een latere aanbouw is in gebruik als naschoolse opvang. Aan de achterzijde, grenzend aan voetgangersgebied, ligt het speelterrein omgeven door een hoog hek. Op het schoolplein bevinden zich een berging en enkele speeltoestellen. Een deel is ingericht als fietsenstalling en direct aan het schoolgebouw zijn enkele schooltuinen verhoogd aangelegd. Het kavel is grotendeels verhard. Aan de achterzijde bevindt zich een speelplein omgeven door hekken, grenzend aan de openbare ruimte van Middengebied Don Bosco. Het gehele kavel is in eigendom van de Gemeente Amsterdam. (Zie Figuur 2.5 en 2.6).
Figuur 2.5 Bestaande situatie Ringdijk 44 in Middengebied Don Bosco
Figuur 2.6 Bestaande situatie Ringdijk 44 in Middengebied Don Bosco
Het plangebied bevindt zich in het voormalige Diemermeer dat rond 1200 is ontstaan na een doorbraak van de Diemerzeedijk. Later vergrootte het Diemermeer zich tot het Watergraftsmeer. Graft, dat gracht betekent, verwijst naar de open verbinding tussen de Zuiderzee en de Amstel. Omdat de watermassa zich telkens uitbreidde en een bedreiging voor de omgeving werd, kreeg Amsterdam in 1624 toestemming om het meer te omdijken en droog te malen. Voor de inpoldering werd in 1628 de Ringvaart gegraven. In de polder werden twee haaks op elkaar staande hoofdwegen aangelegd, de Middel Wech en de Kruis Wech, en werd een rechthoek van tochtsloten gegraven die naar de twee zijden afwaterden op de ringvaart. Door kleinere slootjes werd de polder in 60 kavels van circa 9 hectare gedeeld. Het ruimtelijke ontwerp weerspiegelt de 17e eeuwse vormgevingsidealen van een overzichtelijke en evenwichtige ordening. Deze verkavelingsstructuur is nog steeds herkenbaar in de huidige structuur van de Watergraafsmeer.
Figuur 2.7 Het Diemermeer op de kaart van J.J. Beeldsnijder uit 1575
Figuur 2.8 Don Bosco en Park Frankendael op de kaart van Publieke Werken uit 1900
Figuur 2.9 Uitbreidingsplan voor de Watergraafsmeerpolder, Dienst der Publieke Werken, 1929.
In de 17e en 18e eeuw ontwikkelde de Watergraafsmeer zich tot een gebied waar buitenhuizen (zoals De Vergulden Eenhoorn en 't Roode Hart), plezier- en moestuinen gevestigd waren. Vanwege de economische bloei en de internationale welvaart nam de vraag naar agrarische producten toe. Hierdoor werd de directe omgeving van Amsterdam van steeds groter belang voor de groentevoorziening. De groenten konden direct naar Amsterdam verscheept worden. Schuiten vertrokken vanaf de Schulpbrug (over de Ringsloot, nu Weespertrekvaart) en voerden tot aan de Amstelbrug. Tijdens de Franse overheersing aan het begin van de 19e eeuw zijn bijna alle buitenplaatsen in de Watergraafsmeer vanwege de economische teruggang afgebroken. De grond werd opnieuw verkaveld en als bouwgrond verkocht. Langs de Ringdijk en de Schagerlaan werd van het beschikbare puin onder meer bebouwing opgericht.
In de 20e eeuw breidde de stad zich naar het zuiden toe uit en kwam rond het plangebied een verstedelijkingsproces op gang. Verkavelingssloten werden gedempt en het terrein werd opgehoogd. In de nabije omgeving van het plangebied werd in 1939 het Prins Bernhardpark aangelegd en werd het nieuwe Amstelstation geopend. Van oudsher was het plangebied Ringdijk 44 onderdeel van buitenplaats Klein Dantzig aan de Ringvaart. Rondom deze buitenplaats vormde zich de dijkbebouwing aan de Ringdijk en later ook aan de Bessemerstraat. Voor de Tweede Wereldoorlog groeide deze buitenplaats uit tot een gigantisch volkstuinencomplex, waarvan we nu nog een deel kennen: Klein Dantzig in park Frankendael. Het noordelijk deel van dit complex (ten noorden van de Kamerlingh Onneslaan) werd bebouwd met de Christus Koningkerk en woningbouwcomplex “Klein Dantzig” (strokenbouw uit de jaren '50). Op de locatie van Ringdijk 44 ontstond eerst een tijdelijke school, waarna in 1984 het huidige gebouw werd gerealiseerd.
De gemeenteraad heeft op 13 juli 2016 het stedenbouwkundig plan en het investeringsvoorstel voor Ringdijk 44 vastgesteld (AB 19 april 2016). De ruimtelijk relevante uitgangspunten uit het stedenbouwkundig plan zijn juridisch vastgelegd in dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn per kavel bouwvoorschriften opgenomen in individuele kavelboekjes, welke een privaatrechtelijk kader vormen. In dit hoofdstuk worden eerst de uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan beschreven. Daarna wordt kort ingegaan op hetgeen dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Middengebied Don Bosco biedt kansen voor verbetering en heeft de potentie om ruimtelijke kwaliteit toe te voegen aan de Watergraafsmeer. De opgave voor het middengebied is niet alleen de herontwikkeling kavel Ringdijk 44, de Christus Koningkerk en de nieuwe St. Lidwinaschool, maar tevens de transformatie van de openbare ruimte tot een leefbare, sociaal veilige plek voor de buurt. Het stedenbouwkundige plan brengt samenhang tussen de verschillende nieuwe ontwikkelingen.
Het stedenbouwkundig plan voor Ringdijk 44 omvat drie blokken waarin maximaal 45 woningen worden gerealiseerd, die qua maat en schaal passen in de omgeving. De maximaal toegestane bouwhoogten van de drie blokken sluiten aan op de bouwhoogten van de bebouwing in de directe omgeving. Tevens geldt dat een verticale gevelgeleding en een driedeling in het gevelbeeld moeten worden toegepast bestaande uit een plint, een middendeel en een kap.
Met blok 1 wordt het 19e eeuwse bebouwingslint aan de Ringdijk voortgezet. Voor blok 1 gaat het stedenbouwkundig plan uit van twee of drie bouwlagen plus een kap langs de Ringdijk waardoor een gevarieerd gevelbeeld ontstaat. Blok 2 heeft een bouwhoogte van drie bouwlagen plus een kap, waarbij de kaplaag aan de achterzijde terug ligt om een goede bezonning van de panden in blok 1 aan de Ringdijk mogelijk te maken. De bouwhoogte van blok 3 bedraagt maximaal twee bouwlagen plus een kap. Blok 2 en 3 vormen samen het plein en zorgen voor een duidelijke scheiding tussen openbaar en privé. Door nieuwe woonbebouwing met entrees aan het groene plein te situeren, ontstaat een verbeterde sociale controle in het gebied. De afstand van blok 3 tot aan de bebouwing aan de Bessemerstraat bedraagt ca. 25 meter. Dit is ruim vergeleken bij de aangrenzende gesloten bouwblokken, zoals het bouwblok tussen de Bessemmerstraat en Nobelweg.
Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan
Figuur 3.2 Stedenbouwkundig plan impressie
De intentie is om het volgende programma te realiseren: Kavel 1a betreft een collectief te ontwikkelen appartementengebouw voor senioren, prijsklasse middensegment. Kavels1b-1f betreffen vrije sector kavels voor particulier opdrachtgeverschap die als ruime grondgebonden gezinswoning of als beneden-bovenwoning ontwikkeld kunnen worden, waarbij maximaal twee woningen per kavel kunnen worden gerealiseerd. Voor kavel 1e geldt dat deze in collectief particulier opdrachtgeverschap kan worden ontwikkeld. Blok 2 is bedoeld voor sociale huurwoningen, waarvan 8 appartementen kunnen worden gerealiseerd voor gezinnen met een vluchtverleden. Dit naar aanleiding van de motie "Huisvesting statushouders", die 9 september 2015 door de Gemeenteaad is aangenomen. Blok 3 omvat zes vrije sector kavels voor grondgebonden woningen, die ook in particulier opdrachtgeverschap kunnen worden ontwikkeld.
Figuur 3.3 Uitsnede stedenbouwkundig plan
Op kavel Ringdijk 44 is naast de drie blokken plaats voor maximaal 26 parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe woningen. In de openbare ruimte aan de Ringdijk kunnen 4 bezoekers-parkeerplekken worden gerealiseerd. Zie verder hoofdstuk 5 Verkeer en parkeren.
Met de herontwikkeling van de Christus Koningkerk zal een deel van de openbare ruimte zeer waarschijnlijk verdwijnen. Deze openbare ruimte wordt gecompenseerd in het voorliggend bestemmingsplan in de vorm van een groen plein. Dit plein en de aangrenzende voet- en fietspaden blijven autovrij met behoud van het groene karakter dat kenmerkend is voor de huidige situatie. De meeste grote bomen blijven bewaard en geven het plein direct kwaliteit. Door het concentreren van de huidige versnipperde openbare ruimte tot een plein wordt een ontmoetingsplek gerealiseerd waar de hele buurt profijt van heeft. De precieze inrichting van de groene openbare ruimte wordt in een later stadium bepaald in overleg met omwonenden.
Uitgangspunten voor het ontwerp van de openbare ruimte:
Het spelen zal in de nieuwe situatie plaatsvinden op het nieuwe plein en na schooltijd op de schoolpleinen van de basisscholen het Spectrum en de nieuwe Lidwinaschool. Het voetballen wordt gekoppeld aan de twee scholen: elke school krijgt de beschikking over een voetbalveldje. Buiten schooltijd zijn deze pleinen openbaar toegankelijk. Dit zal er voor zorgen dat voetballen niet op het plein zelf plaatsvindt maar aan de randen. Het plein kan hierdoor worden ingericht als verblijfsruimte met speelvoorzieningen.
Figuur 3.4 Stedenbouwkundig plan impressie
De ruimtelijk relevante uitgangspunten uit het stedenbouwkundig plan zijn juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan. Bestemmingsplan Ringdijk 44 omvat drie blokken waarin maximaal 45 woningen en maximaal 26 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan maakt slechts bouwvolumes en bestemmingen mogelijk, zoals de bestemmingen wonen, groen en verkeer. Het bestemmingsplan legt geen programmatische uitgangspunten vast, zoals doelgroepen en woning-typologieën.
