direct naar inhoud van Regels
Plan: Groenmarkt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1501BPSTD-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Groenmarkt met identificatienummer NL.IMRO.0363.A1501BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 additionele horeca:

horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;

1.7 archeologisch rapport:

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.8 archeologische waarde:

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 automatenhal:

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestaande bouwhoogte

de daadwerkelijk aanwezige bouwhoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie; een bebouwing heeft over het algemeen meerdere bestaande bouwhoogtes;

1.14 bestaande goothoogte

de daadwerkelijk aanwezige goothoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains en kappen;

1.18 bodemverstoring:

elke vorm van grondverzet;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwhoogte:

de hoogte van de bebouwing vanaf het peil;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 consumentverzorgende dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 daktuin

een tuin aangelegd op het platte dak van een gebouw;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt worden begrepen;

1.30 dove gevel:

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A), alsmede
een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;

1.31 galerie:

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 gebouwd terras:

een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;

1.34 geldwisselkantoor:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;

1.35 geluidsgevoelige functie

a. het gebruik van een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder;
b. het gebruik van een ander geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in artikel 1.2
(sub 1 t/m 3) van het Besluit geluidhinder.

1.36 gevelverkoop:

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg;

1.37 goothoogte:

de hoogte vanaf het peil tot de snijlijn tussen het verticaal gevelvlak en het al dan niet hellend dakvlak;

1.38 growshop:

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis. Een growshop verkoopt o.a. verwarmings- en watersystemen, verlichting, kweekpotten, aarde en meststoffen ten behoeve van de kweek van cannabis.

1.39 headshop:

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen voor het gebruik van drugs, maar waar geen psychoactieve stoffen worden verkocht. Een headshop verkoopt o.a. produkten die gerelateerd zijn aan het roken van cannabis, het gebruik van (water)pijpen en verdampers. .

1.40 horeca 1:

fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

1.41 horeca 2:

horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;

1.42 horeca 3:

horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;

1.43 horeca 4:

horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;

1.44 horeca 5:

hotels;

1.45 horeca 6:

de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);

1.46 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.47 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.48 kelder:

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.49 kinderopvang

een voorziening voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar in bedrijfsmatig georganiseerd verband, waaronder in elk geval begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang;

1.50 minisupermarkt

een detailhandelsvestiging waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Een minisupermarkt onderscheidt zich van een supermarkt door het oppervlak. In de binnenstad van Amsterdam spreken we van een minisupermarkt wanneer het bruto bedrijfsvloeroppervlak niet meer dan 400 m2 bedraagt;

1.51 netto verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.52 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, openbare toiletten?? en ondergrondse afvalcontainers;

1.53 open puiverkoop:

het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;

1.54 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.55 perceel:

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.56 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.57 prostitutiebedrijf:

een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;

1.58 samenvoegen:

het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer panden;

1.59 seedshop

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in zaden van planten met een psychoactieve werking. Vaak bestaat het grootste deel van het assortiment uit cannabiszaden;

1.60 seksinrichting:

een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;

1.61 short stay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt;

1.62 smartshop:

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in produkten die de psychotrope stoffen psilocybine, psilocine of mescaline bevatten;

1.63 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.64 souvenirwinkel

een detailhandelsvestiging waarin meer dan 25% van het brutovloeroppervlak wordt gebruikt voor de verkoop van massaproducten die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen.
Gespecialiseerde winkels die weliswaar producten verkopen die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen worden niet gezien als souvenirwinkels. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan kaaswinkels, winkels gespecialiseerd in Delftsblauw aardewerk of een bloemenzaak/tuinierswinkel die tulpen(bollen) en klompen verkoopt;

1.65 telefoneerinrichting:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.66 voorzieningen:

openbare voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieningen, en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel;

1.67 waterkering:

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.11, 3.5.1 en 3.5.6;
  • b. kantoren;
  • c. kantoren met baliefunctie;
  • d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van artikel 3.5.2.
  • e. galeries;
  • f. -detailhandel met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, en met inachtneming van artikel 3.5.3 , en
    -consumentverzorgende dienstverlening met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, en met inachtneming van artikel 3.5.3;
  • g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.4;
  • h. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.9;
  • i. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.9;
  • j. nutsvoorzieningen
  • k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

3.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de Marnixstraatzijde uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

3.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
3.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte.
3.2.4 Ondergrondse bouwlagen

Ondergrondse bebouwing mag ten hoogste één bouwlaag of bijzondere bouwlaag bevatten indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de ondergrondse bebouwing geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

3.2.5 Dakbeëindiging
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 70 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen.
3.2.6 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte in gebruik nemen;
  • 2. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, aan de voorzijde niet meer dan 30% van de breedte van de kap in gebruik nemen met een maximum van 2,00 meter per dakkapel;
  • 3. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 4. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 5. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst.
  • 6. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.
3.2.7 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

3.2.8 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop aan de straatzijde, dan wel op een dusdanige wijze dat -de mogelijkheid tot het maken van een open gevel ontstaat.

