Plan: | Dunantbuurt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.F1403BPSTD-VG01 |
Het uitwerkingsplan ‘Dunantbuurt' geeft concrete invulling aan het ruimtelijk beleid voor dit gedeelte van de Staalmanplein-Delflandpleinbuurt in stadsdeel Nieuw-West, gemeente Amsterdam. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het uitwerkingsplan heeft betrekking op de Dunantbuurt, gelegen tussen de Henri Dunantstraat, Ottho Heldringstraat, Aletta Jacobslaan en Johan Huizingalaan.
In 2001 is door de gemeenteraad van Amsterdam het beleidsdocument 'Richting Parkstad 2015' vastgesteld. Daarin zijn voor de gehele westelijke tuinsteden op hoofdlijnen de ambities vastgelegd voor de stedelijke vernieuwing van de naoorlogse delen. Binnen de westelijke tuinsteden zijn in dat document een aantal buurten en gebieden aangewezen als stedelijk vernieuwingsgebied, waar de gemeente met corporaties en vastgoedeigenaren actief werkt aan de vernieuwing. De combinatie van de Delflandpleinbuurt en Staalmanpleinbuurt is als een van deze stedelijke vernieuwingsgebieden aangeduid.
In 2002 is het zogenaamde “Vernieuwingsplan Delflandplein- / Staalmanpleinbuurt" vastgesteld. In dit plan zijn de uitgangspunten voor de vernieuwing van het hele gebied opgenomen. Uitgangspunten met betrekking tot programma, ruimtelijke kaders en financiële aspecten. In de daaropvolgende jaren zijn gefaseerd, diverse delen binnen dit gebied getransformeerd tot nieuw stedelijk gebied. De sloop- nieuwbouw van de Dunantbuurt is een volgende stap in dit vernieuwingsproces.
Op 16 november 2010 heeft de stadsdeelraad het bestemmingsplan 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt' vastgesteld en het plan is per 3 februari 2011 in werking getreden. Het bestemmingsplan is opgesteld om als actueel toetsingskader van de lopende vernieuwing van de Delflandplein-Staalmanpleinbuurt te fungeren. In het bestemmingsplan is een aantal uit te werken bestemmingen opgenomen omdat de planvorming voor de betreffende locaties indertijd nog niet concreet genoeg was. Eén van de locaties die in het bestemmingsplan als een uit te werken bestemming was bestemd is het Hoefijzer in de Staalmanpleinbuurt. Voor het Hoefijzer is op 11 november 2009 een stedenbouwkundig Uitwerkingsplan vastgesteld door de stadsdeelraad.
Vanwege de planvorming voor de noordelijke strook van het Hoefijzer, ook wel bekend als de Plesmanbuurt, en enkele verbeteringen in het bestemmingsplan is op 22 februari 2012 de herziening 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1' vastgesteld. Dit plan is in werking getreden per 3 mei 2012.
Uitwerkingsplan
Voor het zuidelijke deel van het Hoefijzer, de Dunantbuurt, is de planvorming inmiddels zodanig gevorderd dat er een uitwerkingsplan op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder b Wet ruimtelijke ordening (Wro) in procedure kan worden gebracht. In de voorgaande bestemmingsplannen is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bestemmingen reeds onderbouwd. In dit uitwerkingsplan wordt de inrichting van het gebied nader bepaald. De bevoegdheid voor vaststelling van een uitwerkingsplan ligt bij burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam.
De Alliantie heeft voor de Dunantbuurt een nieuwbouwplan ontwikkeld binnen de kaders van de lopende stedelijke vernieuwing van de Delflandplein-Staalmanpleinbuurt. Het voorliggende plan gaat uit van de sloop van alle bebouwing in het gebied tussen de Henri Dunantstraat, Ottho Heldringstraat, Aletta Jacobslaan en Johan Huizingalaan. Het gaat daarbij om de sloop van vijf haakvormige appartementengebouwen van 5 bouwlagen met daarin portieketagewoningen en langs het water seniorenwoningen. In totaal betreft het 265 woningen. Deze woningen voldoen niet meer aan de huidige bouwtechnische en –fysische eisen.
In het Vernieuwingsplan en de uitwerkingen per deelgebied die eerder door de gemeente zijn vastgesteld wordt uitgegaan van nieuwbouw met een meer gemengd woonmilieu. Daarbij wordt enerzijds aansluiting gezocht bij de programmatische eisen uit het vernieuwingsplan, anderzijds wordt rekening gehouden met de wensen van de toekomstige bewoners vanuit de opgave van herhuisvesting. Er wordt in de plannen uitgegaan van nieuwbouw van een combinatie van appartementen en grondgebonden woningen in een gevarieerde stedenbouwkundige opzet (Zie hoofdstuk 4). In de nieuwe situatie worden maximaal 240 grondgebonden woningen en appartementen mogelijk gemaakt. De Alliantie heeft zich bij deze opgave ten doel gesteld om deze vernieuwing ook aan de herhuisvesting van huidige bewoners van de Staalmanpleinbuurt ten goede te laten komen.
Afbeelding: Impressie stedenbouwkundige opzet toekomstige situatie.
Het voorliggende Uitwerkingsplan Dunantbuurt is geen uitgewerkt ontwerp voor dit woningbouwplan. Het schept de planologische kaders voor de bouw van maximaal 240 woningen. Voor het bouwplan zelf zal een aanvraag omgevingsvergunning worden ingediend.
De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.
Hiertoe zijn wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.
In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'. Voorliggend uitwerkingsplan moet worden gezien als een onderdeel van deze categorie.
Het plangebied van het bestemmingsplan "Delflandplein- Staalmanpleinbuurt" ligt in de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam, in het stadsdeel Nieuw-West (voorheen stadsdeel Slotervaart). De Delflandpleinbuurt is gelegen ten oosten van de ringspoor-metrobaan, de Staalmanpleinbuurt ten westen daarvan.
Afbeelding: plangebied Delflandplein- Staalmanpleinbuurt
De Dunantbuurt ligt aan de noordwestkant van de Staalmanpleinbuurt, gelegen tussen de Henri Dunantstraat, Ottho Heldringstraat, Aletta Jacobslaan en Johan Huizingalaan.
Afbeelding: plangebied uitwerkingsplan Dunantbuurt
De exacte grenzen van het uitwerkingsplan zijn bepaald door de grenzen van de bestemming ‘Woongebied - Uit te werken -1’ in het bestemmingsplan ‘Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1’. Dit wijzigingsgebied is hieronder weergegeven als een geel vlak.
Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan 'Delflandplein- Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1'
Het uitwerkingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
De verbeelding en de regels vormen samen de planregeling zoals deze door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de planregeling.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, beschrijving van het plangebied als ook de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader beschreven en in hoofdstuk 5 milieuaspecten zoals geluid, bodem en water. In hoofdstuk 6 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting en/of regels gevoegd.
Voor het plangebied van dit uitwerkingsplan geldt het bestemmingsplan ‘Delflandplein- Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1’. Dit bestemmingsplan is op 22 februari 2012 vastgesteld door de deelraad van stadsdeel Nieuw-West. Het plan is in werking getreden per 3 mei 2012.
De Dunantbuurt maakt samen met de Plesmanbuurt en de Staalmanpleinbuurt deel uit van het deelgebied Hoefijzer binnen de Staalmanpleinbuurt. In het bestemmingsplan 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt' uit 2010 was voor deze drie gebieden de bestemming 'Woongebied- Uit te werken - 1' opgenomen. Voor de noordelijk gelegen Plesmanbuurt is de bestemming uitgewerkttot een woonbestemming in de bestemmingsplanherziening 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1'. Van het oorspronkelijke uitwerkingsgebied resteren dus nog twee gebieden. Dit betreft het gebied tussen Henri Dunantstraat-Ottho Heldringstraat- Aletta Jacobslaan-Johan Huizingalaan en het gebied tussenWilhelmina Druckerstraat-Staalmanpark-Henri Dunantstraat-Johan Huizingalaan. In dit uitwerkingsplan wordt een planregeling opgesteld voor het zuidelijke gebied, de Dunantbuurt.
Afbeelding: Uitsnede 'Woongebied - uit te werken - 1'.
De Dunantbuurt is bestemd als 'Woongebied - uit te werken 1' (WG-U-1). De gronden zijn bestemd voor: wonen, aan-huis-verbonden beroep, bedrijf, detailhandel, dienstverlening, groen, horeca van categorie 1 en 2, maatschappelijke voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeren, recreatie, short stay, tuin, verblijfsgebied, verkeersareaal en water. De aangrenzende gronden (buiten het plangebied) zijn bestemd als 'Verkeer - 3' (V-3) en 'Groen' (G).
Uitwerkingsplicht
In artikel 25 van de regels is de uitwerkingsplicht omschreven. Het dagelijks bestuur (nu: burgemeester en wethouders) werkt het plan uit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor de uitwerkingsgebieden Staalmanbuurt en Dunantbuurt zijn de volgende gebruiksregels omschreven:
- De gronden met de aanduiding 'centrum' mogen in de eerste en tweede bouwlaag tot 6.250 m2 worden bebouwd met de volgende functies, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- bedrijven: bvo per vestiging 250 m2;
- detailhandel: maximaal 4 vestigingen van maximaal 150 m2 bvo;
- horeca van categorie 1 en 2: maximaal 2 vestigingen van maximaal 150 m2 bvo;
- maatschappelijke voorzieningen: geluidsgevoelige bestemmingen zijn niet toegestaan;
- voor wonen en short stay geldt dat er minimaal 290 en maximaal 640 woningen moeten worden gerealiseerd.
- voor parkeren geldt:
- bedrijven: maximaal 1 parkeerplaats per 125 m² bruto vloeroppervlak;
- detailhandel, dienstverlening en recreatie: maximaal 1 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak;
- parkeernorm short stay en wonen: 0,7 tot 1,25 parkeerplaats per woning;
- minimum percentage parkeervoorzieningen op eigen terrein, met uitzondering van bestaande, te behouden/verbouwen gebouwen: 70%;
- het bevoegd gezag kan besluiten om in afwijking van de parkeernormen een omgevingsvergunning te verlenen indien uit onderzoek blijkt dat op een andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
- het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen door de parkeernormen aan te vullen of aan te passen als uit onderzoek blijkt dat een hogere parkeernorm een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte voorkomt.
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeers- langzaamverkeersroute' wordt een oost-westverbinding voor langzaamverkeer gerealiseerd;
- ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' wordt een noord-zuidverbinding voor verkeer gerealiseerd;
De volgende bouwregels zijn van toepassing voor de Dunantbuurt:
- De maximum bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 20 meter en 23 meter ter plaatse van de aanduiding 'centrum';
- De gronden mogen voor maximaal 60% worden bebouwd;
- Voor de eerste bouwlaag van gebouwen met een bouwhoogte van 11 meter of gebouwen hoger dan drie bouwlagen (met uitzondering van bebouwing grenzend aan de Henri Dunantstraat en bestaande, te behouden/verbouwen gebouwen) geldt een minimumhoogte van 3,5 meter;
- De maximum hoogte bovenkant vloer eerste bouwlaag in de zone van 4 meter vanaf de bestemmingsgrens mag niet hoger zijn dan 20 centimeter boven het peil. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door een omgevingsvergunning te verlenen voor een grotere hoogte tot maximaal 1,5 meter.
- Voor bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 10
meter.
- Het bouwen van woningen is uitsluitend toegestaan indien de gevels zijn uitgevoerd als dove gevel, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen ten gevolge van elk van deze zones lager of gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde dan wel de vastgestelde hogere waarde, al dan niet door het toepassen van vliesgevels;
- Het bouwen van een woning is uitsluitend toegestaan indien deze woning is voorzien van een stille
zijde.