De woonfunctie is de belangrijkste bestemming in bestemmingsplangebied Ringdijk 44; voor de drie blokken geldt de bestemming “Wonen”. Binnen de woonbestemming zijn aan-huis-gebonden beroepen toegestaan. Hieronder vallen aan huis gebonden bedrijven (zoals een lijstenmakerij of een schoonheidsspecialist) en aan huis gebonden beroepen (zoals een architectenbureau of een huisarts). Detailhandel, horeca, en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet toegestaan.
Voor blok 1 aan de Ringdijk en blok 2 maakt het bestemmingsplan maximaal drie bouwlagen plus een kap mogelijk met een maximale goothoogte van 10 meter en een maximale bouwhoogte van 14 meter. Op twee kavels in blok 1 en voor blok 3 geldt een maximum van twee bouwlagen plus een kap met een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter. Zo ontstat een gevarieerd gevelbeeld. De maximale hellingshoek van de kap aan de voorgevelzijde bedraagt 75 graden. De (ruimtelijke) uitgangspunten staan per bestemming omschreven in Hoofdstuk 8 Juridische toelichting.
In dit hoofdstuk wordt getoetst of het bestemmingsplan aansluit bij het algemeen beleidskader op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het sectorale beleid wordt beschreven in hoofdstuk 6 Milieuaspecten en hoofdstuk 7 Omgevingsaspecten.
De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld bestemmingsplanprocedures) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet. In bijlage I van de Crisis- en Herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied. Voorliggend bestemmingsplan maakt maximaal 45 woningen mogelijk en moet worden gezien als een onderdeel van deze categorie. De Crisis- en herstelwet is dan ook van toepassing.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.
De SVIR vervangt (het grootste deel van) de Nota Mobiliteit (2009). De volgende beleidsdoelen van de Nota blijven van kracht:
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsdoelen van het SVIR. Voor het aspect parkeren wordt verwezen naar hoofdstuk 5 Verkeer en parkeren.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder bestemmingsplannen. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat gemeenten bestemmingsplannen vaststellen voor een “goede ruimtelijke ordening”. De ladder voor duurzame verstedelijking is een hulpmiddel, dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening. In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen bepaald. Er is een regionale vraag naar woningbouw, dus trede 2 is aan de orde. In trede 2 gaat het om de vraag: "Kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden?" Met bestemmingsplan Rimgdijk 44 vindt woningbouwontwikkeling plaats binnen het stedelijk gebied. Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 aan de orde. Met bestemmingsplan Ringdijk 44 wordt de ruimte in het stedelijke gebied optimaal benut. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder duurzame verstedelijking.
Het voornemen is om de ladder in januari 2017 aan te passen. Het rijk wil de tekst van de ladder terug brengen naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarbij wordt, ter voorkoming van nieuwe definitiekwesties en jurisprudentie, nauw aangesloten bij de huidige laddertekst. De behoefte aan de stedelijke ontwikkeling (niet-woonprogramma) en de locatiekeuze (op hoofdlijnen) zijn onderwerp van voorliggend rapport. Hiermee wordt voorgesorteerd op de voorgenomen aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft nadere regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. De projecten van rijksbelang waarop het besluit aanvankelijk slechts betrekking had, zijn: mainport Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee c.a., defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.
De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Deze uitbreiding van het Barro heeft voor wat betreft het voorliggende bestemmingsplan geen consequenties.
In het Nationaal Milieubeleidsplan (2001) is onder andere beleid opgenomen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationale Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In hoofdstuk 6 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De nieuwe wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Voor het streekplan komt de provinciale structuurvisie in de plaats. Hierin legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening.
De provinciale structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Op 1 november 2010 is de structuurvisie in werking getreden. De Structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijke ambities van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de Structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Amsterdam maakt in het ontwerp onderdeel deel uit van de metropoolregio Amsterdam, een regio die zich uitstrekt tot Zaanstad, Almere, Zuid Kennemerland en de Gooi- en Vechtstreek. De structuurvisie laat zich in algemene termen uit over de metropoolregio. Deze regio moet tot 2040 verder groeien als een belangrijke en duurzame internationale concurrerende stedelijke regio. Er moeten daarom voldoende kantoren, bedrijven en woningen zijn, er moet functiemening zij met hoogwaardige culturele voorzieningen, een goede bereikbaarheid en investeringen in samenhangend netwerk van openbaar vervoer. Vervolgens dient er voldoende groen om de stad te zijn in het kader van recreatie (“recreatie om de stad”). De woningopgave wordt vooral gezocht binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie ziet zichzelf wat de metropool Amsterdam betreft meer als aanjager en als expert. Voor de concretisering van grote metropoolprojecten wordt verwezen naar het `Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040´ zoals vastgesteld door de metropoolregio in 2007. Voor het overige geldt, net als in de huidige situatie, dat de gemeente Amsterdam op basis van de eigen structuurvisie vrijheid heeft ten aanzien van het te volgen ruimtelijk beleid.
Dit bestemmingsplan sluit aan bij de beleidsdoelstelling uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 met betrekking tot de netto toevoeging van 165.000 woningen in de periode tot 2040 die de provincie in de Metropoolregio Amsterdam nodig acht. Verder wordt met dit bestemmingsplan bijgedragen aan de doelstelling om meer ruimte te bieden aan de gedifferentieerde vraag naar woningen.
De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. In het belang van een goede ruimtelijke ordening acht de provincie het noodzakelijk dat er algemene regels vastgesteld worden omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland.
De Prvs is een van de instrumenten vanuit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De provincie kan gemeenten via de verordening verplichten op hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing aanvragen. Provinciale Staten hebben de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) van Noord-Holland op 21 juni 2010 vastgesteld. Op 1 november 2010 is de verordening in werking getreden. De regels van de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. De verordening geldt alleen voor plannen en besluiten die na 1 november 2010 worden ingediend. De provinciale verordening voorziet niet in regels die van belang zijn voor bestemmingsplan Ringdijk 44.
De provincie heeft op 25 mei 2010 de woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie beschrijft drie speerpunten:
De provinciale woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie. Op basis van de woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuurlijke overeenkomsten.
In de woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. Dit bestemmingsplan sluit aan bij de beleidsdoelstelling uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 met betrekking tot de netto toevoeging van 165.000 woningen in de periode tot 2040 die de provincie in de Metropoolregio Amsterdam nodig acht. Verder biedt dit bestemmingsplan meer ruimte aan de gedifferentieerde vraag naar woningen.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 "Economisch Sterk en Duurzaam" (17 februari 2011) legt de gemeente Amsterdam zichzelf regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen, efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambities zijn om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, de haven en huidige bedrijventerreinen intensiever te gebruiken en ruimte te creëren voor waterberging.
In de visie wordt geconstateerd dat het stedelijk centrummilieu zich al lang niet meer beperkt tot de historische binnenstad, maar zich uitrolt tot aan de ring A10. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, sluiten aan bij de in de Structuurvisie geformuleerde opgave van transformatie en verdichting binnen de ring A10.
De 'Structuurvisie Amsterdam 2040' (2011) schetst in grote lijnen hoe de vraag naar bouwlocaties opgevangen kan worden. Hierin staat de ambitie woningen toe te willen voegen door 'verdichting' en 'transformatie'. Amsterdam groeit elk jaar met gemiddeld 11.000 inwoners. Om deze groei mogelijk maken en de druk op de woningmarkt te verlichten is in het actieplan Woningbouw de ambitie geformuleerd om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen mogelijk te maken, grotendeels door nieuwbouw en voor een gedeelte door transformatie. Koers 2025 is vastgesteld door college van B&W in juni 2016 en operationaliseert de Structuurvisie en het actieplan Woningbouw in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Koers 2025 gaat in op welke locaties en onder welke condities en voorwaarden gebiedsontwikkeling en woningbouw wenselijk zijn. Bestemmingsplan Ringdijk 44 maakt maximaal 45 nieuwe woningen mogelijk. Dit sluit aan bij de doelstellingen uit de Structuurvisie en de Koers 2025.
Amsterdam is de stuwende kracht achter de economie van de regio en van Nederland als geheel. De regio Amsterdam ontwikkelt zich gestaag tot metropool waar steeds meer mensen willen wonen. De ontwikkeling tot metropool biedt allerlei kansen, maar heeft ook ongewenste neveneffecten. Bij een metropool hoort een hoge druk op de woningmarkt, die bepaalde groepen in de knel kan brengen, zoals de lage inkomens, grote gezinnen, mensen die op zorg aangewezen zijn. Amsterdam wil een stad zijn voor iedereen. Het succes van de stad is afhankelijk van de diversiteit. Voldoende geschikte huisvesting is dan ook essentieel om de ambities van Amsterdam als Topstad waar te maken. Daarom heeft de stad een woonvisie opgesteld, die aangeeft hoe de woonstad Amsterdam zich tot 2020 kan ontwikkelen. De woonvisie is opgesteld in samenspraak met woningcorporaties, marktpartijen, belangenbehartigingsorganisaties en bewonersorganisaties in Amsterdam.
De 19e-eeuwse ring en de gordel 20-40, waar het plangebied deel van uitmaakt, zijn dichtbij het centrum van Amsterdam gelegen en zullen daar het komende decennium steeds meer bij gaan horen. Juist in dit gebied liggen mogelijkheden voor starters, de creatieve klasse en voor gezinnen die stedelijk willen wonen. Er is veel aanbod voor lage inkomens en het is van belang om een groot deel daarvan te behouden. In het woonbeleid voor dit gebied wordt gekozen voor:
Door nieuwe mogelijkheden te bieden aan deze groepen, komen er door doorstroming meer woningen beschikbaar voor mensen met lage inkomens, starters en jong talent die zijn aangewezen op de voorraad oude en kleine woningen. Speerpunten voor de 19e-eeuwse ring en de gordel 20-40 zijn:
Om dat te bereiken geldt voor nieuwbouw in de 19e-eeuwse ring en de gordel 20-40 het volgende:
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn in overeenstemming met de Woonvisie Amsterdam.