3.2.9 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) aan de straatzijde ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

3.2.10 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

3.2.11 Wet Geluidhinder

De geluidsbelasting aan de Marnixstraatzijde overschrijdt de voorkeurswaarde voor nieuwe woonbebouwing of andere geluidsgevoelige functies. Woningen op plaatsen waarvoor een hogere waarde is vastgesteld dienen te beschikken over minimaal één geluidsluwe zijde.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen en de dakconstructie van de in de artikelen 3.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

3.4.1 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast
3.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

3.5.1 Wonen

Wonen is niet toegestaan op de eerste bouwlaag.

3.5.2 Voorzieningen

Het bedrijfsvloeroppervlak mag per vestiging niet meer dan 1000 m² bedragen.

3.5.3 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening

Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan;

3.5.4 Bedrijven

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

  • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
  • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
  • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
3.5.5 Gebruik als verkeer

De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden worden gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.

3.5.6 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

Artikel 4 Gemengd - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.10 en 4.5.5;
  • b. kantoren;
  • c. kantoren met baliefunctie;
  • d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van artikel 4.5.1.
  • e. galeries;
  • f. -detailhandel met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, en met inachtneming van artikel 4.5.2 , en
    -consumentverzorgende dienstverlening met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, en met inachtneming van artikel 4.5.2;
  • g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.3;
  • h. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.9;
  • i. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.9;
  • j. nutsvoorzieningen
  • k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
  • l. daktuin
4.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

4.2.1 Situering bebouwing

Op gronden met de specifieke bouwaanduiding - 1 gelden per bouwlaag/bijzondere bouwlaag maximale bebouwingspercentages:

  • a. De begane grond en bel-etage maximale bebouwing 70%;
  • b. De tweede bouwlaag maximale bebouwing 85%;
  • c. De derde bouwlaag maximale bebouwing 85%;
  • d. De vierde bouwlaag maximale bebouwing 80%.
4.2.2 Minimale bouwhoogte

De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.

4.2.3 Maximale bouw- en goothoogte gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte;
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte;
  • c. De maximale goot- en bouwhoogte geldt niet voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde als genoemd in artikel 4.2.7 (daktuin).
4.2.4 Ondergrondse bouwlagen

Ondergrondse bebouwing mag ten hoogste twee bouwlagen of bijzondere bouwlagen bevatten indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de ondergrondse bebouwing geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

4.2.5 Dakbeëindiging

Gebouwen worden plat afgedekt. De goothoogte is in dat geval gelijk aan de bouwhoogte;

4.2.6 Balkons, loggia's en dakterrassen

Balkons, loggia's en dakterassen zijn binnen de bestemming Gemengd - 2 toegestaan.

4.2.7 Daktuinen

Op het hoogste platte dak kan een daktuin worden aangelegd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. De maximale hoogte van de substraatlaag bedraagt 1,85 meter;
  • b. Een zwemvijver met een maximale oppervlakte van 75 m2 als onderdeel van de daktuin is toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt 1.50 meter gemeten vanaf het platte dak;
  • c. Maximaal twee opbouwen/kassen zijn toegestaan met inbegrip van de toegangsvoorziening tot het dakterras. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,20 meter gemeten vanaf het platte dak; de maximale oppervlakte van de opbouwen is 85 m2 voor de grote kas en 30 m2 voor de kleine kas;
  • d. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een maximale hoogte van 1.20 meter gemeten vanaf het platte dak;
  • e. Een hekwerk ten behoeve van valbeveiliging is toegestaan tot ten hoogste 1.20 meter vanaf de bovenkant van de substraatlaag. Een hekwerk dient tenminste  2,0 meter vanaf de dakrand te worden teruggelegd;
  • f. Een opsluitband ten behoeve van de substraatlaag is toegestaan tot ten hoogste 0,60 meter gemeten vanaf het platte dak. Een opsluitband dient tenminste 0,60 meter vanaf de dakrand te worden teruggelegd;
4.2.8 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop aan de straatzijde, dan wel op een dusdanige wijze dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