Voor de bestemming geldt een voorlopig bouwverbod. Op de gronden mogen gebouwen slechts worden gebouwd in overeenstemming met een door het dagelijks bestuur (nu: burgemeester en wethouders) vastgesteld uitwerkingsplan. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen, indien een ontwerpuitwerkingsplan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd en het bouwplan in overeenstemming is met dit ontwerpuitwerkingsplan.
Toetsing aan uitwerkingsplicht
In paragraaf 4.2 is een beschrijving weergegeven van het bouwplan. Daaruit blijkt dat het bouwplan voorziet in de realisatie van 240 woningen. Het te realiseren programma is kleiner dan wat maximaal aan functies is toegestaan volgens de uitwerkingsplicht. Dat heeft mede te maken met het feit dat er na uitwerking nog een uitwerkingsgebied (Staalmanbuurt) resteert. In de Dunantbuurt worden enkel woningen gerealiseerd.
De voorziene bouwhoogtes in het bouwplan zijn gelijk of lager dan de in de uitwerkingsplicht opgenomen maxima. Bovendien leidt de realisatie van het bouwplan tot een bebouwingspercentage lager dan 60% en op het eigen terrein zullen parkeerplaatsen worden aangelegd.
In de verkaveling van de nieuwbouw is rekening gehouden met het wegverkeerslawaai doordat de langs de Johan Huizingalaan en Aletta Jacobslaan gelegen bebouwing door de situering, vorm en hoogte een afschermende werking voor de achtergelegen nieuwbouw zal hebben. Mede daardoor is de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen lager dan de vastgestelde hogere waarden en kan voldaan worden aan de eis voor een geluidluwe zijde.
Ontstaansgeschiedenis
De Staalmanpleinbuurt is grotendeels eind jaren ‘50 / begin jaren ‘60 van de vorige eeuw aangelegd, als uitvloeisel van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) uit 1935. In het AUP zijn onder andere de hoofdstructuren van wonen, water, wegen en groen vastgelegd. Er werd daarbij uitgegaan van een ruimtelijke spreiding van functies. Bepaalde niet-woonfuncties (zoals scholen) zijn daarom op de hiervoor gereserveerde blokken en stroken gerealiseerd, tussen de woonblokken in.
De Staalmanpleinbuurt zou als buitenste stadswijk grenzen aan het landelijk gebied en zou daardoor minder intensief bebouwd worden dan de naastgelegen Delflandpleinbuurt. In de Staalmanpleinbuurt wordt in het AUP uitgegaan van 70 woningen per hectare.
Afbeelding: uitsnede AUP 1935
Toen de buurten werden aangelegd week men in bepaalde opzichten af van de oorspronkelijke plannen. Zo kwam de Staalmanpleinbuurt niet aan de rand van de stad te liggen en is ook niet volledig als woonbuurt gerealiseerd. In het AUP, partiële herziening westelijk gedeelte (1950) werd voor het gebied ten westen en ten zuiden van de huidige Staalmanpleinbuurt voorzien in ‘bebouwing met bijzondere bestemming’. Het gaat hier om de ziekenhuizen/ gezondheidsinstellingen (het huidige Slotervaartziekernhuis en AVL-NKI) en de bedrijven en kantoren aan de Aletta Jacobslaan.
Huidige situatie
De Staalmanpleinbuurt is gelegen tussen de Plesmanlaan, het spoor, de Aletta Jacobslaan en de Johan Huizingalaan. Tussen de oost-west gerichte straten Plesmanlaan en de Aletta Jacobslaan loopt de Ottho Heldringstraat. Haaks op deze straat zijn twee dwarsstraten (Wilhelmina Druckerstraat en Henri Dunantstraat) gelegen die doorlopen tot aan de Johan Huizingalaan. Deze twee dwarsstraten lopen evenwijdig aan de Plesmanlaan en de Aletta Jacobslaan. Deze twee dwarsstraten vormen samen met de Ottho Heldringstraat de verkeersstructuur binnen de Staalmanpleinbuurt.
Centraal in de Staalmanpleinbuurt ligt het Hart Staalmanpleinbuurt met enkele gerealiseerde voorzieningen en het Staalmanpark. Rondom dit Hart ligt het Hoefijzer. Dit gebied heeft, zoals de naam het al zegt, de vorm van een hoefijzer. Het Hoefijzer wordt doorsneden door de twee dwarsstraten Wilhelmina Druckerstraat en Henri Dunantstraat waardoor er binnen het Hoefijzer sprake is van drie deelgebieden: de Plesmanbuurt, de Staalmanbuurt en de Dunantbuurt.
afbeelding: luchtfoto bestaande situatie
In de Dunantbuurt zijn alleen woningen aanwezig. Het gaat daarbij om portiekflats met garageboxen en een bouwhoogte van 15 meter en seniorenwoningen van 3 meter, in totaal 265 woningen. Alle bestaande bebouwing zal worden gesloopt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
Een herijking van dit beleid werd nodig geacht voor het verwezenlijken van vier ambities voor Nederland. De ambities zijn om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. De vier genoemde ambities zijn in de SVIR vertaald naar drie rijksdoelen, die in 2028 moeten worden behaald:
Uit deze drie hoofddoelen komen dertien onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze onderwerpen zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, oftewel het Barro (zie paragraaf 3.1.2). Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Voorliggend uitwerkingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid, en is voor het overige daarmee niet in strijd.
De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende plan.
De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Voorliggend uitwerkingsplan past binnen de gestelde bepalingen en is daarmee niet in strijd.
Met de eerste aanvulling op het Barro is per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling'.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. Nu is deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen ingevolge de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie op de volgende wijze te worden gemotiveerd aan de hand van deze drie opeenvolgende "treden":
Trede 1: Is er een regionale behoefte? Zo nee, stop de procedure of pas het plan aan; Zo ja, ga naar trede 2;
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied? Zo ja, u bent (voor dit deel) klaar met de motivering; Zo nee: ga naar trede 3;
Trede 3: Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.
De woningbouwontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt in dit plan sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
In dit uitwerkingsplan wordt de bouw mogelijk gemaakt van 240 woningen in de Dunantbuurt. De provincie Noord-Holland monitort de woningbouwontwikkeling en de woningbehoefte per regio, om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie. Zoals ieder jaar is samen met de Stadsregio Amsterdam onderzoek gedaan naar de plancapaciteit (aantal woningen in bestaande plannen) bij Noord-Hollandse gemeenten. De 'Monitor Woningbouw 2012' (Provincie Noord-Holland, Directie Beleid: Sector Kennis & Beleidsevaluatie) laat de belangrijkste uitkomsten zien van dit onderzoek en zet het aanbod aan plannen af tegen de toekomstige opgaven. Uit deze monitor kan worden afgeleid dat de realisatie van woningen achterblijft bij de planning. Door het niet halen van de planningen loopt het woningtekort verder op. De prognose is dat in 2015 het tekort aan woningen in de provincie oploopt naar 54.000 woningen. Vooral in de gemeente Amsterdam neemt het tekort toe. Omdat de demografische vraag doorgroeit en nauwelijks wordt beïnvloed door de ontwikkeling van het woningtekort is het verhogen van de productie de enige methode om het tekort af te doen nemen. Vraag tussen regio's is hierbij nauwelijks uitwisselbaar omdat locatie een belangrijk kwalitatief kenmerk is op de woningmarkt Met dit plan wordt, door het mogelijk maken van 240 woningen ter vervanging van bestaande woningen, bijgedragen aan de woningbehoefte in de stad en de stadsregio. De woningbouwontwikkeling betreft herstructurering van een bestaand terrein en wordt dus opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied van Amsterdam. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.
In het NMP4 is geconstateerd dat het beleid voor gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie biedt dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk worden gehouden. Het kabinet heeft na de vuurwerkramp in Enschedé van het externe veiligheidsbeleid een topprioriteit gemaakt. De minister van Infrastructuur en milieu is coördinator op rijksniveau. De norm voor het plaatsgebonden risico krijgt op termijn een wettelijke status, aan de hand van een AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid bij inrichtingen en de AMvB externe veiligheid bij transport. Van de laatste AMvB is nog geen (ontwerp)besluit bekend.
Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol. De genoemde beperkingen betreffen:
1. de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
2. de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
3. de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
4. een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen. In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied van het LIB. Ter plaatse van het plangebied geldt de hoogtebeperking van 45 meter (41 meter + NAP) in het horizontaal vlak. De maximale bouwhoogte in het plangebied is 20 meter en ligt ruim onder de hoogtebeperking van het LIB. Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven: -4.00 m N.A.P. Dit betekent dat van de op de kaart aangegeven hoogtes nog vier meter moet worden afgetrokken om te komen tot de maximaal toelaatbare hoogtes ten opzichte van N.A.P. In afwijking van de aangegeven waarden kan, op grond van artikel 2.2.2, derde lid van het LIB, een object dat hoger is worden toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. Met dit uitwerkingsplan wordt voldaan aan het LIB, de daarin gestelde maxima worden niet overschreden.
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en
kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om: van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
- de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
- het aquatisch milieu in stand houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
- de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
De Kaderrichtlijn Water is nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) en de onderliggende Regeling monitoring kaderrichtlijn water (Regeling monitoring). In dit besluit en deze regeling zijn eisen gesteld, waaraan de kwaliteit van de oppervlaktewater- en grondwaterlichamen in Nederland in beginsel moet voldoen. Deze goede toestand moet in principe eind 2015 zijn gehaald, tenzij een legitiem beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen van de kaderrichtlijn water (zoals fasering of doelverlaging). De goede toestand moet worden bereikt door het maatregelenprogramma, dat is opgenomen in de verschillende waterplannen.
Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Wwh-plannen in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:
Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010). De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Waar in het streekplanbeleid ruimte bestaat voor nadere afwegingen of in de bewoordingen beleidsruimte voor maatwerk aanwezig is, is in deze verordening gebruik gemaakt van het instrument ontheffing door GS of – in een enkel geval- nadere regels door GS. Hierdoor wordt de verordening flexibeler ten behoeve van maatwerk situaties. De verordening richt zich op de inhoud van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij niet alleen om de inhoud in strikt juridische zin, maar ook om eisen aan de toelichting.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.
Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.
Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.
De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.
Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.
In het Waterhuishoudingplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.
Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:
Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.
Geconcludeerd kan worden dat de binnen dit uitwerkingsplan beoogde ontwikkelingen passen binnen het provinciaal beleid.
De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de periode tot en met 2014. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering.
In de Woonvisie wordt een achterblijvende bouwproductie en een grote kwantitatieve opgave op korte en lange termijn geconstateerd. Maar dat is niet het enige: er is sprake van een stagnatie in afzet van dure woningen, een stagnatie in de herstructurering en weer oplopende wachttijden in de huursector. De stadsregio geeft prioriteit aan het samen op gang krijgen van de noodzakelijke productie.
Een van de belangrijkste ambities is om de hoeveelheid beschikbare woningen op peil te brengen en te houden. Zowel voor nieuwbouw als voor herstructurering ligt er voor de regio een grote opgave.
In de Noordvleugel van de Randstad is er voor de periode 2010-2030 een opgave voor de bouw van zo'n 150.000 woningen, in combinatie met bijbehorende infrastructuur en overige voorzieningen. De derde Noordvleugelconferentie gaf aan waar deze ontwikkelingen het beste zouden kunnen plaatsvinden. De deelnemers kozen voor het scenario waarbij verdere ontwikkeling op de as Haarlemmermeer – Amsterdam – Almere plaatsvindt. Deze keuze is gebaseerd op een integrale afweging, waarbij met name de volgende overwegingen de doorslag gaven:
Voorliggend plan beoogt mede uitvoer te geven aan de woningbouwopdracht van Amsterdam.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.
In de Structuurvisie Amsterdam 2040 wordt geconstateerd dat de kwantitatieve en kwalitatieve groei van het aantal woningen in Amsterdam cruciaal is voor de verdere ontwikkeling als kernstad van de metropool. Verschillende, robuuste economisch-demografische ontwikkelingen liggen hieraan ten grondslag.
