Fietsenstalling Lijnbaansgracht thv nummer 234A (De Melkweg)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het Leidsplein krijgt een opknapbeurt. Er wordt meer ruimte gemaakt voor voetgangers en fietsers. Het gebrek aan (brom-)fietsparkeervoorzieningen wordt aangepakt. Door het gebrek aan (brom-)fietsparkeerplekken oogt het plein vooral 's avonds en 's nachts rommelig en ontstaan gevaarlijke situaties omdat nooduitgangen zijn geblokkeerd door fietsen en is de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten soms niet gewaarborgd. In het kader van de herinrichting van het Leidseplein is hiertoe het Programma (brom-)fietsparkeren Leidseplein opgesteld. De opgave is om voldoende voorzieningen te realiseren in combinatie met een passend handhavingsregime. Met het Programma (brom-)fietsparkeren is uitputtend verkend welke mogelijkheden er zijn om parkeercapaciteit voor (brom-)fietsen te realiseren.

In 2015 zijn fietsparkeertellingen uitgevoerd. De tellingen wezen uit dat bij het realiseren van 3660 fietsparkeerplekken, 80% van de plekken leegstaan op rustige momenten en 20% van de plekken leeg zullen blijven bij piekmomenten (zomerse vrijdagavond/-nacht). De ambitie van de gemeenteraad om ook op de drukke momenten voldoende fietsparkeerplekken beschikbaar te hebben, wordt met het realiseren van 3660 plekken ruimschoots behaald. Om te voorkomen dat structureel plekken leeg blijven en derhalve onrendabele investeringen worden gedaan, heeft de gemeenteraad na kennis te hebben genomen van de conclusie vanuit de fietsparkeertellingen, op 9 maart 2016 besloten om het totaal aantal fietsparkeerplekken te verlagen naar 3120.

De opgave wordt als volgt uitgevoerd:

  • 2000 fietsparkeerplaatsen ondergronds
  • 660 fietsparkeerplaatsen op straat
  • 460 fietsparkeerplaatsen op water bij de Melkweg.

Tevens zullen 360 bromfietsparkeerplaatsen op straat worden gerealiseerd.

Het bestemmingsplan dat voor het water bij de De Melkweg van kracht was – bestemmingsplan Water - voorzag niet in het kunnen realiseren van fietsenstallingen op het water. Om een permanente fietsparkeervoorziening toe te kunnen staan is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en grenzen plangebied     

De fietsenstalling wordt gerealiseerd boven het water van de Lijnbaansgracht, ter hoogte van De Melkweg (Lijnbaansgracht 234A).

De fietsenstalling wordt gerealiseerd in het kader van de herinrichting van het Leidseplein en omgeving. De stalling maakt echter geen onderdeel uit van het gebied dat heringericht zal gaan worden (plangebied is aangegeven met een rood kader):

verplicht

De grenzen van het plangebied worden gevormd door de aanwezige kades aan de Lijnbaansgracht. In de zuidzijde van het plangebied zijn boven het water overbouwingen van de van de Stadsschouwburg aanwezig. Deels bevinden deze overbouwen zich op een kleinde hoogte ten opzichte van het waterpeil, maar deels ook op een afstand van meerdere meters tot het waterpeil. Ter plaatse van de hoger gelegen overbouwingen wordt ook een overkluizing toegestaan, waardoor het bestemmingsplan dient te voorzien in het bestemmen van beide bouwwerken. Het plangebied wordt begrensd door het water van de Leidsegracht. In de noordwesthoek van het plangebied wordt een extra stuk water meegenomen, in verband met het kunnen realiseren van een ontsluiting vanaf de fietsenstalling op de Leidsegracht (straat). Dit leidt tot de volgende plangrens:

verplicht

1.3 Beschermd stadsgezicht     

Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003. De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in de bestemmingsplannen voor de binnenstad via een (dubbel)bestemming Waarde-Cultuurhistorie bouwregels en sloopregels zijn opgenomen die de aanwezige cultuurhistorische waarden beschermen en versterken. Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van een het beschermd stadsgezicht. Nieuwe bouwwerken die in dit gebied worden gerealiseerd dienen zich te voegen naar de aanwezige cultuurhistorische waarden. In hoofdstuk 5.3 wordt een verantwoording gegeven voor het realiseren van de in dit bestemmingsplan toegestane nieuwe overkluizing in beschermd stadsgezicht en in de bufferzonde van het UNESCO werelderfgoed (zie volgende paragraaf en hoofdstuk 3).

1.4 UNESCO Werelderfgoed     

In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Werelderfgoedlijst van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Het overige deel van het beschermd stadsgezicht van de binnenstad, waaronder het plangebied van dit bestemmingsplan, vormt de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone. Het plangebied ligt tegen de grens van de property.

De gemeente Amsterdam heeft met de plaatsing van de Grachtengordel op de UNESCO werelderfgoedlijst de verantwoordelijkheid op zich genomen de “Outstanding Universal Value (OUV)” van het gebied te beschermen. Wat met deze 'outstanding universal value' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen hiervan betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van die bijzondere waarde te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen hierin een zeer belangrijke rol.

1.5 Opzet     

De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.

De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van UNESCO voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied bevindt zich in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de bestaande ruimtelijke situatie en wordt de nieuwe ontwikkeling beschreven. In dit hoofdstuk worden ook de ruimtelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan omschreven.

Hoofdstuk 6 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder en luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 7, 8 en 9 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water en flora & fauna besproken. In hoofdstuk 10 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in hoofdstuk 11.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders     

2.1 Rijksbeleid     

2.1.1 Kaderrichtlijn water     

De kaderrichtlijn heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren, de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen, het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging en de gevolgen van overstroming en droogte te beperken. In het Nationaal Bestuurakkoord Water zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario 's op orde te brengen en te houden. De Kaderrichtlijn is onderdeel van het gemeentelijk beleid en de ruimtelijke plannen. In de binnenstad hoeven geen extra maatregelen te worden getroffen om aan de Kaderrichtlijn Water te voldoen.

2.1.2 Nota ruimte     

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Nota is in 2006 vastgesteld. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

2.1.3 Nota mobiliteit     

In de Nota Mobiliteit wordt het ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, verder uitgewerkt en wordt het verkeers- en vervoerbeleid beschreven. De Nota Mobiliteit beschrijft na een algemene visie op verkeer en vervoer in het eerste hoofdstuk en achtereenvolgens het beleid voor de verschillende soorten mobiliteit: wegverkeer, openbaar vervoer, spoor en fiets, luchtvaart en scheepvaart. Ook wordt het beleid om negatieve effecten voor veiligheid en leefomgeving tegen te gaan beschreven.

2.1.4 Nationaal Verkeer- en Vervoer plan 2001-2020 (NVVP)     

Dit plan wil aangeven hoe de komende jaren moet worden omgegaan met mobiliteit, bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Mobiliteit, veiligheid en leefbaarheid dragen alledrie bij aan de welvaart en het welzijn. Kernboodschap van het NVVP is dat de overheid de (groeiende) behoefte aan mobiliteit wil accommoderen onder gelijktijdige verbetering van de veiligheid en de leefbaarheid.



In het kader van de bereikbaarheid en leefbaarheid in stedelijk gebied noemt het plan als kenmerkend voor binnen stedelijke centra, de veelheid van functies die is geconcentreerd op een klein gebied. Deze concentratie van functies bepaalt, in samenhang met een goede bereikbaarheid en een ook voor fietser en voetganger aantrekkelijke vormgeving, de vitaliteit van steden. Met het oog op de vitaliteit staat het belang van een goede bereikbaarheid van stedelijke gebieden buiten kijf. De bereikbaarheid staat echter onder druk en verkeerscongestie doet afbreuk aan de leefbaarheid en veiligheid. Een goed evenwicht tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid binnen stedelijke gebieden vraagt om ruimte-efficiënte verkeersoplossingen die vriendelijk zijn voor bewoner, bedrijven, fietsers en voetgangers. Het openbaar vervoer heeft een belangrijke functie voor de bereikbaarheid en de vitaliteit van (binnen)steden.

2.1.5 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder van duurzame verstedelijking     

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Deze handreiking ondersteunt decentrale overheden bij de toepassing van de ladder.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

  1. Is er een regionale behoefte?
  2. Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  3. Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

Aangezien het hier een lokale behoefte betreft, die niet verholpen kan worden door elders voorzieningen te treffen, is er sprake van een duurzame ontwikkeling.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Watervisie 2021     

De Watervisie 2021 geeft aan waar het waterbeleid van de provincie Noord-Holland voor de lange termijn op gericht is en waar de prioriteiten voor de planperiode 2016-2021 liggen. De Watervisie kent twee lange termijn doelen: beschermen tegen overstromingen en bijdragen aan schoon en voldoende water. Hieronder hangen de operationele doelen:

Bescherming tegen overstroming:

  • kaders stellen voor regionale waterkeringen
  • beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit;
  • waterrobuust inrichten bevorderen.

Bijdragen aan schoon en voldoende water:

  • bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater
  • zorgen voor schoon en voldoende grondwater.

Voor zover één van deze doelen in het geding zou kunnen komen als gevolg van de realisatie van de fietsenstalling in het water van de Lijnbaansgracht, wordt via de waterparagraaf en de watertoets (zie hoofdstuk 8) ervoor zorggedragen dat deze doelen in de uitvoering worden gerespecteerd.

2.2.2 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

In de Structuurvisie staat op welke manier de provincie de ruimte in Noord-Holland tot 2040 wil gebruiken en ontwikkelen. Bij het maken van ruimtelijke plannen moeten gemeenten rekening houden met de Structuurvisie.

De Structuurvisie 2040 dateert van 2010. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt, inclusief de besluiten over Wind op Land van 15 december en 2 maart 2015.

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staan de belangrijkste ruimtelijke projecten en programma's centraal, zoals:

  • ontwikkeling monumentenmonitor
  • uitvoering visie Noordzeekanaalgebied
  • modernisering glastuinbouwgebieden
  • aanleg Duinpolderweg
  • meerlaagse waterveiligheid
  • actualisatie detailhandelsbeleid

2.2.3 Provinciale ruimtelijke verordening     

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vindt u de regels waaraan bestemmingsplannen in Noord-Holland moeten voldoen. Als de gemeenten bijvoorbeeld nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk willen maken, moeten zij eerst nut en noodzaak aantonen. Ook moeten gemeenten laten zien dat de beoogde ontwikkelingen niet binnen het bestaand bebouwd gebied kunnen worden gerealiseerd. Als dan blijkt dat een nieuwe ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden binnen het stedelijke gebied, kan dat alleen in het landelijk gebied mits wordt gebouwd 'met behoud van kwaliteit en identiteit'.

Ook bevat de PRV beschermingsregimes voor het waarborgen van bijvoorbeeld de groene (buffer-)zones tussen de grote steden. Zo’n beschermingsregime betekent dat nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de regels die in die gebieden gelden. Er mogen dus niet zomaar nieuwe gebouwen worden gebouwd in natuurgebieden of in het open landschap.

Aan de verordening zijn in een bijlage diverse kaarten verbonden. Ook zijn in de bijlage toetsingskaders voor de toepassing van regels opgenomen. Provinciale Staten hebben op 12 december 2016 de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening voor afstemming op Rijksladder voor duurzame verstedelijking, wonen-vliegen, en definities voor strandbebouwing.

Het plangebied is gelegen in bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling die het bestemmingsplan toestaat, past binnen de mogelijkheden van het bestaand bebouwd gebied. Wel zijn in de PRV regels gesteld aan het bouwen in UNESCO gebied. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat de ontwikkeling past binnen de kernwaarden die door UNESCO worden beschermd en derhalve tevens voldoen aan de regels die in de PRV aan ontwikkelingen in UNESCO gebied worden gesteld. De toelichting vormt daarmee de verantwoording voor het toestaan van een overkluizing in de bufferzone, als bedoeld in artikel 24, vierde lid van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid     

2.3.1 Geldend planologisch kader     

Het geldende planologische kader betreft het bestemmingsplan Water. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 27 juli 2012 en op 20 november 2013 onherroepelijk geworden.

Voor het plangebied is deze uitsnede van de verbeelding relevant:

verplicht

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Water ter hoogte van Lijnbaansgracht 234A.

In het geldende bestemmingsplan zijn drie bestemmingen van kracht ter hoogte van het plangebied van dit bestemmingsplan, te weten de bestemming 'Water' en twee dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' en Waarde - Archeologie 9'. Verder zijn er een tweetal aanduidingen aanwezig: er is een functieaanduiding 'brug' opgenomen voor alle bouwwerken die in dit stuk Lijnbaansgracht aanwezig zijn en voor de achterzijde van de Stadsschouwburg is een specifieke bouwaanduiding 'overbouwing' opgenomen.

In de bestemming Water zijn waterberging, waterwegen, de waterhuishouding, waterstaatsdoeleinden, tijdelijke (bouw)werken ten behoeve van walkantvernieuwing en ongebouwde afmeerplaatsen voor pleziervaartuigen als direct recht toegestaan. De andere in de bestemming opgenomen gebruiksdoeleinden zijn beperkt tot de aanwezigheid van een aanduiding op de verbeelding en derhalve locatiespecifiek. Aangezien de aanduidingen 'brug' en 'overbouwing' in het plangebied zijn opgenomen, kan aan de direct toegestane gebruiksmogelijkheden worden toegevoegd: verkeersdoeleinden alsmede voorzieningen voor het railverkeer (t.p.v. aanduiding 'brug') en boven het water gebouwde delen van gebouwen (t.p.v. aanduiding 'overbouwing'). Omdat in het plangebied geen sprake is van andere verkeersdoeleinden dan langzaam verkeer (en er derhalve geen railverkeer aanwezig is), wordt het toegestane gebruik op de brug beperkt tot langzaam verkeersdoeleinden.

De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie heeft als doel "het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden" (artikel 7.1 lid a van de regels van bestemmingsplan Water). Uit de verdere regels van deze dubbelbestemming wordt duidelijk dat de dubbelbestemming gericht is op het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bruggen en sluizen: uitsluitend ter plaatse van specifieke bouwaanduidingen 'orde 1', 'orde 2' en 'orde 3', die op de verbeelding alleen terug zijn te vinden bij bruggen en sluizen, gelden beperkingen en/of mogelijkheden. Als er geen aanduiding in het gebied is aangegeven, dan geeft de dubbelbestemming daar geen regeling voor. In het plangebied komen dergelijke bouwaanduidingen niet voor, waardoor de bestemming Waarde - Cultuurhistorie hier geen beperkingen of mogelijkheden oplegt aan het gebruik van het water.

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 9 heeft als doel "bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden (waterbodem met lage archeologische verwachting)". De nummering van de dubbelbestemming komt voort uit de standaardisering van dubbelbestemmingen in stadsdeel Centrum. De mate waarin archeologische vondsten in een gebied verwacht worden, bepaalt welk "nummer" dubbelbestemming Waarde - Archeologie van toepassing is. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 9 gaat bouw-, aanleg- en andere activiteiten tegen die een oppervlak beslaan van 2.500 m2 of meer en waarbij de activiteiten dieper gaan dan de baggerdiepte. Deze is volgens de bij de regels van bestemmingsplan Water gevoegde Baggerdieptekaart 2-2,5 meter. Indien de activiteiten dus een groter oppervlak beslaan dan 2.500 m2 en dieper gaan dan 2 meter, dan is hiervoor een omgevingsvergunning nodig. In het kader van deze vergunning dient een archeologisch rapport overlegd te worden. Aan de hand van de bevindingen uit dit rapport, kunnen er voorwaarden aan het verlenen van de omgevingsvergunningen worden gesteld, zoals het treffen van technische maatregelen om de archeologsiche waarden in de grond te kunnen behouden, het doen van opgravingen en/of de activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Volgens de bouwregels van de bestemming Water, is een bouwwerk ten behoeve van het overkluizen van het water voor een fietsenstalling niet toegestaan. Er zijn tevens geen toereikende af- en wijzigingsregels opgenomen in het bestemmingsplan Water om hier binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan medewerking aan te kunnen verlenen.

2.3.2 Structuurvisie Amsterdam 2040: economisch sterk en duurzaam     

Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele tijdperk
  • Olympische Spelen Amsterdam 2028

De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.

Stadsdeel Centrum

Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten beslaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van centraal station en omgeving, de Noord-Zuidlijn, stadstraten en - pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper.