De parkeernormen in Amsterdam worden geactualiseerd in een nieuwe stedelijke nota parkeernormen. Deze wordt naar verwachting in 2017 vastgesteld. Ter overbrugging van de periode tussen 19 maart 2016 en het moment van vaststellen van de nieuwe stedelijke Nota Parkeernormen Amsterdam zijn de parkeernormen voor nieuwbouwwoningen vastgelegd in het raadsbesluit 'tijdelijke verlengen bestaande parkeernormen' (d.d. 9 maart 2016). Bij ruimtelijke ontwikkelingen in stadsdeel Oost wordt dus getoetst aan de normen uit de Nota Parkeernormen van stadsdeel Oost. In de Nota Parkeernormen van stadsdeel Oost is de volgende gebiedsindeling gemaakt, zie onderstaande figuur. Het plangebied Ringdijk 44 ligt in gebied 1B.
Figuur 4.1 gebieden uit Nota Parkeernormen van stadsdeel Oost.
Gebied 1a | Gebied 1b | Gebied 2 | Gebied 3 | |
Categorie | Maximum normen | Band- breedte |
Band- breedte |
maatwerk |
Sociale huur | 0,5 | 0,5 - 1 | 0,7 - 1 | maatwerk |
Middeldure huur of middeldure koop | 0,7 | 0,7 - 1 | 0,9 – 1,4 | maatwerk |
Dure huur en koop | 1 | 0,9 – 1,5 | 1 - 2 | maatwerk |
Serviceflat/ aanleunwoning | 0,2 | 0,2 – 0,6 | 0,2 – 0,6 | maatwerk |
Kamerverhuur | 0,15 | 0,15 – 0,6 | 0,15 – 0,6 | maatwer |
Definities:
Sociale huur: huur onder liberalisatiegrens
Middeldure huur en middeldure koop: huur van liberalisatiegrens tot en met € 950. Koopprijs onder de € 260.000
Dure huur en koop: huur boven de € 950 en koopprijs boven de € 260.000
Serviceflat/ aanleunwoning: zelfstandige woning met beperkte zorgvoorzieningen
Kamerverhuur: divers
Het college van B en W van de gemeente Amsterdam heeft op 12 februari 2009 beleid vastgesteld aangaande short stay. Aanleidingen voor de centrale stad voor op het opstellen van short stay beleid waren:
Naar aanleiding van de evaluatie van het Shortstaybeleid in 2013 is er een nieuwe beleidsnotitie vastgesteld. Op basis daarvan worden geen nieuwe vergunningen meer verleend. Reeds verleende vergunningen lopen door op basis van de bestaande voorwaarden. Het aantal shortstay-appartementen was op 1 januari 2014 ongeveer 800. Hiermee is het streefgetal uit 2009 bereikt. De effecten van het nieuwe beleid worden in 2017 geëvalueerd. Voor shortstayvergunningen die voor 14 januari 2014 zijn verstrekt blijft de beleidsnotitie shortstay 2012 van kracht.
Binnen de woonfuncties in het voorliggende bestemmingsplan wordt op basis van het voorgaande beleid geen short stay meer toegelaten.
Opgave: Wonen & Ontwikkelen
De Watergraafsmeer is een gebied met veel ouderen en prognoses geven aan dat dit voorlopig nog niet zal veranderen. In Middengebied Don Bosco doen zich kansen voor door de herontwikkeling van de Christus Koningkerk, de St. Lidwinanschool en de openbare ruimte. Hierdoor ontstaat ruimte voor nieuwe woningen. Een van de prioriteiten is om voldoende betaalbare woningen te realiseren en een goede match tussen vraag en aanbod te creëren, zodat ouderen en mensen met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en ook starters en gezinnen een woning kunnen vinden.
Opgave: Leefbaar, Sociaal en Veilig
Het aantal sociale woningen in de Watergraafsmeer ligt op het Amsterdams gemiddelde. We zien (grote) koopwoningen in Park de Meer en Middenmeer en concentraties kleine sociale woningen in Betondorp, Amsteldorp en Tuindorp Frankendael. Deze buurten kennen van oudsher een grote voorraad sociale woningen. Door verkoop en liberalisatie na mutatie, neemt dit percentage af. Het betekent dat de bevolkingssamenstelling in deze buurten aan het veranderen is en er een nieuwe dynamiek ontstaat.
Door veranderingen in de AWBZ moeten ouderen en mensen met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Bezuinigingen in de zorg en veranderingen in de huursector worden meer voelbaar bij kwetsbare huishoudens. Een gevaar van langer zelfstandig blijven wonen is een toenemende eenzaamheid. Maatwerk in de zorg en het tijdig inschakelen van thuiszorg of andere vormen van informele of formele hulp is hierbij noodzakelijk. Buurtgerichte samenwerking tussen professionals en goede afstemming tussen formele en informele zorg is hiervoor een voorwaarde. Voldoende voorzieningen voor ontmoeting en contact, adequate signalering van toegenomen zorgvragen, armoede en sociaal isolement zal in de komende jaren prioriteit moeten hebben.
Prioriteiten
De Gebiedsagenda Watergraafsmeer bevat de belangrijkste opgaven van het gebied op basis van gebiedsanalyses, specifieke gebiedskennis en bestuurlijke ambities. De gebiedsagenda brengt de specifieke ambities en doelen van het gebied in beeld en stelt prioriteiten. De agenda belicht kansen en bedreigingen die zich afspelen binnen het gebied, waarbij diverse schaalniveaus kunnen worden onderscheiden (plein, buurt, wijk, gebied en stad). Voor Watergraafsmeer geldt:
De ontwikkelingen die bestemmingsplan Ringdijk 44 mogelijk maakt, zijn in overeenstemming met het Gebiedsplan en de Gebiedsagenda Watergraafsmeer.
Het plangebied wordt goed ontsloten via het wegennet van Amsterdam. De wijk is ingericht als een 30 km zone en kent hoofdzakelijk een éénrichtings-verkeerssysteem. De primaire entree van de wijk is de James Wattstraat, die op de westelijk gelegen Nobelweg uitkomt. Het plangebied is met de auto bereikbaar via de Ringdijk. De Ringdijk is de enige directe ontsluiting voor de auto, aangezien de rest van het plangebied gelegen is in het autovrije deel van de wijk. Hierdoor is het voor de hand liggend een parkeeroplossing op eigen kavel te ontsluiten vanaf de Ringdijk.
Het openbaar vervoer is vanuit het plangebied goed te bereiken. Op ca 200 meter ligt de bushalte aan de Nobelweg, vanwaar men naar het Muiderpoortstation en het Amstelstation kan gaan, en op 500 meter ligt de halte van tram 9 aan de Middenweg, naar het centrum en Centraal station. Het Amstelstation is het dichtstbijzijnde treinstation, met intercityverbindingen naar Utrecht en Amsterdam Centraal, en aansluiting op een groot aantal Amsterdamse Metrolijnen. Een tweede metrohalte (Wibautstraat) ligt eveneens op korte afstand. Bushaltes zijn aan de Wibautstraat te vinden en aan de Nobelweg.
Ook voor langzaam verkeer is de ontsluiting goed. Een groot deel van het bestemmingsplangebied heeft de bestemming “Groen” en is autovrij. De fietser is in het plangebied te gast. Er komen geen fietspaden in de openbare ruimte. Het Elzenlaantje vormt een groene as en verbindt het gebied met de Ringdijk, die een groene wandel- en doorgaande fietsroute vormt. Nood en hulpdiensten kunnen het autovrije gebied in via de James Wattstraat, de Besemmerstraat en Simon Stevinstraat. In het ontwerp van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met een vrije zone voor de doorgang van een blusvoertuig (TAS) en een ambulance.
Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om 26 parkeerplekken op eigen kavel te realiseren. Hiermee wordt aangesloten op het gemeentelijk parkeerbeleid. Parkeren voor bewoners dient op eigen terrein opgevangen te worden. Dit komt de kwaliteit van de openbare ruimte ten goede. De openbare ruimte kent namelijk vele ruimtevragers. De druk op de openbare ruimte is hoog en het openbaar parkeerareaal legt al een aanzienlijk beslag op de openbare ruimte. Het creëren van meer parkeercapaciteit op maaiveld of het afwikkelen van potentiële parkeerdruk op de openbare ruimte is dan ook onwenselijk. Het bestemmingsplan voorziet wel in beperkte parkeergelegenheid voor bezoekers in de openbare ruimte liggen ter plaatse van de bestemming “Verkeer”. Op het openbaar parkeerareaal geldt een fiscaal regime (betaald parkeren) waardoor autoparkeerbehoefte wordt gereguleerd.
Voor Amsterdam zijn per functie gedifferentieerde parkeernormen opgesteld. Een woning genereert immers een andere parkeerbehoefte dan bijvoorbeeld een supermarkt. Binnen de categorie woningen wordt vervolgens onderscheid gemaakt naar prijscategorie. Een sociale huurwoning genereert volgens kencijfers en ervaringscijfers een andere parkeerbehoefte dan een vrije sector huur- of koopwoning. Ook studenten- of seniorenwoningen kennen een andere parkeerbehoefte.
De parkeernormen in Amsterdam worden geactualiseerd in een nieuwe stedelijke nota
parkeernormen. Deze wordt naar verwachting in 2017 vastgesteld. Ter overbrugging van
de periode tussen 19 maart 2016 en het moment van vaststellen van de nieuwe stedelijke
Nota Parkeernormen Amsterdam zijn de parkeernormen voor nieuwbouwwoningen vastgelegd
in het raadsbesluit 'tijdelijke verlengen bestaande parkeernormen' (d.d. 9 maart 2016).
In het raadsbesluit is te vinden dat de volgende parkeernormen gelden voor dit gebied:
- Sociale huur: 0,5 - 1
- Middeldure huur of middeldure koop: 0,7 – 1.
- Dure huur en koop: 0,9 – 1,5
Er kan uitsluitend gemotiveerd worden afgeweken, als blijkt dat het programma, de doelgroep, de bereikbaarheid, woningoppervlakte en/of stedenbouwkundige opzet daartoe aanleiding geven.
Voor de nieuwbouw in plangebied Ringdijk 44 worden geen parkeervergunningen (ten behoeve van parkeren op straat) verstrekt aan nieuwe bewoners. Voor het plangebied is het beperkt mogelijk parkeervoorzieningen op eigen terrein te realiseren (maximaal 26 parkeerplaatsen). Op basis van deze stedenbouwkundige beperking, een inschatting van de parkeerbehoefte van de beoogde doelgroep, ligging ten opzichte van openbaar vervoer en het feit dat er geen parkeervergunningen verstrekt zullen worden aan bewoners is de parkeerbehoefte ingeschat. Deze parkeerbehoefte geldt als parkeereis bij de ontwikkeling van Ringdijk 44 en wijkt daarmee af van de vigerende parkeernormen.