Demografische ontwikkelingen en bevolkingsprognose
Nederland krijgt in de toekomst te maken met twee belangrijke demografische ontwikkelingen die met elkaar samenhangen: vergrijzing en bevolkingskrimp. Vergrijzing houdt in dat het aandeel 65-plussers landelijk stijgt van ruim 15% in 2010 naar ruim 25% in 2040 volgens de laatste prognose van het CBS. Demografische ontwikkelingen treden niet overal in gelijke mate op. De regionale verschillen in bevolkingsopbouw zullen binnen Nederland groter worden. Per regio zal de woningbehoefte meer gaan verschillen. In sommige regio's neemt de woningbehoefte af, terwijl in andere regio's deze hoog blijft, zoals de Metropoolregio Amsterdam.
De Metropoolregio Amsterdam heeft op dit moment ongeveer 2,2 miljoen inwoners. Door de concentratie van hoger onderwijs, werkgelegenheid en stedelijke voorzieningen vestigen zich relatief veel jongeren in de Metropoolregio Amsterdam vanuit andere delen van Nederland en vanuit het buitenland. De bevolking van de metropoolregio blijft daardoor groeien en de vergrijzing zal minder sterk zijn dan in veel andere delen van Nederland. Naar verwachting telt de regio in 2040 ongeveer 2,5 miljoen inwoners. Ook binnen de regio worden de verschillen in bevolkingsopbouw en woningbehoefte groter. De kernstad van de Metropoolregio Amsterdam neemt hierin een bijzondere plaats in, omdat de meeste mensen van buiten de regio zich op jonge leeftijd in Amsterdam vestigen en zich op latere leeftijd over de regio verspreiden.
Vanaf 1985 zijn er in Amsterdam ongeveer 70.000 woningen bijgekomen. De bevolking is daardoor met ruim 90.000 inwoners gegroeid. Volgens de laatste prognose van de gemeente Amsterdam komen hier tot 2040 nog ruim 90.000 inwoners bij en telt Amsterdam in 2040 bijna 860.000 inwoners (Dienst O+S/dro). Door de jonge leeftijdsopbouw van de bevolking worden er veel kinderen in de stad geboren. Traditioneel verlaten veel gezinnen de stad voor een ruimere woning en woonomgeving in de regio, maar doordat er meer gezinnen in de stad bijkomen dan er vertrekken, is het aantal gezinnen in Amsterdam de afgelopen 15 jaar toegenomen. Veel gezinnen hebben zich binnen de stad in het Oostelijk Havengebied en IJburg gevestigd, maar ook in Nieuw-West in wijken als Nieuw-Sloten en De Aker.
Binnen de Metropoolregio Amsterdam zullen er verschillen ontstaan in de mate waarin de bevolking vergrijst. Ook Amsterdam zelf krijgt te maken met vergrijzing. Het aandeel 65-plussers in de stad neemt toe van 11% naar 16% in 2040. In absolute aantallen gaat het om bijna 60.000 65-plussers erbij in 2040. Vooral in de stadsdelen Zuid en Centrum neemt het percentage 65-plussers toe. Een aantal senioren zal de stad verlaten voor een rustiger omgeving, maar omdat deze groep in het algemeen weinig mobiel is, dreigt er op den duur extra verstopping op de woningmarkt. Vooral na 2020 moeten woonmilieus gerealiseerd worden die aantrekkelijk genoeg zijn voor deze doelgroep om de doorstroming te bevorderen. Veel nieuwe senioren zijn draagkrachtig en zullen zo lang mogelijk in de eigen woning willen blijven en zorg inkopen. Dit kan weer leiden tot extra druk op de beroepsbevolking en aanvullende vraag naar (buitenlandse) vestiging van arbeidskrachten in de zorg. Deze zullen op hun beurt weer kunnen zorgen voor extra druk op de woningmarkt.
De motor achter de groei van Amsterdam en de regio is de aantrekkingskracht op jongeren. Deze voelen zich het meest aangetrokken tot het unieke hoogstedelijke milieu van het Amsterdamse centrum. Naast de vestiging van studenten in de stad, is er sinds 2000 sprake van een toename van het aantal afgestudeerde twintigers uit andere studentensteden van Nederland, dat zich voor werk in Amsterdam vestigt. Ook vanuit het buitenland vestigen zich de afgelopen 10 jaar steeds meer veelal hoogopgeleide twintigers en dertigers uit landen met sterke of opkomende economieën in Amsterdam.
Hiermee is sprake van een toenemende concentratie van veelal hoogopgeleid jong talent, die de regio ook nodig heeft om als motor van de Nederlandse economie te kunnen functioneren. Voor de Nederlandse economie is het van belang dat de Metropoolregio Amsterdam een internationaal aantrekkelijk vestigingsmilieu voor werkgelegenheid biedt. In de huidige kenniseconomie is een hoogwaardige beroepsbevolking hiervoor een voorwaarde. Daarom moet er landelijk en binnen de metropoolregio ook ingezet worden op het bieden van voldoende mogelijkheden voor jong talent om zich te vestigen in hoogstedelijke woonmilieus. Dit betekent verdichting, transformatie en het toevoegen van minstens 70.000 woningen in Amsterdam tot 2040. Dit plan sluit aan op deze ambitie en past binnen deze beleidsuitgangspunten.
70.000 woningen erbij
Sinds het naoorlogse dieptepunt (675.570 inwoners in 1985) is de bevolkingsomvang van de gemeente Amsterdam enorm gegroeid (767.773 inwoners per 1 januari 2010). Met de partners binnen de metropoolregio is afgesproken dat Amsterdam haar woningvoorraad met vijftigduizend woningen uitbreidt binnen het bestaande stedelijke gebied in de periode 2010-2030. Amsterdam ambieert de voorraad met nog eens twintigduizend woningen uit te breiden. De totale opgave, zeventigduizend woningen, moet in de periode 2010–2040 worden gerealiseerd. Woonkwaliteit en de wensen van de eindgebruiker staan daarbij voorop, de verdichting met netto 70.000 woningen is geen doel op zich. Rekening houdend met een verdere verkleining van het gemiddelde huishouden, zal Amsterdam in 2040 tussen 850 duizend en 900 duizend inwoners tellen. Om de voorraad met zeventigduizend woningen te kunnen uitbreiden zullen er méér dan dit aantal moeten worden gebouwd (naar verwachting circa 100 duizend). Er moet immers rekening worden gehouden met een sloop/nieuwbouwprogramma, vooral in de stedelijke vernieuwingsgebieden, en met tegenvallers bij de ontwikkeling van bepaalde bouwlocaties.
In potentie lijkt voldoende binnenstedelijke capaciteit beschikbaar om tot 2040 de woningvoorraad met gemiddeld 2.300 woningen per jaar te laten groeien. De planinventarisatie (zie uitvoeringsdeel) geeft een ruimtecapaciteit aan voor 115.000 woningen. Hierbij ligt op termijn een nadruk op nieuwe ontwikkelingen langs de IJoevers en nabij de openbaar vervoerassen Schiphol-Almere en Amsterdam-Utrecht. Amsterdam kan in beginsel een langjarige woningproductie waarmaken, grotendeels in gemengde stedelijke milieus, mits tijdig financiering voor de projecten wordt gevonden en de marktpartijen deze productie ook weten te realiseren. De noodzakelijke verdichting van delen van de stad zal gepaard moeten gaan met een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte.
Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:
In de op 30 oktober 2008 door B&W vastgestelde woonvisie wordt Amsterdam in zijn regionale context bezien, worden de Amsterdamse ambities per woningmarktgebied geanalyseerd, de knelpunten op een rij gezet en worden er keuzes gemaakt. Kern van het Amsterdamse woonbeleid Amsterdam blijft de ongedeelde stad, maar Amsterdam wil ook Topstad, Emancipatiestad, een Betaalbare stad, een Zorgzame Stad en een Duurzame stad zijn. In de woonvisie wordt gezocht naar een balans tussen al deze ambities.
Met het in het plan mogelijk gemaakte woningbouwprogramma wordt uitvoering gegeven aan het in de visie geformuleerde beleid.
Op 12 juli 2012 heeft de Amsterdamse gemeenteraad ingestemd met het vernieuwde beleid voor shortstay in Amsterdam. Short stay is het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes maanden. Kern van het nieuwe beleid is dat het college kiest voor een beleid dat uitnodigend is voor aanbieders van shortstay met een vergunning met een minimum aan voorwaarden, maar waarbij de leefbaarheid voldoende is geborgd. Uitgezonderd in gebieden waar de druk op de leefbaarheid groot is, wordt shortstay overal mogelijk gemaakt zonder quotum. Ook wordt het mogelijk gemaakt om met meerdere huishoudens in een shortstay woning te verblijven met een maximumbezetting van de woning door één huishouden of vier personen die niet tot één huishouden behoren. Zo kunnen naast een huishouden bijvoorbeeld ook meerdere niet tot één huishouden behorende collega's gebruik maken van de accommodatie. Door uit te gaan van een maximum van vier personen wordt voorkomen dat ongewenste “pensionachtige” activiteiten onder de noemer van shortstay plaatsvinden.
In het voorliggende plan is in alle bestemmingen waar (ook) "wonen" is toegestaan tevens "short stay" toegestaan. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen wat precies onder short stay verstaan moet worden.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Ook de Nota Grondwater is met het Plan gemeentelijke watertaken komen te vervallen.
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.
Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.
Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
Op 10 september 2008 heeft de gemeenteraad ingestemd met de notitie 'Duurzaamheid in de nieuwbouw'. In deze notitie zijn de volgende twee ambities geformuleerd:
Het raadsbesluit over Klimaatneutraal Bouwen verplicht tot bewust omgaan met het thema 'energie'. Energie moet een van de uitgangspunten van gebiedsontwikkeling worden. Dit betekent een uitdaging en een kans: samenwerking maakt meerwaarde mogelijk op een ander schaalniveau. Dit kan tot andere energieconcepten leiden en tot hergebruik van elkaars energiestromen.
In de 'Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2011' zijn de eisen met betrekking tot duurzaam bouwen in Amsterdam vastgelegd. Dit beleid zal in de bouwenveloppen worden voorgeschreven. Voorbeelden zijn het toepassen van duurzame materialen (o.a. FSC-hout), maar ook het niet toepassen van uitloogbare metalen op plaatsen die in aanraking met hemel- of oppervlaktewater kunnen komen. In samenwerking met de marktpartijen is onderzoek verricht naar de mogelijkheden van het toepassen van duurzame energiesystemen.
Op 26 juni 2013 is de Mobiliteitsaanpak Nieuw-West door de deelraad vastgesteld. Met het mobiliteitsplan wordt gestreefd naar een goede bereikbaarheid van en binnen Nieuw-West voor alle vervoersmiddelen. Het stadsdeel zet daarbij actief in op mobiliteit die bijdraagt aan een gezond, leefbaar en duurzaam Nieuw-West. Daarom wordt prioriteit gegeven aan langzaam verkeer (voetgangers en fietsers), openbaar vervoer en elektrisch vervoer. Ook wordt ingegaan op mobiliteitsvraagstukken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan geeft een doorkijk voor de korte, middellange en lange termijn.
Op 22 februari 2012 heeft de deelraad van Nieuw-West het 'Parkeerbeleidsplan Amsterdam Nieuw-West 2012-2020' vastgesteld.
