direct naar inhoud van 3.2 De haveneilanden in transformatie
Plan: Oostelijke eilanden
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A0901BPSTD-OH01

3.2 De haveneilanden in transformatie

Het transformatieproces op de eilanden van werken naar wonen heeft zich niet in het hele gebied op gelijke wijze voltrokken. Met name op Oostenburg bleef het gemengde woon- en werkkarakter lang gehandhaafd. De sporen van de maritieme geschiedenis uit diverse eeuwen zijn daarom met name hier sterk beleefbaar. Ook het Marinedok getuigt nog van een groots en meeslepend verleden. Het Scheepvaartmuseum ('s Lands Zeemagazijn) een appartementencomplex op Oostenburg (het Nieuwe Magazijn) en de Van Gendthallen (Stork) vormen een selecte afspiegeling van de historische bebouwing.

De Czaar Peterbuurt is nooit als werkgebied in gebruik geweest. Het karakter van deze buurt is in wezen niet veranderd. De Zeeburgerdijk is de in de loop der tijd geheel bebouwd geraakt, maar verder dezelfde route gebleven. Molen De Gooyer is een ankerpunt in de bebouwing, temidden van een geheel veranderde omgeving.

3.2.1 De eerste fase: aanleg en ontwikkeling

De oostelijke eilanden zijn in een kamvormige structuur aangelegd in een schuine hoek (gelijnd aan de hoek van de oude bolwerken) ten opzichte van de Nieuwe Vaart (1648-1649), die gegraven was om verzanding van de Oude Waal tegen te gaan. De aanleg van de eilanden geschiedde vanaf 1649 van binnen naar buiten: ten eerste het strategisch gesitueerde Kattenburg, ten behoeve van de Admiraliteit, tegen de enige jaren eerder aangeplempte, nu al overbodig geworden bolwerken aan. Na het graven van de Kattenburgervaart volgden met tussenpozen van ongeveer een jaar Wittenburg en Oostenburg. Het lijnbaanseiland was de smalle reststrook tussen Oostenburg en de bolwerken. De geïsoleerde positie van de eilanden ten opzichte van de woongrachten, werd behalve door de genoemde Nieuwe Vaart, in de hand gewerkt door de stagnatie in de woningbouw. De woonbestemming van het oostelijk deel van de grachtengordel kwam goeddeels te vervallen (waarvoor in de plaats de Plantage werd aangelegd), waardoor tussen eilanden en grachtengordel in diverse opzichten een schier onoverbrugbare kloof ontstond.

Tezamen met het Kadijkseiland aan de stadskant van de Nieuwe Vaart werden de eilanden op voorhand bestemd tot werkeilanden, met ontworpen insteekhavens op regelmatige afstand. Echter niet alleen de hoofdstructuur was regelmatig. Ook de geplande bebouwing (woon- en pakhuizen) over de middenstroken van de eilanden vertoonde een ijzeren regelmaat. Overigens stokte net als op de grachtengordel ook op de eilanden de bebouwing al snel, meer precies na het rampjaar van 1672, de voor de Nederlanden zo desastreus verlopen oorlog.

Op de kaart van Gerred de Broen van circa 1737 is de structuur helder in beeld gebracht. Duidelijk te zien is hoe het eilandenrijk in het noorden wordt afgeschermd door de palenrijen in het IJ en in het oosten door de bolwerken. Deze bolwerken - genaamd Zeeburg en Jaap Hannes - zijn feitelijk ook als een werkeiland vormgegeven met aan de stadszijde insteekhavens en op de kop het brandgevaarlijke teerhuis. Aan het begin van de negentiende eeuw verviel de strategische functie van de bolwerken. Echter niet de militaire functie: het Funen zou het nieuwe exercitieterrien worden. Ook de bedrijfsfunctie in deze reststrook bleef. Tussen Oostenburg en de bolwerken was een opvallend vijfde, separaat eiland, zonder insteekhavens, zeer lang en smal, in zijn geheel ingenomen door de twee langwerpige lijnbaangebouwen. Al met al is dus sprake van vijf parallelle (schier)eilanden. Van de drie grotere eilanden is Oostenburg het meest functioneel ontworpen. Dit eiland bestaat uit een voorstuk met kleinere scheepswerven en daartussen een strook woonhuisbebouwing en een achterstuk met de grootschalige VOC-werf, waartoe ook het befaamde 'grote magazijn' behoorde. Het complex vormde het industriële hart van de eerste multinational ter wereld.