De parkeerbehoefte van de toekomstige bewoners van Ringdijk 44 wordt als volgt opgevangen
op het beschikbare parkeerareaal:
- Voor de beoogde vrije sector grondgebonden en/of beneden-bovenwoningen in de kavels
1b-1f en de grondgebonden woningen in blok 3 zal de parkeerbehoefte 1 parkeerplaats
per kavel zijn. Indien twee woningen op een kavel worden gerealiseerd, moet het parkeren
op een parkeerplek worden opgelost. Het programma verschuift dan immers van één ruime
gezinswoningen naar een beneden-bovenwoning. Bij de ruime gezinswoning hoort een parkeerbehoefte
van één auto. Het zal veelal gaan om tweeverdieners met kinderen. Het huishoudinkomen
en de huishoudgrootte van de boven-benedenwoningen zullen lager zijn waardoor ook
de parkeerbehoefte lager zal zijn. Voor kavel 1e, die in collectief particulier opdrachtgeverschap
kan worden ontwikkeld, geldt een parkeerbehoefte van maximaal 2 parkeerplaatsen. De
vrije sector woningen in de kavels 1b-1f en in blok 3 zullen maximaal 12 parkeerplaatsen
in beslag nemen.
- Voor de beoogde sociale huurwoningen in blok 2 en de seniorenwoningen in kavel 1a
geldt een parkeerbehoefte van maximaal 0,5 parkeerplaats per woning. Deze doelgroep
bestaat uit sociale huurders, senioren en gezinnen met een vluchtverleden. Met name
de laatste categorie zal een zeer lage parkeerbehoefte hebben. De woningen in blok
2 en kavel 1a kunnen beschikken over 14 parkeerplaatsen.
- Voor bezoekers geldt een parkeerbehoefte van 0,1 parkeerplaats per woning. In het
plangebied mogen maximaal 45 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Uitgaande van de
parkeernorm, komt dit neer op 4 bezoekersparkeerplaatsen. De bezoekersparkeerplaatsen
kunnen worden gerealiseerd in de openbare ruimte aan de Ringdijk.
Conclusie is dat door de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt de bereikbaarheid van de wijk Don Bosco voldoende gewaarborgd blijft en de parkeerdruk niet verandert. Het aspect autoparkeren vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
Nieuwe bewoners moeten het parkeren van de (brom)fiets en/of scooter op eigen terrein faciliteren, in bijvoorbeeld een schuur of (collectieve) berging. Inpandige (brom)fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige (brom)fietsenstallingen, zolang het gevelbeeld aan de openbare ruimte geen gesloten karakter krijgt. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om in de gemeenschappelijke tuin van blok 2, een gemeenschappelijke fietsenberging of scootsafe te realiseren met een maximale maat van 40 m2 ten behoeve van de woningen in blok 2.
Een nieuw te bouwen woning moet minimaal voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Bij elke woning moet een individuele berging zijn van minimaal 5 m2, onder andere voor het stallen van fietsen. De gemeente Amsterdam heeft in Bouwbrief 2015-130 een gelijkwaardige oplossing beschreven waarmee ook aan de eisen van het Bouwbesluit voldaan kan worden. Hierbij mag de individuele berging achterwege blijven als in een gemeenschappelijke stalling per woning voldoende fietsparkeerplekken gerealiseerd worden, de stalling voldoende goed bereikbaar is en de blijvende beschikbaarheid van de stallingsplekken per woning goed geborgd is. Het aantal fietsparkeerplekken is in deze bouwbrief- in tegenstelling tot de voorschriften voor de individuele berging - gerelateerd aan de oppervlakte van de woning. Naast de fietsparkeerplekken in een gemeenschappelijke stalling moet in de woning een (extra) berging van minimaal 2,7 m2 gerealiseerd worden.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.
Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.
Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
Railverkeerslawaai
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. De zonebreedtes bedragen:
Industrielawaai
Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen geluidszone, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, gelegen.
Met dit bestemmingsplan wordt een woonfunctie mogelijk gemaakt. Wonen wordt in het kader van de Wet geluidhinder als geluidgevoelige bestemming aangemerkt. Hierdoor is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Voor het plangebied is in het kader van bestemmingsplan Don Bosco en Park Frankendael een geluidsonderzoek verricht. Het geluidsonderzoek is geactualiseerd en deze geactualiseerde versie is in bijlage 2 opgenomen. In het geluidsonderzoek worden de wettelijk kaders en de berekeningsresultaten van de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeers- en spoorweglawaai gepresenteerd. Uit dit onderzoek blijkt dat als gevolg van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde (hoogst toelaatbare waarde) en de maximale ontheffingswaarden niet worden overschreden. De voorkeursgrenswaarde (hoogst toelaatbare waarde) voor spoorweglawaai wordt nergens overschreden. Over het plangebied liggen geen (geluid)zones voor industrielawaai.
Op grond van het akoestisch onderzoek hoeven voor de toekomstige woningen in het plangebied Ringdijk 44 geen hogere grenswaarden te worden aangevraagd. De nieuwe woningen bevinden zich volgens de Wet geluidhinder binnen de zones van de Schalk Burgerstraat/ Nobelweg (deze wegen zijn, akoestisch gezien, als één weg beschouwd) en de Kamerlingh Onneslaan.
De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder:
De berekeningen zijn uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, op basis van Standaardrekenmethode 2 van bijlage III. Uit de berekeningen blijkt het volgende:
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten wegverkeers-, spoorweg-, metro en industrielawaai geen belemmering vormen voor de ontwikkelingen in het plangebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Er kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is.
Wet luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:
Een belangrijk verschil met het vervallen besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.
Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam
Op 1 maart 2006 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:
Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam vloeit voort uit de verplichting die is opgenomen in het landelijke Besluit luchtkwaliteit (2005). Ingegeven door aspecten van de volksgezondheid stelt dit besluit, op grond van een Europese richtlijn, voor verschillende stoffen normen voor maximale concentraties in de buitenlucht. Burgemeester en Wethouders moeten op grond van het Besluit luchtkwaliteit jaarlijks de stedelijke luchtkwaliteit inventariseren. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van knelpunten, hetgeen in Amsterdam het geval is, moeten Burgemeester en Wethouders op grond van het Besluit luchtkwaliteit een actieplan opstellen dat gericht is op het aanpakken van de geïdentificeerde knelpunten. Dit actieplan is vastgesteld door het College op 24 januari 2006.
Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam
Deze stedelijke richtlijn heeft het college van B&W in december 2009 vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt in de richtlijn is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter (gemeten van de rand van de weg) geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Van de in de richtlijn genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven.
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voldoen aan situatie 2. Het geringe aantal woningen dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt zal niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit, de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan of rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient bij de nieuwbouw van gebouwen waar personen verblijven een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Ook als er sprake is van een functieverandering, dient in een aantal gevallen aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
Voor het plangebied is in het kader van bestemmingsplan Don Bosco en Park Frankendael een bodemonderzoek verricht. Het bodemonderzoek is geactualiseerd en deze geactualiseerde versie is in bijlage 3 opgenomen. Uit het geactualiseerde onderzoek blijkt dat in het plangebied maximaal lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK, PCB en/of minerale olie zijn aangetoond. Bij werkzaamheden in de bodem dient rekening te worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW-publicatie 132 'werken met verontreinigde grond en grondwater'. Het asfalt op de gehele onderzochte locatie is als niet-teerhoudend geclassificeerd. Plaatselijk is een geringe hoeveelheid asbest aangetoond in het funderingsmateriaal. De gehaltes blijven echter ruim onder het toetsingsniveau voor nader onderzoek. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Hierdoor is de bodemkwaliteit geschikt voor de beoogde functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het bestemmingsplan is bekeken of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Besluit externe veiligheid Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voorgemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).
In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Waar relevant wordt in dit Handboek aangegeven op welke punten het Bevb afwijkt van de systematiek van het Bevi.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen is een project met drie werkgroepen voor water, weg en spoor. Daarin zitten vertegenwoordigers van rijk, provincies, gemeenten, infrastructuurbeheerders, chemische industrie en vervoerders van gevaarlijke stoffen. Zij worden daarbij ondersteund door adviesbureaus die de ruimtelijke plannen in kaart brengen en risicoberekeningen uitvoeren.
Het Basisnet geeft de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico's van het vervoer gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. De transportroutes worden ingedeeld in drie categorieën, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid:
Op sommige spoorlijnen wordt in het Basisnet het vervoer van gevaarlijke stoffen beperkt. Het Basisnet schrijft tevens voor welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in de omgeving van een spoorlijn, in relatie tot de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over die spoorlijn.
Gemeenten moeten in hun plannen rekening houden met het Basisnet:
Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev)
Per 1 januari 2011 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking getreden. De Bevb gaat, net als het Bevi, uit van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Uitgaande van de in de Bevb voorgeschreven rekenmethodiek met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kunnen de externe veiligheidsaspecten met betrekking tot dit plan worden beschouwd.
In de omgeving van het projectgebied vinden geen risicorelevante bedrijfsactiviteiten plaats en zijn geen planologisch relevante buisleidingen aanwezig voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De enige relevante risicobron in de omgeving wordt gevormd door de spoorverbinding Amsterdam Amstel – Amsterdam Muiderpoort waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Omdat met de ontwikkeling sprake is van een toename van het aantal personen dat in het projectgebied verblijft, moet worden nagegaan of de risico's en effecten als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen reiken tot in het projectgebied. De afstand tot het projectgebied bedraagt circa 500 m zodat het projectgebied buiten de veiligheidszone van de spoorlijn ligt. Gelet op de afstand tot de spoorlijn heeft de ontwikkeling geen effect op de hoogte van het groepsrisico. Een nadere beschouwing van het groepsrisico is daarom achterwege gelaten.
Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van het spoortraject Muiderpoort-Duivendrecht. De afstand is meer dan 100 meter waardoor de invloed van het plangebied op de risico's gering is. Het geprognosticeerde transport legt geen directe beperkingen op aan de voorziene ruimtelijk ontwikkelingen. Doordat er binnen 200 meter van het spoor geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt in het plangebied draagt het plan niet bij aan verhoging van het groepsrisico. Geconcludeerd wordt dat project voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Structuurvisie Amsterdam 2040. Economisch sterk en duurzaam
In 2040 wil Amsterdam het kloppend hart zijn van een duurzame metropoolregio. Een creatieve, diverse stad, economisch en sociaal sterk en met een gezond leefmilieu. Zorgvuldig en efficiënt met ruimte, energie en energiebronnen, en toegerust op de gevolgen van de klimaatverandering. Kortom, duurzaam in alle facetten.
Met het project 'Nieuw Amsterdams Klimaat' werkt Amsterdam er al enige jaren aan om een optimaal schone en leefbare stad te worden. De komende decennia zullen de activiteiten fors moeten toenemen om een duurzame toekomst voor Amsterdam zeker te stellen. De transitie naar een duurzame energievoorziening eist krachtige keuzes, een lange adem en bovenal vasthoudendheid. Acties zijn noodzakelijk op alle fronten: energiebesparing, inzet van duurzame energie én efficiënt gebruik van fossiele energie.
Amsterdam neemt haar verantwoordelijkheid en heeft reeds concreet de volgende klimaatambities vastgelegd:
In lijn met de aanbevelingen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), dat uitgaat van een vermindering van broeikasgassen van 80–95% in 2050 voor de ontwikkelde landen, zal Amsterdam in 2040 een CO2-reductie van 75% moeten nastreven. Vanzelfsprekend blijft Amsterdam ook na 2040 werken aan een Nieuw Amsterdams Klimaat om uiteindelijk klimaatneutraal en onafhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen.
Amsterdam werkt aan een Nieuw Amsterdams Klimaat volgens het principe van de Trias Energetica, een aanpak die leidt tot optimale reductie van CO2. Drie sporen worden gelijktijdig ingezet om de duurzame toekomst te bewerkstelligen:
Wil Amsterdam schoner worden, dan moet langdurig gewerkt worden aan de transitie naar een duurzame energievoorziening. Deze transitie kan alleen slagen als alle Amsterdamse partijen daar samen aan werken: burgers, bedrijven en instellingen. De gemeente neemt het voortouw om de samenwerking tot stand te brengen. Sinds medio 2007 is daartoe een groot aantal bedrijven, instellingen en burgerinitiatieven benaderd. Gezamenlijk wordt gewerkt aan een duurzame toekomst via de vier onderstaande, belangrijkste transitiepaden:
Motie energiezuinig
Het Algemeen Bestuur heeft december 2014 bij de vaststelling van de startnotitie een motie aangenomen waarin het DB de opdracht kreeg om ”in het haalbaarheidsonderzoek de mogelijkheden voor duurzaam bouwen expliciet mee te nemen en te onderzoeken wat de mogelijkheden en kosten zijn om bouwen met nul op de meter op deze locatie mogelijk te maken; en bouwen met nul op de meter actief mee te nemen in de onderhandelingen met toekomstige ontwikkelaars.”
De wettelijke eis is recentelijk vastgesteld op een Energieprestatie-coëfficiënt (EPC) van 0,4 (Bouwbesluit 2016). Deze eis geldt dus voor alle nieuwe woningen. Het beleid van de gemeente Amsterdam gaat verder namelijk het stimuleren van een EPC van 0,15. Dit betekent aanvullende energiebesparingsmaatregelen. Weer een stap verder is bouwen volgens Nul op de meter. Dit houdt onder meer in dat er met bewoners een Energieprestatiegarantiecontract wordt afgesloten over hun energiegebruik (afspraken over de zogenaamde energiebundel). Meer gebruiken dan in het contract is afgesproken kan wel. De bewoner betaalt dan bij en dit betekent vervolgens dat er de facto meer dan nul op de meter komt te staan. (En andersom kan de bewoner ook geld verdienen met zuiniger gedrag). Nul op de meter is momenteel sterk in ontwikkeling. Daarom wordt voorgesteld om deze ontwikkelingen te volgen en op het moment van tenderen het meest vergaande en tegelijkertijd reële criterium op te nemen.
De verschillende mogelijkheden zijn ook met de bewoners besproken. Op de laatste bewonersavond was bij hen draagvlak voor het eisen van een EPC 0,4 wat standaard is en voor het waar mogelijk stimuleren van een EPC 0,15. Concreet komt dit neer op de volgende aanpak (AB 19 april 2016):
-het stimuleren van een lagere EPC dan 0,4 (het Bouwbesluitniveau) door het DB op te dragen om in de volgende fase
- bij het opstellen van de selectiecriteria voor blok 1a het meest vergaande en tegelijkertijd reële criterium voor energiezuinigheid te weten een lagere EPC (tot of < 0,15) of Nul op de meter en groene daken op te nemen,
- bij individuele zelfbouw een lagere EPC (tot of < 0,15) of Nul op de meter en groene daken te stimuleren door (subsidie en) kennisoverdracht / workshops, en individuele zelfbouwers een keuzekaart met opties over duurzame maatregelen verplicht te laten invullen, ondertekenen en indienen,
- voor blok 2 in de besprekingen met een corporatie een lagere EPC (tot of < 0,15) of Nul op de meter en groene daken in te brengen.'
Besluit op de ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) verplicht in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal en stroomgebiedsgericht aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen, die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De uit de KRW voortkomende milieudoelstellingen en maatregelen zijn verwerkt in de waterbeheerplannen van de waterschappen. Vanaf 22 december 2015 zijn de geactualiseerde stroomgebiedbeheerplannen van kracht.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Keur
Op 1 december 2011 is de meest recente Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) in werking getreden. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en –afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen, waarop echter door het waterschap ontheffing kan worden verleend.
In 2013 zijn de beleidsregels voor het verlenen van een Keurvergunning en de vrijstellingen gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Keur zelf is echter niet gewijzigd. De legger is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur. Hierin wordt weergegeven aan welke eisen de wateren, waterkeringen en kunstwerken moeten voldoen.
Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012 en Havenreglement Noordzeekanaalgebied 2012
De Regionale Havenverordening 2012 is een kaderstellende verordening en in het Havenreglement Noordzeekanaalgebied 2012 zijn nadere operationele regels vastgelegd. Hierbij is het leidende principe van een stelsel van ontheffingen veranderd in een stelsel van algemene regels met meldingsverplichtingen. Deze verordening is medio 2012 ingevoerd. De Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012 is gericht op de ordening en veiligheid in de havens.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden.
Het oorspronkelijke waterplan is in december 2014 tussentijds gewijzigd voor de implementatie van het rijksbeleid en de daarvoor benodigde rijksacties die volgen uit het voorstel voor deltabeslissingen en voorkeursstrategieën in het Deltaprogramma 2015. Vanaf 2016 is het nationale waterplan voor de periode 2016-2021 van kracht.
Anders omgaan met water. Waterbeleid in de 21ste eeuw
Dit kabinetsstandpunt uit december 2000 geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. In dit beleidsstuk wordt de watertoets geïntroduceerd om te voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In mei 2011 sloten het Rijk, de provincies, het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen en de vereniging van waterbedrijven Nederland het Bestuursakkoord water. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam, klimaatbestendig en doelmatiger te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2020 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021
Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe en wat Rijkswaterstaat doet als het gaat om het waterbeheer van de grote rivieren en meren. Het plan vormt een nadere invulling van het Nationale Waterplan. In de nieuwe versie die vanaf 2016 in werking is getreden, zet Rijkswaterstaat de aanpak uit voortgaande jaren voort. Er staat beschreven wat Rijkswaterstaat de komende 6 jaar doet om Nederland te beschermen tegen het water, overtollig water af te voeren en watertekort te beperken, de waterkwaliteit te verbeteren, vlot en veilig verkeer over water mogelijk te maken en bij te dragen aan een duurzame leefomgeving.
Watervisie Provincie Noord-Holland
Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 zijn vastgelegd in de Watervisie 2021. In de Watervisie 2021 staan de ecologische doelen voor niet-natuurlijk oppervlaktewater. Deze doelen zijn afgestemd met de waterbeheerders. Ook staan in de Watervisie 2021 maatregelen om de kwaliteit van het grondwater in de bodem van Noord-Holland te verbeteren. De Watervisie 2021 geeft aan waar het waterbeleid voor de lange termijn op gericht is en waar de prioriteiten voor de planperiode 2016-2021 liggen. In het waterveiligheidsbeleid is een overstap gemaakt naar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners zorgt de provincie voor veilige dijken en waterkeringen en met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt. Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. De provincie zorgt ervoor dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.
Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam en Integraal Technisch Beleidsrapport 2016-2021
Het Gemeentelijk Rioleringsplan bevat de visie van de gemeente op het gewenste waterbeleid voor de komende jaren. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen indien dit vanuit de grondwaterzorgplicht nodig is. In dit beleidsdocument staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.
Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting, zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen, zoals het veranderende klimaat. In het GRP wordt de ambitie geuit om de stad in zijn geheel meer waterbestendig te maken, conform richtlijnen uit het programma Amsterdam Rainproof.
Algemeen
De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening.
Waterkeringen
Ten noorden van en deels in het plangebied ligt de waterkering Ringdijk, die de Watergraafsmeerpolder omgeeft. Dit is een secundaire directe waterkering. Op de verbeelding is de waterkering als dubbelbestemming weergegeven. Een belangrijk verbod is dat er niet gegraven mag worden in het keringprofiel. Blok 1 valt gedeeltelijk binnen de dubbelbestemming Waterstaat Waterkering. Voor werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat-Waterkering moet een vergunning worden aangevraagd bij AGV.
Waterberging
Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.
Demping en verharding
In het kader van dit bestemmingsplan is geen sprake van demping van oppervlaktewater. In de huidige situatie is op enkele verhoogde schooltuinen na, de gehele kavel verhard. In de nieuwe situatie neemt de verharding af en om deze reden is er geen noodzaak tot watercompensatie.