Belangrijke elementen in de ontwikkelingsstrategie zijn het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerk van de binnenstad zijn de historische waarden en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt bescherming, terwijl het tweede element om flexibiliteit vraagt.

2.3.3 Watervisie Amsterdam     

De Watervisie is een structuurvisie-uitwerking en geeft een ruimtelijk-economisch toekomstbeeld op het gebruik van het water met een tijdshorizon van 2040. Het College zet vooral in op het meer toegankelijk en beleefbaar maken van het Amsterdamse water en de oevers en op een betere spreiding van het gebruik van het water over stad en regio.

De ruimtelijke, economische, maatschappelijke en waterhuiskundige waarde van het water voor de stad is al groot. Om de betekenis voor de stad nog meer te vergroten wordt in deze Watervisie de koers uitgezet aan de hand van de volgende hoofdrichtingen:

  • Water toegankelijk en beleefbaar maken & activeren
  • Groei door spreiden van recreatie en toerisme
  • Meer dynamiek in het gebruik van het water
  • Toepassen van economische principes

In de Watervisie wordt ook een koppeling gemaakt met de nota Stad in Balans. Het aantal bewoners, werknemers en bezoekers (toeristen) groeit de komende decennia naar verwachting fors in Amsterdam. Daarmee neemt ook de druk op de openbare ruimte en zeker in de binnenstad ook fors toe. Daarom moeten we het water en de oevers in de hele stad beter benutten en slimmer benutten.

Tenslotte zijn we voorzichtig met het gebruik van het water door functies waarvoor op de wal geen ruimte is. Drijvende fietsenstallingen, drijvende hotels, grootschalige opslag van bouwmaterialen op het water, et cetera kunnen incidenteel een tijdelijke of definitieve oplossing zijn voor ruimtegebrek op de wal. De ruimtelijke kwaliteit van dergelijke (tijdelijke) voorzieningen en zorg voor het behoud van het nautische karakter van het water vragen hierbij dan ook bijzondere aandacht en hoge eisen. Mede aangezien tijdelijk bij dergelijke voorzieningen in Amsterdam al snel 10 tot 15 jaar is. Het is wenselijk dat er bij dergelijke tijdelijke functies op het water tevens naar een structurele oplossing op de wal, ondergronds of anderzijds wordt toegewerkt.

De fietsenstalling betreft een definitieve oplossing, waarvoor ook in de watervisie ruimte wordt geboden. Met het aandachtspunt dat in de watervisie worden genoemd (behoud nautisch karakter van het water) wordt in de uitwerking rekening gehouden.

2.3.4 Uitvoeringsagenda mobiliteit     

In de smalle en drukke straten van Amsterdam komen veel verschillende soorten verkeer samen. De ruimte is vaak simpelweg opgedeeld tussen voetganger,fiets, tram en auto. Alle vervoersmodaliteiten moeten zich dan door een (te) smal straatprofiel wringen. Ook bewoners en bezoekers in diezelfde schaarse ruimte. Door hierin geen duidelijke keuze te maken, komen de bereikbaarheid en de aantrekkelijkheid van de stad op steeds meer plekken onder druk te staan. Ook leidt dit tot onveilige situaties. Niets doen is dus geen optie.

Met de maatregelen in de uitvoeringsagenda maakt dit college heldere keuzes. Keuzes die in het verleden nooit echt zijn gemaakt, omdat de noodzaak ervoor ontbrak. Of omdat er onvoldoende politiek draagvlak was. De noodzaak voor deze maatregelen is nu onmiskenbaar. Om de stad te laten groeien is maatwerk nodig. Ieder deel van de stad vraagt immers om een andere oplossing. Deze keuzes hebben hun fundament in de volgende drie prioriteiten:

  • Meer ruimte: meer openbare ruimte op plekken waar het wringt, met name in het centrumgebied.
  • Doorstroming op de belangrijkste routes: elk vervoermiddel krijgt de ruimte op een aantal geschikte routes zodat de doorstroming van alle vervoerwijzen verbetert.
  • Verbinden van de stad: Binnen Amsterdam en in de regio verbinden we de verschillende (nieuwe en bestaande) gebieden goed met elkaar.

2.3.5 Meerjarenplan Fiets 2012 - 2016     

Door slim en doelgericht te investeren wordt de fiets weer het Amsterdamse antwoord op grote stedelijke uitdagingen als bereikbaarheid en een mooie openbare ruimte. In de komende jaren worden de beschikbare middelen, juist in een periode van bezuinigingen, zo efficiënt mogelijk ingezet. De middelen voor fietsparkeren worden ingezet op de plekken waar de bereikbaarheid het meest onder druk staat (de stations) en in de coalitieprojecten Rode Loper en Leidseplein ter verbetering van de bereikbaarheid en de openbare ruimte. Dit zijn ook de plekken waar Amsterdammers het vervelend vinden om hun fiets te stallen. De investeringen in het fietsnetwerk richten zich op de drukste routes,zodat zoveel mogelijk fietsers baat hebben bij de verbeteringen.

Fietsparkeren, maatregelen tot en met 2016:

  1. Flink uitbreiden van het aantal fietsparkeerplaatsen bij stations en in de binnenstad bij het Leidseplein en het gebied rondom de Rode Loper komen ongeveer 4.500 extra fietsparkeerplekken.
  2. Beter benutten en reguleren van het fietsparkeren
  3. Nieuwe bouwstrategie en plan voor overige drukke bestemmingen

Het onderhavig project is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

2.4 Stadsdeelbeleid     

2.4.1 Beleidsplan Binnenstad 1993     

In het 'Beleidsplan Binnenstad 1993' worden lokale en stedelijke functies van de binnenstad onderscheiden. Hoofddoelstelling is het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging. Het waarborgen van de historische kwaliteit van het stadsbeeld, het verbeteren van de veiligheid en leefbaarheid, het verbeteren van de bereikbaarheid en het zorgen voor een adequaat voorzieningenniveau zijn daarbij belangrijke uitgangspunten.

2.4.2 Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad (2002)     

In de 'Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad' wordt de economische en culturele betekenis van toerisme onderstreept. In deze visie wordt aangegeven dat het beleid er op gericht moet zijn om de aantrekkingskracht - die de binnenstad heeft op grote groepen bezoekers - te behouden en tegelijkertijd de mogelijke hinder daarvan te beperken. Met de vaststelling van de visie in 2002 is een duidelijk kader gesteld voor de ontwikkeling van het toerisme in de binnenstad.

2.4.3 Visie op het Water van de Binnenstad (2006)     

Amsterdam ontleent haar ruimtelijke structuur en haar identiteit in belangrijke mate aan het water. Met de vaststelling van de 'Visie op het water van de binnenstad' heeft de deelraad de intentie om de ruimtelijke kwaliteit van het stadsbeeld te versterken en om een inhoudelijk toetsingskader te bieden voor het beoordelen van ontwikkelingen en initiatieven voor het water en de oevers. Daarvoor geeft de visie aan:

  • welke structuren, inrichting en functies voor water en wal in de binnenstad wenselijk zijn;
  • welke uitgangspunten de inrichting en het gebruik van water en wal en met name de ligplaatsen voor woon- en bedrijfsschepen en de afmeervoorzieningen in cultuurhistorische, ruimtelijke, functionele en nautische zin moeten voldoen;
  • voor welke aspecten op en rond het water nader beleid ontwikkeld of bestaand beleid aangescherpt moet worden, al dan niet in samenhang met stedelijk beleid.

De visie gaat niet over het varen: beleid en regelgeving voor het dynamisch gebruik van het water is een bevoegdheid van de centrale stad als vaarwegbeheerder. Waternet (namens de centrale stad) geeft de exploitatievergunningen voor het commercieel passagiersvervoer af en houdt toezicht op het gebruik van de vaarwegen. Er is wel een nauwe relatie met het stadsdeel, omdat het stadsdeel bevoegd is om afmeerlocaties aan te wijzen.

Het streven is om een intensief en veelzijdig gebruik van het water als vaarweg en openbare ruimte mogelijk te maken, mits de drukte en de overlast beheersbaar blijven en de veiligheid niet in het gedrang komt. Het stadsdeel wil dynamisch gebruik van het water zoveel mogelijk stimuleren en faciliteren, waarbij extra aandacht uitgaat naar passagiersvervoer over water, de mogelijkheden van kleinschalig goederenvervoer, ruimte voor pleziervaart en milieuvriendelijke vervoersvormen.

Algemene uitgangspunten bij de planvorming voor waterfuncties en walvoorzieningen zijn het zorgdragen voor een goede (juridische en ruimtelijke) afstemming tussen water- en walbeleid en voor inhoudelijke samenhang met bestaand beleid voor kade- en oevergebruik.

2.4.4 Steigerplan (2008)     

De algemene doelstelling van het steigerplan luidt: zorg voor een maximaal faciliteren van bedrijfsmatig vervoer over water (personen en goederen), in samenwerking met de marktpartijen en de centrale stad tegen de achtergrond van de vraag hoeveel extra vaarbewegingen het water aankan. Dit heeft geleid tot een aantal locaties van op- en afstapvoorzieningen. Een belangrijke subdoelstelling is om tevens een beleidskader te scheppen voor steigers en watergebruik voor niet-commerciële doeleinden.

Beleidsformulering voor het gebruik van steigers in de binnenstad vindt plaats met de volgende uitgangspunten:

  • aandacht voor de mogelijke overlast van eventuele extra vaarbewegingen;
  • zoveel mogelijk openbaarheid van steigers;
  • een sobere en doelmatige inrichting en terughoudende bebouwing van steigers;
  • zo min mogelijk ruimtebeslag voor steigers en private voorzieningen;
  • heldere privaatrechtelijke contracten of regelingen over gebruik, beheer en onderhoud, heldere publiekrechtelijke toestemmingen.

Planning van een net van (nieuwe en bestaande) op- en afstaplocaties ten behoeve van (passagiers)vervoer te water met de volgende uitgangspunten:

  • oog voor de realiteit dat er grenzen zijn aan het aantal vaarbewegingen,
  • openbaarheid of gereguleerd medegebruik;
  • een adequate spreiding van het net van op- en afstaplocaties;
  • een zo sober mogelijke uitvoering van de op- en afstapvoorzieningen;
  • heldere publiekrechtelijke toestemmingen en voor zover van toepassing privaatrechtelijke regelingen.

2.4.5 Notitie afmeerbeleid voor pleziervaartuigen in de binnenstad (2007)     

In deze notitie is aangegeven dat het dagelijks bestuur het afmeren van pleziervaartuigen beter wil reguleren door overal waar afgemeerd mag worden haalkommen aan te brengen. Aan de kades of gedeelten daarvan waar geen haalkommen zijn aangebracht, mag dus ook niet afgemeerd worden, evenmin aan bomen, fietsenrekken, parkeerhekjes of brugleuningen. Verder worden in deze notitie 2 extra 3 x 24 uurslocaties in het vooruitzicht gesteld (Herengracht tussen Amstel en Utrechtsestraat en Kloveniersburgwal).

2.4.6 Uitvoeringsnota bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad (2008)     

Nadat de afgelopen jaren alle woonboten van een ligplaatsvergunning zijn voorzien is met de uitvoeringsnotitie bedrijfsvaartuigenbeleid ook eenzelfde traject ingezet voor bedrijfsvaartuigen. In Amsterdam mag alleen een bedrijfsmatige activiteit worden ontplooid op een boot als dit een watergebonden activiteit is. Dus bijvoorbeeld een rondvaartrederij, een woonbootmuseum of een scheepsreparatiebedrijf. Hotels, horeca, kantoren en dergelijke zijn niet toegestaan. In dit bestemmingsplan worden geen bedrijfsvaartuigen toegestaan.

2.4.7 Welstand op het Water en de Bootrichtlijnen 2008/2009     

In januari 2009 is de 'Nota Welstand op het Water' vastgesteld door de deelraad. Het dagelijks bestuur heeft de 'Bootrichtlijnen 2008' vastgesteld. Deze laatste richtlijnen vormen eigenlijk vergelijkbare regels voor woonboten en bedrijfsvaartuigen als de Bouwverordening dat doet voor gebouwen op de wal. Met deze regels kan het uiterlijk van woonboten meer in overeenstemming worden gebracht met het beschermd stadsgezicht.

2.4.8 Wateragenda (2010)     

In februari 2010 heeft het dagelijks bestuur de Wateragenda vastgesteld. Voor stadsdeel Centrum biedt het meewerken en uitvoeren van de Wateragenda vooral kansen om de onevenredig grote druk op het binnenwater wat te ontlasten. Vooral het vinden van ligplaatsen voor rondvaartboten in andere stadsdelen biedt hiervoor soelaas. Ook wordt in de Wateragenda de vraag gesteld of het ongebreideld afmeren van pleziervaartuigen zou moeten worden tegengegaan. Het stadsdeel is al druk bezig om meer op- en afstaplocaties voor vervoer over water van goederen en passagiers te realiseren (Steigerplan). Andere belangrijke onderwerpen zijn: varen in nieuwe gebieden (zoals IJburg), passagiersvervoer in onbekende (toeristische) gebieden en goederenvervoer over water.

2.4.9 Nota Bereikbare Binnenstad 2013     

Stadsdeel Centrum heeft op 26 maart 2013 de Nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld, waarin de visie van het bestuur is verwoord op de manier waarop het verkeer en vervoer in de toekomst door het centrum moet worden geleid. Belangrijke voorstellen uit de nota zijn: meer ruimte geven aan voetgangers en fietsers, meer aandacht voor doorgaande fietsroutes, veiliger fietsroutes en voorrang voor fietsers, meer stallingen en mogelijkheden voor kort parkeren van fietsers, meer overstappunten voor het openbaar vervoer (bij stations) en liever trams dan (streek)bussen door het centrum en het weren van doorgaand autoverkeer in de binnenstad. Andere onderwerpen die in deze nota aan de orde komen zijn: vermindering van parkeerplaatsen voor touringcars in de binnenstad (en spreiding over de stad), spreiden van taxi 's en kleinere taxistandplaatsen, laden en lossen, alternatief vervoer en minder parkeerplaatsen op straat. De nota bevat ook een wensbeeld met de ideale situatie voor de binnenstad in 2025, waar stapsgewijs naartoe kan worden gewerkt. Bij de belangrijkste openbaar vervoersknooppunten en grote publiekstrekkers moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. In 2013 zijn twee uitwerkingen van de Nota Bereikbare Binnenstad door het dagelijks bestuur vastgesteld, de notities 'Autoparkeren in Centrum' en de 'Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016'. De 'Nota Parkeernormen Centrum 2013' is in oktober 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld. De nota's Autoparkeren in Centrum en Nota Parkeernormen centrum 3013 zijn vervallen met besluit van 9 maart 2016.

2.4.10 Fietsparkeervisie stadsdeel Centrum 2013-2016     

De openbare ruimte in het Centrum van Amsterdam is beperkt. Het blijven bijplaatsen van voorzieningen voor fietsparkeren is daarom geen oplossing. Ingezet wordt op slimme oplossingen die enerzijds meer parkeermorgelijkheden creëeren voor fietsen die daadwerkelijk gebruikt worden en anderzijds een

veilige openbare ruimte opleveren op drukke locaties waar veel voetgangers zijn. Dit wordt gedaan door:

  • Oplossen of op zijn minst verminderen van de chaos op de fietsknelpunten
  • Onveilige situaties uitgaansgebieden tijdens weekendnachten tegengaan
  • Betaald parkeren invoeren voor het parkeren op knelpuntlocaties
  • Verblijfspleinen en belangrijke winkelstraten fietsparkeervrij
  • Verminderen van het aantal ‘verlaten’ fietsen

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het stadsdeelbeleid.

Hoofdstuk 3 UNESCO Werelderfgoed     

3.1 Algemeen     

3.1.1 Amsterdam werelderfgoed     

De zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam is in de zomer van 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.

3.1.2 Kern- en bufferzone     

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht, waaronder het plangebied van dit bestemmingsplan, vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone vormen samen het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het al in 1999 aangewezen beschermde stadsgezicht.

verplicht

Kaart: UNESCO werelderfgoed met plangebied rood omcirkeld.

3.2 Waardering van de grachtengordel als Werelderfgoed     

3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden     

Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organistaties (NGO's), een "Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde" vast.

