direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Oostelijke eilanden
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A0901BPSTD-OH01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.3.1;
  • b. bij de bedrijven behorende productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
  • c. bij de bedrijven behorende kantoren;
  • d. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.1;
  • e. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen;
  • f. woningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • g. bedrijfswoningen;
  • h. kantoren, anders dan genoemd onder c, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • i. behoud en herstel van panden die op de plankaart zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 3';
3.2 Bouwregels

Op de tot 'Bedrijf' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.

3.2.1 Situering bebouwing

Gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht.

3.2.2 Maximale bouwhoogte van gebouwen
  • a. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de plankaart aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • b. Dakterrassen zijn niet toegestaan.
3.2.3 maximale bouwhoogte van orde 3 panden
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub a, bedraagt de bouwhoogte van panden die op de plankaart zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
3.2.4 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Staat van Inrichtingen

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen in milieucategorie I, II of III, met uitzondering van munitie-/springstoffenopslag.

3.3.2 Gebruik onbebouwde gronden

De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Bedrijf' bestemde gronden mogen worden gebruikt voor opslag en parkeren.

3.4 Ontheffing van de gebruiksregels
3.4.1 Staat van Inrichtingen
  • a. Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.3.1 voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.3.1 voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van Inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Inpandige parkeervoorzieningen.

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen, teneinde in de kelder en/of souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag alleen een toegang tot de parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet tot leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam;
  • d. aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied niet in onevenredige mate afbreuk mag worden gedaan.