Hemelwaterafvoer
In een diepe polder zoals de Watergraafsmeer is het belangrijk ons bewust te zijn van de risico's op wateroverlast. Deze risico's kunnen ontstaan door hoge grondwaterstanden, overstromingen over of door de dijk en water op straat of in de openbare ruimte als gevolg van extreme regenval. Het watersysteem in de Watergraafsmeer is op orde. Dat wil zeggen dat het watersysteem wordt bemalen waardoor het overtollige water afgelaten kan worden richting het Amsterdam Rijnkanaal. In normale situaties zal dit niet leiden tot wateroverlast. De klimaatverandering brengt ook extreme situaties met zich mee. Hiervoor zijn maatregelen op particulier terrein en in de openbare ruimte noodzakelijk. Bebouwing en openbare ruimte kunnen zodanig ontworpen worden dat de nadelige effecten door de toename van hevige regenval zoveel mogelijk worden afgevangen en voorkomen. De bouwenveloppe zal leidend zijn in de wijze waarop daar invulling aan wordt gegeven.
Waterkwaliteit
Gebruik materialen
Voor de nieuwbouw worden géén materialen gebruikt die de kwaliteit van het regen- en oppervlaktewater negatief beïnvloeden, zoals uitloogbare materialen als koper, zink, lood of geïmpregneerd hout. In het plangebied is een (verbeterd) gemengd/gescheiden rioolstelsel aanwezig. Dit stelsel blijft in de huidige vorm aanwezig.
Kabels en leidingen
Het bestemmingsplan heeft geen invloed op in het plangebied aanwezige kabels en leidingen.
Grondwater
De grondwaterstand in het plangebied is relatief hoog, als gevolg van de ligging op ca -3.00 ten opzichte van NAP. Er worden geen kelders, ondergrondse parkeergarages of andere ondergrondse bebouwing gerealiseerd. Het bestemmingsplan heeft daarom geen gevolgen voor de grondwaterstromen in en nabij het plangebied.
Beleid
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Erfgoedwet. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Provincie Noord-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Erfgoedwet moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
In het kader van bestemmingsplan “Don Bosco en Park Frankendael” is destijds door het voormalig Bureau Monumenten en Archeologie, nu de RVE Monumenten en Archeologie, het cultuurhistorisch verleden van het plangebied onderzocht en in kaart gebracht om daarmee een beeld te krijgen van de archeologische waarden. Voor bestemmingsplan Ringdijk 44 is gebruik gemaakt van dit onderzoek, welke als bijlage 4 is toegevoegd. Binnen het plangebied Ringdijk 44 zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten aangewezen. Het plangebied is volgens de Cultuur Historische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland (CHW) vrij van zones met een archeologische waardering. Het verwachtingsbeeld is echter algemeen van aard en dient in het kader van de bouwplanvorming nader te worden uitgewerkt. Het Archeologisch bureauonderzoek is bedoeld om het cultuurhistorische verleden in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn. Een dergelijk bureauonderzoek past binnen de verplichting van gemeenten om conform de Monumentenwet beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud cq documentatie van die overblijfselen bij bouwontwikkeling.
Volgens de Archeologische verwachtingskaart uit het onderzoek valt een deel van het plangebied in “zone B: Buitenplaatsen en tuinen” met een hoge archeologische verwachting. Het betreft een zone van voormalige buitenplaatsen, patriciërswoningen en pleziertuinen. Vooral langs de Ringdijk bestaat een grote kans op het aantreffen van archeologische resten. Voor gebieden waar een archeologische verwachting geldt zijn de dubbelbestemmingen “Waarde Archeologie- 1"en “Waarde Archeologie - 2” opgenomen in het bestemmingsplan, naast de hoofdbestemming.
De mogelijkheid dat in de grond aanwezige archeologische waarden worden verstoord is afhankelijk van de grootte en de diepte van het te verstoren oppervlak bij toekomstige bouwingrepen. Voor het gehele plangebied Ringdijk 44 geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan de RVE Monumenten en Archeologie van e gemeente Amsterdam gemeld wordt, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten. In de regels wordt gewaarborgd dat grondroerende werkzaamheden alleen uitgevoerd kunnen worden als een Inventariserend Veldonderzoek is uitgevoerd.
De oppervlakten en dieptes van de toekomstige bodemingrepen bij de woningbouw-ontwikkeling van Ringdijk 44 zijn nog niet bekend. Daarom voldoen de regels van het Archeologisch bureauonderzoek, behorende bij bestemmingsplan Don Bosco en Park Frankendael:
Voor de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie-1” is geen nader archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of minder dan 0,50 m onder maaiveld. Voor de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie-2” is geen nader archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of minder dan 2 m onder maaiveld.
Met deze regeling wordt het historisch erfgoed voldoende beschermd. Hiermee zijn met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie geen belemmeringen te constateren voor bestemmingsplan Ringdijk 44.
Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992)
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
Natura 2000
Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwezige natuurwaarden te behouden en te versterken. Gebieden die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zondermeer toegestaan. De bescherming van deze gebieden is in Nederland geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en plannen die de kwaliteit kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een project of plan in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten, dient deze getoetst te worden. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten dient, afhankelijk van het te verwachten effect een verslechterings- en verstoringtoets dan wel een passende beoordeling te worden uitgevoerd.
Flora- en faunawet
De bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is erop gericht om de Nederlandse biodiversiteit te beschermen en de dieren en planten binnen de Nederlandse wetgeving de plek te geven die hun volgens de Europese (Vogel- en Habitatrichtlijnen) afspraken toekomt. De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 van kracht. Het uitgangspunt is een wettelijk verbod op het doden van een aantal in het bijzonder genoemde dieren en planten.
Op 23 februari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen? (AMvB artikel 75) in werking getreden. Eén van de belangrijkste wijzigingen geregeld in dit =Vrijstellingsbesluit' geldt voor regelmatig terugkerende werkzaamheden zoals het onderhoud aan vaarwegen of het maaien van graslanden die al langer op dezelfde manier worden uitgeoefend en kennelijk niet hebben verhinderd dat een beschermde soort zich in het gebied heeft gevestigd.
Voor deze terugkerende werkzaamheden kan een vrijstellingsregeling in werking treden als wordt voldaan aan bepaalde criteria. De criteria die worden gehanteerd bij het opstellen van de vrijstellingsregeling zijn, de zeldzaamheid van soorten en de ingrijpendheid van activiteiten. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter het beschermingsregime. Ook voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting kan een vrijstelling gelden, al is deze minder omvattend dan de vrijstelling voor terugkerende werkzaamheden.
Om gebruik te kunnen maken van de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en gebruik, is voor vogels en de soorten genoemd in de AMvB artikel 75 een gedragscode nodig. Een gedragscode is niet verplicht maar dan moet voor ieder project of beheeractiviteit in een terrein waar beschermde soorten voorkomen de ontheffingsprocedure worden doorlopen.
Gedragscode Flora- en faunawet Amsterdam (2009)
De gedragscode is van toepassing binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam en het beheer gebied van het Amsterdamse Bos op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met andere werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de Gedragscode flora en fauna van de gemeente Amsterdam te onderschrijven en te volgen. Op verzoek kunnen zij een exemplaar van de gedragscode overhandigen aan controlerende instanties of verenigingen.
Met de gedragscode beschrijft de Gemeente Amsterdam de voorzorgsmaatregelen die erop gericht zijn de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente grenzen voorkomen bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken. Daarmee voldoet de gemeente Amsterdam aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:
Structuurvisie Amsterdam 2040 en Ecologische visie
Op 17 februari 2011 werd de structuurvisie "Amsterdam 2040: economisch sterk en duurzaam" vastgesteld door de Amsterdamse gemeenteraad. In de structuurvisie 'Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam' is het groen vastgelegd in de Hoofdgroenstructuur. In de structuurvisie is een globale kaart opgenomen van een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van en aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Bij de behandeling van de structuurvisie in de Amsterdamse gemeenteraad werd een motie aangenomen waarin werd gevraagd om nadere precisering van deze ecologische structuur. De ecologische visie, vastgestel in juli 2012, is daarvan de invulling en wordt beschouwd als een uitwerking van de structuurvisie. In de ecologische visie is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is vastgelegd. Beleidsuitgangspunt is: “de ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig.” Amsterdam kent zeer specifieke en karakteristieke natuurwaarden. In onder meer brak water, open water, op kademuren en veenweiden komen ruim 10.000 soorten planten en dieren voor. Hiervan worden ruim 300 soorten specifiek beschermd door de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet verplicht de Gemeente Amsterdam zorg te dragen voor het bewaken van de natuurwaarden op haar grondgebied. Dieren kunnen zich langs ecologische zones in de stad verplaatsen. De volgende typen ecologische structuren kunnen worden onderscheiden: natte verbindingen, waarlangs amfibieën en ringslangen zich kunnen verplaatsen, taluds van spoorbanen en de spoorbanen zelf zijn voorbeelden van droge verbindingen, boomkruinroutes voor eekhoorns en sommige vogelsoorten.
Bij de voorbereiding van bestemmingsplannen moet worden nagegaan wat de effecten kunnen zijn op flora- en fauna in de omgeving. Zowel beleidsmatig als wetmatig is een aantal soorten en gebieden beschermd. Door de gemeente Amsterdam is een bureauonderzoek en een globaal veldonderzoek verricht. Het onderzoek is gericht op het in algemene zin vaststellen van de natuurwaarden van het plangebied. Daarbij moet extra aandacht worden besteed aan het mogelijk voorkomen van belangrijke planten- en dierensoorten in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw). Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen het plangebied liggen geen groenstructuren welke onderdeel uitmaken van de stedelijke ecologische structuur (Figuur 7.1). De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 7.1 Ecologische passages en structuur (in de rode cirkel is het plangebied aangegeven)
Het gehele jaar door worden er inventarisaties uitgevoerd door de gemeente Amsterdam en worden er door adviesbureaus of bewoners waarnemingen doorgestuurd en verzameld op verschillende databases. Deze bronnen zijn geraadpleegd voor de meest recente gegevens. Volgens de nationale database flora- en fauna (NDFF) komen er vooral vogels voor in het plangebied. De gierzwaluw en huismus komen in het plangebied voor, maar voor zover bekent niet in het gebouw zelf. Er zijn geen waarnemingen van (beschermde) broedende soorten in of op het gebouw. Het is echter niet uit te sluiten dat er vogels gaan nestelen in of rond het gebouw of het omliggende groen, dat betekent dat rond de broedtijd maatregelen moeten worden genomen om verstoring te voorkomen of buiten de broedtijd moet worden gewerkt. De kaarten van Amsterdam (maps.amsterdam.nl) waar recente gegevens van beschermde soorten (gierzwaluwen, muurplanten) zijn verzameld tonen geen aanwezigheid van beschermde soorten. Volgens de NDFF zijn er geen vleermuizen waargenomen in het plangebied, echter is het niet mogelijk om hun aanwezigheid uit te sluiten.