"Uitzonderlijke universele waarde" houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.

De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.

3.2.2 Korte synthese     

De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.

De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de zeventiende en achttiende eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.

3.2.3 Criteria     

Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit - zijn vastgelegd in de leidraad van de "World Heritage Convention", de "Operational Guidelines". De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.

De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.

Criterium (i): - 'represent a masterpiece of human creative genius' - het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent.

De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de zestiende eeuw en gebouwd in de zeventiende eeuw.

Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma

van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.

Criterium (ii) - 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' - het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;

De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.

In de zeventiende eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.

Criterium (iv) - 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' - het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.

De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de zeventiende eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.

3.2.4 Authenticiteit en integriteit     

In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende "Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde".

Authenticiteit beoordeelt de echtheid van de "Uitzonderlijke universele waarde". De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.

Integriteit beoordeelt gaafheid van de "Uitzonderlijke universele waarde" van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.

De "Operational Guidelines" geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed. Het werelderfgoedcomité heeft het volgende over authenticiteit en integriteit van de grachtengordel vastgesteld:

Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.

Het merendeel van de huizen, gebouwd in de zeventiende en achttiende eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen.

Eisen aan de bescherming en het beheer

Over bescherming en beheer kan het volgende worden opgemerkt.

Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd doordat zij op de rijks- en gemeentelijke monumentenlijsten is opgenomen. Het stelsel van nationale en stedelijke wet- en regelgeving geeft vooralsnog voldoende garantie met betrekking tot de bescherming van de property. Verder vormen alle beheersmaatregelen samen een effectief en samenhangend systeem, waardoor de gemeente Amsterdam de verantwoordelijkheid voor de noodzakelijke bescherming kan realiseren.

3.3 Betekenis van de aanwijzing     

3.3.1 Algemeen     

De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.

3.3.2 Nieuwbouw     

Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.

UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenciteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn.

Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:

"Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van het historisch stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is."

Hoofdstuk 4 Historische beschrijving     

4.1 Inleiding     

De gekozen locatie voor het fietsparkeren valt binnen het ruimtelijk systeem van de grachtengordel, de zogenoemde Vierde Uitleg, die is aangewezen als Unesco Werelderfgoed. De Lijnbaansgracht valt niet binnen de kernzone, maar binnen de bufferzone, gedefinieerd door de grenzen van het beschermd stadsgezicht. Door diverse ingrepen in de 19de en de 20ste eeuw is de oorspronkelijke herkenbaarheid van de locatie sterk verminderd. Behalve het ruimtelijk systeem van de grachtengordel is ook sprake van een raakvlak met het ruimtelijk systeem van de Singelgrachtzone, op grond waarvan de verminderde herkenbaarheid verklaard kan worden.

De Vierde Uitleg is gebaseerd op een strikt geordend tekentafelontwerp, terwijl de periode van de Cityvorming veel meer een organische, grootstedelijke ontwikkeling betreft over een periode van ruim een halve eeuw. Uitgaan, theater en horeca, maar ook fabrieken, hotels en winkels bepaalden in hoge mate het transformatieproces van de omgeving en het opschalen van de bebouwing. Ook het verkeer en de infrastructuur (plus inrichting) droegen in hoge mate bij aan de transformatie van het gebied. De Lijnbaansgracht werd overkluisd, de stadspoort verdween en de tram deed haar intrede. Geografisch kan het succes van het Leidseplein in deze periode mede verklaard worden vanuit de korte afstand tot het nieuwe chique woonkwartier rond het Vondelpark, het Rijksmuseum en het Concertgebouw.

In het laatste kwart van de 20ste eeuw werd veel van de stedelijke en architectonische grandeur van de Cityvorming weer teniet gedaan, waarbij niet geschroomd werd ook restanten uit de periode van de Vierde Uitleg op te ruimen. De verminderde herkenbaarheid valt hierdoor samen met een afgenomen beeldkwaliteit.

4.2 De Vierde Uitleg     

De kaart van Joannes de Ram, ongeveer 20 jaar na de zogenoemde Vierde Uitleg van 1660 toont de stedenbouwkundige perfectie van de grachtengordel in volle glorie, zij het dat ook enkele fouten in de weergave zijn opgenomen, waarover hieronder meer. De radiale Leidsestraat, die uitkomt op het wagenplein (Leidseplein), is de symmetrieas voor de geometrisch uitgemeten bouwblokken. De goedkoopste bouwblokken waren aan de buitenrand geprojecteerd, tegen de vestingwerken aan. Deze goedkopere zone was tevens het 'bedrijventerrein' van de stad. De Lijnbaansgracht alhier was daarmee niet zozeer een defensieve, als wel een waterbouwkundige (ontwatering bouwgronden) als ook een functionele gracht (lozing en koeling van de industrie en bedrijvigheid). Vers water verliep via een verbindende sluis aan de westzijde van het wagenplein naar de Singelgracht. De huizen die De Ram in zijn vogelvlucht tekende zijn wat schetsmatig, maar wat echt niet klopt is de bouwblokvorm van de buitenste bouwblokken die mee knikken met de concentrische hoofdvorm van de stadsuitbreiding. Stedenbouwkundigen - toen en nu - houden niet van knikjes: de bouwblokken waren zo rechthoekig mogelijk , terwijl de knik in het water van de Lijnbaansgracht werd opgelost. Wel versmalde het bouwblok iets naar het westen.

verplicht

Joannes de Ram, na 1680. In rood de uitgaande route (Leidsestraat, -plein en –poort), in blauw het te overbouwen stuk van de Lijnbaansgracht. In geel de stukken Lijnbaansgracht die overkluisd zijn in de moderne tijd. De knik in het bouwblok is een teken- of meetfout.

verplicht

De kaart van Jacob Bosch van 1681 met hier wel de knik (in het water) goed ingetekend. Ook de sluizen zijn goed te zien. Het licht convergerende bouwblok aan de Lijnbaansgracht is bijna geheel bebouwd. Ook aan de overzijde is bebouwing, meer industrieel van karakter en deels direct aan het water. Deze bebouwing heeft de ontsluiting aan de zuidkant, waar de molen staat, de latere Marnixstraat.

verplicht

Gronduitgiftekaart van 1664. De kavels aan de gracht zijn alle even diep, 60 voet, die aan de achterstraat verlopen van 48 naar 35 voet, een nu nog aanwezig verloop van 3,68 meter. De Lijnbaansgracht is recht ingetekend, maar in werkelijkheid zou hier de knik komen, die voortkomt uit het concentrische verloop van de stadsuitbreiding.

verplicht

Leidseplein in 1784

Zo zag het Leidseplein er in de 18de eeuw uit, niet wezenlijk anders dan in de 17de eeuw. Het huis rechts staat direct aan het water (op de kaart van Jacob Bosch hierboven door een gele ster gemarkeerd) en heeft zijn ontsluiting aan de latere Marnixstraat. Links daarvan de sluis naar de Singelgracht en op de achtergrond de Leidsepoort. Opvallend is de ruimtelijkheid van de omgeving met de Leidsepoort als grootste blikvanger geïsoleerd in de weidsheid van het Leidseplein.

De eerste transformatie

Al in 1774 zou de eerste bode van de moderne tijd zich aandienen, als prelude op het latere geweld van de Cityvorming: het Leidseplein werd Amsterdams eerste uitgaansplein, met een heuse stadsschouwburg, de zijgevel aan de Marnixstraat. Dit gebouw op de kop van de Lijnbaansgracht (rood vierkant) zou tot op heden de contouren van een plein binnen het plein gaan markeren. Van het oude wagenplein werd een klein plein afgesplitst, wat nu het Leidseplein heet (groene kaders).

verplicht

Kaart uit circa 1780

De schouwburg blokkeert zichtlijnen op de Leidsepoort en fragmenteert de grote ruimte.

verplicht

Het bijbehorende beeld bij bovenstaande kaart, vanaf de Leidsestraat, rond 1780

4.3 Cityvorming in de 19de eeuw     

Waar in de 18de eeuw slechts één bouwwerk aan de ruimte werd toegevoegd, daar was de 19de eeuw de eeuw van de grote veranderingen, met een uitloop naar het begin van de 20ste eeuw. De grens tussen stad en buitengebied werd geslecht, de bolwerken gesloopt, de Singelgracht genormaliseerd en getransformeerd in een nieuwe zone met nieuwe (types) bouwwerken, maar ook met woningbouw. De bebouwing aan de Lijnbaansgracht zou meegetrokken worden in dit nieuwe ruimtelijke systeem. De voormalige achterstraat werd een stadsboulevard. De Lijnbaansgracht verloor haar functie van lozings- en nutswater t.b.v. de bedrijvigheid. Het verkeer over land nam exponentieel toe, dus demping van grote delen gracht rond de pleinen lag voor de hand. De opeenvolgende versies van de buurtkaart uit de Atlas van Loman (1876 en rond 1900) laten dit proces goed zien. Uiteraard gebeurde aan de oostkant van het plein precies hetzelfde: demping en grootschalige nieuwbouw.

verplicht

De nieuwe schouwburg steekt dieper door naar achter, waarvoor een deel van de Lijnbaansgracht overkluisd moest worden (gearceerd). De noordgevel van de schouwburg wordt iets teruggenomen waardoor de doorgang naar de Lijnbaansgracht verbetert. De bedrijfsgebouwen (in grijs) verdwijnen nog niet uit beeld, maar de grote suikerraffinaderij maakt plaats voor lichtere bedrijvigheid, de zuivel- en melkindustrie. De schans wordt een boulevard, het bolwerk een zacht ronding en de sluis verdwijnt. De knik in de gracht verschuift naar het bouwblok, stedenbouwkundig niet ideaal, maar het levert wel meer woningen op.

verplicht

Kaart uit 1876

verplicht

Kaart uit ca. 1900

verplicht

Foto bebouwing ter plaatse van politiebureau, rond 1910

De Lijnbaansgracht voor de sloop van de industriële bebouwing, ter hoogte van het huidige politiebureau Lijnbaansgracht, Cinecenter en woningen. Op de nummers 231-233 was tijdens de opname de N.V. Verenigde Zuivel- en Melkinrichtingsbedrijven van de Onderlinge Vereeniging van Veehouders gevestigd, maar oorspronkelijk ging het om suikerraffinaderij De Granaatappel (jaren '80 G.B. Salm). De schoorsteen herinnert nog aan deze tak van industrie, die in Amsterdam sterk vertegenwoordigd was.

verplicht verplicht

Foto's De Granaatappel rond 1910

De oude en de nieuwe uitbreiding van De Granaatappel aan de overzijde van de Lijnbaansgracht. Op de linker foto is te zien dat het oude bedrijventerrein wordt opgeslokt door de nieuwe stad, met op de achtergrond de fraaie bebouwing aan de Marnixstraat. Een dergelijk stedenbouwkundig transformatieproces is van alle tijden.

De connectie tussen de bebouwing aan de Lijnbaansgracht en wat eigenlijk de achterzijde van de Marnixstraat was, werd in de periode van bedrijfsmatige ontwikkeling fysiek geconcretiseerd. In eerste instantie een fraaie loopbrug, later een lopende band.

verplicht

Foto: Loopbrug tussen de bebouwing aan de Lijnbaansgracht (ca. 1900)

verplicht

verplicht

Foto's Melkweg rond 1960

verplicht

Luchtfoto Melkweg rond 1970

verplicht

Foto Melkweg rond 1950

De periode van de Cityvorming domineerde tot in de jaren '70 van de 20ste eeuw nog het beeld. Ook de Vierde Uitleg was nog herkenbaar in het stedelijk weefsel ter plaatse. Hoewel het transport te water vrijwel was verdrongen door de vrachtwagen, had de Lijnbaansgracht nog echt een bedrijfsmatige functie.

4.4 Huidige toestand     

Met het verdwijnen van De Granaatappel kwamen, zoals hierboven opgemerkt, de industriële bouwwerken in handen van de Zuivel- en Melkindustrie, ook het gebouw van de latere Melkweg. Juist dit gebouw, de latere uitbreiding, zou behouden blijven waar de oudste bebouwing en vrijwel het hele bouwblok daarom heen met de stadsvernieuwing gesloopt zou worden. Hiervoor in de plaats kwamen het politiebureau (DPW 1974) en Cinecenter met bovenwoningen (G. de Klerk 1977), beide weinig onderscheidende bouwwerken. De stadsschouwburg zou nog een eind verder naar achter worden doorgestoken en een deel van de Lijnbaansgracht tussen schouwburg en ophaalbrug werd ingevuld met een houten laad- en losplankier. De ophaalbrug zelf is afkomstig van een andere locatie, door de melkbedrijven hier circa 1950 geplaatst omdat het vervoer over water steeds meer plaats maakte voor het verkeer over land. De paradoxale situatie doet zich dus voor dat ten opzichte van de eerste en tweede fase van het gebied (Vierde Uitleg en Cityvorming) het beeld wordt bepaald door een tamelijk bescheiden uitbreiding van een fabriek uit de periode van de Cityvorming, terwijl al de overige karakteristieke elementen uit het verleden verminkt of gesloopt zijn. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de nieuwe invullingen uit de twintigste eeuw op zijn best indifferent ten opzichte van de omgeving zijn gepositioneerd.

verplicht

4.5 Waardering en conclusie     

Het structuurbepalende element binnen het gebied is ondanks alle aantastingen nog steeds het water van de Lijnbaansgracht, dat nog een begrijpelijk stedenbouwkundig geheel vormt in samenhang met de Leidsegracht. Van de bebouwing aan de gracht is alleen de voormalige uitbreiding van De Granaatappel (De Melkweg) van belang. Ook de 19de-eeuwse woningbouw aan de Leidsegracht en de bebouwing Lijnbaansgracht richting Leidseplein heeft onmiskenbaar kwaliteit. Deze kwaliteiten zijn echter onvoldoende om de beeldkwaliteit van de ruimte als geheel te kunnen dragen.

Gezien de situering van het plangebied in de bufferzone, pal tegen het kerngebied, moeten hoge eisen worden gesteld aan het ontwerp. De effecten van de ontwikkeling op de "uitzonderlijke universele waarden" van het kerngebied moet daarbij in ogenschouw worden genomen.

Voor de beoordeling van het bouwwerk voor het parkeren van fietsen op deze plek zal het oordeel van de Integrale Welstandscommissie worden ingewonnen. Uit het advies zou moeten blijken dat de effecten op de authenticiteit en de integriteit (zie 3.2.4) op het kerngebied niet schadelijk zijn. Reversibiliteit is een belangrijk uitgangspunt.

Het fietsparkeren te water mag niet ten koste gaan van de herkenbaarheid van de 17de-eeuwse structuur. Dat betekent dat het water en ook de kademuren als karakteristiek binnen de planvorming nadrukkelijk een plaats dienen te krijgen. De eisen aan de vormgeving van de voorziening zijn hoog, enerzijds een intrinsieke kwaliteit die een positieve bijdrage levert aan de omgeving en anderzijds een kwaliteit die de omgeving in haar historische context recht doet en begrijpelijk houdt. Dit is het best te bereiken als de voorziening fietsparkeren wordt ontworpen met het karakter van een tijdelijke voorziening die duidelijk als een steigerachtige constructie is toegevoegd en ondergeschikt is aan de structuur van de gracht.

De brug is een redelijk recente toevoeging uit de nadagen van de melkfabriek en is uit historisch oogpunt niet essentieel voor het begrip van de plek. De brug heeft wel cultuurhistorische waarde als markering van de overgang van melktransport over water en over de weg en daarna als toegang tot uitgaansgelegenheid De Melkweg.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke beschrijving en uitgangspunten     

5.1 Beschrijving van de bestaande situatie     

Het plangebied maakt deel uit van de Vierde uitleg van Amsterdam uit het jaar 1663. De basisverkaveling van de grachtengordel binnen de Vierde Uitleg is het gesloten bouwblok met tuinen daarbinnen. De kavels aan de gracht zijn diep, die aan de achterstraat (waar vaak koetshuizen stonden) ondiep. Aan de radialen zijn de kavels net wat ruimer opgezet dan aan de achterstraat, maar bleven ze ondiep. In de smalle radiaalstraten waren winkels en ambachten gehuisvest. Een uitzondering hierop vormt de radiaal van de als gevolg van cityvorming aan het begin van de 20e eeuw verbrede Vijzelstraat, waarmee de oorspronkelijke verkaveling aan de even zijde nagenoeg verdwenen is. Ter plaatse van de Vijzelgracht zorgde de demping van de gracht voor de gewenste verbreding, waardoor de bestaande bebouwing hier kon blijven staan.