Een van de kwaliteiten van Nieuw-West is dat bijna overal probleemloos (en gratis) kan worden geparkeerd. Een groeiend autobezit van bewoners, de groei van automobiliteit in algemene zin en toeloop van buurtvreemde langparkeerders doen de vraag naar parkeerruimte in delen van het stadsdeel toenemen. Hoe om te gaan met deze vraag staat centraal in het voorliggende parkeerbeleidsplan. Uit de probleeminventarisatie blijkt dat de parkeerproblemen in de meeste gebieden van Nieuw-West hoofdzakelijk worden veroorzaakt door buurtvreemde langparkeerders (bewoners van andere stadsdelen, automobilisten van buiten de stad die hier parkeren en met het OV doorreizen naar andere delen van de stad of Schiphol). Het parkeerbeleid zet in op het weren van deze buurtvreemde langparkeerders en niet zozeer op de mogelijkheden om het autobezit en -gebruik door bewoners en ondernemers uit Nieuw-West te beperken.
Bij voldoende vrije parkeerplaatsen is parkeren gratis. Parkeerregulering wordt reactief ingezet en niet gebruikt om het autobezit van de eigen bewoners te sturen. Bij invoering van parkeerregulering in nieuwe probleemgebieden hebben blauwe zones de voorkeur boven betaald parkeren waarbij naast de inhoudelijke component ook de financiële haalbaarheid een belangrijke rol speelt (overeenkomstig Bestuursakkoord). Bestaande parkeerregulering in gebieden wordt vooralsnog zo gelaten.
De voortgang van de stedelijke vernieuwing in Nieuw-West staat door de economisch crisis onder druk. Er is gekozen voor het maken van afspraken over ontwikkelingsmogelijkheden per gebied en met afzonderlijke woningcorporaties. Per locatie wordt samen met de woningcorporaties bekeken hoe invulling wordt gegeven aan de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte en de parkeermogelijkheden. Bij het zoeken naar oplossingsrichtingen speelt de financiële haalbaarheid nadrukkelijk een belangrijke rol. Niet elke parkeeroplossing hoeft in zichzelf kostendekkend te zijn. Bij creatieve oplossingen in woonwijken is een bijdrage uit het Parkeerfonds mogelijk. De inkomsten en uitgaven uit het Parkeerfonds dienen daarbij in evenwicht te zijn.
De nota Parkeernormen Nieuw-West is op 30 mei 2012 vastgesteld door de stadsdeelraad Nieuw-West. In de nota zijn voor woningen minimum parkeernormen opgenomen. Voor kantoren en bedrijven is aangesloten op de parkeernormen van de gemeente Amsterdam uit het locatiebeleid. Voor voorzieningen en instellingen worden door de centrale stad geen parkeernormen voorgeschreven. Voor functies zoals leisure, hotels, congresruimten en winkels hanteert Nieuw-West de minimale CROW-parkeerkerncijfers als parkeernorm bij het vaststellen van het benodigd aantal parkeerplaatsen. Daarbij geldt dat naar boven mag worden afgeweken als de initiatiefnemer dit wenst en dit niet leidt tot stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren. De kosten voor extra parkeerruimte liggen altijd bij de initiatiefnemer.
Bij voorzieningen van grotere omvang (ziekenhuis, congrescentrum, etc.) is het overnemen van de CROW parkeerkerncijfers niet wenselijk. Voor dergelijke gevallen dient de specifieke parkeerbehoefte te worden onderzocht. De te verwachten parkeerbehoefte is immers niet alleen afhankelijk van de locatie, maar ook van bijvoorbeeld de doelgroep en het verzorgingsgebied van de betreffende voorziening of instelling.
In de uitwerkingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1' zijn parkeernormen opgenomen in de uitwerkingsregels. Deze vormen de leidraad voor dit uitwerkingsplan.
Het ruimtelijk kader van de Dunantbuurt is gebaseerd op het Vernieuwingsplan “Delflandplein / Staalmanpleinbuurt”, dat op 13 maart 2002 door het toenmalige stadsdeel Slotervaart is vastgesteld. Het Vernieuwingsplan is een ruimtelijk/stedenbouwkundig plan dat in het kader van de stedelijke vernieuwing in de Westelijke Tuinsteden is opgesteld. In een Vernieuwingsplan zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de komende 10 tot 15 jaar op zowel inhoudelijk als financieel gebied geformuleerd. Omdat enkele gebieden pas op langere termijn worden ontwikkeld, wordt in het Vernieuwingsplan veelal volstaan met het weergeven van hoofduitgangspunten.
Het Vernieuwingsplan is opgeknipt in deelgebieden waarvoor een meer gedetailleerd “Uitwerkingsplan” wordt opgesteld. De Dunantbuurt valt onder het Uitwerkingsplan van de Staalmanpleinbuurt (Hoefijzer), welke is vastgesteld op 11 november 2009. Belangrijke uitgangspunten in dit Uitwerkingsplan zijn:
Er wordt in de Dunantbuurt een nieuw patroon van straten en bouwblokken voorgesteld. Het stratenpatroon sluit deels aan op het bestaande structuur in de gehele staalmanpleinbuurt. Deels is deze nieuw. In de Dunantbuurt worden dit rustige doodlopende woonstraatjes. Aan de zuidzijde vormen grotere autovrije ruimten de relatie met de oever en het water aan de Aletta Jacobslaan. Rondom deze ruimten komen de grondgebonden woningen met voordeuren daaraan. Aan het water komen ook grondgebonden woningen die zich met de voorkant en entree op het zuiden richten.
Daarnaast is het 'Plan Openbare Ruimte Delflandpleinbuurt/Staalmanpleinbuurt' (POR, december 2004) opgesteld voor het totale vernieuwingsgebied. Dit is een uitwerking van het Vernieuwingsplan voor wat betreft de openbare ruimte.
Ligging en kenmerken
De Dunantbuurt maakt onderdeel uit van de Staalmanpleinbuurt. In de deelgebieden 'de Parade', 'het Hart' en de Plesmanbuurt heeft reeds nieuwbouw plaatsgevonden. De buurt ligt aan de zuidelijke rand van de Westelijke Tuinsteden. Toch liggen het Vondelpark, de Sloterplas, het Rembrandtpark en De Nieuwe Meer binnen anderhalve kilometer van het gebied. Met de tram, metro (halte Heemstedestraat) of fiets is het centrum van Amsterdam binnen een halfuur te bereiken. Het gebied wordt goed ontsloten door de aanwezigheid van het intercitystation Amsterdam Lelylaan. Daarnaast ligt Schiphol op een kwartier rijden van de buurt en liggen veel werkgelegenheidsgebieden op korte afstand. Kortom, de Dunantbuurt kent een sterke centrale ligging.
In de directe omgeving verbindt de Johan Huizingalaan de buurt met het nabijgelegen Sierplein en de Sloterplas iets verderop. De Plesmanlaan vormt vanuit het Hoofddorpplein met de ernaast gelegen Slotervaart een mooie route. Dit begint met de robuuste stedelijkheid van Oud Zuid, en verkleurt aan de andere kant van de Ringweg A10 naar het groene lommerrijke karakter van de Westelijke Tuinsteden. De Aletta Jacobslaan verbindt de buurt met het centrum van Nieuw Sloten, de metrohalte Henk Sneevlietweg en Oud Zuid.
Het eerste wat in de Staalmanpleinbuurt opvalt is de bijzondere kwaliteit van het groen en de architectuur van een aantal gebouwen. Grote bomen, brede grasbermen en goed onderhouden binnentuinen geven de buurt een bijzonder karakter. De waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit AUP geeft voor de Dunantbuurt een orde 3 waardering. Deze lagere waardering staat sloop- nieuwbouw niet in de weg. Voor de nieuwbouw geldt als Welstandskader de Amsterdamse Welstandsnota “De Schoonheid van Amsterdam' en de daarin de specifiek voor dit gebied opgenomen welstandscriteria.
Het stedenbouwkundig plan voor de Dunantbuurt gaat uit van de sloop van alle bestaande bebouwing in het gebied tussen Henri Dunantstraat, Ottho Heldringstraat, Aletta Jacobslaan en Johan Huizingalaan. Het gaat daarbij de sloop 5 haakvormige appartementengebouwen in 5 bouwlagen met daarin portieketagewoningen en langs het water seniorenwoningen. In totaal 265 woningen. Deze woningen voldoen niet meer aan de huidige bouwtechnische en –fysische eisen.
Stedenbouwkundige structuur
De Dunantbuurt/ Staalmanpleinbuurt is een typische jaren zestigbuurt met een ruimtelijke compositie van gebouwen in een open verkaveling met groene collectieve binnenhoven. Binnen de stempels variëren de hoogtes van de gebouwen van laag-, middel- tot hoogbouw.
In de stedenbouwkundige structuur van de Staalmanpleinbuurt worden in het Vernieuwingsplan verschillende aanpassingen voorgesteld. De bebouwingstypologie voor de Staalmanpleinbuurt wordt geïnspireerd op de huidige stempels. De woningen worden rond de op het zuiden georiënteerde groene hoven gegroepeerd. Er wordt in de plannen uitgegaan van nieuwbouw van een combinatie van appartementen en grondgebonden woningen in een gevarieerde stedenbouwkundige opzet.
In de nieuwe situatie wordt de hoofdopzet van de Dunantbuurt bepaald door de noord-zuid georiënteerde woonstraten. Twee bestaande straten worden vanuit uit noorden (opnieuw) de Dunantbuurt ingetrokken. Een derde straat wordt nieuw toegevoegd en komt direct achter een nieuw appartementengebouw dat aan de Ottho Heldringstraat moet komen. Bij dit nieuwe appartementengebouw wordt stedenbouwkundig aansluiting gezocht bij de grotere gebouwen die al eerder aan de Ottho Heldringstraat zijn gerealiseerd.
Afbeelding: Impressie stedenbouwkundige opzet nieuwe situatie.
In het resterende gebied blijven drie gelijkvormige velden over. Elk veld krijgt op de hoek van de nieuwe woonstraten een appartementengebouw van maximaal 20 meter hoogte. Daarnaast komen in deze velden grondgebonden woningen met achtertuinen, en parkeren op maaiveld op het binnenterrein. Langs de waterzijde kunnen ook grondgebonden woningen worden gerealiseerd en er komt een voetpad (Annette Versluispad) van waaraf deze woningen worden ontsloten.
In de Dunantbuurt wordt een nieuw patroon van straten- en bouwblokken voorgesteld. De stedenbouwkundige opzet voor de Dunantbuurt bestaat grofweg uit een viertal bouwvelden met daartussen een groene ruimte beplant met bomen. De ligging aan en doorkijk naar de Aletta Jacobslaan aan de andere zijde van het water vormt hierin een belangrijk motief.
De rustige, doodlopende woonstraten sluiten aan de noordkant aan op de bestaande noord-zuidstraten in de buurt. De doodlopende straatjes eindigen aan de zuidzijde bij een blokje woningen en een openbare groenstrook die doorloopt tot aan de waterkant. De breedte van deze groenstrook en de positionering daarvan, direct náást de het straatprofiel, maakt dat op het schaalniveau van de hele Staalmanpleinbuurt, de lange noord-zuid straten aan de zuidzijde een duidelijke beëindiging krijgen door bebouwing maar dat tegelijk, op een kleiner schaalniveau (alleen Dunantbuurt) er ook een fysieke en visuele verbinding ontstaat tussen buurt en het water.
Aan de zuidkant staan ook de grondgebonden woningen met hun adres aan de singel. De woningen zijn hier georiënteerd op het zuiden en liggen aan een autovrije ruimte. Het water langs de Aletta Jacobslaan wordt verbreed en maakt veel meer dan nu onderdeel uit van het netwerk van routes en openbare ruimtes van de buurt.
De bouwvelden kennen een rooilijn aan de Johan Huizingalaan (westzijde), de Henri Dunantstraat (noordzijde) en de Ottho Heldringstraat (oostzijde). Langs deze rooilijnen zijn gestapelde woonvormen tot een hoogte van 20 meter en 23 meter aan de Ottho Heldringstraat toelaatbaar. Bij de invulling van de rest van de bouwvelden is laagbouw het uitgangspunt (11/12 meter).