In het verlengde van de werf was het dok van de VOC. Het strategisch belangrijke achterstuk was met één ophaalbrug af te sluiten. Na het instorten van het grote magazijn bouwde de VOC op het voorstuk een nieuw, kleiner pakhuis, nog steeds bestaand en verbouwd tot appartementen. Ook op het voorstuk aan de grachtkant zijn twee historische bouwwerken, respectievelijk van de Admiraliteit en de VOC behouden gebleven. Op Wittenburg waren meer kleine werven gevestigd, terwijl op de kop van dit eiland al in de achttiende eeuw een gemengd gebied gedacht was (geen insteekhavens en een uitgebreide bouwblokkenstructuur). Kattenburg vertoont aan de lange zijde tegenover Wittenburg een regelmatige reeks insteekhavens van particuliere werven en aan de andere lange zijde - aan het open water - een kleiner aantal insteekhavens van de Admiraliteit. Hier bevond zich ook het 's Lands Zeemagazijn, het huidige Scheepvaartmuseum. Net als de VOC-werf was dit strategische object slechts via één ophaalbrug bereikbaar. Het voormalige 's Lands Dok in het open water, maar zorgvuldig afgeschermd door de palenrij, huisvest nog steeds (in gedempte vorm) een deel van de marine. Ook het Kadijkseiland, buiten het bestemmingsplan, vertoont een industriële strook aan het water en een middenstrook met woon- en pakhuizen.

Oorspronkelijk waren de eilanden geheel los en vormden de bruggen langs de Nieuwe Vaart de schakels in de onderlinge verbindingsroute. Omdat de eilanden aan deze kant op de koppen breder waren aangeplempt ontstond hier als vanzelf de langgerekte 'eilandenboulevard'. De structuur van de drie afzonderlijke eilanden is nog herkenbaar in de verspringende benaming van de gracht. Ook de verkaveling van de eilandenboulevard (de percelen in dwarsrichting) en het gevarieerde silhouet van de huizenrij vormen een herkenbaar overblijfsel van de historische structuur. De huizen zelf zijn - althans in gevelbeeld - goeddeels vervangen. Alleen de Oosterkerk, midden in de huizenrij is als beeldbepalend bouwwerk binnen het eilandenrijk overgebleven. De torenloze kerk stak vanouds hoog boven de woonhuisbebouwing uit en is nog steeds het meest dominante gebouw in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A0901BPSTD-OH01_0003.png"

Wittenburg aan het begin van de twintigste eeuw. De bebouwing is veelal vervangen, maar de structuur is nog herkenbaar zeventiende-eeuws: midden op het eiland een gesloten bouwblok een aan weerszijden half open bouwblokken met aan de waterzijde de scheepswerven en andere bedrijvigheid.