Ten zuiden van de Prinsengracht wordt de structuur in de Leidse- en Weteringbuurt voortgezet; de blokken zijn alleen kleiner en de straten smal. In de Singelgrachtzone (voormalige verdedigingsbolwerken) zijn vooral andere functies dan wonen ondergebracht; de structuur van de blokken gelegen aan een binnen- en buitenring afgewisseld met wagenpleinen sluit wel weer aan op de grachtengordel.

Het Leidseplein bevindt zich tussen Singelgrachtzone en Leidsebuurt en is naast het Rembrandtplein hét uitgaansplein van de binnenstad. Deze functie bepaalt het karakter en de sfeer van het plein. Horecagelegenheden, gebouwde terrassen, lichtreclame en verkeer zijn beeldbepalend. Oorspronkelijk had het plein de functie van wagenplein. Het toen rechthoekig plein lag direct achter de Leidsepoort en was aan de overige drie kanten omkaderd met gevelwanden. Sindsdien zijn vorm en functie meermaals veranderd. Zo splitst de Stadsschouwburg het plein ruimtelijk in twee delen op. Aan de noordkant van de Stadsschouwburg is de vorm van het oorspronkelijke wagenplein nog steeds herkenbaar.

Het deel van de Lijnbaansgracht dat in dit bestemmingsplan is opgenomen, is krapper, drukker en voller dan het Leidseplein. De Lijnbaansgracht voelt hier aan als een lange besloten ruimte. Beide koppen zijn bebouwd: aan de Leidsepleinkant door de Stadsschouwburg met een prominente uitbouw en aan de andere kant door bebouwing langs de Leidsegracht. De Lijnbaansgracht heeft hier een asymmetrisch profiel, een kade en voorgevels aan de noordoostzijde en aan de andere kant achterkanten van bebouwing die oprijzen uit het water. Bijzondere element hier is de toegangsbrug naar de Melkweg. Door de uitbreiding van de schouwburg, de vaste steigers en de ligging van de huidige dekschuit is van het water weinig zichtbaar.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich vele niet-woonfuncties. Naast reeds genoemde poppodium/cultureel centrum De Melkweg en de Stadsschouwburg, zijn tevens uitgaansgelegenheden te vinden als Sugarfactory, Dan Murphy's Irish Bar en Biblos. Tegenover De Melkweg bevinden zich nog een sportschool (Splash Healthclub), bioscoop Cinecenter, een bedrijfsverzamelgebouw en politiebureau Centrum Jordaan. Om de hoek van het plangebied zijn woningen en enkele hotels aanwezig.

Er is in de omgeving van het plangebied een aantal woningen aanwezig op de adressen Lijnbaansgracht 220 t/m 235 en Lijnbaansgracht 243-1. Op de Leidsegracht is op de nummers 113 en 115 eveneens een aantal woningen aanwezig. De achterzijde van de woningen op Marnixstraat 399, 401 en 403 kijken uit op de projectlocatie.

verplicht verplicht L: bestaande situatie: achterzijde stadsschouwburg. R: plangebied aan de zijde van de Leidsegracht

Tussen de achterzijde van de Stadsschouwburg en de kade van de Lijnbaansgracht (noordoostelijke zijde) is nog oppervlakte water aanwezig:

verplicht

In de volgende paragraaf wordt uiteengezet hoe deze ruimte er uit zal komen te zien, bij voltooiing van de fietsenstalling.

5.2 Nieuwe ontwikkeling     

In het water bij de Melkweg zal een overkluizing van het water toegestaan gaan worden. Deze overkluizing betreft een bouwwerk dat boven het water wordt gerealiseerd, waarbij steun wordt gevonden in de waterbodem. De overkluizing kan onder/naast het gebouw van de stadsschouwburg komen en over de volle breedte van het water worden gebouwd, tot ongeveer de voorgevelrooilijn van de bebouwing langs de Leidsegracht. Op (een deel van) de overkluizing kan de fietsenstalling gerealiseerd worden. Er is nog niet nader in het bestemmingsplan afgekaderd waar de fietsvoorzieningen komen, waarmee de mogelijkheid bestaat dat niet alle voorzieningen aan één zijde komen, maar ook verspreid over de overkluizing worden geplaatst.

De bovenzijde van de overkluizing zal over het algemeen dezelfde hoogte houden ten opzichte van het waterpeil, zodat de overkluizing zich als separaat element in de openbare ruimte zal manifesteren en op deze manier de herkenbaarheid van de 17e eeuwse structuur ter plaatse in stand zal houden. Daar waar vanaf de weg de overkluizing direct kan worden betreden - ter plaatse van de huidige ophaalbrug - zal de bovenzijde van de overkluizing gelijk liggen aan het maaiveldniveau van de aangrenzende weg. Omdat de hoogte van de kade van de Lijnbaansgracht richting de Leidsegracht stijgt ten behoeve van de brug over de Leidsegracht, zal er ook een groeiend verschil in hoogte met de overkluizing ontstaan. Dit zorgt ervoor dat naarmate de Leidsegracht dichter genaderd wordt, de gestalde fietsen steeds meer aan het zicht worden onttrokken. Om ervoor te zorgdragen dat dit effect verloren gaat door meerlaagse fietsvoorzieningen, worden enkellaags voorzieningen in dit bestemmingsplan voorgeschreven.

verplicht

Impressie overkluizing fietsenstalling Lijnbaansgracht, gezien vanuit de Leidsegracht

De lengte van de overkluizing kan het hele rak beslaan, tot aan de rijweg van de Leidsegracht ter hoogte van huisnummer 111 (Hotel Amsterdam Inn). Dit is ook tevens de plangrens. Het bestemmingsplan staat toe dat de overkluizing wordt ontsloten op de Leidsegracht (straat). Hiertoe zal wel enige hoogte overbrugt moeten worden, omdat de kade van de Leidsegracht hoger ligt dan de bovenzijde van de overkluizing. Het bestemmingsplan schrijft niet voor hoe deze ontsluiting eruit moet zien. De ontsluiting kan als trap en/of hellingbaan worden uitgevoerd. De plangrens ter hoogte van deze kade laat hiervoor ruimte.

De gemeenteraad heeft besloten om als onderdeel van het gehele programma (brom)fietsparkeren Leidseplein 460 fietsparkeerplekken nabij De Melkweg te realiseren. In de bestaande situatie is ter hoogte van de entree van de Melkweg een steiger aanwezig die naast vluchtroute voor de Melkweg tevens fungeert als fietsenstalling voor 48 fietsen. Aangezien het plangebied mede deze fietsenstalling omvat, dient in de toekomstige situatie ook voor deze 48 fietsparkeerplekken ruimte te zijn. Dit leidt tot de opgave om in het gehele gebied in ieder geval plaats te bieden voor 508 fietsen. Er zal bekeken worden wat de gevolgen zijn van de fietsenstalling op de omgeving en het (brom-)fietsprogramma zelf. Als de overkluizing ervoor zorgt dat er fietsparkeerplekken in de aangrenzende openbare ruimte komen te vervallen, dan zal bekeken worden of de compensatie van deze fietsparkeerplekken op de overkluizing kan plaatsvinden, of elders in de openbare ruimte terug kan komen. Het aantal fietsen dat op de overkluizing terecht kan komen, kan dan ook niet gefixeerd worden op 508. Het bestemmingsplan biedt hier de nodige flexibiliteit voor door het maximum aantal fietsenrekken op 550 te stellen. Vanwege de fysieke beperkingen aan de omvang van de overkluizing en de voorwaarde dat fietsenrekken eenlaags worden uitgevoerd, is het niet aannemelijk dat er feitelijk meer fietsparkeerplekken gerealiseerd kunnen worden dan het genoemde maximum.

Het bestemmingsplan bestemt de aanwezige ophaalbrug, door hier een aanduiding 'brug' aan toe te kennen, gelijk aan het voorgaande bestemmingsplan Water. De aanduiding die de overkluizing mogelijk maakt, wordt eveneens aan de ophaalbrug toegekend. Het bestemmingsplan faciliteert hiermee zowel het behoud van de ophaalburg, als een ontwerp zonder ophaalbrug.

De fietsenrekken worden enkellaags uitgevoerd, zodat er geen bouwwerken komen die (ver) boven de aangrenzende maaiveldniveaus uit zullen steken. Hiermee wordt gewaarborgd dat het stallen van fietsen een ondergeschikte rol speelt in het totale ruimtelijke beeld. Door het bouwwerk als apart element in de openbare ruimte te realiseren, blijft er een duidelijk onderscheid tussen de bestaande bebouwing en de kade enerzijds en de overkluizing anderzijds. Dit duidelijke onderscheid zorgt voor een referentie naar de ruimtelijke situatie voor de realisatie van de overkluizing, waarbij dit onderscheid bestond uit de kades enerzijds en het water anderzijds.

Het zal niet worden toegestaan om de fietsvoorzieningen te overkappen. Dit heeft als achtergrond dat een overkapping de verblijfskwaliteit kan vergroten (als schuilplaats voor regenval, of als hangplek voor (uitgaans)publiek). Dit dient voorkomen te worden ter minimalisering van de mogelijke geluidhinder van langdurig op dezelfde plek verblijvende personen. Daarnaast is een overkapping ruimtelijk niet gewenst, omdat de uitstraling van een dergelijk bouwwerk zich lastig verhoudt met de cultuurhistorische waarde van de omgeving.

Het bestemmingsplan betreft een ruimtelijk kader. Na vaststelling van het bestemmingsplan en het verlenen van de omgevingsvergunning op basis van de gecoördineerde voorbereiding is het altijd mogelijk om binnen de kaders van het bestemmingsplan tot een ander bouwwerk te komen en daarvoor een omgevingsvergunning aan te vragen.

Om toch te kunnen waarborgen dat in de toekomst geen ongewenste bouwwerken gerealiseerd kunnen worden, zijn in de volgende paragraaf enkele ruimtelijke uitgangspunten opgenomen. Deze uitgangspunten worden deels gezien als ontwerpopgave (voornamelijk welstandelijk van aard), maar ook als ruimtelijke randvoorwaarde. Voor zover van het laatste sprake is, wordt dit tevens in de regels opgenomen.

In hoofdstuk 10 wordt ingegaan op de flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, met name de mogelijkheden die er zijn om af te wijken van de regels.

5.3 Ruimtelijke en welstandelijke uitgangspunten     

Met de voorgestelde overkluizing van een deel van de Lijnbaansgracht zal het water grotendeels aan het zicht worden onttrokken. In de bufferzone van het Unesco werelderfgoed kan een dergelijke ontwikkeling op gespannen voet staan met de waarden die met het aanwijzen tot werelderfgoed beschermd dienen te worden.

De locatie onderscheidt zich echter van de andere delen binnen het UNESCO werelderfgoedgebied. Oorspronkelijk verbond de Lijnbaansgracht als binnenvestingsgracht, parallel verlopend aan de hoofdgrachten, de Brouwersgracht met de Amstel. Rondom het Leidseplein is de gracht in de loop van de tijd gedempt. Aan de oostzijde van het Leidseplein is de Lijnbaansgracht nog duidelijk als waterloop herkenbaar. Aan de westzijde, ter plekke van de planlocatie is hiervan echter geen sprake meer. Dit heeft te maken met de lengte van het stuk gracht in combinatie met het feit dat de Lijnbaansgracht niet (zichtbaar) doorloopt aan de westzijde van de Leidsegracht. De oorspronkelijke structuur met lange, open zichtlijnen die in de overige gebieden van de bufferzone aanwezig is, is in het bestemmingsplangebied niet meer aanwezig.

De achteruitbouw van de Stadsschouwburg, die een grote schaduw werpt over het water, vormt een prominent volume aan het eind van de Lijnbaansgracht; iets dat elders in de bufferzone nergens aanwezig is. Tevens zorgen de situering van de Melkweg direct aan het water, de ophaalbrug, de later aangebrachte steigers, de stukken open water tussen deze steigers en bebouwing voor een gefragmenteerd beeld.

Hieruit valt te concluderen dat de ruimtelijke situatie van het plangebied in de loop van de tijd ingrijpend is veranderd ten opzichte van de oorspronkelijke situatie en dat de huidige ruimtelijke kwaliteit van het plangebied lager is dan de ruimtelijke kwaliteit van de grachtenstructuur van de rest van de bufferzone. Om deze reden is het aanvaardbaar dat op deze specifieke locatie – in tegenstelling tot het algemene uitgangspunt, dat geen bouwwerken op het water worden gesitueerd – af te wijken van dit uitgangspunt.

Vanwege de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de specifieke kenmerken van (de omgeving van) dit deel van de Lijnbaansgracht, kan worden vastgesteld dat de overkluizing op deze locatie goed in te passen is.

Desondanks dient het ontwerp van de fietsenstalling wel rekenschap te geven van de omstandigheid dat het zich in de bufferzone van UNESCO en beschermd stadsgezicht bevindt. Dat er aanleiding is om hier wel in het water te bouwen en elders niet, geeft geen vrijbrief voor een ontwerp dat de overgebleven cultuurhistorische waarden teniet doet. Vanuit dat oogpunt zijn er aan het ontwerp ruimtelijke en welstandelijke uitgangspunten gehanteerd.

De volgende ruimtelijke uitgangspunten zijn in de regels verankerd, voor zover mogelijk en ruimtelijk relevant:

  • De vloer van de overkluizing ligt lager dan de kades zodat vanaf de kade goed over de fietsen heen gekeken kan worden en de overkluizing zich manifesteert als separaat element in het straatbeeld ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur. Dit uitgangspunt kan verlaten worden voor de ontsluiting van de overkluizing op het aangrenzend maaiveld, danwel voor een stedenbouwkundig beter inpasbaar bouwwerk.
  • De onderzijde van de hoofdconstructie van de overkluizing moet minimaal 0,4 meter boven het waterpeil liggen.
  • Etagerekken op de overkluizing zijn niet toegestaan;
  • De ruimtelijke en architectonische kwaliteit zijn in lijn met het feit dat de voorzieningen zijn gelegen in de bufferzone van UNESCO Werelderfgoed;
  • In totaal wordt plaats geboden aan maximaal 550 fietsen;
  • Het ontwerp voldoet aan de eisen van Waternet ten aanzien van kwaliteit van het water;
  • Geen overkappingen.

Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorische waarde van het gebied, zijn de volgende welstandelijke uitgangspunten van belang:

  • De stalling is duidelijk herkenbaar vanuit de omgeving (goede zichtlijnen), maar mag niet al te zeer in het oog springen vanwege de visual impact op het kerngebied van de Grachtengordel;
  • De entrees van de stalling hebben een uitnodigend karakter;
  • Kleurgebruik is terughoudend en afgestemd op de omgeving;
  • Het oordeel van de Integrale Welstandscommissie wordt voor planvorming op deze locatie ingewonnen;
  • Het ontwerp moet reversibel tonen;
  • Het ontwerp moet de authenticiteit en de integriteit van de Grachtengordel niet aantasten.

De omgevingsvergunning die gecoördineerd met dit bestemmingsplan is voorbereid en vastgesteld, is getoetst aan bovenstaande uitgangspunten en inpasbaar bevonden. Eventuele wijzigingen in het ontwerp (of een ander toekomstig ontwerp) zullen in het kader van de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning aan het bestemmingsplan aan de ruimtelijke uitgangspunten worden getoetst. De welstandelijke uitgangspunten zullen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Commissie Welstand en Monumenten) worden gehanteerd.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten     

6.1 Wet geluidhinder     

Met dit bestemmingsplan wordt een nieuw bouwwerk in het water van de Lijnbaansgracht toegestaan. De eventuele geluidhinder die hier ervaren zou kunnen worden, wordt niet via de Wet en het Besluit geluidhinder aan normen gelegd. De Wet geluidhinder geeft grenswaarden voor geluidhinder vanwege wegen, spoorwegen en gezoneerde bedrijven. Aangezien hier geen sprake is van een weg, spoorweg of gezoneerd bedrijventerrein, speelt geluidhinder vanuit deze wetgeving bezien geen rol bij deze ontwikkeling.

