Plan: | 1e herziening bestemmingsplan Oostelijke Eilanden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.A1402BPSTD-VG01 |
Op 1 juli 2010 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' vastgesteld. Voor de woonblokken aan de Nieuwe Oostenburgerstraat is bepaald dat de maximale goothoogte 11 meter mag bedragen en de maximale bouwhoogte 14 meter. Indien de goot- en de bouwhoogte ten tijde van de terinzage legging van het ontwerpbestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' hoger was, gelden de feitelijk aanwezige hoogten. De goot- en de bouwhoogten van de panden aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 3 t/m 20 zijn 12,5 meter, respectievelijk 16,6 meter.
De koppanden (de huisnummers 1 en 2) zijn in de jaren zeventig van de vorige eeuw gesloopt. In 2005 is het idee opgevat om de twee gesloopte panden terug te bouwen. Deze panden zijn nog niet gerealiseerd. Voor deze nog te realiseren panden geldt, conform het geldende bestemmingsplan, een maximale goot- en bouwhoogte van 11, respectievelijk 14 meter.
Voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan in 2010 is in 2009 een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) opgesteld voor de Nieuwe Oostenburgerstraat en omgeving. Hierin is bepaald dat 'de goothoogte en dakvorm van de nieuwbouw dienen aan te sluiten bij die van de bestaande bebouwing. Hierbij gelden de bestaande goot- en nokhoogte als maximale bouwhoogtes'. Daarmee is de ontwikkeling van de beide panden niet mogelijk in het geldende bestemmingsplan. Deze herziening maakt de herontwikkeling van de panden mogelijk.
Afbeelding 1. Ligging en begrenzing van het plangebied
Het doel van deze herziening voor de Oostelijke eilanden is dat de panden aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 en 2 ontwikkeld kunnen worden, overeenkomstig het SPvE dat is opgesteld. Met deze herziening worden de goot- en bouwhoogten van beide panden verhoogd van 11, respectievelijk 14 meter naar een goothoogte van maximaal 12,5 meter en een maximale bouwhoogte van 16,6 meter.
Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De nieuwe regelgeving is op 1 januari 2010 in werking getreden. De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de verbeelding (plankaart), de regels en de toelichting.
De toelichting van de 'Eerste herziening bestemmingsplan Oostelijke Eilanden' is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven dat het beleidskader, de historische ontwikkeling en de ruimtelijke- en functionele beschrijving en uitgangspunten, zoals omschreven in de hoofdstukken 2 t/m 5 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' ook van toepassing zijn op deze herziening.
In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 4 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 5, 6, 7 en 8 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 9 en 10.
In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) wordt uitgebreid ingegaan op de volgende onderwerpen:
Deze onderwerpen zijn in de hoofdstukken 2 t/m 5 van het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' beschreven en zijn ook van toepassing op deze eerste herziening van dat bestemmingsplan. Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor deze beschrijvingen verwezen naar de hoofdstukken 2 t/m 5 van dat bestemmingsplan.
In de hoofdstukken 2 t/m 5 van het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) zijn achtereenvolgens het beleidskader, de historische ontwikkelingen en de ruimtelijke- en functionele beschrijving en uitgangspunten beschreven. Voor een uitgebreide beschrijving van deze onderdelen wordt verwezen naar de toelichting van bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden'. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen de herziening vormen.
Deze herziening ziet erop toe dat de opgenomen goot- en bouwhoogten voor de panden in de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 en 2, zoals vastgelegd in bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden', worden aangepast. Om de herbouw van de beide panden mogelijk te maken, overeenkomstig het vastgestelde 'Stedebouwkundig Programma van Eisen Nieuwe Oostenburgerstraat e.o.' wordt de goothoogte verhoogd naar 12,5 meter. De maximale bouwhoogte wordt 16,6 meter.