3.2.2 De tweede fase: de industriële revolutie

De Oostelijke eilanden, met name het eiland Oostenburg, waren in de tweede helft van de negentiende eeuw exemplarisch voor de Amsterdamse industriële revolutie. Het verarmde havengebied werd nieuw leven ingeblazen door een nieuwe generatie ondernemers, waarvan Paul van Vlissingen wel de bekendste is. Zijn bedrijf, de Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen (vanaf 1929 Werkspoor, vanaf 1954 Stork en de NDSM), ontstaan in 1826 was rond 1850 een van Nederlands belangrijkste economische pijlers. Het bedrijf overspoelde vanaf de Oostenburgergracht vrijwel geheel Oostenburg en nam daarbij en passant de restanten van de failliete VOC over. De insteekhavens verdwenen in dit transformatieproces door het aanplempen van een deel van de Wittenburgervaart. waardoor ruimte ontstond voor sociale woningbouw (1874, arbeiderswoningen). Het VOC-dok werd aangeplempt en groeide vast aan de huidige spoordijk, die ongeveer het tracé van de voormalige palenrij volgt: een nieuwe barrière. De Oostenburgervaart verschrompelde tot een binnenwater. De inspanningen van Van Vlissingen hebben er sterk aan bijgedragen dat het werkkarakter vanaf de aanleg van Oostenburg tot ver in de twintigste eeuw vrijwel ononderbroken aanwezig is geweest. Ook uit deze tweede fase van de geschiedenis van de eilanden zijn diverse bouwwerken behouden gebleven, zowel van de sociale woningbouw als van het industrieel complex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A0901BPSTD-OH01_0004.png"

Kantoor- en administratiegebouw van de Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen. De geschiedenis van dit gebouw is functioneel, fysiek en typologisch te herleiden tot de periode van de VOC. Er is sprake van een historische continuïteit.

Wittenburg en Kattenburg zouden tot circa 1900 de insteekhavens en de kleinschalige bedrijvigheid behouden, maar de bedrijfsmatige activiteiten op deze eilanden verloren vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw langzaam maar zeker terrein aan het wonen. Op Wittenburg van voor naar achter en op Kattenburg van west naar oost. Op Wittenburg getuigen de begin twintigste-eeuwse schoolgebouwen op de kop nog van dit transformatieproces.

Ook in deze periode vergroeide de westkant van Kattenburg geheel met het aangeplempte marine-etablissement (het oude admiraliteitsdok). De Kattenburgervaart werd in deze periode door aanplemping aanzienlijk versmald. Het eilandkarakter is op Kattenburg hierdoor minder sterk beleefbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A0901BPSTD-OH01_0005.png"

Wittenburgergracht. Aan het water zijn, behalve de kleinschalige scheepswerven en andere bedrijven ook enige blokken sociale woningbouw te zien.

De beide onbewoonde, smalle eilanden ten oosten van Oostenburg - met de lijnbanen en de bolwerken - smolten samen tot de Czaar Peterbuurt, een buurt voor arbeiders en zeevarend personeel. De herkenbare vorm van de bolwerken in het Funen verdween daarbij. Ook de houthavens van de Marine en het exercitieveld verdwenen. Alleen de langgerekte aanleg van de Czaar Peterbuurt herinnert aan de oude vormen. Binnen de aanleg bepaalden de lange, ondiepe gesloten bouwblokken met doorlopende winkelpuien in de hoofdstraat het beeld.

Het perifere karakter van de eilanden in deze periode - ook al verschoven de havenactiviteiten verder naar het oostelijk en het westelijk havengebied - blijft voelbaar aanwezig. De spoorbaan vanaf het nieuwe Centraal Station naar het oosten, met de boog naar Utrecht vormde een barrière aan de buitenkant, terwijl aan de stadskant een industriëel spoorlijntje (1877) over de eilandenboulevard tezamen met de Nieuwe Vaart het gebied afsloot. Dit lijntje vormde bovendien een binnenbocht aan de oostzijde tussen de Czaar Peterbuurt en het meer industriële Funen. Voetgangersbruggen over water en spoor (1912) boden een tijdelijke oplossing.

De Nieuwe Vaart werd naar buiten doorgetrokken, waarbij een parallel lozingskanaal werd vergraven. Het langgerekte, smalle (schier)eiland dat hierdoor ontstond, scharniert via het opgeheven bolwerk met de Oostelijke eilanden. De verplaatste molen De Gooyer accentueert dit stedelijk scharnierpunt. Ook dit scharnierpunt zou overigens binnen de afrastering van de (industriële) spoorlijnen komen te vallen.

3.2.3 De derde fase: sanering en stadsvernieuwing

De voorlopig laatste fase van het transformatieproces vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw tot nu betreft het definitieve vertrek van de zware industrie van de eilanden en de verpaupering, sloop en nieuwbouw van de (arbeiders)woningen. Alleen de Czaar Peterbuurt - als laatste voltooid - bleef ten dele behouden. De nieuwbouwinvullingen dateren voornamelijk uit het laatste kwart van de twintigste eeuw.