6.2 Bedrijfshinder     

Naast geluidhinder vanwege (spoor)wegen en gezoneerde bedrijventerreinen, kan ook hinder optreden als gevolg van niet gezoneerde bedrijven. De normering van geluidsemmissie vanuit dergelijke bedrijven ('inrichtingen') is geregeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit, AmvB van de Wet milieubeheer). Er is hier echter geen sprake van een inrichting, aangezien het begrip hiervoor enige mate van bedrijfsmatige exploitatie veronderstelt: "De activiteit is een 'door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht' (art. 1.1, derde lid, Wet milieubeheer)". Aangezien er hier geen sprake zal zijn van een bedrijfsmatige exploitatie, is de fietsenstalling geen inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer en gelden hier niet de normen uit het Activiteitenbesluit voor.

6.3 Geluid in relatie tot goede ruimtelijke ordening     

Ondanks dat de ontwikkeling geen geluidhinder zal veroorzaken als bedoeld in paragrafen 6.1 en 6.2, dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk gemaakt te worden dat geluid vanwege de fietsentalling is in te passen in de directe omgeving. Hiertoe is geluidsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2).

Uit het geluidsonderzoek blijkt dat de geluidbijdrage van de geprojecteerde fietsenstalling leidt tot een toename van afgerond 0 tot 1 dB(A) ten opzichte van de reeds heersende achtergrondgeluidniveaus. Dit is een uiterst beperkte toename. Een toename van 1 dB is voor de mens niet als verschil in geluidbelasting waarneembaar. Pas vanaf 3 dB toename zullen mensen daadwerkelijk verschillen in geluidbeleving gaan ervaren. De piekgeluidniveaus ten gevolge van de fietsenstalling van maximaal 71 dB tot 76 dB zijn niet hoger dan de reeds heersende piekgeluidniveaus van 79 dB à 80 dB ten gevolge van luid pratende mensen en toeterende auto's (en zelfs van 91 dB tot 96 dB vanwege een politiesirene). De piekgeluiden vanwege de fietsenstalling worden veroorzaakt door het gerammel van de ketting (fietssloten) tegen het fietsframe en de fietsrekken. Piekgeluiden vanwege lopen of rijden op de dek zijn daaraan ondergeschikt. Relevante dekafstraling vindt alleen plaats als een fietsketting op het dek valt. Dit leidt in de tijdelijk vergunde situatie van een dekschuit met fietsenrekken vanwege het stalen dek tot een hogere geluidemissie dan in de nieuwe situatie, waarbij het dek uit hout of kunststof zal worden opgebouwd. Resumerend, de nieuwe fietsenstalling is ruimtelijk inpasbaar, het woon- en leefklimaat zal niet verminderen ten opzichte van de huidige situatie.

6.4 Luchtkwaliteit     

6.4.1 Wet luchtkwaliteit en Besluit/regeling niet in betekende mate bijdragen     

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:

  1. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
  2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of
  3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  4. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  5. deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid of 5.13, eerste lid Wm vastgesteld programma (NSL).

In bijlage 2 van de wet zijn de grenswaarden, plandrempel en alarmdrempels voor de diverse stoffen opgenomen. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in onderstaande tabel weergegeven:

verplicht

Artikel 5.16, eerste lid, onder b, van de wet introduceert het begrip "niet in betekende mate". In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit Nibm) en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling Nibm) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip "niet in betekende mate (nibm)". Projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In artikel 2 van het besluit Nibm is bepaald dat indien aannemelijk is gemaakt dat de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bijdragen, als gevolg van die uitoefening of toepassing indien de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide met ingang van het tijdstip dat een het NSL in werking is getreden niet de 3%- grens overschrijdt.

In de Regeling Nibm is voor bepaalde categorieën van projecten de 3%-grens getalsmatig geconcretiseerd. Voor deze categorieën is het wettelijk geregeld dat in die gevallen de negatieve effecten de 3%-grens in ieder geval niet overschrijden. Dit betekent dat in de aangewezen gevallen zelfs geen indicatieve berekening hoeft plaats te vinden en dat het project zonder verdere motivering of toetsing door kan gaan.

De belangrijkste aangewezen categorieën voor de 3 %-grens zijn de bouw van niet meer dan 1.500 woningen (of 3.000 woningen indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling) en de bouw van kantoren met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 (of 200.000 m2 indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling). Verder zijn er nog drempels opgenomen voor de aanleg van gemengde woningbouw- en kantoorlocaties en voor het oprichten van landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen. In de toekomst zal deze lijst nog aangevuld worden met categorieën voor infrastructuur.

In onderrhavig bestemmingsplan wordt geen ontwikkeling toegestaan welke zal gaan leiden tot een grotere intensiteit van gemotoriseerd verkeer. Hiermee draagt het project “niet in betekende mate” bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

6.4.2 Besluit gevoelige bestemmingen     

De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.

Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Met dit bestemmingsplan wordt geen luchtkwaliteitsgevoelige bestemming mogelijk gemaakt. Het Besluit gevoelige bestemmingen is derhalve niet van toepassing.

6.5 Externe veiligheid     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Het project bevindt zich midden in het centrum van Amsterdam en is daarmee gesitueerd op grote afstand van bronnen die een hoog PR of GR met zich meebrengen; zie onderstaande afbeelding met de belangrijkste risicocontouren. Er is geen sprake van een verhoogd veiligheidsrisico op deze locatie.

verplicht

6.6 M.e.r.-beoordeling     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer (Wm). Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben. Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor activiteiten die wel worden genoemd in het Besluit m.e.r., maar vanwege de omvang van de activiteit (onder de drempelwaarde) geen m.e.r.(beoordelings)plicht kent.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van het realiseren van maximaal 550 fietsparkeerplekken in het centrum van Amsterdam.

Deze ontwikkeling is geen aangewezen project waarvoor vanwege de activiteit en/of omvang daarvan op grond van de C-lijst een m.e.r.-plicht geldt. Voor zover de activiteit kan worden gezien als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals genoemd in kolom 1 van de D-lijst, worden de daarin aangegeven drempels ruimschoots onderschreden. Op basis daarvan geldt geen verplichting tot een m.e.r.-beoordeling.

Ook op grond van de toetsing conform artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. zijn er geen omstandigheden op grond waarvan een m.e.r.-beoordeling met toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm moet worden gedaan. Hierbij wordt het volgende overwogen:

  1. kenmerken van het project (waaronder omvang, verontreiniging en hinderrisico van ongevallen);
  2. de plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu);
  3. de kenmerken van het potentiële effect

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten wordt geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r. (-beoordeling) wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 7 Archeologie     

7.1 Algemeen     

Archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn gebleven. Deze materiële overblijfselen zijn een onderdeel van onze leefomgeving. Het bodemarchief is waardevol want het levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt bovendien de beleving van het verleden tastbaar.

Om het bewustzijn van het Europese erfgoed te vergroten is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld, ondertekend door de Europese ministers van Cultuur. Het verdrag heeft onder andere als uitgangspunt dat het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beschikbaar blijft. In Nederland is aan dit uitgangspunt invulling gegeven door het behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven.

De wet ter uitvoering van het Verdrag van Malta, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht. De wetgeving schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In dit kader heeft Monumenten & Archeologie (M&A) van de gemeente Amsterdam zowel in juni 2010 als in april 2011 archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor (onder andere) het plangebied. Het onderzoek uit 2010 was gericht op plangebied van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Binnenstad'; het onderzoek uit 2011 was voor een beperkter gebied opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Water'. Voor onderhavig bestemmingsplan is opnieuw een archeologisch onderzoek verricht. De bevindingen van de laatste drie onderzoeken zijn in dit hoofdstuk toegelicht.

Met de onderzoeken wordt een overzicht gegeven van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. In het onderzoek is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. Deze informatie is samengevat in een archeologisch verwachtingsmodel. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.

Een samenvatting van de archeologische bureauonderzoeken volgt in de volgende paragrafen.

7.2 Archeologisch bureauonderzoek BP Zuidelijke Binnenstad     

Het plangebied van het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad wordt in het noorden begrensd door het Singel en de Binnen Amstel, in het oosten door de Amstel, in het zuiden door de Singelgracht en in het westen door de Leidsegracht, Herengracht en Beulingsloot. De Lijnbaansgracht is in dit plangebied opgenomen, tussen de Leidsegracht en de Reguliersgracht.

Uit het onderzoek blijkt dat dit deel van de Lijnbaansgracht aangemerkt moet worden als 'Gracht, productiezone':

verplicht

Afbeelding: archeologische verwachtingskaart bureauonderzoek BP Zuidelijke binnenstad

Aan deze categorie diende volgens M&A de volgende beleidscategorie toegekend te worden:

verplicht

Afbeelding: archeologische beleidskaart bureauonderzoek BP Zuidelijke binnenstad

Bij deze beleidscategorie geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij ingrepen kleiner dan 500 m2 en dieper dan de baggerdiepte. De baggerdiepte op deze locatie is blijkens de baggerdieptekaart behorende bij het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad 2 tot 2,5 meter onder NAP.

In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 9 opgenomen, die bovengenoemde uitzondering vastlegt in de regels.

7.3 Archeologisch bureauonderzoek BP Water     

Het plangebied van het bestemmingsplan Water omvat het gehele oppervlaktewater van het stadsdeel Centrum, waarbij de plangrens de grens tussen land en water vormt. Uitgezonderd zijn gebieden die onder de grootstedelijke bevoegdheid van de centrale stad vallen. Dit zijn het Oosterdokseiland met het omringende water en het plangebied van de Noord-Zuidlijn.

Uit het onderzoek blijkt dat dit deel van de Lijnbaansgracht aangemerkt moet worden als 'Woonzone', als gekeken wordt naar de kleur van de arcering dat aan dit deel van de Lijnbaansgracht is toegekend:

verplicht

Afbeelding: archeologische verwachtingskaart bureauonderzoek BP Water

Aan deze categorie diende volgens M&A de volgende beleidscategorie toegekend te worden:

verplicht

Afbeelding: archeologische beleidskaart bureauonderzoek BP Water

Bij deze beleidscategorie geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij ingrepen kleiner dan 2500 m2 en dieper dan de baggerdiepte. De baggerdiepte op deze locatie is blijkens de baggerdieptekaart behorende bij het bestemmingsplan Water 2 tot 2,5 meter onder NAP.

In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming Waarde - Acrheologie 9 opgenomen, die bovengenoemde uitzondering vastlegt in de regels.

Gezien de discrepantie tussen beide onderzoeken en de wens om tot een concreter onderzoek voor specifiek de Lijnbaansgracht tussen het Leidseplein en de Leidsegracht te kunnen komen, is M&A gevraagd het archeologisch bureauonderzoek van bestemmingsplan Water te actualiseren.

7.4 Archeologische quickscan 2016     

De discrepantie tussen de onderzoeken, zoals beschreven in voorgaande paragrafen, zou verklaard kunnen worden door wellicht het gebruik van een afwijkende kleur arcering van de Lijnbaansgracht ter hoogte van De Melkweg. Getuige de legenda behorende bij de verwachtingenkaart van het bureauonderzoek van bestemmingsplan Water, behoort de Lijnbaansgracht tot de productiezones en zouden woonzones alleen gelden voor de Herengracht en de Keizersgracht. Zou de kleur van de arcering passen bij de legenda, dan was deze lichtgeel geweest en zou daarvoor een uitzondering van archeologisch veldonderzoek anders geweest zijn: bij ingrijpen kleiner dan 500 m2 en dieper dan de baggerdiepte. Dit is gelijk aan de regeling bij bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad.

Uit de quickscan die M&A verricht heeft (zie Bijlage 3 , blijkt eveneens dat in bestemmingsplan Water niet de juiste uitzondering is opgenomen voor archeologisch veldonderzoek.

verplicht

Afbeelding: archeologische verwachtings- en beleidskaart archeologische quickscan

Uit de quickscan blijkt dat langs de Lijnbaansgracht in 1663-1920 diverse ambachten en kleine industrieën waren gevestigd. In de grachtbodem mag verwacht worden dat er zich concentraties afval die hiermee verband houden bevinden. Te denken valt aan concentraties productie- en huishoudelijk afval en losse vondsten. Tevens zijn in de aangrenzende straten resten van de aanleg van het stedelijk gebied vanaf 1660 te verwachten. Gedacht moet worden aan ophogingslagen en losse vondsten.

De straten langs het water hebben dan ook een andere verwachtingswaarde dan het water, wat in bovenstaande kaart is weergegeven. In de quickscan wordt zone A gezien als een zone waarvoor archeologische standaard-beleidscategorie 8 geldt: uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij oppervlaktes kleiner dan 500 m2 en ondieper dan de baggerdiepte. Deze is in de quickscan gesteld op 2,9 meter onder NAP. Zone B valt onder standaard-beleidscategorie 10. Hiervoor geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek voor oppervlaktes kleiner dan 10.000 m2 en ondieper dan 1,5 meter ten opzichte van het maaiveld. In beide zones is het aanbrengen van funderingspalen uitgezonderd van de onderzoeksplicht.

Het bovenstaande is in de verbeelding verwerkt met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8. De criteria die in de quickscan zijn genoemd, komen als voorwaarden terug voor het bouwen en aanleggen in het betreffende bestemmingsvlak. Aangezien in het onderzoeksgebied wel openbare ruimte is meegenomen, maar in het plangebied alleen het water van de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg is opgenomen, zijn er geen gronden in het plangebied opgenomen waarvoor zone B/beleidscategorie 10 van toepassing is.

Het project voorziet in het realiseren van een fietsenstalling van groter dan 500 m2. Het gaat alleen niet om een gebouw, maar om een bouwwerk, geen gebouw zijnde, welke boven het water zal blijven. De constructie zal gesteund worden door funderingspalen in het water. Hiermee staat vast dat het bouwwerk zal voldoen aan de criteria die in de dubbelbestemmingen zijn opgenomen. Pas op het moment dat er gebaggerd gaat worden alvorens het bouwwerk te realiseren, dan zal hiervoor mogelijk een archeologisch veldonderzoek verplicht worden gesteld. Dit is afhankelijk van de baggerdiepte. Wordt er dieper gebaggerd dan -2.9 NAP, dan dient hiervoor op basis van de regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8 een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken (artikel 2.1, eerste lid onder b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) te worden aangevraagd. In het kader van deze omgevingsvergunning kan dan een archeologisch rapport worden vereist en kan het verrichten van bijvoorbeeld opgravingen verplicht worden gesteld.

Hoofdstuk 8 Water     

8.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

1. ruimtelijk relevant waterbeleid;

2. de taken van de waterbeherende instantie;

3. het overleg met de waterbeherende instantie;

4. het huidige watersysteem;

5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur. Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Vervolgens worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.

8.2 Regelgeving     

8.2.1 Waterwet     

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen. Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

8.2.2 Nationaal Waterplan     

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:

  • een goede bescherming tegen overstroming;
  • het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Waterschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.

8.2.3 Waterbesluit     

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap. Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk. Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft. Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dande grote rivieren
  • Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

8.2.4 Waterbeheerplan 2016-2021     

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor de komende zes jaar. Hierin staat wat het Waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (30 jaar) zijn:

  • samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
  • een klimaatbestendig en waterrobuust gebied;
  • steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
  • een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
  • water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
  • gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
  • gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
  • vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit;
  • afstemming over alle watertaken per stroomgebied;
  • behoud van de zelfstandige bevoegdheid.

8.2.5 Keur AGV     

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) inwerking getreden. De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  • Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen
  • Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent ‘verboden’ en ‘geboden’ voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem.

8.2.6 Legger     

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

8.2.7 Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam, 2016-2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen.

De primaire doelen van de gemeentelijke watertaken zijn:

  • het beschermen van de volksgezondheid;
  • het bijdragen aan schoon en helder water;
  • het zorgen voor droge voeten;
  • het zorgen voor een goede leefomgeving.

Per gemeentelijke watertaak is de algemene beleidslijn aangegeven. De algemene uitgangspunten zijn:

verplicht

8.3 Waterparagraaf     

8.3.1 Inleiding     

Aanleiding

De wateraspecten zijn in overleg met Waternet bepaald en besproken. Dit is vastgelegd in deze waterparagraaf. Waternet toetst de plannen vanuit twee rollen: het nautische beheer van de vaarwegen met als opdrachtgever de Gemeente Amsterdam en het waterbeheer (waterkwantiteit, grondwater, hemelwater, waterkwaliteit, en waterveiligheid) met als opdrachtgever Waterschap Amstel Gooi en Vecht (AGV). De Lijnbaansgracht ligt binnen het beheersgebied van AGV en dient bij wijzigingen te voldoen aan de voorschriften uit de Keur AGV 2011.