4.2.9 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) aan de straatzijde ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

4.2.10 Wet geluidhinder

De geluidsbelasting aan de Singelgrachtzijde overschrijdt de voorkeurswaarde voor nieuwe woonbebouwing of andere geluidsgevoelige functies. Woningen op plaatsen waarvoor een hogere waarde is vastgesteld dienen te beschikken over minimaal één geluidsluwe zijde.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen en de dakconstructie van de in de artikelen 4.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

4.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

4.4.1 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor zonnepanelen en -collectoren, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties, en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

4.5.1 Voorzieningen

Het bedrijfsvloeroppervlak mag per vestiging niet meer dan 1000 m² bedragen.

4.5.2 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening

Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan;

4.5.3 Bedrijven

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

  • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
  • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
  • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
4.5.4 Gebruik als verkeer

De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden worden gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.

4.5.5 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

 

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplanting;
  • b. plantsoenen;
  • c. parken;
  • d. pleinen;
  • e. straatmeubilair;
  • f. spel- en sportvoorzieningen;
  • g. bijbehorende fiets- en voetpaden;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water;
  • j. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
5.2 Bouwregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;

5.2.1 'Maximale bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde

De maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

5.2.2 Ondergrondse bouwwerken

Ondergrondse bouwwerken ten behoeve van een voorziening voor warmte- en koudeopslag zijn toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van het bouwwerk ten hoogste 160 m2 bedraagt en de hoogte maximaal 6 meter;
  • b. de bovenkant van het bouwwerk ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de ondergrondse voorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 5.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

11.4.1 Evenementen

Het gebruik van de tot 'Groen' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.

5.5.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Groen' wijzigen, teneinde ondergrondse parkeervoorzieningen met daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
5.5.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Groen' wijzigen teneinde ondergrondse fietsenstallingen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijwegen;
  • b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • c. straatmeubilair;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. pleinen;
  • f. stegen;
  • g. spel- en sportvoorzieningen;
  • h. beplanting;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektricteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel- en telefonieaansluitingen, een en ander uitsluitend en alleen ten dienste van woonboten;
  • k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
6.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:

6.2.1 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

6.2.2 Ondergeschikte delen van gebouwen

Voorzover stoepen, balkons, erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 6.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.

6.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

6.4.1 Ondergeschikte delen van gebouwen

Het bepaalde in artikel 6.2.2 voor het maken van stoepen, stoeptreden, toegangen tot souterrains en kelders en het vergroten van bordessen en buitentrappen.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.

6.5.1 Evenementen

Het gebruik van de tot 'Verkeer' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.

6.6.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Verkeer' wijzigen, teneinde ondergrondse parkeervoorzieningen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam. 

16.6.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Verkeer' wijzigen teneinde ondergrondse fietsenstallingen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

Artikel 7 Waarde - archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 2 (hoge archeologische verwachting).
  • b. De bestemming 'Waarde-archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  • b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op:
    • 1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
    • 2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
7.3 Omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  • b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op:
    • 1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
    • 2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 8 Waarde - archeologie 7