Openbare ruimte
Kenmerkend voor de Staalmanpleinbuurt en andere buurten in de westelijke tuinsteden, is de wijze waarop bomen zijn geplaatst. In plaats van rechte en doorlopende bomenlanen is er sprake van een clustering van bomen of boomgroepen per plek of per wegvak in de buurt. De positionering en afstand t.o.v. gevels en/of wegprofiel verschilt daarbij onderling. Nieuwe bomen in de Dunantbuurt worden volgens dezelfde methodiek aangeplant. Dit kan zijn in clusters, als solitairen, als bijzondere soorten of in korte rijen.
De huidige watergang langs het Annette Versluyspad/ Aletta Jacobslaan (zuidkant Dunantbuurt) wordt verbreed tot een singel van 15 meter breed. De aangrenzende woningen zijn georiënteerd op het zuiden en liggen aan een autovrije ruimte. Deze nieuwe woningen hebben hun adres aan het Annette Versluyspad en de watergang. De verbrede singel maakt onderdeel uit van het netwerk van routes en openbare ruimtes van de buurt. Langs het water loopt een voetpad, een openbare route, die de Johan Huizingalaan met de metrohalte Henk Sneevlietweg en de Delflandpleinbuurt verbindt.
De noord-zuidstraten in de Dunantbuurt zijn doodlopend. Ze worden uitsluitend gebruikt voor bestemmingsverkeer en zijn daardoor verkeersluw. Het groen en de openbare ruimte lenen zich goed voor het spelen van kinderen. Aan de koppen van de straat zijn speelvoorzieningen gepland (leeftijd 0-5 jaar). De straten hebben een asymmetrisch profiel met aan een zijde een groene berm met bomen. De bomen bevinden zich aan de oostzijde van de straat en zorgen voor voldoende zon aan de westkant van de straat. De woningen aan deze zijde van de straat krijgen een smalle privéstrook voor het huis.
Deze overgangen van privé naar het openbaar gebied, of naar de collectieve groenzone vormen een belangrijk aandachtspunt in het ontwerp van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte. Geen veelheid aan individuele oplossingen, maar oplossingen die passen binnen de architectuur van de gebouwen en het groene beeld van de buurt. Een margestrook of voortuin, een ruimte voor een bankje met beplanting zorgen voor de overgang van de woning naar de straat. Tussen de woonblokken vormt een tuinmuur een begrenzing. Hierdoor wordt de binnentuin duidelijk begrensd van het openbaar gebied. De tuinmuren zijn onderdeel van de plint van de gebouwen. De achtertuin of het terras van de woning, met erfafscheiding grenzend aan de collectieve ruimte, vormt een onderdeel van de architectuur van het gebouw.
In de bestaande situatie van de Dunantbuurt zijn 265 portieketagewoningen aanwezig waarbij het parkeren deels in de openbare ruimte is opgelost en deels in garageboxen in de plint van de bebouwing. In totaal gaat het om 173 parkeerplaatsen, waarvan er 113 op straat gerealiseerd zijn en 60 stuks in garageboxen. Dit komt neer op een gemiddelde van 0,65 parkeerplaats per woning en dat is onder de norm van 0,8 voor bestaande bebouwing.
Voor de Delflandplein- / Staalmanpleinbuurt is een parkeerbalans opgesteld (d.d. 31 december 2008). In de parkeerbalans is voor elk deelgebied de verwachte vraag naar parkeerplaatsen berekend. Op basis van de vastgestelde parkeernormen voor woningen en voorzieningen wordt een verdeling van die vraag gemaakt naar garageparkeren en maaiveldparkeren.
In de parkeerbalans uit 2008 is uitgegaan van de volgende parkeernormen:
Van de parkeerplaatsen ten behoeve van nieuwe gebouwen zal minimaal 70 tot 80% als parkeervoorziening op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd (afhankelijk van het type gebied). Ten aanzien van de benodigde parkeerplaatsen op straat geldt dat het grootste deel daadwerkelijk op straat kan worden gerealiseerd. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat het werkelijk aantal benodigde parkeerplaatsen op straat lager zal zijn vanwege dubbelgebruik van parkeerplaatsen op straat. De vraag naar parkeerplaatsen van verschillende functies valt namelijk veelal niet samen in de tijd. Daardoor is het niet noodzakelijk om rekening te houden met de maximale parkeervraag van de afzonderlijke functies. Indien rekening wordt gehouden met dubbelgebruik is er op een doordeweekse werkavond (drukste moment) een overschot aan parkeerplaatsen. De parkeerdruk op straat bedraagt in dat geval naar verwachting circa 90%. Er is in de parkeerbalans geen rekening gehouden met dubbelgebruik voor gebouwd parkeren omdat dat in de praktijk lastig te regelen is.
In de Dunantbuurt is in de nieuwe situatie geen sprake van verdichting, eerder van verdunning. Het aantal woningen neemt namelijk met 25 stuks af. Vanwege de nieuwbouw geldt een parkeernorm van 1,0 (huur) en 1,25 (koop) parkeerplaats per woning. Dit resulteert alsnog in een grotere behoefte aan parkeercapaciteit. In de nieuwe situatie zijn 240 woningen mogelijk, met een mix van gestapeld en grondgebonden.
Voor de nieuwe Dunantbuurt geldt het volgende:
In de stedenbouwkundige uitwerking worden op eigen terrein 188 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan de eis van 187 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast worden 70 parkeerplaatsen gerealiseerd op openbaar terrein in het plangebied en langs de Henri Dunantstraat en 28 parkeerplaatsen in de (reeds bestaande) parkeergarage aan de Ottho Heldringstraat. Totaal zijn dat 286 plaatsen, zodat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de woningen.
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt' in 2010 en 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1' in 2012 is de uitvoerbaarheid van de bestemmingen voor wat betreft de milieuaspecten onderzocht. In de navolgende paragrafen wordt per aspect ingegaan op wat voor dit uitwerkingsplan relevant is.
Wegverkeersgeluid en spoorweggeluid
Conform de Wet geluidhinder is bij de realisatie of het in het bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen en scholen) verplicht akoestisch onderzoek uit te voeren als deze bestemmingen binnen de een geluidzone van een weg vallen. Voor het akoestisch onderzoek zijn alleen de wegen van belang waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur of meer geldt. Voor 30 kilometer zones hoeft conform artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht.
In het kader van het bestemmingsplan 'Delflandplein- Staalmanpleinbuurt' is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Cauberg-Huygen, akoestisch onderzoek Delflandplein- Staalmanpleinbuurt (20071427-05) d.d. 19-01-2010, bijlage). Voor het plangebied is de geluidsbelasting afkomstig van de volgende wegen van invloed: Aletta Jacobslaan, Henk Sneevlietweg, Johan Huizingalaan en A10 west. Daarnaast valt een deel van het plangebied binnen de zone van de spoorweg Amsterdam centraal- Schiphol.
In het onderzoek werd geconcludeerd dat ter plaats van het plangebied de voorkeursgrenswaarden, maar niet de maximale ontheffingswaarden worden overschreden. Er hoeven derhalve op de locatie geen dove gevels te worden toegepast.
Het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West heeft op 21 september 2010 hogere grenswaarden Wet geluidhinder vastgesteld. Voor het plangebied betreft het de volgende hogere grenswaarden:
Straat | Hogere waarde | |
Aletta Jacobslaan (wegverkeer) | 55 dB/ 850 woningen | |
Johan Huizingalaan (wegverkeer) | 62 dB/ 850 woningen | |
Spoorwegverkeer | 57 dB/850 woningen |
In de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan ''Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1' is het realiseren van een stille zijde als verplichting opgenomen. Deze eis wordt overgenomen in de regels van dit uitwerkingsplan. Een stille zijde is hierbij gedefinieerd als een 'gevel of geveldeel, niet zijnde een plat dak of een vliesgevel, die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht of een afgeschermde buitenruimte, met een maximale geluidbelasting per geluidbron vanwege wegverkeerslawaai van 48 dB of van spoorweglawaai van 55 dB'.
Voor de Dunantbuurt is de notitie 'Akoestische beoordeling ontwerp Dunantbuurt' opgesteld (Kroonen adviseurs, 11-04-2014, bijlage). In de notitie is getoetst aan de vastgestelde hogere waarden en is beschreven hoe in het bouwplan met de stille zijde-eis rekening is gehouden.
De voorgestelde oplossing voor enkele woningen is in april 2014 voor advies voorgelegd aan de Tavga. Zes enkelzijdig georiënteerde appartementen van de 240 woningen hebben vanwege de Johan Huizingalaan een geluidbelasting van 63 dB op de gevel. Een stille zijde kan voor de woonruimte bereikt worden door het realiseren van een afgeschermd balkon met een verhoogde borstwering. Voorgesteld werd om de slaapkamers te voorzien van mechanische voorziening voor spuiventilatie. De Tavga heeft opgemerkt dat in de praktijk de suskasten 's nachts mogelijk niet gebruikt worden vanwege het geluid dat ze produceren; ze zouden dan zeer stil moeten zijn. In de praktijk is de oplossing daarom alleen geschikt voor de woningen op de begane grond omdat daar 's nachts aan de straatzijde vanwege veiligheid niet via een raam gespuid zal worden. Verlenging van het afgeschermd balkon met borstwering van de woonkamer naar de slaapkamer is praktisch bruikbaarder. De borstwering moet zo hoog worden dat bij de bovenkant van het raam de voorkeurswaarde heerst.
Naar aanleiding van het Tavga-advies zijn de volgende keuzes gemaakt in het ontwerp van het bouwplan om te voldoen aan de eis van een stille zijde:
Voor de Dunantbuurt is de notitie 'Akoestische onderzoek geluidbelastingen A10' opgesteld (DPA Cauberg-Huygen, 19-12-2014, bijlage). Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan is in 2010 een onderzoek Wet geluidhinder uitgevoerd op grond van het toen geldende Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (RMG 2006). Inmiddels is een nieuw Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012) van kracht, waarbij voor rijkswegen gebruik gemaakt dient te worden van de gegevens uit het geluidregister van Rijkswaterstaat. Er is berekend of met de vigerende rekenmethodiek en invoergegevens nog wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder
De hoogst optredende geluidbelasting in het onderzoek 2014 (RMG 2012) bedraagt 47,0 dB. Dit komt overeen met een geluidbelastingtoename van 2,3 dB ten opzichte van het 2010 onderzoek. Dit komt nagenoeg overeen met de stijging in geluidemissie. Er wordt in het onderzoek 2014 overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Geconcludeerd wordt dat er door de wijzigingen in rekenmethodiek en invoergegevens sprake is van een toename van de geluidbelastingen afkomstig van de A10 ten opzichte van het onderzoek uit 2010, maar dat overal wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. Het aanvragen van hogere grenswaarden voor de A10 is niet nodig.
Luchtvaartgeluid
Het plangebied is deels gelegen binnen de zogenaamde 20 Ke-contour van Schiphol. Ten aanzien van de 20 Ke-contour geldt dat in het gebied dat binnen de 20 Ke-contour is gelegen en binnen Bestaand Bebouwd Gebied woningbouw, (vervangende) nieuwbouw, herstructurering, functieverandering naar woningbouw, e.d. is toegestaan. De in deze bestemmingsplanherziening mogelijk gemaakte woningbouwontwikkelingen vinden plaats binnen Bestaand Bebouwd Gebied. Voor het vliegtuiglawaai is verder het Luchthavenindelingsbesluit toetsingskader. Zie in dat verband hoofdstuk 6 (onder c. toegestane functies).
Industriegeluid
Een deel van het plangebied ligt binnen de geluidscontour van gezoneerd industrieterrein Schiphol-Oost, op onderstaande afbeelding aangegeven met de oranje gestreepte arcering. Ten zuiden van het plangebied is daarnaast de geluidscontour opgenomen van gezoneerd industrieterrein IBM.
Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt - 1e herziening, Hoefijzer 1'.
Deze geluidscontouren komen overeen met de in 2012 op basis van verleende milieuvergunningen (Wet milieubeheer) vastgestelde 50 dB(A) zones rondom industrieterreinen en zijn vastgesteld door de vaststelling van bestemmingsplan 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt - 1e herziening, Hoefijzer 1'.
Voor het gezoneerde industrieterrein Schiphol-Oost” geldt dat er krachtens artikel 62 van de Wet geluidhinder bij besluit van 15 december 1998, nr. 98-919983 door Gedeputeerde Staten ten behoeve van dit industrieterrein een saneringsprogramma is vastgesteld. Hierin is voor alle bedrijven een saneringsdoelstelling vastgelegd in de vergunningsvoorschriften. Tevens zijn nieuwe geluidscontouren bepaald. Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen buiten de 50 dB(A)-contour na sanering. De contour kan worden aangepast en er wordt daarmee voldaan aan de voorkeurgrenswaarde.
Het gezoneerde industrieterrein IBM is opgeheven door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Nieuwe Meer e.o. op 19 september 2013. De contour kan daarom vervallen.
Voor beide contouren geldt feitelijk dat de begrenzing moet worden aangepast aan de werkelijke situatie. Dit kan wettelijk echter niet door de vaststelling van een uitwerkingsplan, maar slechts door de vaststelling van een herziening van een bestemmingsplan. Om die reden wordt de contour van Schiphol-Oost overgenomen op de verbeelding van het uitwerkingsplan.
Aangezien het plangebied buiten de 50 dB(A)-contour van Schiphol-Oost ligt vormt deze geen belemmering voor woningbouw.
Cumulatieve geluidsbelasting
Indien de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van meer dan twee geluidsbronnen wordt overschreden moet op grond van artikel 110f van de Wet geluidhinder de gecumuleerde geluidbelasting in de overwegingen worden betrokken. Uit het akoestisch onderzoek van Cauberg-Huygen uit 2010 blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting nergens hoger dan 3 dB dan de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde van 63 dB is. Er wordt daarmee voldaan aan het gemeentelijk beleid en er zijn geen maatregelen nodig in verband met cumulatie.
Voor een groot deel van de Staalmanpleinbuurt is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit is het verkennend Bodemonderzoek Staalmeesterbuurt te Amsterdam (TAUW Infra Consult, nummer 4573038, 9 februari 2012, bijlage). Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN5725 en de Amsterdamse Richtlijn voor Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Staalmanpleinbuurt te Amsterdam-Slotervaart. In combinatie met het verkennend bodemonderzoek is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd volgens NEN 5707.
Voor de Dunantbuurt wordt geconcludeerd dat de grond maximaal matig is verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met chroom en naftaleen. Er zijn geen asbest verdachte materialen waargenomen.
Het onderzoek is in 2015 beoordeeld door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Deze concluderen dat er vermoedelijk geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater levert geen belemmeringen voor de herontwikkeling van het plangebied.
Op grond van de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, dienen de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht te worden genomen bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Nieuw onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom niet aan de orde.
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden voldaan aan grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en fijn stof op grond van de luchtskwaliteitseisen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. In het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestemmingsplan is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vorm voor het project. Er zijn sinds november 2010 geen nieuwe ontwikkelingen die aanleiding geven om het onderzoek te actualiseren en de onderhavige planherziening leidt evenmin tot nieuwe uitgangspunten die tot andere uitkomsten van het onderzoek zouden kunnen leiden.
Daarnaast is bepaald in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen" bepaald dat als een project kan worden beschouwd als "niet in betekenende mate" er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Deze grens is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een bestemmingsplan toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden.
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van "niet in betekenende mate". Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden.
In het voorliggende uitwerkingsplan worden in totaal maximaal 240 nieuwe woningen mogelijk gemaakt ter vervanging van 265 bestaande woningen die ook al een verkeersaantrekkende functie hebben. Deze herontwikkeling van de locatie is aan te merken als 'niet in betekenende mate'. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorliggende plangebied.
Externe veiligheid inrichtingen
In het plangebied zijn ter plaatse geen inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. In het uitwerkingsplan worden hiervoor ook geen mogelijkheden opgenomen om een dergelijke inrichting toe te staan. Het plangebied is evenmin gelegen binnen een invloedsgebied of PR 10-6 contour van een buiten het plangebied gelegen Bevi inrichting.
Externe veiligheid vervoer
Een strook van 200 meter vanaf de (ring-) spoorlijn valt onder de veiligheidszone voor spoorwegen, in verband met het mogelijke vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied van dit bestemmingsplan valt daarom deels binnen deze zone. In de bestaande (feitelijke) situatie worden echter geen gevaarlijke stoffen over het betreffende spoor vervoerd.
De A10 is een gevaarlijke stoffenroute. Langs deze route ligt een veiligheidszone van 50 meter (ter weerszijden van de wegrand). Binnen deze zone is krachtens de circulaire Risiconormering een onderzoek naar het individuele risico verplicht voor geplande risicogevoelige bebouwing. Binnen een zone van 200 meter ter weerszijden van de weg wordt een onderzoek naar groepsrisico aanbevolen. Het plangebied valt buiten deze veiligheidszone.
Aardgasleidingen
Het plangebied ligt niet binnen de zone van hogedruk aardgasleidingen.
In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Delflandplein- Staalmanpleinbuurt’ is nagegaan hoe de plannen voor de Delflandplein- Staalmanpleinbuurt zich verhouden tot het Luchthavenindelingsbesluit (Lib). Het Lib bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. In het navolgende wordt ingegaan op de relevante aspecten:
a. maximale bouwhoogten;
Voor het plangebied geldt op grond van het LIB een maximum bouwhoogte van 45 meter (horizontaal vlak). De binnen dit uitwerkingsplan toegestane maximum bouwhoogtes voldoen aan de maximale bouwhoogtes uit het vigerende Luchthavenindelingsbesluit.
b. vogelaantrekkende functies;
Er worden in deze bestemmingsplanherziening geen vogelaantrekkende functies gerealiseerd die vallen onder de in het LIB genoemde categorieën.
c. toegestane functies (zoals woningen).
Het plangebied valt volledig buiten het gebied waar in beginsel geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie zijn toegestaan.
Ontwerpbesluit wijziging Luchthavenindelingsbesluit
Van 22 november t/m 19 december 2013 heeft het ontwerpbesluit tot wijziging van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol ter inzage gelegen. In dit besluit is een maximale bouwhoogte van 33-40 m t.o.v. NAP opgenomen ter hoogte van het plangebied. De bouwhoogten binnen het plangebied passen binnen het ontwerp Lib. Door de gemeente Amsterdam is een zienswijze ingediend bij het Ministerie ILM tegen de wijziging van het Lib. Op dit moment is nog niet bekend of er bij het definitieve besluit wijzigingen worden aangebracht.
Op grond van internationale verplichtingen moet Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wet implementeren. Het gaat hierbij om behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn). De bescherming is voor soortbescherming geregeld in de Flora en Faunawet (2002) en voor gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet. De wijziging van de laatstgenoemde wet is nog niet van kracht zodat op een aantal punten de Vogel- en Habitatrichtlijn geldt.
Op grond van de Flora en Faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Voor algemeen voorkomende soorten (tabel 1-soorten) geldt inmiddels een algemene vrijstelling.
Natuurwaardenonderzoek Delflandplein- en Staalmanpleinbuurt
In opdracht van het stadsdeel is door de dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam voor de gehele Delflandplein- en Staalmanpleinbuurt een natuurwaardenonderzoek verricht (december 2009, zie bijlage), welke een actualisatie was van een in 2003 verricht onderzoek. Er is onder meer geïnventariseerd of en zo ja, welke beschermde soorten er in het plangebied (kunnen) voorkomen.
In het onderzoek werd geconcludeerd dat het plangebied van het uitwerkingsplan niet binnen beschermingszones ligt en heeft geen betrekking op water. Uit dat natuurwaardenonderzoek blijkt dat er ook in het plangebied Delflandplein- en Staalmanpleinbuurt mogelijk enkele beschermde diersoorten voorkomen, zoals vleermuizen en huismussen. Hier zal nader onderzoek naar moeten worden verricht.
Natuurtoets Dunantbuurt
In de Dunantbuurt is in 2014 een natuurtoets uitgevoerd (Tauw, 24 november 2014, bijlage).
Tauw heeft onderzoek gedaan naar de consequenties van natuurwetgeving voor de sloop van de woonwijk Dunantbuurt te Amsterdam. De huidige natuurwetgeving kan worden onderverdeeld in soortbescherming en gebiedsbescherming. De afstand van het plangebied tot het meest nabij gelegen deel van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) bedraagt 700 m. Gezien de aard en het lokale karakter van de ingreep worden effecten op de EHS niet verwacht. De afstand van de planlocatie tot het Natura 2000-gebied Markermeer en IJmeer bedraagt circa 10 km. Gezien de aard en het lokale karakter van de ingreep worden eveneens effecten op de Natuurbeschermingswet niet verwacht. Enkel is een effect op de Flora- en faunawet te verwachten.
Effecten op beschermde flora en zoogdieren worden niet verwacht. Geconcludeerd wordt dat er negatieve effecten op (broed)vogels verwacht worden gezien de aard van de ontwikkelingen. De aanvang van de kap dient buiten het broedseizoen (medio maart tot medio juli) van vogels plaats te vinden. Bij een start in het broedseizoen dient men er zeker van te zijn dat in en nabij de te verwijderen vegetatie (voor vogels relevante landschapselementen als bomen) geen in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn.
In het plangebied worden verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis verwacht. Geadviseerd wordt om een nader onderzoek uit te voeren naar deze verblijfplaatsen voor een ontheffingsaanvraag of mitigatieplan in het kader van de Flora- en Faunawet.
Vleermuisinventarisatie Dunantbuurt
Indien er tijdens nader onderzoek vleermuizen in de gebouwen worden aangetroffen, is een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Bij de ontheffingsaanvraag zal aangetoond moeten worden, dat met het treffen van mitigerende maatregelen de vleermuizen ontzien kunnen worden en er voldoende alternatieve verblijfsmogelijkheden zijn. In dat geval zal de ontheffing naar verwachting worden verkregen.
Tauw heeft een vleermuisinventarisatie uitgevoerd in de Dunantbuurt (Tauw, 1 december 2014, bijlage). De vleermuisinventarisatie is gericht op het lokaliseren van paarverblijfplaatsen, winterverblijfplaatsen en het vaststellen van vliegroutes en foerageergebieden in en nabij het plangebied. De inventarisatie vindt plaats met het oog op de werkzaamheden die gepland zijn, waarbij bestaande bebouwing wordt gesloopt en plaats maakt voor nieuwe bebouwing. Daarnaast vind ook bomenkap plaats binnen het plangebied. De kans bestaat dat als gevolg van deze werkzaamheden, (onderdelen van het leefgebied van) vleermuizen worden verstoord of verdwijnen. Wanneer dit daadwerkelijk het geval is, is ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk voordat wordt gestart met de werkzaamheden.
Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van een paarverblijfplaats van vleermuizen in de Dunantbuurt niet is uit te sluiten. De aanwezigheid van een winterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis is echter uitgesloten. De watergang en naastgelegen bomenrij in het zuiden van het plangebied is van belang als vliegroute en onderdeel van een foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis en vormt hierdoor een element voor vleermuizen als verbinding met andere groene delen in de stad. Het gemeentelijk groen vormt een onderdeel van het foerageergebied. Tijdens de sloop en kapwerkzaamheden dient met de aanwezige vliegroutes rekening te worden gehouden en dient verstoring te worden voorkomen. Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek kunnen geen conclusies worden gegeven over de aanwezigheid van zomerverblijfplaatsen en kraamverblijfplaatsen. Dit omdat enkel een inventarisatie heeft plaatsgevonden in oktober van 2014.