Duiker Zieseniskade – Lijnbaansgracht

Onder het Kleine-Gartmanplantsoen wordt een ondergrondse fietsenstalling aangelegd. Deze locatie is met een A aangegeven in onderstaande afbeelding. Op deze locatie ligt een bestaande duiker. Deze duiker verbindt de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Zieseniskade met de gracht ter hoogte van de Melkweg. Vanwege de inpassing van de ondergrondse fietsenstalling wordt deze duiker ter plaatse van de ondergrondse fietsenstalling verwijderd. De Lijnbaansgracht zal op deze locatie ook voor het water "doodlopen". Dit heeft ook gevolgen voor de waterkwaliteit ter plaatse van de projectlocatie. In de volgende paragrafen wordt hier op ingegaan.

De duiker loopt door onder de trambaan en de Schouwburg, naar Lijnbaansgracht voor de Melkweg. Het water ten westen van de duiker, is breder en loopt gelijk met de gevel van de Melkweg. De uitbreiding van de Rabozaal is volledig boven het water gerealiseerd. De fietsvlonder staat los van de kade. Er is rondom een ruimte van minimaal 20 cm, behalve bij de toegangen van de vlonder en de in- en (nood)uitgangen van de Melkweg. Het water voor en onder de uitbouw van de Rabozaal blijft open.

In de huidige situatie kent het water van de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg een beperkte doorstroom, een gering debiet en matige waterkwaliteit, bevat het water drijfvuil en ligt op de waterbodem bezonken slib.

verplicht

Projectlocaties fietsparkeervoorzieningen (Google maps 2016)

Doel

Doel van deze waterparagraaf is het waarborgen van de waterhuishoudkundige doelstellingen: een goede doorstroom, voldoende waterberging, waarborgen van de waterkwaliteit, een goede afvoer van hemelwater, rekening houdend met grondwater en waterkeringen- en veiligheid. Deze doelstellingen worden gewaarborgd door inzicht te verschaffen in de gevolgen van de aanleg van de fietsparkeervoorziening bij de Melkweg en voor negatieve effecten compenserende en mitigerende maatregelen te nemen. Deze maatregelen zijn in deze waterparagraaf beschreven. De waterparagraaf zal ook gebruikt worden als onderbouwing voor de benodigde watervergunning.

8.3.2 Waterkwaliteit     

De huidige problemen van de waterkwaliteit in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg betreffen onder andere het aanwezig drijfvuil en het lage zuurstofgehalte van het oppervlaktewater. Ten behoeve van de aanleg van de fietsparkeervoorziening bij het Kleine-Gartmanplantsoen en dichtleggen van de duiker is de waterkwaliteit beschouwd en zijn maatregelen bepaald ter verbetering van de waterkwaliteit. De maatregelen omtrent drijfvuil en zuurstofgehalte in het water zijn in deze paragraaf beschreven.

Zuurstofgehalte

Op basis van de monitoring van het zuurstofgehalte door de Gemeente Amsterdam (IB) is het zuurstofgehalte relatief laag; de zuurstofgehaltes in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg zijn in de zomer (2016) lager dan 3 mg/l.

De fietsparkeervoorziening die het water overkluist zal het zonlicht wegnemen waardoor het zuurstofgehalte in het water verder zal afnemen. Afname van het zuurstofgehalte gaat ten koste van de kwaliteit van het water. Een belangrijke manier om het zuurstofgehalte op peil te houden, is het bevorderen van de doorstroming. Het water krijgt op deze manier niet de kans om langdurig zonder zonlicht te blijven en stroomt water met een goed zuurstofgehalte door het gebied. Omdat de duiker nabij het Kleine-Gartmanplantsoen wordt dichtgezet, zal er nog wel water in de duiker kunnen komen, maar stroomt het niet door. Om de doorstroming te bevorderen, wordt een pomp geplaatst. Deze zorgt ervoor dat het water niet "doodloopt" bij de projectlocatie, maar onder de overkluizing door wordt rondgepompt en zodoende niet te lang in het gebied blijft liggen. De pomp zal worden geplaatst ter hoogte van de Leidsegracht, met een leiding naar de duiker. Het water wordt dan vanuit de 'open' Leidsegracht naar de duiker gepompt. Vanuit de duiker zal het water zich verplaatsen richting de Leidsegracht. Op deze manier blijft de waterkwaliteit op de projectlocatie hetzelfde als de waterkwaliteit van de Leidsegracht.

Onder de toekomstige fietsparkeervoorziening in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg ligt op de waterbodem een laag bezonken slib. Dit slib is plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie (zie Bijlage 4 voor onderzoek waterbodemkwaliteit). Daarnaast bestaat slib uit zuurstofbindende (organische) stoffen, waardoor het zuurstofgehalte in het water over het algemeen afneemt en er vervolgens meer organische slibaanwas plaatsvindt. Om de verplaatsing en de toename van de vervuiling te beperken zijn er diverse toegestane aanpakken mogelijk, zoals het verwijderen van de verontreiniging (baggeren) of het afdekken van de verontreiniging.

Nieuwe slibaanwas kan leiden tot een verslechtering van de bodem- en waterkwaliteit. De gekozen aanpak is dat voordat de fietsparkeervoorziening wordt gerealiseerd, Waternet onderhoud uitvoert aan de waterbodem, en dat de waterbodem wordt bezand. Daardoor is er minimaal 25 jaar geen onderhoud nodig aan de waterbodem. Wanneer er na 25 jaar onderhoud nodig is aan de waterbodem leggen de gemeente en Waternet dit vast in een beheer- en onderhoudsplan. Het kunnen onderhouden van de waterbodem en de constructie zijn sterk afhankelijk van elkaar. Voor het uitvoeren van onderhoud zijn twee opties. De constructie wordt verwijderd en weer teruggeplaatst nadat het onderhoud is uitgevoerd of het onderhoud wordt uitgevoerd met een Remotely Operated Vehicle (ROV).

Drijfvuil

Het drijfvuil in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg wordt in de huidige situatie voornamelijk veroorzaakt door menselijke activiteiten in en rond de Melkweg. Daarnaast wordt het drijfvuil aangevoerd vanuit de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Zieseniskade, ten oosten van het Leidseplein.

In het kader van het stand-still principe mag de situatie niet verslechteren. Voor het drijfvuil wordt een beheersmaatregel genomen. Er is met Waternet afgesproken dat drijfvuil dat zich ophoopt in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Zieseniskade door Waternet wordt verwijderd. Drijfvuil in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg wordt afgevangen en opgeruimd door Waternet. Het drijfvuil wordt met de stroming van het water (veroorzaakt door de pomp) onder het overkluisde deel door naar de Leidsegracht geleid. Indien nodig, zal ter hoogte van de uitgang van de duiker nog een rooster worden geplaatst om te voorkomen dat het drijfvuil in de duiker terechtkomt.

8.3.3 Oppervlaktewatersysteem     

Hydraulisch functioneren en doorvaart

Voor de aanleg van de fietsparkeervoorziening worden in de Lijnbaansgracht funderingspalen met daarop een plaat aangebracht. De Keur AGV stelt dat het hydraulisch functioneren alsmede de doorvaart van de watergangen gegarandeerd moet blijven. Volgens artikel 3.1, lid 2, i is het daarom verboden om boven of onder oppervlaktewaterlichamen steigers en afmeerpalen aan te brengen of te verwijderen.

Het water in de Lijnbaansgracht kent een beperkte doorstroom en gering debiet. Dit betekent dat het aanbrengen van funderingspalen een verwaarloosbaar kleine opstuwing en derhalve nauwelijks invloed zullen hebben op het hydraulisch functioneren van de Lijnbaansgracht. Verder dient de waterdiepte van de Lijnbaansgracht, voor aanleg van de fietsparkeervoorziening, op minimaal 0,8 meter (bodempeil NAP-1,2 meter) te zijn. Daar waar de diepte in de huidige situatie niet gehaald wordt, zal deze vóór aanleg van de fietsparkeervoorziening op de vereiste diepte worden gebracht. Door de pomp bij de Leidsegracht en de aanleg van een zandlaag op de waterbodem wordt onder de fietsparkeervoorziening een minimale baggeraanwas verwacht, waardoor er naar verwachting de komende 25 jaar geen baggeronderhoud gepleegd hoeft te worden (zie ook 8.3.2 Waterkwaliteit). Daarnaast wordt, volgens de bouwvoorschriften, de constructie minimaal 0,4 meter boven het waterpeil (waterpeil is NAP -0,40 meter) aangelegd, zodat er voldoende ruimte is voor eventuele tijdelijke peilstijgingen in de Lijnbaansgracht.

De Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg is opgenomen in de 'Regeling doorvaartprofielen Amsterdam'. Dit betekent dat als gevolg van de aanleg van de fietsparkeervoorziening het doorvaartprofiel van de reeds doodlopende Lijnbaansgracht wordt afgesloten. Het gaat hier niet om verandering van het doorvaartprofiel, maar om het in ongebruik raken van een stuk water voor de scheepvaart. Hier hoeft geen bestuurlijk besluit over te worden genomen.

Watercompensatie

Het aanbrengen van funderingspalen in de Lijnbaansgracht leidt tot een afname van de bergingscapaciteit van het watersysteem. Volgens de Keur AGV dient een demping gecompenseerd te worden door nieuw oppervlaktewater te realiseren in dezelfde waterboezem. De demping betreft maximaal 10 m2 in de stadsboezem en vindt rond januari 2019 plaats. De projectlocatie is gelegen in de stadsboezem, welke zich uitstrekt over een groot deel van stadsdeel Centrum, maar ook over de Kostverlorenvaart in stadsdeel West en enkele waterwegen in stadsdeel Zuid. In Zuid wordt ten westen van het Olympisch Stadion nieuwe waterberging gerealiseerd (oorspronkelijk) ter compensatie van de toename van verharding door ZuidasDok. Hierbij wordt meer berging gerealiseerd dan voor de compensatie noodzakelijk is, waardoor er een positief saldo bestaat op de waterbalans in de stadsboezem. Dit positieve saldo bestond overigens al voordat de nieuwe waterberging werd gerealiseerd, door eerdere projecten in Zuid waar nieuw water werd gerealiseerd. Op 1 maart 2017 heeft stadsdeel Zuid toestemming verleend voor het afnemen van 10 m2 waterberging vanuit de waterbalans van Zuid (zie Bijlage 5 en Bijlage 6). De goedkeuring van de demping wordt geformaliseerd bij het verlenen van de watervergunning.

8.3.4 Hemelwater     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor onder andere de verwerking van afvloeiend hemelwater. Het hemelwater op de straat 'Lijnbaansgracht' wordt met goten en kolken verzameld om vervolgens via het HWA-riool te worden afgevoerd. Het hemelwater op de fietsparkeervoorziening zal rechtstreeks naar het oppervlaktewater worden afgevoerd en zal niet leiden tot een toename van de belasting op het bestaande hemelwater- afvoersysteem. De fietsparkeervoorziening zal zodanig worden aangelegd dat de twee aanwezige hemelwaterriool uitlaten blijven functioneren en toegankelijk blijven voor inspectie en onderhoud.

Bij extreme neerslag zal overtollig hemelwater over het maaiveld stromen en afwateren naar de gracht. De afstroming van hemelwater over de straat 'de Lijnbaansgracht' naar de gracht zal niet worden gehinderd door de nieuw constructie. Hemelwater kan via de lager gelegen fietsparkeervoorziening nog steeds afwateren naar de gracht.

8.3.5 Grondwater     

De aanleg van de fietsparkeervoorziening heeft geen effect op het grondwater. De huidige kademuren blijven in stand, zodat de grondwaterstroming van en naar de gracht niet verandert ten opzichte van de huidige situatie.

8.3.6 Waterkeringen     

Er zijn geen waterkeringen aanwezig in de nabijheid van de voorgenomen fietsparkeervoorziening bij de Melkweg. Derhalve zijn er geen (bouw)beperkingen van uit de zones voor de waterkeringen zoals de Keur AGV die aangeeft.

8.3.7 Materiaalgebruik     

Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan. Dit is nu opgenomen in de Waterwet.

Het dagelijks bestuur van het AGV heeft een Plan van aanpak vermindering diffuse bronnen (mei 2008) vastgesteld. Dit plan geeft uitwerking aan de voorschriften uit de vergunningen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en van Rijkswaterstaat. Het eerste voorschrift bevat een algemene plicht om te zorgen dat verontreiniging door diffuse bronnen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Het tweede en derde voorschrift werkt deze algemene zorgplicht uit voor de 'probleemstoffen' onkruidbestrijdingsmiddelen en bouwmaterialen. Bij de uitvoering dient met deze voorschriften rekening gehouden te worden.

Hoofdstuk 9 Flora en fauna     

Op grond van internationale verplichtingen moet Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wet implementeren. Het gaat hierbij om behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn). Op grond van de Wet Natuurbescherming (sedert 1 januari 2017 in werking getreden) is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen.

Er is in het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan onderzoek gedaan naar de in de het plangebied aanwezige natuurwaarden. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting bijgesloten (zie Bijlage 7 . Het onderzoeksgebied ligt op 6,6 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied, Markermeer & IJmeer. De onderzoekslocatie is geen onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Het natuurbeheerplan van Provincie Noord-Holland (2015) toont dat de Oeverlanden/Nieuwe Meer op 3,8 km de dichtstbij gelegen NNN structuur is en de delen van ecologische verbindingszone de Groene As langs de Christoffel Plantijngracht zijn de dichtstbijzijnde natuurverbinding. De onderzoekslocatie is geen onderdeel van de Ecologische structuur of Hoofdgroenstructuur van Amsterdam. Het Leidsebosje ten oosten van de Singelgracht, onderdeel van de hoofdgroenstructuur, ligt het dichtstbij.

Het natuurwaardenonderzoek bestaat uit twee aspecten. Enerzijds zijn de bestaande natuurwaarden onderzocht (beschermde beplanting en diersoorten), anderzijds is een vleermuizenonderzoek uitgevoerd.

Uit het onderzoek naar beschermde plant- en diersoorten bleek dat alleen de tongvaren als bijzondere soort in het gebied voorkomt. In onderstaande afbeelding zijn de locaties aangegeven waar de tongvaren werd aangetroffen tijdens het veldonderzoek.

verplicht

Locaties tongvaren

Uit het vleermuizenonderzoek bleek dat er een aantal foeragerende vleermuizen zich in en rond het plangebied ophouden. De locaties waar de vleermuizen werden aangetroffen of werden gesignaleerd is op onderstaande afbeelding aangegeven.

verplicht

Locaties waar vleermuizen zijn aangetroffen en/of gesignaleerd

Conclusies van het natuurwaardenonderzoek:

  1. De aanleg van een fietsenstalling aansluitend aan de kademuren kan de tongvarens die groeien aan de Lijnbaansgracht schaden. Tongvarens staan in LNVtabel 2 van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Door de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn tongvarens echter geen beschermde soort meer en hoeft de ontwikkeling hier geen rekening mee te houden.
  2. De werkzaamheden zullen geen vogels verstoren met jaarrond beschermde nesten. Er is een kleine kans dat er andere vogelsoorten gaan nestelen in het plangebied, bijvoorbeeld in de struikvormige begroeiing aan de oostzijde van het hotel. Werkzaamheden kunnen alleen plaatsvinden als broedende vogels niet worden verstoord.
  3. De Lijnbaansgracht in het onderzoeksgebied is geen (onderdeel van een) vliegroute van vleermuizen en niet of van gering belang als foerageerplaats van de gewone en ruige dwergvleermuis.
  4. Er zijn twee paarterritoria van gewone dwergvleermuizen aangetroffen aan de Leidsegracht (tussen Lijnbaansgracht en Marnixstraat). Negatieve effecten zijn te voorkomen door rekening te houden met de vliegtijd en actieve periode van vleermuizen en met verlichting en logistiek.
  5. Er lijkt geen biotoop aanwezig voor rivierdonderpad of andere beschermde vis. Er zwemmen wel andere vissoorten. Er zijn dus geen effecten op streng beschermde vissoorten.