8.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 7' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 7 (lage archeologische verwachting).
  • b. De bestemming 'Waarde-archeologie 7" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  • b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op:
    • 1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
    • 2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
8.3 Omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  • b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op:
    • 1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
    • 2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 7' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden stedenbouwkundige structuur en cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden.
    De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.
    Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1', zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' zijn bouwwerken van vóór 1940 die vanwege hun architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. Van orde 2 zijn tevens panden van na 1940 maar voor 1970 van zeer bijzondere cultuurhistorische, architectuurhistorische of in zeldzame gevallen stedenbouwkundige betekenis. Bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' zijn bouwwerken van vóór 1940 die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, of een voor de tijd kenmerkende detaillering danwel stedenbouwkundige karakteristieken vertonen, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Van orde 3 zijn tevens panden uit de periode tussen 1940 en 1970 die in cultuurhistorisch, architectuurhistorisch of, in zeldzame gevallen, stedenbouwkundig opzicht een positieve bijdrage leveren aan de beeldkwaliteit of op andere wijze een positieve betekenis hebben voor de stad.
  • b. De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Groen' en 'Verkeer'.
9.2 Bouwregels
  • a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1' worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
  • b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap. Oorspronkelijke gevelelementen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig te worden hersteld. Hierbij is gebruik van niet-authentieke materialen toegestaan, mits deze visueel volledig overeenkomen met de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. In afwijking hiervan mag de eerste bouwlaag van straten met de bestemming 'Centrum - 2' afwijkend worden vormgegeven, mits de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van de winkelpui niet wordt verstoord. Wanneer de bouwkundige staat zo slecht is dat de straatgevels en de kap niet meer kunnen worden gerestaureerd of hersteld, is het toegestaan om onder voorwaarden tot herbouw over te gaan. De straatgevels en de dakvorm moeten dan naar het origineel worden teruggebouwd, waarbij oorspronkelijke gevelelementen zo veel mogelijk dienen te worden hergebruikt en teruggeplaatst. Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden die dienen ter financiële zekerstelling hiervan.
  • c. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde - 3' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. Indien en voor zover de oorspronkelijke kapvorm nog aanwezig is dient deze te worden behouden danwel te worden teruggebracht.
  • d. In geval van ingrijpende verbouwing van een bouwwerk met de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens burgemeester en wethouders een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Op basis van de bevindingen van de kwaliteitstoets wordt bepaald wat het uitgangspunt dient te zijn:integraal behoud, behoud van bepaalde bouwdelen, behoud van bepaalde waarden -bijvoorbeeld parcellering- of dat sloop mogelijk is gevolgd door nieuwbouw. Ingrijpende verbouwing kan slechts worden toegestaan indien uit de toets naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat een omgevingsvergunning voor ingrijpende verbouwing niet hoeft te worden geweigerd.
  • e. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles' geldt als uitgangspunt een gezamenlijke aanpak van de bouwwerken die tot het ensemble behoren.
  • f. Voor bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met e gelden geen aan de waarde-cultuurhistorie gerelateerde bouwregels.
9.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

Burgemeester en wethouders nemen bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning het volgende in acht:

  • a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1' worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
  • b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' , is het uitgangspunt behoud.
  • c. In geval van een aanvraag tot sloop voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens burgemeester en wethouders een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Op basis van de bevindingen van de kwaliteitstoets wordt bepaald wat het uitgangspunt dient te zijn:integraal behoud, behoud van bepaalde bouwdelen, behoud van bepaalde waarden -bijvoorbeeld parcellering- of dat sloop mogelijk is gevolgd door nieuwbouw. De vergunning tot sloop wordt slechts verleend indien uit de kwaliteitstoets en de bouwhistorische verkenning naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
  • d. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - ensembles', geldt dat voor sloop van slechts één tot een ensemble behorend pand in beginsel geen vergunning wordt verleend.
  • e. Bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met d, mogen worden vervangen.
9.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de parcellering of andere stedenbouwkundige -, architectuurhistorische -, bouwhistorische - en/of cultuurhistorische waarden, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel of versterking van de met het beschermd stadsgezicht verbonden waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:

  • 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  • 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter en 2,20 meter boven een voetpad;
  • 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4.20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  • 4. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
  • 5. bouwen op vlucht.

Artikel 12 Algemene regels bij omgevingsvergunning afwijken

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van regels van dit plan, voor:

12.1 Oprichten gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor openbare dienst

gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m², kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

12.2 Geringe afwijkingen

geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

12.3 Geringe overschrijdingen

het overschrijden van maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de voorschriften, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

12.4 Ondergeschikte delen van bouwwerken

het overschrijden van de bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, uitvalschermen, reclame, camera's en andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  • a. balkons aan de achtergevel met een diepte van 2 meter. Bij de afweging of omgevingsvergunning wordt verleend, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  • b. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat en mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 2 meter bedraagt. Er wordt alleen bij omgevingsvergunning afgeweken voor de functie voorzieningen. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt niet bij omgevingsvergunning afgeweken;
  • c. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt voor erkers slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de tweede bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst;
  • d. reclame aan de voorzijde tot ten hoogste 1 meter;
  • e. een uitvalscherm aan de voorzijde tot ten hoogste 2 meter.

Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter.

12.5 Ondergrondse voorzieningen

bergbezinkbassins

12.6 Elektronische communicatiemiddelen

electronische communicatiemiddelen tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de lliftschacht, indien aanwezig.

12.7 Scootmobielstalling

het plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Eenmalig afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Onderbroken verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Groenmarkt.