Oostenburg behoudt op het achterstuk in grote trekken de structuur van het Werkspoorverleden. Het voorstuk is een mengvorm van het industriële verleden en sociale woningbouw uit het laatste kwart van de negentiende én de twintigste eeuw.

Achter de Eilandenboulevard zijn Kattenburg en Wittenburg feitelijk geheel nieuw ingericht (stadsvernieuwing). Tot sanering van Kattenburg werd in 1953 besloten, maar het zou tot 1976 duren voordat het eiland zijn huidige aanzien zou krijgen. Het is niet toevallig dat de grens van het beschermde stadsgezicht is getrokken over de achtererven van de eilandenboulevard. Overigens betreft het Kattenburgerplein pseudo-historische nieuwbouw, waarbij de rooilijn ten opzichte van de oorspronkelijke rooilijn is verschoven.

De locatie van molen De Gooyer is ook in de derde fase een markering van een scharnierpunt, echter nu ook ten behoeve van het autoverkeer. Het lange smalle eiland tussen het Lozingskanaal en de Nieuwe Vaart houdt de bedrijfsmatige functie, terwijl de molen zelf een bescheiden rol als toeristische trekpleister vervult.

De laatste ontwikkeling betreft het vertrek van de havens uit het verder gelegen Oostelijk Havengebied, dat nu net als de vroegere verlaten eilanden, een woonfunctie heeft gekregen. Met het verdwijnen van de spoorlijntjes over de eilandenboulevard en de nieuwe woonwijken aan de andere kant van de spoordijk en op de stadsrietlanden is de situering van de eilanden in de stad niet langer perifeer (al eerder was de Plantagebuurt uitgegroeid tot gewild woongebied), maar centraal.

De eilandenstructuur, in een scherpe hoek ten opzichte van de Nieuwe Vaart, waarlangs het bebouwingslint, de zogenoemde eilandenboulevard, is behouden. Het karakter van werkeiland is op Oostenburg nog sterk beleefbaar. In de Czaar Peterbuurt is het karakter van arbeiderswoonbuurt (de tweede fase) behouden gebleven. De andere eilanden zijn in de bebouwingsstructuur sterker gerelateerd aan de laatste fase van het ontwikkelingsproces.

Belangrijke structurerende objecten uit de eerste fase zijn de beide monumentale panden aan de Oostenburgergracht (Admiraliteit en VOC), het Nieuwe Magazijn, de Oosterkerk en het Scheepvaartmuseum. Uit de tweede fase stammen grote delen van de Czaar Peterbuurt, van Oostenburg en de bebouwing aan vrijwel de gehele eilandenboulevard. Ook de scholen op Wittenburg dateren uit deze fase. Tot de belangrijkste jonge monumenten behoren het typologisch vroege kantoorgebouw van Werkspoor op de Oostenburgergracht dat in de kern vermoedelijk uit de eerste periode stamt en het filiaal van de stadsbank van lening (de lommerd) aan de Czaar Peterstraat.

Op Wittenburg en Kattenburg is de structuur van bebouwing in het midden van het eiland met aan weerszijden havenactiviteiten verdwenen. Op Wittenburg is de voormalige middenstrook nu een open ruimte, een omkering van de historische situatie. Molen De Gooyer en de smalle bedrijvenstrook op het eiland tussen de Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal zijn ten opzichte van de derde fase nauwelijks veranderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A0901BPSTD-OH01_0006.png"

Literatuur

Bert Gerlagh, 'Czaar Peterbuurt Amsterdam: Veelvormigheid en kwaliteiten van een 19de eeuwse arbeiderswijk', in: Wonen/TABK 1976, no. 18, p. 20 ff.

Kees Revier, 'De Czaar Peterbuurt', in: Ons Amsterdam, jrg. 38, no. 7/8 en 9.