Er worden in het onderzoek aanbevelingen gedaan voor het handelen bij het mogelijk verstoren van beschermde plant- en diersoorten. De aanbevelingen zijn uitvoerend van aard en hebben te maken met planning of met het zoveel mogelijk voorkomen van het aanbrengen van schade. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee op het gebied van flora & fauna aangetoond.

Gemeentelijke Gedragscode Flora- en Faunawet (2009) 

Voor de gehele gemeente Amsterdam geldt de in 2009 vastgestelde 'Gedragscode voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud'. De gedragscode dient aangepast te worden aan de nieuwe Natuurbeschermingswet. De huidige gedragscode is op 7 juli 2016 door de Staatssecretaris van Economische Zaken verlengd totdat er een goedgekeurde gedragscode is op basis van de nieuwe wet. In de gedragscode worden de voorzorgsmaatregelen beschreven die erop zijn gericht de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente grenzen voorkomen, bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken.

Met de gedragscode voldoet de gemeente aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode is van toepassing op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met andere werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de Gedragscode flora en fauna van de gemeente Amsterdam te onderschrijven en te volgen.

De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:

  • De voorbereiding en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling;
  • Het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.



Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen plant- en diersoorten, die genoemd worden in de Checklijst beschermde soorten in de Gemeente Amsterdam, de Handleiding Flora- en faunawet en ruimtelijke planvorming en het Soortenbeleid Gemeente Amsterdam en bijbehorende doelsoortenlijst. Voor bepaalde soorten is ontheffing van de Flora- en faunawet vereist. Als de gedragscode wordt gevolgd, geldt voor een aantal soorten dat geen ontheffing nodig is. Voor de tongvaren geldt dat deze in de doelsoortenlijst van de gedragscode is opgenomen en derhalve geen ontheffing nodig is. Hiermee is de gedragscode op dit punt niet in strijd met de nieuwe Wet Natuurbescherming.

Hoofdstuk 10 Juridische aspecten     

10.1 Algemeen     

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

10.1.1 Verbeelding     

Tot 1 juli 2008 werd de huidige verbeelding 'de plankaart' genoemd. Vanaf 1 juli 2008 is wettelijk gezien geen sprake meer van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Om aan de wettelijke verplichting uit de Wet ruimtelijke ordening te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: 'Water' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8'.

Op de verbeelding komen tevens bouwaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, zodat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2', hetgeen betekent dat ter plaatse van de aanduiding een gebouw aanwezig mag zijn, dat over het water heen "hangt".

De analoge verbeelding is getekend op een topografische ondergrond, schaal 1:1000.

10.1.2 Bestemmingen     

In het plangebied zijn twee bestemmingen opgenomen: Water en Waarde - Archeologie 8.

Water

Alle gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden. Daarnaast bevat de verbeelding diverse functieaanduidingen waarvan uitsluitend ter plaatse van die aanduiding een specifieke functie binnen de bestemming 'Water' is toegestaan.

Hierna volgen de toegestane functies met daarna een korte toelichting op de achterliggende regeling:

  1. waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden;
  2. langzaam verkeersdoeleinden, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduidingen 'brug' en 'specifieke bouwaanduiding - 1' voorkomen;
  3. overkluizingen ten behoeve van fietsenstalling, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduidingen 'brug' en 'specifieke bouwaanduiding - 1' voorkomen;
  4. boven het water gebouwde delen van gebouwen, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' voorkomt;
  5. tijdelijke (bouw)werken ten behoeve van walkantvernieuwing;
  6. nutsvoorzieningen en kunstwerken

ad. a

Vanzelfsprekend zijn de primaire bestemmingen die van waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden. Aan deze gebruiksfuncties zijn ook geen beperkingen gesteld.

ad. b

Het moet mogelijk zijn om op de brug en de overkluizing te kunnen lopen en fietsen. Deze bouwwerken dienen dan ook het gebruik voor langzaam verkeer bestemd te worden.

ad. c

De fietsenstalling kan gerealiseerd worden binnen de beide aanduidingen, dus op de brug (bouwaanduiding 'brug') en de overkluizing (specifieke bouwaanduiding - 1). Omdat deze aanduidingen elkaar overlappen, dienen de gebruiksmogelijkheden binnen de aanduidingen gelijk te zijn.

ad. d

De overkluizing kan tussen de achterzijde van de Stadsschouwburg en de bestaande brug worden gerealiseerd. Op enige hoogte van deze overkluizing bevindt zich een uitbreiding van de Stadsschouwburg. Dit betekent dat boven hetzelfde stuk water zich twee bouwwerken/gebouwen bevinden en dat deze beiden bestemd dienen te worden.

ad. e

Om de renovatie van kademuren en oevers niet aan langdurige procedures te onderwerpen (omdat deze bouwwerken niet passen in de bestemming en alleen toegestaan kunnen worden met een omgevingsvergunning die de uitgebreide procedure doorloopt), is het binnen de bestemming 'Water' toegestaan tijdelijke (bouw)werken ten behoeve van walkantvernieuwing uit te voeren. Beperkingen aan de uitvoering van deze werkzaamheden kunnen voortvloeien uit de regels die gelden op grond van bepaalde dubbelbestemmingen.

ad. f

Ten behoeve van het kunnen realiseren van de overkluizing, kan het noodzakelijk zijn dat er nieuwe nutsvoorzieningen worden aangebracht (bijvoorbeeld elektriciteitskabels voor verlichting, met bijbehorende voorzieningen). Tevens worden kunstwerken (in dit bestemmingsplan omschreven als "Bouwwerk ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steiger". Hiermee wordt toegestaan dat dergelijke bouwwerken worden gerealiseerd om de doorstroming te bevorderen.

Waarde - Archeologie 8

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 8 opgenomen. De dubbelbestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemming. Dat betekent dat bij de beoordeling van aanvragen op deze gronden primair de archeologische waarden beoordeeld en beschermd worden. Waarde - Archeologie 8 heeft een hoge verwachtingswaarde. Bij voorgenomen uitvoering van bouwwerkzaamheden wordt een archeologisch rapport verlangd, op het moment dat deze bouwwerkzaamheden groter zijn dan 500 m2 en dieper dan 2,9 meter onder NAP zullen plaatsvinden. Er geldt ook een vergunningsplicht voor het uitvoeren van werken (geen bouwwerken zijnde), zoals baggeren, als deze eveneens groter zijn dan 500 m2 en dieper worden uitgevoerd dan 2,9 meter onder NAP.

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.

10.1.3 Algemene regels     

Anti-dubbeltelregel

Door deze bepaling wordt ervoor gezorgd dat de oppervlakten van bouwwerken en/of van eerder verleende vergunningen worden meegenomen bij de berekening van het nog te bebouwen oppervlak op het betreffende perceel.

Deze regel is met name van belang bij bestemmingen met bouwvlakken die niet volledig bebouwd mogen worden.

De bepaling is opgenomen in dit bestemmingsplan vanwege het feit dat het één van de verplicht op te nemen regels zijn in een bestemmingsplan. In het kader van dit bestemmingsplan komt aan deze bepaling in feite nauwelijks betekenis toe.

10.1.4 Overgangsregels     

De overgangsregels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. De teksten van zowel het bouw- als het gebruiksovergangsrecht zijn terug te vinden in het Besluit ruimtelijke ordening in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid     

11.1 Economische uitvoerbaarheid     

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen indien er een zogenaamd aangewezen 'bouwplan' mogelijk wordt gemaakt. Artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Indien er sprake is van een bouwplan, kan de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie moet plaatsvinden of fasering van de bouwplannen niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen of regels aan de inrichting, de kwaliteit van bouwlocaties niet noodzakelijk is.

In aanvulling op het voorgaande kan de gemeenteraad besluiten geen explotatieplan vast te stellen indien (artikel 6.2.1 a van het Bro):

  • het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19, van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • er geen verhaalbare kosten zijn;
  • de verhaalbare kosten, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde, dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn.

De realisatie van de fietsenstalling is geen nieuw bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van dit bestemmingsplan op grond van bovenstaande conclusie expliciet het besluit genomen geen exploitatieplan vast te stellen.

11.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

11.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening     

In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan Fietsenstalling Lijnbaansgracht t.h.v. nr. 234A (De Melkweg) aan de volgende instanties gezonden:

  1. Ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) / energie;
  2. Ministerie OC&W, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  3. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;
  4. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG);
  5. Hoogheemraadschap AGV/Waternet;
  6. Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  7. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  8. Liander;
  9. N.V. Nederlandse Gasunie;
  10. KPN Telecom Netwerk Operations;
  11. Tennet T.S.O..
  12. Gemeente Amsterdam, Monumenten & Archeologie

Reacties

De instanties als genoemd onder 3, 5, 6, 9 en 12 hebben schriftelijk gereageerd. Hiervan hebben de instanties genoemd onder nummer 6 en 9 te kennen gegeven geen op- en/of aanmerkingen te hebben. De overige inzendingen zijn samengevat weergegeven en voorzien van een reactie.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

Opmerking: De toelichting beschrijft in § 8.2.4 het Provinciale waterplan 2010-2015. Deze tekst is achterhaald. Dit plan is in 2016 opgevolgd door de Watervisie 2021 “Buiten de oevers'' (vastgesteld door Provinciale Staten eind 2015).

Reactie: In paragraaf 2.2.1 wordt reeds een samenvatting van de Watervisie 2021 van de Provinciale Staten gegeven. Deze opmerking leidt dan ook alleen tot het verwijderen van paragraaf 8.2.4 uit het concept-ontwerpbestemmingsplan. In het ontwerpbestemmingsplan zal deze tekst niet terugkomen en de andere paragrafen hernummerd worden.

Hoogheemraadschap AGV/Waternet

Opmerking: In paragraaf 8.3.2 Drijfvuil wordt benoemd dat er naar verwachting, door de aanleg van een overkluizing minder zwerfvuil in het oppervlaktewater terecht komt. Echter, doordat het gebruik van de ruimte op het water toeneemt, wordt het aanbod van drijfvuil groter.

Reactie: Met de aangehaalde passage wordt bedoeld dat eventueel zwerfvuil niet in het water terecht kán komen, omdat de overkluizing dit verhinderd. Dit neemt echter niet weg dat door het vergrote aanbod van zwerfvuil, ondanks het feit dat de overkluizing zelf een groot deel van het zwerfvuil zal opvangen, er meer vuil in het water terecht kan komen dan nu. Omdat lastig in te schatten is om welke hoeveelheden het zal gaan, past het niet om de verwachting uit te spreken dat er minder drijfvuil zal komen. Deze opmerking geeft aanleiding om de betreffende zin uit de toelichting te verwijderen.

Opmerking: Voor het toch ontstane drijfvuil wordt een beheersmaatregel genomen. Er is met Waternet afgesproken dat drijfvuil dat zich ophoopt voor het rooster in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Zieseniskade door Waternet wordt verwijderd. Hier kunnen de drijfvuilboten van Waternet makkelijk bij. Drijfvuil in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg wordt afgevangen en opgeruimd door Waternet. Door de grote overkluizing komen de drijfvuilboten niet verder dan het platform zelf. Het drijfvuil onder de constructie is niet bereikbaar waardoor de kans groot is dat het drijfvuil zich verzamelt onder de constructie. Gevraagd wordt om hier een passende oplossing voor te vinden.

Reactie: Deze opmerking heeft aanleiding gevormd voor een nader overleg met Waternet. Er is afgesproken dat drijfvuil in de Lijnbaansgracht ter hoogte van de Melkweg wordt afgevangen en opgeruimd door Waternet. Het drijfvuil wordt met de stroming van het water (veroorzaakt door een pomp bij de Leidsegracht met een leiding naar de duiker) onder het overkluisde deel door naar de Leidsegracht geleid. Hier kunnen de drijfvuilboten van Waternet wel goed bij.

Opmerking: Mocht er onderhoud aan de waterbodem plaatsvinden, dan zal op aanschrijven van Waternet, de constructie verwijderd moeten worden.

Reactie: Deze opmerking heeft aanleiding gevormd voor een nader overleg met Waternet. Er is afgesproken dat voordat de overkluizing wordt aangelegd, Waternet onderhoud uitvoert aan de waterbodem en wordt de bodem bezand. Daardoor is er minimaal 25 jaar geen onderhoud aan de waterbodem nodig. Daarna voert Waternet alleen onderhoud uit als er door de gemeente Amsterdam onderhoud wordt gepleegd aan de overkluizing. Dit wordt vastgelegd in een beheer- en onderhoudsplan. Het kunnen onderhouden van de waterbodem en de constructie zijn sterk afhankelijk van elkaar. Voor het uitvoeren van onderhoud zijn twee opties. De constructie wordt verwijderd en weer teruggeplaatst nadat het onderhoud is uitgevoerd of het onderhoud wordt uitgevoerd met een Remotely Operated Vehicle (ROV). Die keuze zal tegen die tijd worden gemaakt.

Opmerking: In de laatste alinea van de paragraaf 8.3.3 wordt verwezen naar de waterbalans van Stadsdeel Zuid. Voordat het ontwerp bestemmingsplan de inspraak ingaat, dient zekerheid te bestaan ten aanzien van de afspraken (bijlage 8 en 9) die in het voorontwerp nog PM zijn. Watercompensatie is een voorwaarde voor het kunnen vergunnen van deze constructie waarbij oppervlaktewater wordt gedempt.

Reactie: Tijdens de periode dat het bestemmingsplan is voorgelegd aan de vooroverleg partners, heeft Stadsdeel Zuid akkoord gegeven over de uitname van 10 m2 oppervlaktewater uit de waterbalans. De bijlagen die in het voorontwerpbestemmingsplan nog als PM waren opgenomen, zijn bij het ontwerpbestemmingsplan definitief toegevoegd. Met deze uitname van de waterbalans, staat vast dat het project uitgevoerd kan worden zonder dat dit ten koste gaat van het waterbergend vermogen van de stadsboezem.

Opmerking: De aangedragen oplossing voor de doorstroming van het water in de Lijnbaansgracht onder het Leidseplein zijn naar de mening van Waternet niet duurzaam. Er zijn alternatieven die voor een meer duurzame oplossing zorgen.

Reactie: Deze opmerking heeft aanleiding gevormd voor een nader overleg met Waternet. De gemeente Amsterdam denkt graag mee aan een duurzamere oplossing. In het voorontwerpbestemmingsplan was een doorspoelgemaal met persleiding vanuit het Kleine-Gartmanplantsoen naar de projectlocatie bedacht. Deze oplossing bleek minder duurzaam dan de oplossing die nu de basis vormt voor de waterparagraaf (pomp bij de Leidsegracht met leiding naar de doodolopende duiker). Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Gemeente Amsterdam, Monumenten & Archeologie

Opmerking: In paragraaf 1.3 wordt aangegeven dat een dubbelbestemming niet aan gebouwen is gegeven omdat het hier over de bufferzone van UNESCO-gebied gaat. Echter in hoofdstuk 4 over de geschiedening van het plangebied en de bovengrondse cultuurhistorische waarden blijkt duidelijk dat die in het beschermde stadsgezicht hier wel degelijk aanwezig zijn. Een dubbelbestemming kan evengoed voor wateren aan de orde zijn. Bovendien worden met het onderhavige plan in zekere zin cultuurhistorische waarden aangetast; immers de zichtbaarheid van het voor de binnenstad zo karakteristieke en waardevolle water verdwijnt hier. De ingreep is echter bij wijze van uitzondering acceptabel; het voldoet aan de eerder in het planproces gestelde hoge cultuurhistorische ontwerpeisen. Het resultaat is een zorgvuldig uitgewerkt ontwerp met een reversibel karakter dat geen feitelijke demping betreft en het nijpende fietsparkeerprobleem in dit deel van de stad op een zo onopvallend mogelijke manier oplost. Gevraagd wordt dan ook om de tekst bij paragraaf 1.3 te nuanceren en in hoofdstuk 5 een paragraaf op te nemen waarin uiteengezet wordt wat de gevolgen van het plan voor de cultuurhistorische waarden zijn.

Reactie: deze opmerking wordt gegrond verklaard. Paragraaf 1.3 wordt hierop aangepast en in hoofdstuk 5 is een verantwoording opgenomen voor het realiseren van de overkluizing in een gebied met een hoge cultuurhistorische waarde.