Met het bestemmingsplan wordt de herbouw van 2 panden beoogd. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bebouwingsregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en ontheffingsbevoegdheden. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomende gevallen geen veelal zwaardere en langdurigere planherzieningen of projectbesluiten ex artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening in procedure te worden gebracht. De ontheffingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bebouwingsregels, bijvoorbeeld een ontheffing van de maximale bouwhoogte, en bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een ontheffing van het maximale vloeroppervlak. De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor het realiseren van een andere functie, bijvoorbeeld een ondergrondse parkeervoorziening of een hotel. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk criterium dat van toepassing is binnen het beschermde stadsgezicht is dat de toepassing van een ontheffings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Ontheffingen zullen niet automatisch worden verleend. Wijzigingen zullen niet vanzelfsprekend worden doorgevoerd. Elk verzoek om toepassing van één van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een ontheffing wordt verleend of een wijziging doorgevoerd. Ruimtelijke ordening is immers een kwestie van belangenafweging.
Artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpbesluit kunnen indienen.
Er zijn dan ook geen procedureregels meer in het bestemmingsplan opgenomen.
Tot nu toe was de plankaart de verbeelding van het plan. Vanaf heden is wettelijk gezien geen sprake meer van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Om aan de wettelijke verpliching uit de Wet ruimtelijke ordening te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Met het oog op de leesbaarheid van de regels en deze toelichting wordt de term 'plankaart' nog gehanteerd. In de begripsbepaling van de regels is bepaald dat met plankaart wordt bedoeld de analoge of de digitale verbeelding. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.
Op de plankaart met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie D'. Met de dubbelbestemming Waarde-archeologie D zijn de archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan verankerd.
De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Regeling standaarden ruimtelijke ordening, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, ontheffing van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, ontheffing van de gebruiksregels, sloopvergunning en wijzigingsbevoegdheid.
Op de verbeelding komen ook bouwaanduidingen voor. Een voorbeeld hiervan is de goot- en bouwhoogte.Tevens is er een gebiedsaanduiding geldig, namelijk 'geluidszone - industrie'.
De analoge verbeelding is getekend op een topografische ondergrond, schaal 1:1000. Op elk perceel is een huisnummer aangegeven, zodat eenvoudig is na te gaan welke bestemming ter plaatse geldt.
Functies
Voor gronden met de bestemming 'Wonen' geldt dat wonen overal is toegestaan. Behalve wonen zijn op de eerste bouwlaag ook andere functies toegelaten zoals bedrijven, kantoren en openbare en bijzondere voorzieningen. Binnen de bestemming 'Wonen' is short stay niet toegestaan. Wonen is niet toegestaan in het 'detailhandellint-plus'; in de eerste bouwlaag van de bebouwing aan de Czaar Peterstraat, Kattenburgergracht, Wittenburgergracht, Oostenburgergracht, Cruquiuskade en de Kleine Wittenburgerstraat (tot aan de Parelstraat), tenzij deze woningen al legaal aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
De woonfunctie wordt beschermd door de Regionale Huisvestingsverordening. Het beleid is erop gericht woningonttrekking tegen te gaan.
Bouwregels en gebruiksregels
De bouwregels worden uiteengezet in bepaling 3.2 van de regels. De regels vloeien grotendeels voort uit het gemeentelijke beleid, zoals verwoord in hoofdstuk 2 van het bestemmingsplan Oostelijke Eilanden. Enkele bepalingen worden nader toegelicht. De maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogten zijn vastgesteld op 12,5 meter, respectievelijk 16,6 meter. Daarmee wordt aangesloten op de hopogten, welke gelden voor de naastegelegen gemeentelijke monumenten.
Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen in bepaling 3.3. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken voordoen, maar kan zich ook in andere situaties voordoen.
In bepaling 3.4 zijn de ontheffingen van de bouwregels opgenomen met de objectieve criteria waaraan wordt getoetst. Ontheffing voor schoorstenen en ventilatie-inrichtingen wordt alleen verleend op grond van aantoonbaar technische redenen, rekening houdend met de bouwhoogte van omringende bebouwing.
Ontheffing voor een dakterras is onder voorwaarden slechts mogelijk.