Omdat het gebouw wordt gesloopt en in potentie geschikt kan zijn als verblijfplaats voor broedende vogels en vleermuizen is een uitgebreider onderzoek uitgevoerd. In het kader hiervan is in november 2015 een quickscan Flora- en fauna uitgevoerd, zie bijlage 5. In de quickscan wordt het volgende geconcludeerd: er wordt geadviseerd om nader onderzoek te verrichten naar de mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in het schoolgebouw en in een aantal boomholtes.
Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet is altijd van toepassing:
1. In het broedseizoen van vogels mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren.
2. Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken.
Vleermuisonderzoek
In het vleermuisonderzoek is nagegaan of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor de geplande sloopwerkzaamheden. Het inventariseren van vleermuizen met betrekking tot bebouwing is te verdelen in het inventariseren van winterverblijven, zomer- en kraamverblijven en paarverblijven. Deze inventarisaties zijn uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol van 2013. Uit het onderzoek is gebleken dat geen van de hiervoor genoemde verblijfplaatsen van vleermuizen in het projectgebied zijn waargenomen. Zie bijlage 6.
Conclusie is dat voor de realisatie van de ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, geen belemmering bestaat vanuit de aspecten flora en fauna en ecologie.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat de verbeelding en de regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn verdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks bindende werking. Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
In het bestemmingsplan zijn de voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening vastgelegd. De regels zijn verdeeld in de volgende vier delen: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgang- en slotregels.
In de inleidende regels worden de begripsbepalingen en de wijze van meten verwoord, die gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. Met Artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.
De bestemmingsregels vormen het hart van ieder bestemmingsplan. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de gronden toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd, zoals paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
Binnen de bestemming 'Groen' zijn de volgende functies toegelaten: beplanting, plantsoenen, parken, pleinen, speelplaatsen, straatmeubilair en bijbehorende fiets- en voetpaden. Op gronden met deze bestemming mag niet worden gebouwd. Er zijn onder andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan t.b.v. speelvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 meter en nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter. Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte maar uitsluitend over het gebruik van de gronden.
De voor "Tuin-1" bestemde gronden zijn bestemd voor tuinen en erven.
Het bestemmingsplan maakt het bouwen van gebouwen niet mogelijk op gronden met de bestemming "Tuin-1". Daarmee zijn binnen deze bestemming uitsluitend vergunningsvrije gebouwen toegestaan. Sinds november 2014 is een verruiming mogelijk gemaakt ten aanzien van vergunningsvrij bouwen, waaronder het realiseren van aanbouwen en bergingen in de tuin. De mogelijkheden voor vergunningsvrij bouwen zijn opgenomen in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en zijn via de website www.rijksoverheid.nl te raadplegen.
Tuinen die grenzen aan de openbare ruimte en de gemeenschappelijke tuin grenzend aan blok 2 zijn bestemd als 'Tuin-2'. Op deze tuinen mogen geen gebouwen worden opgericht. De voor "Tuin-2" bestemde gronden zijn alleen bestemd voor tuinen en erven. Bergingen zijn binnen de bestemming “Tuin-2” niet toegestaan.
Er geldt een uitzondering op het hierboven genoemde. In de gemeenschappelijk tuin ten behoeve van blok 2 met de bestemming Tuin-2 mag een gemeenschappelijke fietsenberging en/of berging voor scooters worden gebouwd met een maximale maat van 40 m² ten behoeve van de direct aangrenzende woonbestemming.
Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Op gronden met deze bestemming mag niet worden gebouwd. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. De bestemming "Verkeer " omvat de rijwegen die de buurt ontsluiten en de voet- en fietspaden in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn eveneens verkeersvoorzieningen toegestaan zoals ongebouwde parkeervoorzieningen. Gebouwde parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan. Binnen de bestemming verkeer is een groene inrichting mogelijk. De bestemming “Verkeer” heeft een functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer-1" ter plaatse van het deel waarop maximaal 26 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
De drie nieuwe blokken in het plangebied zijn bestemd als "Wonen". Binnen de woonbestemming zijn aan-huis-gebonden beroepen toegestaan. Hieronder vallen aan huis gebonden bedrijven (zoals een lijstenmakerij of een schoonheidsspecialist) en aan huis gebonden beroepen (zoals een architectenbureau of een huisarts). Detailhandel, horeca, en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet toegestaan.
Maximale bouw- en goothoogte
Een gevarieerde bouw- en goothoogte van individuele panden is kenmerkend voor de 19e-eeuwse gordel en de gordel 1920-1940. Naast de gevarieerde bouw- en goothoogte draagt de beëindiging van de gevel, dat wil zeggen de kapvorm en de daklijst, van de gebouwen bij aan het individuele karakter van panden. Voor de nieuwe blokken is de maximale bouw- en goothoogte op de verbeelding aangegeven. Voor blok 1 aan de Ringdijk en blok 2 maakt het bestemmingsplan maximaal drie bouwlagen plus een kap mogelijk met een maximale goothoogte van 10 meter en een maximale bouwhoogte van 14 meter. Op twee kavels in blok 1 en voor blok 3 geldt een maximum van twee bouwlagen plus een kap met een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter. Boven de maximale goothoogte moet aan de voorzijde binnen een hellingshoek van maximaal 75 graden worden gebouwd. Als ervoor gekozen wordt om een individueel pand plat af te dekken dan geldt dat de maximale bouwhoogte gelijk is aan de maximale goothoogte. Omdat in dit gebied een bepaalde mate van stedelijkheid gewenst is en om een stedelijke gevelwand te creëren is voor de bestemming "Wonen" een minimale bouwhoogte opgenomen, die gelijk is aan de maximale goothoogte. Het bestemmingsplan kent een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om de maximale goot- en bouwhoogten met maximaal 1 meter te overschrijden om zo een gevarieerd gevelbeeld mogelijk te maken.
Plint
Kenmerkend voor de historische bebouwing rondom het plangebied is de driedeling in het gevelvlak, te weten plint (eerste bouwlaag), middendeel en beëindiging, veelal in de vorm van een kap. De eerste bouwlaag heeft meestal een hogere verdiepingshoogte dan de bovengelegen verdiepingen. Deze ruime maat maakt een flexibel gebruik van de begane grond mogelijk, zoals werken aan huis. Het is stedenbouwkundig wenselijk om de nieuwe bebouwing zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Daarom schrijft het bestemmingsplan voor dat de minimale bouwhoogte van de eerste bouwlaag 3,50 meter bedraagt. Deze maat geldt minimaal in de eerste vijf meter gemeten vanaf de voorgevel, om zo volwaardige verblijfsruimtes te creëren.
Rooilijnen
De rooilijnen vormen de basis van de stedenbouwkundige structuur in Amsterdam. Gebouwen dienen met de voor- en zijgevels in de gevelrooilijn ("figuur gevellijn") te worden gebouwd om zo de continuïteit van het stedelijk weefsel te waarborgen.
Dakterrassen
Dakterrassen zijn in het plangebied niet toegestaan omdat deze het gevelbeeld in onevenredige mate aantasten. Dakterrassen op de hoofdbebouwing zouden namelijk bij alle drie de blokken zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. De Ringdijk heeft een breed profiel tot aan de overzijde van de Ringvaart en bij de blokken rondom het plein is tevens geen overzijde van de straat aanwezig.
Erkers en balkons
Bij de bebouwing uit de 19e en begin 20e eeuw vormt de rooilijn een belangrijke samenbindende factor, naast materialisatie en beukmaat. Erkers en kleine balkons die uitsteken buiten de voorgevelrooilijn komen af en toe voor. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om voor balkons of erkers aan de voorgevel, in geval van overschrijding van de bestemmingsgrens, van de regels af te wijken tot maximaal 0,60 meter diep om een gevarieerd gevelbeeld mogelijk te maken. Een goede inpassing in het gevelbeeld is hierbij van belang. Dit betekent onder andere dat een balkon of erker aan de voorgevel ondergeschikt moet zijn aan de beukmaat van het betreffende perceel. Voor balkons aan de achtergevel biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om, in geval van overschrijding van de bestemmingsgrens, van de regels af te wijken tot maximaal 2 meter diep.
Bergingen
De eerste bouwlaag van een gebouw heeft grote invloed op de beleving van de openbare ruimte. Niet alleen het gebruik van de begane grond maar ook transparantie en openheid van de gevel zijn hierbij bepalend. Gesloten gevels verstoren de gewenste openheid en hebben tevens een negatieve invloed op de sociale veiligheid. Om deze reden zijn in de eerste bouwlaag bergingen grenzend aan de openbare ruimte niet toegestaan.
Specifieke bouwaanduiding
De bestemming “Wonen” heeft op twee plekken een specifieke bouwaanduiding voor een onderdoorgang. Ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding-1" is een onderdoorgrang noodzakelijk van minimaal 3,5 meter breedte ten behoeve van autoverkeer. Ter plaatse van "specifieke bouwaanduiding- 2" is een onderdoorgrang noodzakelijk van minimaal 1,5 meter breedte ten behoeve van langzaam verkeer.
De gronden waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt, hebben de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie-1" gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 100 m2 en dieper is dan 0,50 m onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Het bevoegd gezag verleent de vereiste omgevingsvergunning indien dit zich verdraagt met de mogelijk aanwezige te beschermen waarden.
De gronden waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt, hebben de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie-2" gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 500 m2 en dieper is dan 2,00 m onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Het bevoegd gezag verleent de vereiste omgevingsvergunning indien dit zich verdraagt met de mogelijk aanwezige te beschermen waarden.
Ten noorden van het plangebied ligt de waterkering Ringdijk, die de Watergraafsmeerpolder omgeeft. Dit is een secundaire directe waterkering. Op de verbeelding is de waterkering als dubbelbestemming weergegeven. Een belangrijk verbod is dat er niet gegraven mag worden in het keringprofiel. Blok 1 valt gedeeltelijk binnen de dubbelbestemming "Waterstaat Waterkering". Voor werkzaamheden binnen de bestemming "Waterstaat- Waterkering" moet een vergunning worden aangevraagd bij de beheerder AGV.