Opmerking: Het is van belang dat de concrete realisatie van deze fietsenstalling in het bestemmingsplan gekoppeld wordt aan het zorgvuldig tot stand gekomen ontwerp dat nu ook door de Integrale commissie/Commissie Ruimtelijke Kwaliteit beoordeeld is.

Reactie: Door het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning van het reeds door de Integrale commissie/Commissie Ruimtelijke Kwaliteit beoordeelde ontwerp gecoördineerd voor te bereiden en vast te stellen, wordt reeds het maximale gedaan om aan het verzoek van adressant tegemoet te komen. Het bestemmingsplan blijft echter een kaderstellend instrument, waardoor niet gegarandeerd kan worden dat er ooit een ander ontwerp van de overkluizing wordt bedacht. Echter, ook dit ontwerp zal uiteindelijk in een omgevingsvergunning voorgelegd gaan worden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze heeft dan de mogelijkheid om te sturen op de inpasbaarheid van het ontwerp in een cultuurhistorisch hoogwaardige omgeving, zoals dat ook bij onderhavig omgevingsvergunning is gebeurd. In die zin zal het niet mogelijk zijn om een ontwerp te maken dat zich niet binnen de cultuurhistorie van het gebied voegt.

11.2.2 Communicatie en participatie     

De overkluizing die in dit bestemmingsplan wordt toegestaan ten behoeve van het kunnen stallen van 550 fietsen maakt onderdeel uit van het grotere project Leidseplein. Over dit project en de wijze waarop een oplossing gevonden moest worden voor het kunnen plaatsen van ruim 3200 fietsen in het gebied in, rond en onder het Leidseplein, heeft meerdere malen communicatie plaatsgevonden.

Op 16 april 2014 heeft een informatieavond plaatsgevonden, waarbij alle omwonenden van de Lijnbaansgracht rondom het Leidseplein zijn uitgenodigd. Tijdens deze informatieavond vond een eerste verkenning plaats van de aard en vorm van de nieuwe fietsparkeervoorzieningen die op grond van het Definitief Ontwerp Leidseplein (zoals vastgesteld op maart 2014 door de gemeenteraad) gerealiseerd moesten worden.

Op 10 juni 2015 heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden, waar naast het bieden van de mogelijkheid tot het stellen van vragen en het delen van zorgen, ook de voorlopige ontwerpen van (destijds) twee locaties voor de mogelijke plaatsing van fietsenstallingen boven het water. Het ging om de projectlocatie uit onderhavig bestemmingsplan en een locatie achter het Barlaeus Gymnasium.

Omdat bij de bijeenkomst van 10 juni 2015 geen bewoners aanwezig waren die nabij de locatie Lijnbaansgracht t.h.v. De Melkweg wonen, heeft op 1 juli 2015 een tweede bijeenkomst plaatsgevonden waarin de ontwerpen van beide locaties zijn getoond.

Op 7 december 2015 hebben de omwonenden en ondernemers van de Lijnbaansgracht per brief kennis kunnen nemen van het voornemen om het totale fietsprogramma voor het project Leidseplein naar beneden aan te passen en het daarmee laten vervallen van de locatie achter het Barlaeus Gymnasium als mogelijke locatie voor het realiseren van fietsparkeervoorzieningen in het water.

In februari-maart 2017 heeft een brede consultatie plaatsgevonden over het voorlopig ontwerp voor de beoogde fietsparkeervoorziening bij de Melkweg. Er is gesproken met een grote groep stakeholders, zoals de Melkweg , Stadsschouwburg/Toneelgroep Amsterdam en Hotel Amsterdam Inn. Omwonenden zijn uitgenodigd voor een inloopbijeenkomst voor een toelichting op het ontwerp. Deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden, maar is door geen van de omwonenden bezocht.

Alle stakeholders en andere belanghebbenden zijn schriftelijk en/of mondeling op de hoogte gebracht van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Fietsenstalling Lijnbaansgracht thv nummer 234A (De Melkweg) met identificatienummer NL.IMRO.0363.A1604BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit     

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woonboot wordt uitgeoefend, waarbij de woonboot in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanlanding     

De aanlanding van de brug wordt gevormd:

  1. bij bruggen waarvan de brughoofden afgeronde vormen hebben, door het punt aan weerszijden van de brughoofden, waar de afstand tussen de kademuren het grootst is;
  2. bij bruggen waarvan de brughoofden (of de brug) een hoek vormen met de kademuren, door de hoeken, waar de afstand tussen de kademuren het grootst is.

1.7 Aanlegsteiger     

Boven of in het water aangebrachte of op het water drijvende constructie voor het afmeren van een boot, waarna over de constructie naar de wal kan worden gelopen.

1.8 Afmeerpaal     

Paal die geplaatst is in het water al dan niet tevens bevestigd aan de kade, met als enige doel het afmeren van boten.

1.9 Aanvaarbescherming     

Voorziening bestaande uit maximaal 3 palen, eventueel verbonden met dwarsliggers, met als doel de tussen de palen en de wal gelegen boot te beschermen tegen aanvaringen met andere vaartuigen.

1.10 Archeologisch onderzoek     

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 Archeologisch rapport     

Een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate worden vastgelegd en naar het oordeel van het college voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.12 Archeologische waarden     

Waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.13 Bebouwing     

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 Bed and breakfast     

een gelegenheid in een woonboot waarbij aan maximaal vier personen nachtverblijf wordt verschaft voor korte duur, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten daaraan ondergeschikt is en waarbij de logeerfunctie ondergeschikt is aan de woonfunctie.

1.15 Bedrijfsvaartuig     

  1. niet varend bedrijfsvaartuig:

    vaartuig daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten;
  2. varend bedrijfsvaartuig:

    vaartuig hoofdzakelijk in gebruik ten behoeve van het vervoer van personen en/of goederen of het (op)slepen, of om beschikbaar te worden gesteld aan personen ten behoeve van de varende recreatie;

1.16 Bestaand     

  1. bij bouwwerken: bestaand, dan wel vergund met inachtneming van het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
  2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod.

1.17 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 Bijzondere plek     

gebouw en/of stedelijke ruimte met een bijzondere ruimtelijke relatie tot het (binnen)water van de stad

1.21 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet, met uitzondering van het aanbrengen van funderingen.

1.22 Boot     

Verzamelbegrip voor schepen, woonboten, pleziervaartuigen en bedrijfsvaartuigen.

1.23 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.25 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.26 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk     

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 Casco     

de (betonnen) bak van een ark welke door opbouwen geschikt kan worden gemaakt voor bewoning of bedrijfsruimte.

1.29 College     

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam

1.30 Consumentverzorgende dienstverlening     

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke.

1.31 Cultuurhistorische waarde     

De waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek.

1.32 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 Hoofdgebouw     

Een gebouw dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op het gebruik als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.35 Jachthaven     

Verzameling van vaste ligplaatsen onder gemeenschappelijk beheer waar pleziervaartuigen kunnen liggen als ze niet in gebruik zijn en waar tevens kleine onderhoudswerkzaamheden aan pleziervaartuigen kunnen worden verricht.

1.36 Kantoor     

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden.

1.37 Kantoor met baliefunctie     

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke.

1.38 Kunstwerk     

Bouwwerk ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers.

1.39 Kwaliteitstoets     

beoordeling van een brug, sluis, gemaal of ander waterwerk met een orde-3 status op de aanwezigheid van cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden.

1.40 Ligplaats     

Een nader aangeduid deel van water waar een woonboot of bedrijfsvaartuig met ligplaatsvergunnig binnen de daarvoor geldende voorwaarden ligt, dan wel kan liggen aan maximaal 2 afmeerpalen.

1.41 Ligplaatsvergunning     

Vergunning op grond van de Verordening op het Binnenwater 2010, dan wel een daarop opvolgende regeling van het college voor het met een woonboot, bedrijfsvaartuig of varend bedrijfsvaartuig innemen van een ligplaats.

1.42 Maaiveld     

De bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.43 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen voorzieningen voor warmte- en koudeopslag, ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers.

1.44 Object te water     

Een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enige andere categorie vaartuigen en niet gebruikt wordt als woonverblijf, niet zijnde een vlot, (aanleg)steiger of overkluizing.

1.45 Omgevingsvergunning     

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.46 Ondergrondse infrastructuur     

Ondergrondse kabels en (buis)leidingen waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse voorzieningen ten behoeve van elektriciteits-, warmte/koude- en watervoorziening, riolering, elektronische communicatie en glasvezel.

1.47 Op- en afstapvoorziening     

  1. voorziening bij een op- en afstaplocatie bestaande uit maximaal 6 afmeerpalen en een entreeplank van maximaal 0,5m2 om passagiers en/of goederen aan en van boord te kunnen laten gaan;
  2. een steiger ten dienste van een op- en afstaplocatie

1.48 Openbare en bijzondere voorzieningen     

voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieningen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.

1.49 Overkapping     

Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste twee wanden.

1.50 Overkluizing     

Een bouwwerk dat een waterloop (kruiselings) overwelft, waaronder geen scheepvaart mogelijk is, maar het wateroppervlak nog wel vrij ligt.

1.51 Overbouwing     

Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemming een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht

1.52 Passagiersvaartuig     

Een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:

a. vervoer van personen;

b. het beschikbaar stellen aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie.

1.53 Peil     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een bouwwerk, een vaartuig in het water of soortgelijk object: het waterpeil

1.54 Pleziervaartuig     

Een vaartuig, gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.55 Ponton     

Drijvende, dichte bak, voorzien van een dek

1.56 Prostitutie     

het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.57 Prostitutiebedrijf     

een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.58 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar.

1.59 Short stay     

het structureel aanbieden van een woonboot voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneengesloten periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.60 Sloop/nieuwbouw     

Het geheel of nagenoeg geheel slopen en opnieuw oprichten van een hoofdgebouw.

1.61 Smartshop     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van psychotrope stoffen.

1.62 Speelvoorziening     

een voorziening die er op is gericht om in de open lucht speel- en recreatiemogelijkheden te bieden.

1.63 Steiger     

Een bouwwerk te water die aan één zijde met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, doch de eigenschap mist om van plaats te veranderen, niet zijnde een overkluizing.

1.64 Terras     

Een buiten de besloten ruimte van het horecabedrijf gelegen deel, al dan niet in of aan de openbare ruimte, waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.65 Toegangsvoorziening     

een bouwwerk dat een woonboot of bedrijfsvaartuig op de kortst mogelijke wijze vanaf de wal toegankelijk maakt.

1.66 Tramvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het tramverkeer, hieronder wordt in ieder geval abri's, tramrails en bovenleidingen gerekend.

1.67 Vaartuig     

Vervoermiddel op of onder water.

1.68 Verbeelding     

De digitale en analoge weergave van de in het bestemmingsplan Fietsenstalling Lijnbaansgracht thv nummer 234A (De Melkweg) opgenomen ruimtelijke informatie.

1.69 Waterberging     

(Tijdelijke) opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in het (oppervlakte)watersysteem.

1.70 Watergebonden bedrijfsactiviteiten     

een activiteit die ter uitoefening van het beroep of bedrijf noodzakelijkerwijs op het water plaatsvindt en met het water een aanwijsbare en vanzelfsprekende binding heeft.

1.71 Waterpeil     

De plaatselijke hoogte van het wateroppervlak, te weten 0,4 meter onder N.A.P.

1.72 Watertuin     

een open raamwerk uitsluitend bestemd en gebruikt voor waterplanten en/of waterdieren met een niet beloopbare en met een doorwortelbare bodem.

1.73 Wettelijke regelingen     

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen voor wat betreft het bouwen en het gebruik te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in deze regels anders is bepaald.

1.74 Wissellocatie     

locatie waar een woonboot en/of bedrijfsvaartuig tijdelijk mag worden afgemeerd vanwege publieke werkzaamheden ter plaatse van de vaste ligplaats waarvoor een ligplaatsvergunning als bedoeld in de 'Verordening op het binnenwater' is verleend.

1.75 Woonboot     

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf. Hieronder wordt mede begrepen een:

  1. Schip: boot met een scheepsromp, gekenmerkt door hoogteverschillen van de opbouw over de gehele lengte van het schip.
  2. Vaartuig: een boot met een scheepsromp met daarop een opbouw.
  3. Ark: Een boot met een min of meer rechthoekige opbouw zonder noemenswaardige variatie in hoogte, gebouwd op een speciaal voor die boot gebouwd casco.
  4. Historische boot: een boot, die van algemeen belang is wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, die door het college als zodanig is aangewezen

1.76 3 x 24 uursplaats     

plaats waar pleziervaartuigen mogen worden afgemeerd, voor de duur van maximaal 3 etmalen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk     

Tenzij in de regels anders bepaald, wordt de bouwhoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 Bruto vloeroppervlakte     

Het totaal aantal vierkante meters in gebruik voor een bepaald doel, al dan niet verspreid over meerdere bouwlagen.

2.3 Oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse zijden van een constructie, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het peil ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Water     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging, waterwegen, waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden;
  2. langzaam verkeersdoeleinden, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduidingen 'brug' en 'specifieke bouwaanduiding - 1' voorkomen;
  3. overkluizingen ten behoeve van fietsenstalling, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduidingen 'brug' en 'specifieke bouwaanduiding - 1' voorkomen;
  4. boven het water gebouwde delen van gebouwen, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' voorkomt;
  5. tijdelijke (bouw)werken ten behoeve van walkantvernieuwing;
  6. nutsvoorzieningen en kunstwerken

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     
  1. Op de tot 'Water' bestemde gronden zijn uitsluitend de bestaande gebouwen toegestaan.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' dient de hoogte gemeten vanaf het waterpeil tot aan de onderkant van het gebouw voor zover dat boven het wateroppervlak is gelegen, minimaal te worden gehandhaafd in de omvang zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Op en onder de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

  1. Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'brug' gelden de volgende regels:
    1. de maximale bouwhoogte voor overkluizingen bedraagt maximaal 1,3 meter, met dien verstande dat de bovenzijde van de hoofdconstructie van de overkluizing aan de oostzijde gelijk aan of lager dan het aangrenzend maaiveld van de Lijnbaansgracht wordt gerealiseerd;
    2. de hoogte van onderzijde van de hoofdconstructie van de overkluizing bedraagt minstens 0,4 meter, met uitzondering van de fundering van de hoofdconstructie;
    3. de maximale bouwhoogte voor bruggen bedraagt maximaal de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwhoogte;
    4. de maximale bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en andere voorzieningen voor verkeer(sregulering) en openbare ruimte bedraagt maximaal 12 meter;
    5. overkappingen zijn niet toegestaan;
    6. de maximale bouwhoogte van ondergeschikte bouwwerken van estethische aard bedraagt 1,2 meter ten opzichte van de bovenzijde van de overkluizing;
    7. Voor fietsenrekken geldt:
      • een maximum bouwhoogte van 1,5 meter ten opzichte van de bovenzijde van de overkluizing;
      • dat deze enkellaags uitgevoerd dienen te worden;
      • een maximum aantal van 550;
    8. De hoogte van trappen, hekwerken en andere voorzieningen ten behoeve van het ontsluiten van de overkluizing bedraagt maximaal 3 meter ten opzichte van de bovenzijde van de overkluizing.

b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 5 meter, dan wel de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande hogere bouwhoogte.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor boven het water gebouwde delen van gebouwen geldt dat deze mogen worden gebruikt ten behoeve van het gebouw waaraan deze delen zijn gebouwd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 8     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 8' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden (waterbodem met een hoge archeologische verwachting).
  2. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels     

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende werkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 2,9 meter onder NAP plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a. kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het College bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3 Nadere eisen     

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 8', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 4.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 4.1 genoemde archeologische waarden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Vergunningplicht     
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning vwerk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren voor een oppervlak groter dan 500 en de werken of werkzaamheden dieper dan 2,9 meter onder NAP plaatsvinden.
  2. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a. kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het College bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4.2 Uitzonderingen     

Het bepaalde in de artikelen 4.2 en 4.4.1 is niet van toepassing op:

  1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  3. plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 6 Overgangsrecht     

6.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het college kan eenmalig in afwijking van onderdeel a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Onderdeel a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in onderdeel a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in onderdeel a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Onderdeel a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Fietsenstalling Lijnbaansgracht thv nummer 234A (De Melkweg)