Ontheffing van de opgenomen goot- en bouwhoogte wordt alleen verleend voorzover het straatbeeld dit toelaat. Door de ophoging van panden mogen de variatie, de hoekaccenten en de toonaangevende elementen niet worden aangepast.
De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies, zijn opgenomen in artikel 3.5. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het stadsdeel te behouden en te versterken en de functiemening te handhaven. Om deze functiemenging te behouden is het beleid mede gericht op handhaving en versterking van de binnenstad als belangrijk werkgebied van Amsterdam.
Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is er een dubbelbestemming Waarde-archeologie D opgenomen. De dubbelbestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemming. Dat betekent dat bij de beoordeling van aanvragen op deze gronden primair de archeologische waarden beoordeeld en beschermd worden. Waarde-archeologie D heeft een lage verwachtingswaarde; bij bouwprojecten vanaf 500 m2 en een diepte van 3 meter wordt een archeologisch rapport verlangd. De bouw van de twee panden bedraagt circa 150 m2. In principe hoeft er geen archeologisch rapport opgesteld te worden.
Bij de aanvraag om bouwvergunning moet een archeologisch rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een aanlegvergunning is vereist.
Daarnaast geldt dat de werkzaamheden in de bodem vanaf een bepaalde omvang en diepte zijn gekoppeld aan een aanlegvergunning. Dit betekent dat de werkzaamheden pas mogen worden uitgevoerd als het bevoegd gezag de betreffende aanlegvergunning heeft verleend.
Aan zowel de bouwvergunning als de aanlegvergunning kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.
Het bedrijventerrein Oostenburgereiland heeft een geluidzone. Van oudsher waren op het bedrijventerrein zoneringsplichtige bedrijven aanwezig. Deze bedrijven zijn niet meer aanwezig, waarmee de geluidszone zijn functie heeft verloren. Momenteel is er een bestemmingsplan voor het Oostenburgereiland in voorbereiding, waarmee de geluidszone verwijderd wordt.
Het pand aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 valt binnen de geluidszone. Het pand aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 2 valt buiten de geluidszone. Aangezien deze herziening in tijd voor loopt op het nieuwe bestemmingsplan Oostenburgereiland dat in voorbereiding is, is de geluidszone voor deze herziening nog wel opgenomen. De regels voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de zonegrens te verwijderen.
Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als algemene bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard is uitgesloten. Verder is een aantal algemene ontheffingsregels opgenomen, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en GSM-antennes. Ook is een ontheffing mogelijk voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Deze ontheffing kan uitsluitend worden verleend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De ontheffing wordt verleend voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.
In de algemene regels zijn een tweetal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De eerste betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie. De tweede betreft de mogelijkheid om de geluidszone industrie te wijzigen dan wel op te heffen.
In het hoofdstuk dat gaat over de algemene regels zijn ook een aantal procedureregels opgenomen in artikel 10.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening zijn de overgangsbepalingen voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, ten aanzien van bouwwerken en gebruik, zodat in heel Nederland in nieuwe bestemmingsplannen uniforme overgangsregels gelden.
Ten aanzien van bouwwerken geldt dat bouwwerken die legaal aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en afwijken van het bestemmingsplan, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
In de oude bestemmingsplannen werd in de planvoorschriften ten aanzien van het gebruik dat op grond van het nieuwe bestemmingsplan niet meer wenselijk was nog expliciet genoemd dat dit gebruik onder het nieuwe bestemmingsplan mocht worden voortgezet. Gelet op de uniform geldende overgangsregels mag het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplannen legaal aanwezig is, worden voortgezet. In de regels wordt dat niet meer afzonderlijk vermeld. Dat betekent dus dat als een bepaald gebruik in strijd is met dit bestemmingsplan, maar al legaal aanwezig was op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dat gebruik mag worden voortgezet.
In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A09016BPSTD) wordt in hoofdstuk 7 van de toelichting uitgebreid ingegaan op de milieuaspecten geluidhinder, duurzaam bouwen, bedrijfshinder, luchtkwaliteit, bodem en externe veiligheid.
Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor de uitgebreide beschrijving verwezen naar de hoofdstuk 7 van de toelichting van dat bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt kort aangegeven of deze milieuaspecten een rol spelen voor de herziening.
Het pand aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 valt binnen de geluidszone van bedrijventerrein Oostenburgereiland. Het pand aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 2 valt buiten de geluidszone. Aangezien deze herziening voor loopt op het nieuwe bestemmingsplan Oostenburgereiland dat in voorbereiding is, is de geluidszone voor deze herziening nog wel opgenomen. De regels voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de zonegrens te verwijderen.
Deze herziening is erop gericht om de bouw van twee panden op te richten met een woonbestemming. De herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' geen nieuwe woningen mogelijk. De noodzaak voor het verrichten van akoestisch onderzoek vervalt hiermee.
Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' geen nieuwe functies mogelijk. Er zijn daarmee geen belemmeringen aanwezig voor het opstellen van deze herziening.
Voorafgaand aan de bouw dient er bodemonderzoek verricht te worden. Dit onderzoek vormt een onderdeel van de bouwvergunning aanvraag (omgevingsvergunning). Indien er sprake is van vervuilde grond, moeten er maatregelen genomen worden zodat de grond geschikt wordt voor de functie 'wonen'.
De 'Eerste herziening bestemmingsplan Oostelijke Eilanden' is conserverend van aard, maar kent wat betreft de functies een zekere dynamiek. Het plangebied is gelegen in een binnenstedelijke situatie. Dynamiek van functies hoort hierbij.
De voorliggende 'Eerste herziening van bestemmingsplan Oostelijke Eilanden' draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze herziening.
Het plan valt buiten de 200 meter risicozone van de spoorlijn Amsterdam CS- Muiderpoort. In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiele overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in de bodem of documentatie, op maatgesneden maatregelen vergen. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Een essentieel uitgangspunt uit dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op de juiste wijze te documenteren en de informatie en de vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht.
De afdeling archeologie van Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) is in 2001 gestart met een nadere inventarisatie van archeologische verwachtingen in elk afzonderlijk stadsdeel. De wetgeving schrijft namelijk voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting. In opdracht van stadsdeel Centrum heeft Bureau Monumenten & Archeologie daarom een archeologisch bureauonderzoek (december 2008) uitgevoerd voor het plangebied Oostelijke eilanden. Het onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting van dat bestemmingsplan toegevoegd. Dit heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van de drie oostelijke haveneilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg vanaf de 17e eeuw tot in de 20e eeuw.
Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van de toelichting van bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden'.
Rondom het plangebied zijn 21 vindplaatsen bekend. Op 15 daarvan heeft de afdeling Archeologie van BMA een opgraving uitgevoerd. Van de overige vindplaatsen zijn vondsten afkomstig die tijdens waarnemingen zijn verzameld. Deze vondsten hebben belangrijke informatie verschaft over de geschiedenis en topografie van Amsterdam en zijn een onmiskenbare graadmeter voor het potentieel van het nog aanwezige bodemarchief. Voor een compleet overzicht wordt verwezen naar het archeologisch bureauonderzoek dat verricht is voor bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden'. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd bij de toelichting.
Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het bestemmingsplangebied Oostelijke eilanden materiële overblijfselen te verwachten. Dit leidt tot een verwachtingenkaart met de volgende negen zones van archeologische materiële neerslag (zone 1-9).
De archeologische beleidskaart van het bestemmingsplangebied Oostelijke eilanden is een vereenvoudigde weergave van de diverse archeologische verwachtingen, vertaald in archeologische waarderingen en beleidsmaatregelen. De kaart is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. Op basis van archeologische verwachtingen zijn er verschillende beleidszones te onderscheiden; ieder met bijbehorende beleidsmaatregelen.
Voor de gronden, gelegen binnen deze herziening geldt er een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 3,00 m - NAP een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de planvorming moet worden opgenomen.