De algemene regels hebben betrekking op in beginsel alle regels.
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
Dit artikel beschijft welke zaken niet zijn toegestaan. Tevens maakt dit artikel bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een afwijkingsprocedure. In dit artikel zijn eveneens de regels voor ondergronds bouwen opgenomen.
In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale goot- en bouwhoogten worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.
Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaars. De grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen. In artikel 6.12,lid 1, Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan verplicht is. Hierop gelden uitzonderingen, waarbij de belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd", bijvoorbeeld omdat de gemeente zelf eigenaar is van de gronden en de gronden in erfpacht kunnen worden uitgegeven. Dit laatste is aan de orde bij kavel Ringdijk 44. De gemeente is volledig eigenaar van de grond binnen het bestemmingsplangebied.
In het plangebied wordt de huidige bebouwing gesloopt en zal de grond in erfpacht worden uitgegeven ten behoeve van wonen. De herontwikkeling van het gebied is financieel realiseerbaar als er opbrengsten uit nieuwe uitgifte tegenover staan en de (grond)exploitatie hierdoor kostendekkend wordt. De belangrijkste kosten worden gemaakt voor het slopen van het huidige schoolgebouw en het bouwrijp maken van het terrein. Planschade wordt niet verwacht. Mocht toch planschade dienen te worden uitgekeerd, dan kunnen deze kosten binnen het gebied worden verevend. De opbrengsten uit het plangebied komen voort uit de nieuwe uitgifte van de grond ten behoeve van woningbouw. In totaal wordt een nieuw woonprogramma van circa 3000 m2 bruto vloeroppervlak toegevoegd. De gemeenteraad heeft op 13 juli 2016 het stedenbouwkundig plan en het investeringsvoorstel voor Ringdijk 44 vastgesteld. Voor de gemeentelijke dekking van de kosten voor het bouw- en woonrijp maken is een grondexploitatie vastgesteld. Op basis van de kosten en opbrengsten voor het gebied laat de grondexploitatie van het plangebied een positief resultaat zien. Conclusie is dat er geen exploitatieplan wordt opgesteld omdat de gemeente zelf eigenaar is van de grond en deze in erfpacht wordt uitgegeven. De grondexploitatie is positief en het bestemmingsplan is financieel haalbaar.
Er is tevens een planschadeonderzoek uitgevoerd. Conclusie van dit onderzoek is dat het eventueel door belanghebbenden te ondervinden nadeel als gevolg van het bestemmingsplan Ringdijk 44 ruim binnen de in de jurisprudentie aangelegde drempel van het normaal maatschappelijk risico zal blijven. De kans op planschade, als direct gevolg van de woningbouwontwikkeling die bestemmingsplan Ringdijk 44 mogelijk maakt, wordt nihil geacht.
Voor het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan is een bijzonder participatietraject gevoerd. Het bestemmingsplan is tot stand gekomen in overleg met bewoners uit de buurt en houdt rekening met de ontwikkelingen direct buiten de plangrenzen in Middengebied Don Bosco. Er hebben vier participatiebijeenkomsten plaatsgevonden, waarbij het stadsdeel samen met bewoners heeft gewerkt aan een ruimtelijk plan voor de herontwikkeling van Ringdijk 44 en de herinrichting van de openbare ruimte van Middengebied Don Bosco. De portefeuillehouder Bouwen en Wonen van stadsdeel Oost, de heer Thijs Reuten was bij deze avonden aanwezig. De bijeenkomsten hebben geresulteerd in stedenbouwkundige randvoorwaarden die vervolgens zijn vertaald in een stedenbouwkundig plan, dat als basis heeft gediend voor dit bestemmingsplan. Hieronder volgt een korte samenvatting van de verslagen van deze participatieavonden.
Tijdens de eerste bijeenkomst, waarbij circa 40 bewoners aanwezig waren, zijn de ideeën van de bewoners geïnventariseerd. Het eerste deel van de avond was plenair met input vanuit het stadsdeel en ruimte voor vragen. Tijdens het tweede deel van de avond lag het initiatief bij de bewoners, die over de volgende onderwerpen hebben gesproken: stedenbouwkundige mogelijkheden, doelgroepen, individuele en collectieve zelfbouw, de speeltuin in Middengebied Don Bosco/de toekomstige openbare ruimte en tijdelijke ingrepen. De omwonenden hebben gepleit voor behoud van woningdiversiteit en het betrekken van de buurt bij het stedenbouwkundig plan. Circa 35 bewoners hebben tijdens de tweede bijeenkomst in vier groepen gewerkt aan concrete plannen. Er is zowel gesproken over de plannen voor Ringdijk 44 als over de plannen voor de Christus Koningkerk. De eigenaar van de Christus Koningkerk heeft zijn initiatief om het pand te herbestemmen nader toegelicht. Op de derde bijeenkomst hebben de bewoners aangegeven positief te staan tegenover de verwerking van hun inbreng in het stedenbouwkundig plan dat die avond werd gepresenteerd. Men is tevreden met de integrale aanpak, de typologie van de bebouwing, de bouwhoogte, de sfeer en de toevoeging van de openbare ruimte als compensatie voor de toekomstige extra bebouwing rondom de Christus Koningkerk. Het idee dat een deel van de woningen ontwikkeld zou kunnen worden in (collectief) particulier opdrachtgeverschap sprak de omwonenden aan. Het stedenbouwkundige plan, het voorontwerp bestemmingsplan en de concept-kavelpaspoorten zijn tijdens de vierde participatieavond gepresenteerd. Deze avond heeft geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen.
Conclusie is dat met dit bijzondere en intensieve participatietraject de basis is gelegd voor een plan dat gedragen wordt door de buurt. Het plan komt tegemoet aan de wensen van omwonenden voor dit gebied, met betrekking tot het vergroten van de leefbaarheid en sociale veiligheid, het herinrichten van de openbare ruimte en het mogelijk maken van maximaal 45 woningen voor verschillende doelgroepen, die qua maat en schaal passen in de omgeving.
Figuur 10.1 Impressie participatieavond
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan verzonden aan:
De reacties van de overlegpartners waren slechts tekstueel van aard. De voorgestelde tekstuele aanpassingen zijn in de tekst van de toelichting verwerkt. De reacties hebben niet geleid tot een inhoudelijke wijziging van het bestemmingsplan.
het bestemmingsplan Ringdijk 44 met identificatienummer NL.IMRO.0363.M1514BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.M1514BPSTD-VG01 met de bijbehorende regels, verbeelding en bijlagen.
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
een bedrijf, dat met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is;
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de aan een bouwwerk eigen zijnde waarde in verband met de herkenbaarheid van de in het verleden ontstane elementen van het bouwwerk in relatie tot de geschiedkundige ontwikkeling van het gebied; architectonische waarde wordt hieronder mede begrepen.
terug liggende bouwlaag die geplaatst wordt op een gedeelte van het onderliggende platte dak van een woning of woongebouw, ten behoeve van één of meer van de daaronder gelegen woningen, ter vergroting van de woonruimte;
een uitbouw van een (schijn)kap, waarbij de aansluiting van de uitbouw op het dakvlak onder de nok van het dak blijft;
een buitenruimte op een plat dak met bijbehorende afrastering en vloerconstructie ten dienste van de bewoners van de erop aansluitende woning(en);
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van diensten, onder te verdelen in:
een ruimte, in plattegrond trapeziumvormig, rechthoekig of halfrond, als uitbreiding van een ruimte of ander vertrek in een gebouw, die buiten de voorgevel uitsteekt en in open verbinding staat met het bedoelde vertrek.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een kantoor of gelegenheid waarvan het hoofdbestanddeel van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;
Wonen en andere geluidsgevoelige functies, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet Geluidhinder.
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemmiing van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt wel een bed & breakfast, maar geen detailhandel of horeca bedoeld;
een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak;
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en twee wanden, waar geen gebouwen worden opgericht behoudens ten behoeve van de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies.
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een week en maximaal zes maanden;
aan een straat gelegen zijde van een aaneengesloten bouwblok, welke:
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor 'Tuin-1'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 5.1 genoemde gronden mogen geen bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het in 7.1 bedoelde gebruik gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Op en onder de in 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemmingen, zoals bedoeld in 8.1.
De voor Waarde - Archeologie-1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. waarden.
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. voor zover met betrekking tot de in 9.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
b. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 of een kleinere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem;
2. die het normale onderhoud betreft;
3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in 9.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden, zoals bedoeld in 9.1 aanwezig zijn.
Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming 'Waarde - Archeologie-1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
b. het aanbrengen van drainage;
c. het aanleggen en verbreden van wateren;
d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
f. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
Het verbod als bedoeld in 9.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die de bodem verstoren, indien:
a. de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 of een kleinere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem;
b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Aan de in 9.5.1 genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
d. de in 9.5.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden zijnde, mogen de archeologische waarden, zoals bedoeld in 9.5.1 niet onevenredig schade;
e. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient een archeologisch rapport te overleggen.
Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie-1' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
De voor Waarde - Archeologie-2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Op en onder de in 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. voor zover met betrekking tot de in 10.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
b. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders/ dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
1.indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m2 of een kleinere diepte dan 2 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem;
2. die het normale onderhoud betreft;
3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in 10.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden, zoals bedoeld in 10.1 aanwezig zijn.
Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming 'Waarde - Archeologie-2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
b. het aanbrengen van drainage;
c. het aanleggen en verbreden van wateren;
d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
f. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
Het verbod als bedoeld in 10.5 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die de bodem verstoren, indien:
a. de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m2 of een kleinere diepte dan 2 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem;
b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Aan de in 10.5 genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders / dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
d. de in 10.5 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden zijnde, mogen de archeologische waarden, zoals bedoeld in 10.5 niet onevenredig schade;
e. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient een archeologisch rapport te overleggen.
Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie-2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bergingen in de eerste bouwlaag, grenzend aan de openbare ruimte, zijn niet toegestaan.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels, zoals genoemd in 13.1.1, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan teneinde:
Het bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, te wijzigen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van vaststelling van het plan worden gewijzigd.
Het bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 16.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1 met maximaal 10%
Bepaling 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Bepaling 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.