Plan: | Facetherziening zonebesluit Oostelijk Havengebied-Zeeburg |
---|---|
Plannummer: | G0902PBPGST |
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.G0902PBPGST-OH01 |
In het zonebesluit 1986 is van het Zeeburgereiland het gebied ten oosten van de Zuiderzeeweg en het noordwestelijke deel (Sluisbuurt) als gezoneerd industrieterrein aangemerkt. Amsterdam maakt al een aantal jaren plannen voor de herontwikkeling van het Zeeburgereiland. In 2005 heeft de gemeenteraad het Ontwikkelingsplan Zeeburgereiland vastgesteld. Hierin worden vijf deelgebieden genoemd: de Oostpunt, de Baaibuurt Oost en – West, de Sluisbuurt en het voormalige RI-Oost terrein. In de volgende figuur zijn deze deelgebieden weergegeven.
Figuur 2: deelgebieden Zeeburgereiland
Voor de herontwikkeling is in 2008 een MER vastgesteld. Hierin wordt beschreven dat Amsterdam het Zeeburgereiland in de komende jaren wil ontwikkelen tot een gebied voor wonen, werken en recreatie.
Het eerste bestemmingsplan van deze ontwikkeling heeft betrekking op het voormalige RI-Oost terrein en omvat onder meer de realisatie van circa 2000 woningen. Het bestemmingsplan RI-Oost is op 30 september 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit bestemmingsplan is de status van gezoneerd industrieterrein opgeheven; binnen het plangebied zijn geen A-inrichtingen toegestaan.
De volgende deelgebieden hebben, op grond van het zonebesluit 1986, daarmee nu nog de status van gezoneerd industrieterrein:
- Noordelijk deel van de Sluisbuurt;
- Baaibuurt Oost;
- Toekomstige Bedrijvenstrook;
- Oostpunt.
De thans aanwezige bedrijven in de deelgebieden zijn géén van allen A-inrichtingen. Hierdoor is het niet noodzakelijk dat de locatie waar zij zijn gevestigd de status van gezoneerd industrieterrein behoud. De geluidruimte voor deze bedrijven is opgenomen in hun milieuvergunningen respectievelijk de eisen op grond van het Activiteitenbesluit.
De enige A-inrichting op het Zeeburgereiland was het bedrijf VBS Steenkorrel / DETO Beheer BV (betoncentrale en puinbreker), gevestigd aan de Zuider IJdijk 72 en 80. Tussen het bedrijf en het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (OGA) is een overeenkomst gesloten over het vertrek van het bedrijf vanaf deze locatie per 1 januari 2009. Daarnaast heeft de Provincie Noord Holland een beschikking genomen waarmee de milieuvergunning van het bedrijf per 1 januari 2009 is komen te vervallen. De betoncentrale is door omstandigheden per 1 januari 2009 nog niet vertrokken. De Provincie Noord-Holland heeft in december 2008 een gedoogbeschikking genomen op grond waarvan de betoncentrale nog tot juli 2009 aanwezig mag zijn. Inmiddels heeft het bedrijf haar activiteiten in de zomer van 2009 beëindig en zullen de opstallen worden gesloopt. Door het vertrek van VBS Steenkorrel / DETO Beheer bevinden zich géén A-inrichtingen meer op het Zeeburgereiland. Voor de resterende bedrijven is het niet noodzakelijk is dat de genoemde delen van het Zeeburgereiland aangemerkt blijven als gezoneerd industrieterrein. Verder is de toekomstige ontwikkeling van het Zeeburgereiland niet gericht op de functie van industrieterrein maar juist op een gebied voor wonen, werken en recreatie. Om deze reden wordt in het onderhavige bestemmingsplan voor de betreffende delen van het Zeeburgereiland de status van gezoneerd industrieterrein opgeheven, de oorspronkelijke geluidzone ingekrompen en A-inrichtingen uitgesloten.
Aan de Oostelijke Handelskade en de Rietlanden vonden vroeger voornamelijk havenactiviteiten plaats. In de loop van de jaren is het ontwikkeld van industrieterrein tot een gemengd woon/werk gebied. Op de Oostelijke Handelskade zijn onder andere de Passagiers Terminal Amsterdam (PTA), het Muziekgebouw aan ’t IJ en het Mövenpick Hotel gevestigd. In het bestemmingsplan “Kop Oostelijke Handelskade” is het PTA en het naastgelegen muziekgebouw gedetailleerd bestemd. Voor het PTA geldt de (maatwerk) bestemming “passagiers- en busterminal” met daarboven de mogelijkheid voor kantoren. Het PTA is als “passagiers-en busterminal” geen A-inrichting, ook omdat de motoren van de aangemeerde passagiers schepen niet moeten worden meegeteld bij het bepalen van het vermogen van een inrichting.