De volgende aanbevelingen worden gedaan:
Mitigatieplan Dunantbuurt
Voor het plangebied is een mitigatieplan opgesteld (Tauw, 14 januari 2015). Na 1 maart 2015 is door de uitstraling van de leegstaande appartementen een vergrote kans op vandalisme aanwezig. De appartementen en woningen zijn verouderd waardoor het risico bij leegstand de criminaliteit en brandstichting verhoogd. De Alliantie wil de appartementen in de Henri Dunantbuurt vanaf 1 maart 2015 slopen. In het kader van de Flora- en faunawet is gericht onderzoek noodzakelijk naar het voorkomen van vleermuizen, om daadwerkelijk vast te stellen of er vleermuizen aanwezig zijn. Dit onderzoek is gedeeltelijk uitgevoerd. In het mitigatieplan is daarom de mitigatieopgave en de te nemen maatregelen in beeld gebracht, zonder dat een aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar de functies van het plangebied voor vleermuizen. In het rapport wordt aangegeven welke mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Dit ter voorkoming van overtreding van de Flora- en faunawet, te weten: het vernielen of verstoren vaste rust- of verblijfplaatsen (overtreding artikel 11) en/of het fysiek schaden van exemplaren (overtreding artikel 9).
Het mitigatieplan beschrijft de praktische maatregelen waarmee negatieve effecten op (strikt) beschermde soorten voorkomen worden, en hoe de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder dat effect op beschermde soorten optreden. Het mitigatieplan kan samen met een ontheffingsaanvraag aan het ministerie van Economische Zaken worden voorgelegd. Het ministerie van EZ beoordeelt of de mitigerende maatregelen voldoende zijn.
De mitigatieopgave is tweeledig. Er worden algemene mitigerende maatregelen getroffen om effecten op mogelijk foerageergebied en vliegroutes te voorkomen. Daarnaast worden specifieke maatregelen getroffen gericht op mogelijke effecten op verblijfplaatsen. De staat van instandhouding kan gewaarborgd blijven door te zorgen dat de verspreiding van de gewone dwergvleermuis niet achteruit gaat door de werkzaamheden.
Algemene maatregelen
Maatregelen worden getroffen om effecten op vliegroutes en foerageergebieden te voorkomen.
Specifieke maatregelen
De verschillende verblijfplaatsen worden gemitigeerd. Hiervoor geldt dat wanneer de soorten verschillende eisen stellen aan een bepaald type verblijfplaats, hier ook rekening mee dient te worden gehouden.
Er wordt onderscheid gemaakt in drie verschillende activiteiten:
1. Plaatsen tijdelijke verblijfplaatsen
2. Uitvoeren sloopwerkzaamheden volgens het sloopplan
3. Realisatie permanente verblijfplaatsen
In de uitgevoerde onderzoeken wordt uitgegaan van een 'worst case'-scenario, zodat er geen sprake is van eventuele overtreding van de Flora- en Faunawet. De bijbehorende ontheffingsaanvraag van de Flora en Faunawet is ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en wordt in dat kader beoordeeld. Voor dit uitwerkingsplan geldt dat hiermee voldoende is onderbouwd dat de Flora- en Faunawetgeving geen belemmering vormt voor voorliggend uitwerkingsplan.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Op grond daarvan dient de stadsdeelraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Door de provincie Noord-Holland is een cultuurhistorische waardenkaart gemaakt. Daarop zijn onder andere archeologische en geografisch historisch waardevolle vlakken en lijnen weergegeven. Ter plaatse van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch of archeologisch waardevolle punten of lijnen aangegeven. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse geen archeologische of cultuurhistorische resten te verwachten zijn. De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor oudheidkundig bodemonderzoek toont dat het gebied niet gekarteerd is. Deze niet gekarteerde gebieden zijn met name bebouwde gebieden waar geen bodemkundige of geologische gegevens voorhanden zijn. Het betekent echter niet dat er geen archeologische resten aanwezig zijn. Hiervoor wordt onderzoek geadviseerd.
In augustus 2008 is door BMA een archeologisch bureauonderzoek verricht (zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat er in het in de Sloterbinnenpolder gelegen plangebied een wijde verspreiding kan voorkomen van bewoningssporen, erven, terpen, verkavelingsporen, sloten en kades uit de ontginningsperiode (12e /13e eeuw) tot de periode van verstelijking (rond 1950).
Omdat dergelijke overblijfselen geen samenhang hebben en een wijde verspreiding kennen geldt er een lage archeologische verwachting. Geadviseerd wordt om bij bodemingrepen dieper dan 1,50 meter onder maaiveld en met een oppervlak groter dan 10.000 m² een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) te verrichten, tenzij in het verleden al bebouwing ter plaatse is gerealiseerd en er zodoende grondverzet heeft plaatsgevonden. Gelet op de lage archeologische verwachting die voor het plangebied geldt en er in het gehele plangebied in het verleden al bebouwing is gerealiseerd is het verrichten van een IVO niet als eis opgenomen in het bestemmingsplan ‘Delflandplein- Staalmanpleinbuurt’. De archeologische waarde is sinds de vaststelling van dat bestemmingsplan niet gewijzigd. Er is daarom geen aanleiding om nieuw archeologisch onderzoek te verrichten.
In 2013 zijn ordekaarten cultuurhistorie vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota 'Schoonheid van Amsterdam.Om te zorgen dat zorgvuldig wordt omgegaan met waardevolle panden en gebieden die niet wettelijk beschermd zijn door een monumentenstatus, heeft Amsterdam waarderingskaarten opgesteld voor veel gebieden. Zo zijn er waarderingskaarten voor de Binnenstad, de Gordel '20-'40, de 19de-eeuwse Ring en ook voor de AUP gebieden waar de Dunantbuurt toe behoort. Hierin worden de buurten in hun samenhang en onderlinge verscheidenheid beschreven en met elkaar vergeleken. De bebouwing in het AUP gebied is vervolgens op pandniveau gewaardeerd in drie ordes opklimmend van de laagste basisorde respectievelijk orde 3 naar de hoogste orde 1. De eindwaardering op deze Ordekaarten komt voort uit een weging van deelwaarderingen. T.w.:
A: Interne organisatie / typologie van het object.
B: De ruimtelijke vormgeving / architectuur van het object.
C: De groepering / verkavelingseenheid van objecten.
D: De bijdrage van objecten aan de kwaliteit van tuinstedelijke ensembles als geheel.
De Dunantbuurt is op de waarderingskaarten AUP aangeduid met een orde 3. Voor gebouwen met een orde 3 waardering is geen sloopbeschikking nodig.
Ten tijde van de vaststelling van het moederplan Delflandplein- Staalmanpleinbuurt in 2010 waren de waarderingskaarten AUP (ordekaarten) nog een concept. Voor de Dunantbuurt zijn deze waarderingen onveranderd gebleven.
Afbeelding: uitsnede Waarderingskaart AUP
Inleiding
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de ‘Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw‘ ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de ‘Watertoets’ toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. De Watertoets omvat het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen. In dit kader is er advies nodig van de Waterbeheerder waarin zij het project beoordelen wat betreft de waterhuishouding.
Watertoets plangebied (globaal)
Waternet is een gezamenlijke uitvoerende dienst van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en de gemeente Amsterdam, en daarmee ook de waterbeheerder van het onderhavige plangebied. In het kader van de watertoets is door Waternet de Handleiding Watertoets en vergunningverlening opgesteld. Daarnaast is voor het voormalige stadsdeel Slotervaart een uitwerkingsplan Watercompensatie opgesteld. Daarin zijn alle (bouw)plannen voor het stadsdeel geïnventariseerd. Het stadsdeel heeft met Waternet een watercontract voor de gehele boezem, inclusief de stedelijke vernieuwingsprojecten. De Keurontheffing die nodig is voor alle projecten die tot de Stedelijke Vernieuwing t/m 2015 behoren is in augustus 2009 verleend. Onderdeel van de Keurvergunning is een regelmatige evaluatie van de tussentijds gerealiseerde plannen.
In de onderstaande tekst wordt ingegaan op de voor dit plangebied relevante onderwerpen uit de handleiding en de watervisie.
Waterhuishouding
Het plangebied is gelegen in de Sloterbinnenpolder. Deze polder heeft een polderpeil van 2,10 m -NAP.
Waterkeringen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Waterkwantiteit
De in dit bestemmingsplan toegestane verdichting van bebouwing brengt een grotere oppervlakteverharding met zich mee. In het ‘Plan Openbare Ruimte Delflandpleinbuurt/ Staalmanparkbuurt’ (wordt voor het gehele vernieuwingsgebied uitgegaan van een toename van de verharding (van de openbare ruimte) met ongeveer 56.566 m². Op grond van de Keur van het waterschap (Waternet) dient bij een toename van meer dan 1.000 m² verhard of bebouwd oppervlak in de stad, 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd.
Voor het vernieuwingsgebied betekent dit dat 5.656 m² aan open water moet worden toegevoegd. Compensatie van het bovengenoemde verlies aan waterbergend vermogen (door verharding) wordt onder meer gecompenseerd door verbreding van watergangen. De verbreding van de waterloop langs de Aletta Jacobslaan brengt de meeste winst. Aan de westzijde van de spoordijk kan in combinatie met de hier geplande nieuwbouw extra water worden gerealiseerd. Daarnaast is gekeken naar alternatieve watercompensatiemogelijkheden buiten het plangebied Delflandplein-Staalmanpleinbuurt. Gedacht wordt aan eventuele extra waterberging in het plangebied Lelylaan (Rembrandtpark), en langs de Christoffel Plantijngracht ten noorden van de Slotervaart. Deze watergangen/-partijen zijn in hetzelfde peilgebied als het plangebied Delflandplein-Staalmanpleinbuurt gelegen. De technische uitwerking van het aan te leggen compensatiewater zal nog nader ingevuld moeten worden.
In het plangebied Dunantbuurt is er in de bestaande situatie ca. 27.500 m2 verharding aanwezig. In de nieuwe situatie zal de verharding van bebouwing en verharding van de openbare ruimte ca. 34.250 m2 bedragen. Er is dus sprake van een toename verhard oppervlak (bebouwing / bestrating) van ca. 6.750 m². Dit betekend dat er vanwege dit uitwerkingsplan 10% in water gecompenseerd moet worden en dat gaat dus om 675 m2.
In het kader van het Plan Openbare Ruimte Delflandpleinbuurt/Staalmanparkbuurt is vastgelegd dat de benodigde watercompensatie plaats zal vinden door verbreding van de waterloop langs het Annette Versluyspad/ Aletta Jacobslaan. Dit is reeds mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan en zal gelijktijdig met de nieuwbouw in het gebied plaatsvinden.
Duurzaam bouwen en materialen
De woningbouw moet voldoen aan de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2011. Dit houdt onder meer in dat de woningen voldoende worden geïsoleerd om aan de wettelijk vereiste energieprestatie te voldoen. Bij woningbouw en utiliteitsbouw stelt de gemeente eisen ten aanzien van het gebruik van zink, koper en lood aan de schil van gebouwen op grond van de Wet milieubeheer. In de eisen voor lozing van hemelwater op het riool en het oppervlaktewater zijn maximumconcentraties zink, koper en lood opgenomen. De toepassing van deze materialen mag niet leiden tot een overschrijding van deze normen.
Grondwater
Bij het vaststellen van de gewenste ontwatering in nieuw in te richten gebieden wordt het bouwpeil als uitgangspunt genomen. Sinds 1996 is een inrichtingsnorm voor grondwater in nieuw in te richten gebieden van kracht. Een ontwateringdiepte van 0,50 meter beneden maaiveld mag met een herhalingskans van ½ keer per jaar (1x per 2 jaar) worden overschreden.