De gronden zijn vrijgesteld van archeologische maatregelen zodat hier geen archeologisch veldonderzoek in de bouwplanning behoeft te worden opgenomen. In geval onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen bij de uitvoering van bodemwerkzaamheden geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit geldt vooral voor die zones waarvoor geen archeologisch vooronderzoek vereist is en wanneer de ontgravingen niet dieper reiken dan genoemde diepten. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in gezamenlijk overleg met de uitvoerder maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Het volledige archeologisch bureauonderzoek, inclusief de archeologische beleidskaart is als bijlage 4 bij de toelichting op het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' gevoegd. Voor de herziening geldt dat er een lage archeologische verwachtingswaarde is. De herziening voorziet in een dubbelbestemming om de mogelijke aanwezige archeologische waarden te beschermen, indien de bouwwerkenzaamheden meer dan 500 m2 bedragen en dieper dan 3 meter plaats vinden.
In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) wordt in hoofdstuk 9 van de toelichting uitgebreid ingegaan op het aspect water.
Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor de uitgebreide beschrijving van alle water gerelateerde aspecten verwezen naar de hoofdstuk 9 van de toelichting van dat bestemmingsplan.
Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' een zeer beperkte ontwikkeling mogelijk, namelijk een verhoging van de bouwhoogte met 2,6 meter. Er spelen daarom geen waterspecten waar deze herziening rekening mee dient te houden.
In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) wordt in hoofdstuk 10 van de toelichting uitgebreid ingegaan op het aspect natuur en landschap.
Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' een zeer beperkte ontwikkeling mogelijk, namelijk een verhoging van de bouwhoogte met 2,6 meter. Daarmee zijn er geen consequenties vanuit de natuurwetgeving voor deze herziening.
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' is wel een natuurtoets uitgevoerd door Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam. Deze is als bijlage 5 toegevoegd aan de toelichting van dat bestemmingsplan.
In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) wordt in hoofdstuk 11 van de toelichting de werking van het Luchthavenindelingsbesluit beschreven.
Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' een zeer beperkte ontwikkeling mogelijk, namelijk een verhoging van de bouwhoogte met 2,6 meter. Daarmee zijn er geen consequenties vanuit het Luchthavenindelingsbesluit voor deze herziening.
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen indien er een 'bouwplan' mogelijk wordt gemaakt. Artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan wanneer er sprake is van een bouwplan.
Indien er sprake is van een bouwplan, kan de (deel-)raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
In aanvulling op het voorgaande kan de (deel-)raad besluiten geen explotatieplan vast te stellen indien (artikel 6.2.1 a van het Bro):
De stadsdeelraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bouwplan. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.
De herziening biedt voor de twee panden aan de Nieuwe Oostenburgerstraat slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Er wordt met de beperkte verhoging van de goot- en bouwhoogte geen bouwplan mogelijk gemaakt, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro (nml een woning). Er is daarmee geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan.
Nadat het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' in werking is getreden, is geconstateerd dat voor de panden aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 en 2 geen juiste bouwhoogte is opgenomen. De plannen, zoals deze uiteen waren gezet in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen, kunnen daarmee niet gerealiseerd worden.
Op grond van artikel 2 van de inspraakverordening van Stadsdeel Amsterdam - Centrum wordt geconstateerd dat er geen inspraak verleend hoeft te worden op deze eerste herziening van het bestemmingsplan Oostelijke Eilanden. Over het stedenbouwkundig programma van eisen is eind 2007 inspraak verleend.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan van deze 'Eerste herziening van het bestemmingsplan Oostelijke EIlanden' is voorgelegd aan de Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) en Waternet. Beide instanties hebben te kennen gegeven geen inhoudelijke reactie te hebben op de herziening.
Gezien de aard en omvang van de herziening, zijn er geen provinciale belangen betrokken. De provincie heeft laten weten dat vooroverleg niet nodig is bij bestemmingsplannen waar geen provinciale belangen bij betrokken zijn.