Deze norm gaat uit van het bouwen zonder kruipruimten. Wanneer bij de inrichting van het gebied wordt gebouwd met kruipruimten, mag een ontwateringdiepte van 0,90 meter beneden maaiveld met een herhalingskans van ½ keer per jaar (1x per 2 jaar) worden overschreden. Hierbij wordt als richtlijn een verhoogde grondwaterstand over een periode van vijf dagen achtereen als overschrijdingsduur gehanteerd. Het bovenstaand houdt in dat in de planvorming voldaan moet worden aan de grondwaternorm.
Belangrijke randvoorwaarden voor het halen van de grondwaternorm in het plangebied zijn de ondergrondse parkeergarages en het bouwpeil. Het reguleren van grondwater door middel van drainage is in principe niet toegestaan. In het kader van de bouwplannen voor de Plesmanbuurt en het vigerende bestemmingsplan Delflandplein/Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1 is in 2011 door Waternet geohydrologisch onderzoek uitgevoerd voor het gehele Hoefijzer (d.d. 8 september 2011, zie bijlage). Er is onderzocht wat de invloed van parkeergarages in de Plesmanbuurt op het grondwater is. In het onderzoek zijn in de Dunantbuurt geen kelders opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat aan de noordzijde van de twee voorgenomen kelders in de Plesmanbuurt een toename van de grondwaterstand zal gaan optreden terwijl aan de zuidzijde sprake zal zijn van een afname van de grondwaterstand. Omdat de maximale grondwaterstanden ter plaatse al kritisch zijn, is het optreden van grondwateroverlast reëel. De ontwateringsdiepte zal vrijwel zeker niet voldoen aan de door Waternet minimaal wenselijk geachte waarden.
Uit het eerder geohydrologisch onderzoek blijkt dat er voor het plangebied Dunantbuurt (een onderdeel van het beoordeelde totale plangebied) in de huidige situatie een ontwateringsdiepte is tussen de 120 cm en 150 cm. Alleen ter plaatse van de straten is de ontwateringsdiepte minder maar voldoende. Hieruit blijkt dat er wordt voldaan aan de grondwaternorm als er met kruipruimtes wordt gebouwd. In de regels van het uitwerkingsplan is opgenomen dat kelders en souterrains slechts zijn toegestaan als uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder of het souterrain geen negatieve effecten hebben op de grondwaterstanden, danwel de eventuele negatieve effecten door toepassing van maatregelen voorkomen kunnen worden.
Hemelwater
Het regenwaterriool in de straten rond de nieuwe bebouwing zorgt ervoor dat het water van de daken en openbare weg wordt afgevoerd. Dit riool ligt nu in de straten rond de nieuwbouwlocatie. Binnen de locatie wordt een regenwaterriool aangelegd en aangesloten op het bestaande.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.
Voorliggend bestemmingsplan project voorziet in de bouw van 240 woningen ter vervanging van 265 bestaande woningen. De betreffende activiteit is niet opgenomen in de lijst van activiteiten behorende bij het Besluit m.e.r. Er is geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht. Evenmin is het bepaalde ten aanzien van de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Onderdeel van het vernieuwingsplan Delflandplein - Staalmanpleinbuurt is een financiële paragraaf die is opgesteld volgens de nieuwe werkwijze voor stedelijke vernieuwing in de Westelijke Tuinsteden. In Amsterdam is de algemene lijn voor gronden die in erfpacht zijn uitgegeven dat er geen exploitatieplan wordt opgesteld. In geval van erfpacht en/of overeenstemming met gebouweigenaren is er sowieso geen aanleiding een exploitatieplan op te stellen.
In het kader van de stedelijke vernieuwing in Amsterdam Nieuw-West is een raamovereenkomst gesloten tussen de in het stadsdeel opererende corporaties en de gemeente Amsterdam. Volgens deze raamovereenkomst worden de kosten van de stedelijke vernieuwing gedragen door de corporaties in ruil voor het ontwikkelrecht en behoud van oude erfpachtscontracten. Deze overeenkomsten zijn grondexploitatieovereenkomsten in de zin der wet. Evenals bij vaststelling van het bestemmingsplan ‘Delflandplein- Staalmanpleinbuurt’ is er ook nu bij dit uitwerkingsplan geen aanleiding om een exploitatieplan vast te stellen.
Waar de overige paragrafen van deze toelichting de achtergronden van het uitwerkingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het uitwerkingsplan voegt zich binnen de regels van de uitwerkingsplicht van het geldende bestemmingsplan 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1' (het moederplan). In de betreffende uitwerkingsregels in het moederplan is bepaald welke bestemmingen in het plan toegepast kunnen worden. Het betreft bestemmingen die reeds in het moederplan bestaan en waarvoor de inhoud van de bestemmingsomschrijving en de bouwregels zijn vastgelegd. Dat geeft richting aan de vormgeving en inhoud van het uitwerkingsplan. Qua plansystematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het moederplan 'Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1'.
Het (juridisch deel van het) uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding (oftewel de plankaart) en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het uitwerkingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven.
In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.
HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN
In hoofdstuk 2 worden de bestemmingsregels omschreven volgens de voorgeschreven opbouw conform het Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt: bestemmingen, voorlopige bestemmingen, uit te werken bestemmingen en dubbelbestemmingen. De bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde geplaatst. In onderhavig plan zitten geen voorlopige bestemmingen, uit te werken bestemmingen en dubbelbestemmingen.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, openbare ruimte, water en waterstaatkundige werken en het daarbij behorende straatmeubilair, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming met een maximum bouwhoogte van 6 meter.
Artikel 4 Verkeer
De rijwegen en aangrenzen gronden zijn bestemd als ‘Verkeer’. Gronden met deze bestemming mogen gelet op lid 1 worden gebruikt voor bruggen, groen, verblijfsgebied, verkeersareaal, viaducten en water. In lid 2 zijn bouwregels opgenomen. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen de bestemming.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis, (dak)tuinen en erven. De woningen hebben een maximum bouwhoogte van 11 en 12 meter. Voor appartementen geldt een maximum bouwhoogte van 20 meter.
Stille zijden zijn bij alle woningen als verplichting voorgeschreven. Er zijn parkeernormen opgenomen, alsmede een afwijkingsmogelijkheid en een wijzigingsbevoegdheid om van deze parkeernormen af te kunnen wijken indien er op een andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte dan wel aan te vullen en/of aan te passen indien uit onderzoek blijkt dat een hogere parkeernorm een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte voorkomt. Ten aanzien van parkeren geldt van de benodigde parkeerplaatsen minimaal 70% op eigen terrein dient te worden gerealiseerd.
HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS
In hoofdstuk 3 staan de algemene regels die volgens de SVBP 2012 als volgt zijn opgebouwd: anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene aanduidingsregels, algemene wijzigingsregels, verwezenlijking in de naaste toekomst, algemene procedureregels, overige regels.
Het Bro stelt de verplichting het de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan zijn als algemene regels opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels. Onderstaand zal hier verder op worden ingegaan.
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan, zoals dakterrassen, balkons, erkers, etc.
Overstekende daken, erkers, balkons en dergelijke delen van gebouwen zijn toegestaan, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en een minimale afstand van 0,5 meter van de erfgrens en deze werken uitsluitend ter hoogte van de tweede bouwlaag. Op een vergunningsvrije aanbouw kan slechts een balkon gerealiseerd worden, die voldoet aan deze afmetingen. Dakterrassen hekwerken en vergelijkbare bouwwerken zijn uitsluitend ter hoogte van de derde bouwlaag toegestaan, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 meter en op tenminste 0,5 meter afstand van de gevellijn wordt gebouwd. Een dakterras op de tweede bouwlaag is slechts toegestaan binnen de woonbestemming.
In dit artikel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
In dit artikel is vastgelegd dat de gronden ter plaatse van de betreffende aanduiding mede zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege Industrieterrein "Schiphol-Oost” op geluidsgevoelige bestemmingen als woningen. Tevens is bepaald dat bijvoorbeeld woningen of een uitbreiding van woningen alleen zijn toegestaan indien de geluidsbelasting vanwege één van de industrieterreinen op de gevels van de woning niet hoger zal zijn dan de voorkeurgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
In dit artikel is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in het plan. Een aantal van de gegeven maxima kunnen op grond van dit artikel in zeer beperkte mate worden overschreden.
HOOFDSTUK 4 - OVERGANGS- EN SLOTREGELS
In hoofdstuk 4 wordt het overgangsrecht en de slotregel omschreven. Het Bro stelt de verplichting om het overgangsrecht over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit uitwerkingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de burgemeester en wethouders.
Het uitwerkingsplan is een nadere detaillering van het vastgestelde bestemmingsplan ‘Delflandplein- Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1’. Over dat bestemmingsplan heeft inspraak plaatsgevonden. Aangezien het uitwerkingsplan past binnen de vastgestelde kader van het bestemmingsplande is niet opnieuw inspraak nodig over het voorontwerp van het uitwerkingsplan.
Op de voorbereiding van een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan is artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Op basis van dit artikel is het ontwerp van het uitwerkingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd.
Het uitwerkingsplan past binnen de vastgestelde kaders van het bestemmingsplan Delflandplein/ Staalmanpleinbuurt, 1e herziening - Hoefijzer deel 1. Over dat bestemmingsplan heeft overleg in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden. Er hoeft daarom niet opnieuw overleg met verschillende instanties te worden gevoerd, met uitzondering van het wettelijk verplichte overleg met het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht/ Waternet.
Het voortwerpuitwerkingsplan is in oktober 2014 voorgelegd aan Waternet. Deze heeft aangegeven dat:
1. Uit eerder geohydrologisch onderzoek blijkt dat er voor de zuidelijke zijde (het gebied van de Dunantbuurt) van het beoordeelde totale plangebied in de huidige situatie een ontwateringsdiepte is tussen de 120 cm en 150 cm. Alleen ter plaatse van de straten is de ontwateringsdiepte minder maar voldoende. Hieruit blijkt dat er wordt voldaan aan de grondwaternorm als er met kruipruimtes wordt gebouwd. Er wordt verzocht om in de regels op te nemen dat het niet is toegestaan om ondergrondse constructies te realiseren.
Ad 1. In de regels wordt opgenomen dat kelders en souterrains slechts zijn toegestaan als uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder of het souterrain geen negatieve effecten hebben op de grondwaterstanden, danwel de eventuele negatieve effecten door toepassing van maatregelen voorkomen kunnen worden.
2. Er wordt geadviseerd om het plangebied integraal op te hogen, omdat dat de meest duurzame maatregel is voor wat betreft toekomstige zettingen. Hierdoor kan het hemelwater van de bebouwing mogelijk ook geïnfiltreerd worden in de bodem.
Ad 2. Het plan wordt ontwikkeld langs bestaande wegen met bestaande peilmaten. Het integraal ophogen van het gebied met een aanzienlijk grondpakket is daardoor lastig. Wel zal worden onderzocht in hoeverre de grond die bij de ontwikkeling van dit het gebied vrij komt door het ontgraven van bouwputten en verbreden van de watergangen kan worden ingezet voor het beperkt ophogen van de openbare ruimte.
3. Er wordt verzocht om Rainproofmaatregelen mee te nemen in het plan. Dit houdt onder andere in dat het maaiveld dusdanig wordt ingericht en maatregelen getroffen dat er geen wateroverlast ontstaat tijdens hevige neerslag.
Ad 3. Er is afgewogen om een infiltratiesysteem toe te passen in het kader van de Rainproofmaatregelen. Gezien de ligging van de nieuwe daken en de afvoer naar de vaart toe, bleek de “rainproof” techniek geen toegevoegde waarde te hebben ten opzichte van de klassieke afwateringsmethoden. Het afvoeren van hemelwater van de woningen zal plaatsvinden via een regenwaterriool.